• No results found

VOELEN WE MINDER PIJN OP EEN LICHAAMSDEEL DAT WE BEWEGEN?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "VOELEN WE MINDER PIJN OP EEN LICHAAMSDEEL DAT WE BEWEGEN?"

Copied!
65
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

MOVING PAIN AWAY!

VOELEN WE MINDER PIJN OP EEN LICHAAMSDEEL DAT WE BEWEGEN?

Aantal woorden: 22.376

Gwenn Vander Eecken

Studentennummer: 01301847

Promotor: Prof. dr. Stefaan Van Damme Begeleider: Amanda Clauwaert

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting Klinische psychologie Academiejaar: 2017 – 2018

(2)
(3)

Dankwoord

Ik zou vooreerst graag enkele mensen bedanken die mij geholpen hebben bij het realiseren van deze masterproef.

Ik wil Professor Dr. Stefaan Van Damme hartelijk bedanken voor het opnemen van het promotorschap van deze masterproef alsook voor de steeds constructieve feedback doorheen het proces, en de nodige hulp bij problemen.

Ook wil ik mijn oprechte dank betuigen aan Amanda Clauwaert, mijn begeleidster, voor de uitstekende begeleiding en de vele hulp die zij mij aangeboden heeft bij het schrijven van deze thesis alsook het afnemen van de experimenten.

Vervolgens wil ik uiteraard graag de participanten bedanken voor hun bereidheid en enthousiasme om deel te nemen aan dit thesisonderzoek.

Tenslotte zou ik ook graag mijn ouders bedanken voor hun onvoorwaardelijke steun doorheen mijn studieloopbaan en voor het bieden van de mogelijkheid tot het volgen van een universitaire opleiding aan de Universiteit Gent.

(4)

Abstract

‘Sensorische suppressie’, het fenomeen waarbij beweging de verwerking van somatische input op het bewegende lichaamsdeel reduceert, werd meermaals aangetoond bij neutrale tactiele stimuli. Daarentegen is onderzoek naar sensorische suppressie bij pijnlijke stimuli schaars. Huidig thesisonderzoek onderzocht of sensorische suppressie ook op gaat voor pijn door middel van een experiment.

Eveneens werd potentiële moderatie van sensorische suppressie bij pijn door de dreigwaarde van pijn onderzocht. Pijnvrije participanten (N = 39) dienden een gecuede motorische taak uit te voeren met afwisselend de linker- of rechterhand, terwijl zij simultaan op beide handen vibrotactiel of pijnlijk elektrisch gestimuleerd werden afhankelijk van de experimentele fase. De helft van de participanten kreeg tevens een dreigingsinstructie teneinde dreigwaarde van pijn te manipuleren. Er werd hen meegedeeld dat zij een zwakker dan gemiddelde huidweerstand hebben waardoor zij de stimulatie wat onaangenamer konden vinden. Evidentie werd gevonden voor sensorische suppressie bij licht pijnlijke elektrische stimuli. Bovendien bleek deze sensorische suppressie even sterk te zijn als bij niet-pijnlijke stimulatie. Verschillende resultaten voor beide handen werden echter gevonden naargelang of men sensorische suppressie definieert als een vermindering in waargenomen pijn of in waargenomen intensiteit aan het bewegende lichaamsdeel. Daarnaast werd geen evidentie gevonden voor een modererend effect van de dreigwaarde van pijn. Resultaten wijzen op een mogelijke toepasbaarheid van sensorische suppressie op pijn, maar uitgebreider onderzoek met pijnlijke stimuli van hogere intensiteit is nodig.

Trefwoorden: gezondheidspsychologie, pijn, aandacht, sensorische suppressie

(5)

Inhoudsopgave

Sensaties Worden Onderdrukt Tijdens Beweging ... 1

Sensorische Suppressie: Evidentie uit Onderzoek ... 2

De Kenmerken van Pijn en Aandacht voor Pijn ... 5

De Toepasbaarheid van Sensorische Suppressie op Pijnlijke Stimuli ... 9

Mogelijke Moderatie van Sensorische Suppressie door Dreigwaarde van Pijn ... 11

Methode ... 16

Deelnemers en Design ... 16

Apparatuur en Materiaal ... 18

Procedure ... 18

Algemeen. ... 18

Staircase... 20

Oefentrials. ... 21

Experimentele trials. ... 23

Statistische Analyse ... 24

Analyse 1: analyse op de afhankelijke variabele ‘intensiteitsverschil’. ... 25

Analyse 2: analyse op de afhankelijke variabele ‘pijnverschil’. ... 25

Manipulatiecheck... 27

Resultaten ... 28

Karakteristieken van de Steekproef ... 28

Hypothesetoetsing ... 28

Hypothese: sensorische suppressie bij pijnlijke stimuli. ... 29

Hypothese: moderatie door de dreigwaarde van pijn. ... 30

Overige effecten. ... 31

Discussie... 33

Sensorische Suppressie bij Pijn ... 34

Sensorische Suppressie bij Pijnlijke en Niet-Pijnlijke Stimuli Even Sterk?... 38

(6)

Afwezigheid van Moderatie door Dreigwaarde: Effect van de Dreigingsinstructie .... 39

Onverwachte Bevindingen ... 42

Theoretische Implicaties, Beperkingen en Sterkten van het Onderzoek ... 46

Toekomstig Onderzoek ... 48

Besluit... 50

Referentielijst ... 51

Bijlage 1 ... 55

(7)

1 Sensaties Worden Onderdrukt Tijdens Beweging

Pijn is een universeel fenomeen. Iedereen ervaart het wel eens. De huidige definitie van pijn volgens Williams en Craig (2016) is de volgende: “Pain is a distressing experience associated with actual or potential tissue damage with sensory, emotional, cognitive, and social components.” (Williams & Craig, 2016, p. 2420). Tevens bewegen mensen zich anders tijdens het ervaren van pijn (Hodges & Tucker, 2011). Bij tandpijn zal men bijvoorbeeld op een andere manier het voedsel kauwen. Bij spierpijn zal men dan weer op een andere manier de trap op- en aflopen. Dit zijn motorische aanpassingen. Volgens Hodges en Tucker (2011) beogen deze motorische aanpassingen het pijnlijke lichaamsdeel te beschermen tegen verdere pijn of schade, en de pijn te verminderen. Vaak slaagt men er echter toch nog in om, ondanks het ervaren van pijn, motorische taken succesvol uit te voeren. Wanneer we bijvoorbeeld pijn hebben aan onze arm zullen we deze nog steeds gebruiken bij het eten en na verloop van tijd zullen we deze pijn soms zelfs minder gewaarworden. Maar waarom en hoe zijn mensen hiertoe in staat? Het lijkt wel alsof men minder aandacht schenkt aan de pijn wanneer men het pijnlijke lichaamsdeel beweegt tijdens de uitvoering van een taak, zodat men zich volledig kan focussen op die taak. Maar evenzeer is het mogelijk dat de beweging op zích de pijn verzwakt en de beweging daarom nog makkelijk kan uitgevoerd worden.

Echter, de onderliggende mechanismen van dit geobserveerde fenomeen zijn nog niet voldoende onderzocht en er bestaat hier tevens slechts weinig theoretische kennis over.

De manier waarop beweging de ervaring van pijn beïnvloedt is nog onduidelijk. Waar wél al veel onderzoek naar gebeurd is, en hier sterk aan doet denken, is het fenomeen van de sensorische suppressie.

Sensorische suppressie is een vaak geobserveerd fenomeen. ‘Sensorische suppressie’ verwijst naar het fenomeen waarbij door beweging de verwerking van somatische input op het bewegende lichaamsdeel gereduceerd wordt (Chapman, Bushnell, Miron, Duncan, & Lund, 1987). Sensaties worden onderdrukt tijdens beweging.

Tijdens het schrijven bijvoorbeeld, zal men niet continu de mouw van een trui tegen de arm voelen wrijven. Dit zou namelijk voor te veel afleiding zorgen. Dit gevoel, een sensorische gewaarwording, wordt uit ons bewustzijn gefilterd. Mocht er geen sensorische suppressie optreden, dan zou doelgerichte activiteit zeer moeilijk zijn. We zouden namelijk steeds geconfronteerd worden met een continue stroom aan sensorische input. Elke stimulus zou in dit geval afzonderlijk moeten beoordeeld worden

(8)

2 op belangrijkheid, wat uiteraard niet efficiënt is. Dankzij het mechanisme van sensorische suppressie wordt er mee bepaald welke prikkels we bewust zullen waarnemen en welke minder of niet. Zo zullen wellicht alle stimuli die onbelangrijk zijn voor de taak of activiteit die we op dat moment willen uitvoeren, ‘onderdrukt’ worden en zo onbewust blijven. Dit alles gebeurt door middel van beweging. Het is de beweging die er voor zorgt dat sensaties onderdrukt worden. Kortom, sensorische suppressie zorgt ervoor dat onze bewegingen vlot uitgevoerd kunnen worden zonder dat ze steeds onderbroken worden door allerhande irrelevante stimulatie die optreedt tijdens een beweging, door die sensorische input selectief te gaan filteren (Bays & Wolpert, 2007;

Gallace, Zeeden, Röder, & Spence, 2010). Sensorische suppressie heeft dus wel degelijk een nut. Het fenomeen van de sensorische suppressie werd reeds vele malen onderzocht en aangetoond door gebruik te maken van tactiele stimuli. In wat volgt worden enkele van deze onderzoeken besproken.

Sensorische Suppressie: Evidentie uit Onderzoek

In het geval van tactiele stimuli spreekt men in de literatuur ook wel eens van tactiele suppressie tijdens beweging, of movement-related tactile gating (Debats, Rohde, Glowania, Oppenborn, & Ernst, 2016). In vele experimentele onderzoeken hieromtrent werd er gebruik gemaakt van neutrale tactiele stimuli. Een eerste voorbeeld van een onderzoek waarbij men het fenomeen van sensorische suppressie poogt te demonstreren is bijvoorbeeld het onderzoek van Voss, Ingram, Haggard en Wolpert (2006). Zij maten sensorische suppressie aan de hand van gelijktijdige toediening van korte elektrocutane stimuli aan zowel de linker als rechter wijsvinger. Hun artikel vermeldt geen expliciete bedoeling om pijnlijke stimulatie te gebruiken, dus kan er van uit gegaan worden dat de stimulatie niet pijnlijk was. De linker wijsvinger bleef in rust gedurende de trial en kreeg steeds een stimulus toegediend van eenzelfde intensiteit.

De stimulus die toegediend werd aan de rechter wijsvinger varieerde echter naargelang de trial. Tevens dienden proefpersonen, naargelang de conditie, deze vinger stil te houden of op te tillen afhankelijk van een auditieve cue. Vervolgens werd het punt van subjectieve gelijkwaardigheid (PSE: point of subjective equality) gemeten tussen de twee stimuli aan beide vingers. Dit is het punt waarop de proefpersoon de intensiteit van de stimuli aan beide vingers als van gelijke sterkte beschouwt. Het resultaat was dat de stimulatie van de rechtervinger in beweging 169% sterker moest zijn dan de referentiestimulus (aan de linker vinger in rust) om de stimulatie aan beide vingers als

(9)

3 van dezelfde intensiteit te beschouwen. Zo toonden Voss en collega’s (2006) het bestaan van sterke sensorische suppressie tijdens beweging aan. Doordat de vinger in beweging is, wordt de toegediende stimulus op die bewegende vinger minder verwerkt waardoor men deze minder sterk waarneemt. Dit is in feite de essentie van sensorische suppressie. Zeer gelijkaardige bevindingen werden gedaan in onderzoek van Milne, Aniss, Kay en Gandevia (1988). In het eerste deel van hun experiment onderzochten zij het effect van beweging van een wijsvinger op de waarneming van elektrische stimuli toegediend aan diezelfde vinger. Net als in het onderzoek van Voss en collega’s (2006) was de stimulatie van niet-pijnlijke intensiteit. Proefpersonen rapporteerden bij deze intensiteit een aantal intense uitstralende gevoelens van niet-pijnlijke aard (Milne et al., 1988). Ook in dit onderzoek toonden resultaten aan dat beweging van de vinger tot gevolg heeft dat men de stimulus op die bewegende vinger minder sterk waarneemt.

Beweging zorgde voor een reductie in de verwerking van somatische input op het lichaam, en had zo een vermindering in waargenomen intensiteit van de stimulus tot gevolg. Dit is opnieuw evidentie voor het bestaan van sensorische suppressie.

Aansluitend demonstreerden Jackson, Parkinson, Pears en Nam (2011) in hun onderzoek dat een somatosensorische stimulus later waargenomen wordt wanneer deze toegediend wordt aan een hand die klaar is om een beweging uit te voeren, dan wanneer die identieke stimulus toegediend wordt aan een hand in rust. Het feit dat men de tactiele stimulus later detecteert tijdens een beweging is volgens Jackson en collega’s (2011) mogelijks toe te schrijven aan een verandering in de perceptuele threshold, de grens tot waarop we de kleinste tactiele stimulus nog steeds kunnen waarnemen. Die grens zou volgens hen door het effect van sensorische suppressie verschoven kunnen zijn, waardoor de stimulus voor de proefpersoon moeilijker op te merken valt. Doordat het lichaamsdeel klaar is om een beweging uit te voeren, of al in beweging is, moet de stimulus sterker zijn vooraleer het de grens bereikt waarop de proefpersoon de stimulus kan waarnemen (Jackson et al., 2011). Samenvattend blijkt beweging niet enkel een effect te hebben op waargenomen sterkte of intensiteit van de stimulus toegediend op dat bewegend lichaamsdeel. Beweging zou ook een effect hebben op hoe snel die stimulus wordt waargenomen.

Het fenomeen van sensorische suppressie sluit in principe sterk aan bij de reeds eerder aangehaalde observatie: wanneer een persoon pijn heeft aan zijn arm, zal hij die toch nog steeds gebruiken bij het eten, en wanneer iemand pijn heeft aan zijn knie zal hij deze toch nog steeds gebruiken om de trap op te lopen. In principe zou men kunnen

(10)

4 vermoeden dat de beweging van het lichaamsdeel ook hier zorgt voor een reductie in de verwerking van de somatische input, in dit geval de pijn. We spreken in dat geval ook van sensorische suppressie, maar dan toegepast op pijnlijke stimuli in plaats van enkel neutrale tactiele stimuli. Men kan vermoeden dat sensorische suppressie ook op gaat voor pijnlijke stimuli, waarbij de beweging van het lichaamsdeel ervoor zorgt dat men de pijn aan dat lichaamsdeel minder sterk waarneemt. In die zin lijkt sensorische suppressie een plausibel antwoord te zijn op de vraag ‘waarom’ en ‘hoe’ mensen toch nog in staat zijn hun pijnlijke lichaamsdeel te gebruiken. Sensorische suppressie zou een aannemelijke verklaring kunnen bieden voor waarom mensen ondanks het ervaren van pijn, toch nog steeds in staat zijn bewegingen of motorische taken succesvol uit te voeren: de beweging zorgt er voor dat men de pijn simpelweg minder voelt. Sensorische suppressie zorgt er bovendien, zoals reeds hierboven beschreven, voor dat bewegingen adequaat uitgevoerd kunnen worden en we niet afgeleid worden door allerhande somatische input op ons lichaam. Pijn kan in dit geval ook beschouwd worden als een afleider, waarvan de verwerking gereduceerd moet worden zodanig dat de beweging adequaat uitgevoerd kan worden.

Het is echter intuïtief wel duidelijk dat pijn van een heel andere aard is dan neutrale tactiele stimuli. Men kan zich afvragen wat pijn nu net zo uniek en anders maakt.

Het is namelijk zo dat we een pijnlijke sensatie bijvoorbeeld veel sneller zullen waarnemen dan een niet-pijnlijke sensatie. Wanneer we bijvoorbeeld door een bos lopen en bladeren ons been aanraken, zullen we dit vaak niet echt opmerken. Wanneer de bladeren in kwestie echter brandnetels zijn, zullen we dit veel sneller opmerken. Onze aandacht lijkt veel sneller te worden getrokken naar pijnlijke stimuli dan naar neutrale stimuli. Aandacht lijkt dan ook een belangrijke rol te spelen bij pijn. Dit gegeven, het feit dat pijn sneller de aandacht trekt, kan betekenisvol zijn in de toepasbaarheid van sensorische suppressie op pijn. Doordat de pijn sterk de aandacht zal trekken, is het mogelijk dat sensorische suppressie bij pijn in mindere mate of helemaal niet zal optreden. De beweging zal misschien moeilijker de sensaties kunnen onderdrukken, omdat alle aandacht er naartoe gaat. Aandacht kan sensorische suppressie dan mogelijks ook opheffen. In wat volgt zal de belangrijke rol van aandacht in de context van pijn besproken worden, alsook de rol van aandacht bij sensorische suppressie.

(11)

5 De Kenmerken van Pijn en Aandacht voor Pijn

Om te begrijpen wat pijn is en wat pijn zo anders maakt dan andere (neutrale) stimuli, dient men volgens Eccleston en Crombez (1999) te kijken naar de rol van aandacht bij pijn. Zoals reeds aangehaald speelt aandacht een belangrijke rol bij pijn en is het bijgevolg een belangrijk sleutelconcept in verschillende theorieën over de perceptie van pijn (Van Damme, Legrain, Vogt, & Crombez, 2010). Aandacht wordt vaak sterker getrokken naar pijnlijke stimuli dan naar neutrale stimuli, wat pijnlijke stimuli toch wat anders maakt dan gewone, neutrale stimuli. Eccleston en Crombez (1999) hebben het in hun theoretische paper over deze fundamentele rol van aandacht bij pijn. Volgens hen wordt er bij de zoektocht naar het ‘unieke’ van pijn te sterk gefocust op de sensorische karakteristieken ervan, en te weinig op de affectieve, motivationele en aandachtsgebonden aspecten. Zij pleiten voor meer aandacht voor de rol van aandacht bij pijn. Bijkomend stellen Van Damme en collega’s (2010) dat men pijn eveneens niet als een geïsoleerde gebeurtenis mag bekijken, maar altijd moet beschouwen in een context van het nastreven van doelen, aangezien menselijk gedrag veelal doelgericht is.

Een belangrijk kenmerk van pijn is dat het fungeert als een alarmerend signaal voor lichamelijke bedreiging of (mogelijke) lichamelijke schade, waardoor het inherent de aandacht onderbreekt en naar zich toe trekt alsook het doelgericht gedrag dat op dat moment aan de gang is onderbreekt (Eccleston & Crombez, 1999; Legrain et al., 2009;

Van Damme et al., 2010) zelfs in situaties waarbij onze aandacht in eerste instantie niet op pijn gefocust was (Eccleston & Crombez, 1999). Het is uitermate belangrijk voor onze overleving dat onze aandacht naar de pijn getrokken wordt, ook al zijn we op dat moment misschien gefocust op totaal andere stimuli in onze omgeving. Volgens Eccleston en Crombez (1999) moet er een sterkere focus komen op het feit dat pijn zorgt voor een onderbreking van de aandacht en het huidige gedrag, dat pijn zorgt voor afleiding, en dat het moeilijk is om hier terug van los te komen. Pijn moet er voor zorgen dat onze aandacht er meteen naartoe gaat en onze activiteit op dat moment onderbroken wordt, zodanig dat er ander gedrag gesteld kan worden om zo snel mogelijk verdere lichamelijke beschadiging te voorkomen (Legrain et al., 2009).

Pijn, of pijngerelateerde informatie, kan op twee verschillende manieren de aandacht krijgen, via bottom-up selectie of top-down selectie van aandacht (Legrain et al., 2009; Van Damme et al., 2010). Ten eerste kan pijn in vele gevallen plotseling optreden en krijgt het ongewild de aandacht, ook al is het vaak ongerelateerd aan het

(12)

6 doelgerichte gedrag dat we op dat moment aan het stellen zijn, of het doel dat we op dat moment nastreven (Van Damme et al., 2010). Echter, doordat pijn zoals reeds vermeld een alarmsignaal is, zal het sterk de aandacht opeisen. Legrain en collega’s (2009) beschrijven dit als bottom-up selectie van aandacht voor pijn en stellen dat dit een belangrijk aspect is van pijn. Bottom-up selectie van aandacht betekent dat de aandacht als het ware getrokken wordt naar een erg opvallende stimulus of stimuli, in dit geval bijvoorbeeld een pijnprikkel. Men stuurt er de aandacht niet zelf bewust naartoe. De aandacht wordt er niet intentioneel op gericht (Yantis, 2000). In de meeste gevallen wordt de aandacht op een bottom-up manier naar pijn getrokken, aangezien pijn een belangrijk alarmsignaal is (Legrain et al., 2009). Men kan zich hierbij dan ook de vraag stellen in welke mate sensorische suppressie gegeneraliseerd zal kunnen worden naar pijnlijke stimuli. Doordat de aandacht zo sterk op een bottom-up manier naar pijn getrokken wordt, kan het zijn dat sensorische suppressie voor pijnlijke stimuli niet op gaat, of toch in mindere mate. Een tweede manier waarop onze aandacht echter naar pijn kan gaan, naast bottom-up selectie, is via top-down selectie van aandacht. Dit betreft het doelbewust richten van de aandacht op pijn (Legrain et al., 2009), waardoor men mogelijks voornamelijk pijngerelateerde informatie zal verwerken, en de verwerking van andere niet-pijngerelateerde informatie onderdrukt wordt (Van Damme et al., 2010).

Hoe en de mate waarin de aandacht naar pijn zal gaan, alsook de mate waarin pijn het gedrag zal onderbreken, is afhankelijk van een combinatie of interactie van verschillende factoren (Eccleston & Crombez, 1999; Van Damme et al., 2010). Pijnlijke stimuli zijn slechts enkele van de zovele verscheidene prikkels die in de complexe omgeving aanwezig zijn. Onze omgevingen bestaan uit meerdere, soms concurrerende stimuli, waarbij onze aandacht verdeeld moet worden (Eccleston & Crombez, 1999).

Verschillende variabelen zullen bepalen of pijn in zo’n complexe omgeving al dan niet prioritair zal worden, onze aandacht zal krijgen en het (doelgerichte) gedrag zal onderbreken (Eccleston & Crombez, 1999; Van Damme et al., 2010). Dit alles hangt van meer factoren af dan louter het ‘pijnlijk zijn’ van de stimuli. Zo spelen ten eerste pijngerelateerde karakteristieken een rol (Eccleston & Crombez, 1999; Van Damme et al., 2010). Dergelijke factoren zijn bijvoorbeeld de intensiteit, de nieuwheid, de voorspelbaarheid en de dreigwaarde van pijn (Crombez, Van Damme, & Eccleston, 2005; Eccleston & Crombez, 1999). Zo zal pijn bijvoorbeeld minder sterk op een bottom- up manier de aandacht trekken en het gedrag onderbreken wanneer de pijn voorspelbaar is, en men dus verwacht dat er pijn zal optreden (Eccleston & Crombez,

(13)

7 1999). Anderzijds zal pijn net zeer sterk de aandacht trekken en het gedrag onderbreken als die bijvoorbeeld zeer onverwachts optreedt, zeer intens is en bedreigend is voor het individu (Eccleston & Crombez, 1999; Van Damme et al., 2010). Verder spelen ook factoren gerelateerd aan de omgeving waarin de pijn zich voordoet een rol. Zo zou het ervaren van positief affect of extreme arousal er mogelijks voor zorgen dat pijn minder aandacht krijgt (Eccleston & Crombez, 1999). Tenslotte spelen ook de karakteristieken van het doel dat men op dat moment aan het nastreven is een rol (Van Damme et al., 2010). Aandacht zal bijvoorbeeld op een top-down manier naar de pijn gericht worden wanneer die pijn bijvoorbeeld erg belangrijk en/of relevant is voor onze activiteiten en doelen op dat moment (Eccleston & Crombez, 1999; Legrain et al., 2009). Wanneer men bijvoorbeeld een doel nastreeft dat gerelateerd is aan pijn of te maken heeft met pijn management, dan zal de pijn meer aandacht krijgen (bijvoorbeeld: wanneer men als doel heeft controle te verkrijgen over de pijn of wanneer men poogt een oplossing te vinden voor de oorzaak van de pijn) (Van Damme et al., 2010). Eveneens kan men vermoeden dat aandacht voor plotse pijn tijdens doelgericht gedrag enkel geïnhibeerd wordt wanneer het gaat om een zeer belangrijk doel (Van Damme et al., 2010). Mogelijks zou pijn ons taakgerichte gedrag minder sterk onderbreken wanneer die huidige taak uiterst interessant is, of gerelateerd is aan een zeer belangrijk doel zoals het halen van bijvoorbeeld een deadline (Van Damme et al., 2010). Deze assumpties werden echter nog niet uitgebreid onderzocht. Verder onderzoek naar pijn zou volgens Van Damme en collega’s (2010) rekening moeten houden met de rol van motivatie en het nastreven van doelen. Zij stellen dat het belangrijk is om de motivationele context waarin de pijn zich voordoet meer in rekening te brengen, zodoende aandacht voor pijn ten volle te kunnen begrijpen.

De aandacht die geschonken wordt aan pijn kan dus ook door top-down variabelen gemoduleerd worden. Zo ervaart men bijvoorbeeld minder pijn wanneer de aandacht weggericht wordt van deze pijnlijke stimuli naar bijvoorbeeld een afleidende taak, aangezien hierdoor minder beschikbare aandacht overblijft voor de pijnlijke stimuli (McCaul & Malott, 1984). Ieder van ons kan wellicht beamen dat de pijn ook net sterker zal lijken wanneer we er onze volledige aandacht op richten. Een vaccinatieprikje zal bijvoorbeeld meer pijn doen wanneer de patiënt naar de naald kijkt terwijl de dokter de vaccinatie toedient. De manier waarop de aandacht top-down naar de pijn gericht wordt, kan een effect hebben op de perceptie van pijn en dus ook mogelijks op de mate van sensorische suppressie bij pijn. Men kan zich hier uit volgend dan ook de vraag stellen

(14)

8 welk effect hypervigilantie voor pijn heeft op de ervaring van pijn. Wordt de pijn sterker ervaren wanneer we enorm oplettend zijn voor pijnsignalen? Hypervigilantie voor pijn is een doeltreffend proces dat oprijst wanneer pijn een hoge dreigwaarde heeft en men als doel heeft aan de pijn te ontsnappen of het gewoonweg te vermijden (Crombez et al., 2005). Hypervigilantie voor pijn wordt tevens vaak in verband gebracht met chronische pijnpatiënten. Deze patiënten worden verondersteld hypervigilant te zijn voor symptomen van pijn en informatie gerelateerd aan pijn (Crombez et al., 2005).

Chronische pijnpatiënten kunnen schrik hebben voor pijn tijdens het uitvoeren van dagdagelijkse activiteiten, of kunnen schrik hebben om tijdens zo’n activiteit (opnieuw) een letsel op te lopen (Crombez et al., 2005). In dit geval zal men extra oplettend zijn voor pijnlijke input op het lichaam. Mogelijks maken dergelijke patiënten zich zorgen of catastroferen zij over de pijn en de negatieve invloed die het kan hebben, niet alleen op hun dagelijks leven maar ook op zichzelf als persoon (Crombez et al., 2005).

Catastroferen over pijn betekent dat men een overdreven negatieve kijk heeft op ofwel verwachte ervaringen van pijn in de toekomst ofwel actuele pijn dat ervaren wordt (Sullivan et al., 2001). In dit geval zou een verhoogde vigilantie voor pijn of informatie die hieraan gerelateerd is ontstaan (Aldrich, Eccleston, & Crombez, 2000).

Zoals eerder aangehaald kan het weg richten van de aandacht voor pijnprikkels helpen bij het verminderen van die pijn (Legrain et al., 2009). Mogelijks zorgt een verhoogde vigilantie voor de pijnprikkels op eenzelfde manier voor een intensere pijnervaring. Crombez, Vervaet, Baeyens, Lysens en Eelen (1996) toonden in hun onderzoek bij chronische pijnpatiënten aan dat een hoge verwachting van pijn niet zorgt voor een intensere subjectieve pijnervaring. Het zorgt wél voor sterkere neigingen tot ontsnappings- of vermijdingsgedrag. De patiënten zouden eerder hun verwachtingen voor het optreden van pijn aanpassen aan de objectieve pijn die ze uiteindelijk ervaren (Crombez et al., 1996). Dit onderzoek ging uiteraard niet expliciet over het effect van aandacht op de ervaring van pijn, maar het valt wel in twijfel te trekken of méér aandacht voor pijn de subjectieve pijnervaring daadwerkelijk beïnvloedt. Waar wel evidentie voor is, is het feit dat wanneer de aandacht gericht is op het lichaamsdeel dat neutraal gestimuleerd wordt (dus niet pijnlijk), men de stimulatie méér voelt. Dit werd aangetoond in een onderzoek van Van Hulle, Juravle, Spence, Crombez en Van Damme (2013), waar het modulerende effect van aandacht op sensorische suppressie onderzocht werd tijdens bewegingen van de rug. Niet alleen werd het bestaan van sensorische suppressie opnieuw aangetoond (in dit geval bij beweging van de onderrug met tactiele stimuli

(15)

9 toegediend op de onderrug), ook werd vastgesteld dat die sensorische suppressie substantieel minder wordt wanneer de aandacht gericht is op het lichaamsdeel waar de stimuli optreden (Van Hulle et al., 2013). Dit suggereert dat sensorische suppressie door top-down aandachtsprocessen gemoduleerd kan worden (Van Hulle et al., 2013).

Samenvattend speelt aandacht dus zowel een belangrijke rol bij pijn als bij sensorische suppressie en het blijft nog maar de vraag of we sensorische suppressie kunnen toepassen op pijn. Pijnprikkels zijn namelijk van een heel andere aard dan neutrale prikkels, in die zin dat ze een alarmsignaal zijn en daardoor veel gemakkelijker en sneller de aandacht trekken dan niet-pijnlijke stimuli. Het is dan ook mogelijk dat sensorische suppressie minder uitgesproken is bij pijnlijke stimuli, of slechts van toepassing is in beperkte condities.

De Toepasbaarheid van Sensorische Suppressie op Pijnlijke Stimuli

Hoe zit het dan met sensorische suppressie bij pijn? Eerder werd reeds het eerste deel van het onderzoek van Milne en collega’s (1988) naar sensorische suppressie bij niet-pijnlijke stimuli besproken. Zij stelden verder in het tweede deel van hun onderzoek vast dat de vermindering in waargenomen intensiteit van stimuli tijdens beweging ook opging wanneer het ging om pijnlijke stimulering van de wijsvinger. Deze reductie in waargenomen intensiteit was echter wel minder sterk. Ook Le Pera en collega’s (2007) maakten in hun onderzoek gebruik van pijnlijke stimuli. Zij vonden in hun onderzoek dat beweging van de hand zorgde voor een zwakkere subjectieve ervaring van pijn na pijnlijke stimulering van de huid aan die hand. Hoewel beide studies in de richting wijzen van een mogelijke toepasbaarheid van sensorische suppressie op pijn, is er nog maar weinig onderzoek gebeurd naar het bestaan van sensorische suppressie bij pijnlijke stimuli. Dit in tegenstelling tot de uitgebreide beschikbare onderzoeks-evidentie voor sensorische suppressie bij neutrale stimuli. De mogelijkheid dat het uitvoeren van een beweging tijdens pijn er voor zorgt dat de verwerking van de pijnlijke somatische input op het bewegende lichaamsdeel gereduceerd wordt, moet veel uitgebreider onderzocht worden. Tevens dateert de studie van Milne en collega’s (1988) al van 1988, dus ook recenter onderzoek is broodnodig. Daarnaast stelden Milne en collega’s (1988) ook vast dat de reductie in waargenomen intensiteit van de pijnlijke stimuli tijdens beweging minder sterk was dan voor niet-pijnlijke stimuli. Het blijft dus maar de vraag in hoeverre sensorische suppressie écht toepasbaar is op pijn.

Sensorische suppressie is in het geval van pijn misschien minder uitgesproken.

(16)

10 Daarnaast werd in een studie van Van Damme, Van Hulle, Danneels, Spence en Crombez (2014) onderzocht of tactiele suppressie optrad tijdens rug bewegingen, en of deze sensorische suppressie in de rug verzwakt werd bij chronische pijnpatiënten. In het onderzoek vond men evidentie voor tactiele suppressie terug, maar geen evidentie voor een verzwakt effect bij chronische pijnpatiënten. De sensorische suppressie zou dus even sterk zijn bij deze patiënten (Van Damme et al., 2014). Wel was het zo dat, in de groep van chronische pijnpatiënten, de tactiele suppressie zwakker was in het geval van trage rug bewegingen in plaats van snellere rug bewegingen. In dit onderzoek vond men dus min of meer evidentie terug voor het bestaan van sensorische suppressie bij chronische pijnpatiënten.

Echter, men heeft niet voldoende uitgebreid onderzocht of pijnlijke stimuli eveneens later en minder intens waargenomen worden wanneer deze toegediend worden op een lichaamsdeel in beweging, net als bij ‘gewone’, neutrale stimuli. Men weet niet zeker of dit fenomeen werkelijk opgaat voor pijnlijke somatische input, zoals bijvoorbeeld elektrocutane prikkels, of zeer hete of koude prikkels. Er kan echter wel intuïtief een spanningsveld opgemerkt worden tussen aandacht voor de pijnlijke stimuli enerzijds en aandacht voor het (adequaat) uitvoeren van de beweging anderzijds.

Enerzijds is pijn zoals reeds vele malen benadrukt een levensbelangrijk alarmsignaal, waardoor de aandacht er meestal op een zeer sterke bottom-up manier naartoe getrokken wordt (Legrain et al., 2009), wat ons in staat stelt om verdere beschadiging van ons lichaam te voorkomen door aangepast gedrag te stellen (Hodges & Tucker, 2011). Pijn krijgt dan ook vaak ongewild de aandacht, ook al is het ongerelateerd aan het doelgerichte gedrag dat we op dat moment stellen (Van Damme et al., 2010). Het kan zijn dat, doordat de aandacht zo sterk op een bottom-up manier naar pijn getrokken wordt, we de pijn nog steeds even sterk zullen waarnemen en sensorische suppressie voor pijnlijke stimuli dus niet op gaat, of toch in mindere mate. Anderzijds zou het erg vervelend en inefficiënt zijn mochten we bij elke kleinste vorm van pijn afgeleid worden van onze doelgerichte motorische activiteiten. Aandacht voor distractoren moet geïnhibeerd worden zodanig men gefocust kan blijven op de taak. Tijdens het fietsen kan er bijvoorbeeld plots een pijnscheut optreden in de knie, maar het zou ongunstig en zelfs in sommige gevallen gevaarlijk zijn mocht men hierdoor abrupt stoppen met fietsen.

In dat geval klinkt het bestaan van sensorische suppressie bij pijn wel logisch en nuttig.

Zeker in het geval van een uiterst interessante niet-pijngerelateerde taak zou pijn ons taakgerichte gedrag mogelijks minder sterk onderbreken, of in het geval dat die taak

(17)

11 gerelateerd is aan een zeer belangrijk doel (Van Damme et al., 2010). Zoals reeds vermeld kan men vermoeden dat aandacht voor plotse pijn tijdens doelgericht gedrag enkel top-down geïnhibeerd wordt wanneer het gaat om een motivationeel zeer belangrijk doel (Van Damme et al., 2010). En aangezien mogelijks sensorische suppressie op zijn beurt bovendien gemoduleerd wordt door top-down aandachtprocessen (Van Hulle et al., 2013), kunnen we vermoeden dat sensorische suppressie van pijn in het geval van een zeer belangrijk doel nog sterker zal zijn. Maar, en het kan maar niet genoeg benadrukt worden, onderzoek naar het bestaan van sensorische suppressie bij pijn is erg schaars. Meer onderzoek is nodig.

Onderzoek naar het al dan niet bestaan van sensorische suppressie bij pijn zou zeker een grote theoretische bijdrage kunnen leveren. De eerste onderzoeksvraag die men in deze masterproef zal pogen te beantwoorden is dan ook of sensorische suppressie op gaat voor pijn. De hypothese die zal getoetst worden is dat sensorische suppressie wel degelijk opgaat voor pijnlijke stimuli. Deze hypothese wordt opgesplitst in twee deelhypothesen. De eerste deelhypothese is dat men pijnlijke stimuli als minder intens zal waarnemen op een lichaamsdeel dat in beweging is in vergelijking met een lichaamsdeel in rust. De tweede deelhypothese is dat men de pijnlijke stimuli als minder pijnlijk zal waarnemen op een lichaamsdeel dat in beweging is in vergelijking met een lichaamsdeel in rust. Daarnaast hypothetiseren we eveneens dat sensorische suppressie bij pijnlijke stimuli minder uitgesproken is dan bij niet-pijnlijke stimuli.

Mogelijke Moderatie van Sensorische Suppressie door Dreigwaarde van Pijn

Verder is het mogelijk dat sensorische suppressie van pijn gemodereerd wordt door individuele karakteristieken van een persoon. Er bestaan namelijk interindividuele verschillen in de mate waarin personen angstig zijn voor pijn of catastrofaal denken over pijn. Het catastroferen over pijn creëert mogelijks hypervigilantie voor pijn (Aldrich et al., 2000) wat sensorische suppressie kan bemoeilijken. Het effect van catastrofaal denken over pijn op aandacht voor pijn werd reeds experimenteel onderzocht.

Zoals reeds uitvoerig beschreven zorgt pijn inherent, wegens zijn alarmerende functie, voor een onderbreking van de aandacht en het gedrag. Daarenboven heeft experimenteel onderzoek aangetoond dat die aandachtonderbreking door pijn versterkt

(18)

12 wordt door dreiging voor intense pijn (Crombez, Eccleston, Baeyens, & Eelen, 1998a) en in het bijzonder bij personen met een hoge mate van catastrofaal denken over pijn die bedreigd worden met intense pijn (Crombez, Eccleston, Baeyens, & Eelen, 1998b).

In beide experimentele studies werd er gebruik gemaakt van een zeer gelijkaardig design. Zo werd er in de studie van Crombez en collega’s (1998a) gebruik gemaakt van een auditieve discriminatietaak die proefpersonen dienden uit te voeren, terwijl er simultaan ofwel elektrocutane stimuli van lage intensiteit ofwel neutrale controle stimuli toegediend werden ter afleiding van de taak. Proefpersonen werden bevolen die afleidende stimuli te negeren en de auditieve discriminatietaak zo snel én accuraat mogelijk uit te voeren. Daarenboven kreeg de helft van de proefpersonen voorafgaand aan het experiment een dreigingsinstructie. Er werd hen meegedeeld dat er doorheen het experiment mogelijks op willekeurige momenten een pijnlijke stimulus van hoge intensiteit kon toegediend worden, zodoende in die groep dreiging voor intense pijn teweeg te brengen. Een sterkere taakinterruptie meteen bij aanvang van de laag intense elektrocutane stimulus werd waargenomen in de bedreigde groep van proefpersonen, in vergelijking met de groep proefpersonen die de dreigingsinstructie niet gekregen hadden. Met name wordt de interferentie door pijn met de prestatie op de auditieve discriminatietaak, en dus de aandachtonderbreking door pijn, bij hoge dreiging versterkt (Crombez et al., 1998a). In de vervolgstudie van Crombez en collega’s (1998b) werd bovendien waargenomen dat die taakinterruptie bij aanvang van de laag intense elektrocutane stimulus bij hoge dreiging voor intense pijn, sterker is bij personen met een sterk frequente catastrofale manier van denken over pijn, waarbij de pijn derhalve een nóg hogere dreigwaarde krijgt, dan bij personen die niet zo sterk catastroferen over pijn. Er werd in deze studie opnieuw gebruik gemaakt van een auditieve discriminatietaak terwijl er simultaan laag intense elektrocutane stimuli ter afleiding werden toegediend. Dit onderzoek demonstreert dat catastroferen over pijn wel degelijk een impact heeft op onze aandacht. Met name draagt catastrofaal denken over pijn bij tot een sterkere aandachtonderbreking door pijn, waarbij de mogelijks bedreigende somatische informatie initieel sterk de aandacht krijgt (Crombez et al., 1998b).

Het feit dat men in beide studies echter vooral een initieel sterkere taakinterruptie waarnam bij aanvang van de mogelijks bedreigende elektrocutane stimulus van lage intensiteit, die nadien vrij snel verdween, kan mogelijks deels als volgt verklaard worden;

bij aanvang van een mogelijks bedreigende elektrocutane stimulus zal de bedreigde proefpersoon in kwestie de aandacht meteen op die stimulus richten, zodoende die

(19)

13 stimulus onmiddellijk kan onderzocht worden op zijn dreigwaarde (Crombez et al., 1998a). Personen die sterk catastrofaal denken over pijn zouden zo ook mogelijks automatisch de aandacht switchen van de primaire auditieve taak naar stimuli die perceptueel gelijken op het object van dreiging, zoals bijvoorbeeld een laag intense elektrocutane stimulus die lijkt op de bedreigende hoog intense elektrocutane stimulus (Crombez et al., 1998b). Indien men uiteindelijk besluit dat de elektrocutane stimulus geen dreiging vormt, in die zin dat de stimulus bijvoorbeeld helemaal niet zo pijnlijk blijkt te zijn als verwacht, zal men de aandacht vrij snel terug richten op de primaire auditieve discriminatietaak (Crombez et al., 1998a), ook bij personen die sterk catastrofaal denken over pijn (Crombez et al., 1998b). In die zin speelt betekenisverlening van pijn een belangrijke rol, waar ook Gatchel, Peng, Peters, Fuchs en Turk (2007) in hun paper op wijzen. Hier wordt verder in dit onderdeel nog op terug gekomen.

In het bijzonder tonen studies aan dat voornamelijk het weg richten van de aandacht van pijn aangetast is bij personen die sterk catastrofaal denken over pijn, waarbij het dan met name gaat om een vertraagd of moeilijker weg richten van de aandacht van pijn naar andere aandacht vereisende aspecten in de omgeving (Van Damme, Crombez, & Eccleston, 2004a). Van Damme en collega’s (2004a) deden een experimenteel onderzoek naar twee verschillende componenten van aandacht voor pijn, namelijk het richten van aandacht op alsook het weg richten of losmaken van aandacht van pijn, waarbij eveneens gekeken werd naar het verschil tussen personen die sterk catastrofaal denken over pijn en personen die zo’n catastrofale manier van denken over pijn minder tot niet hanteren. Uit de resultaten bleek dat er geen significant verschil was in de mate waarin beide soort personen hun aandacht op pijn richtten. Echter, degenen die in sterke mate catastroferen over pijn bleken trager of moeilijker hun aandacht weg te richten van pijn. De proefpersonen die zich niet karakteriseerden door dergelijke wijze van sterk catastrofaal denken over pijn vertoonden daarentegen geen moeilijkheden met het weg richten van hun aandacht. Deze resultaten zijn in die zin een mooie aanvulling op de resultaten van Crombez en collega’s (1998b), waarbij aangetoond werd dat sterk catastrofaal denken over pijn de onderbreking van aandacht door pijn versterkt, gepaard gaande met een duidelijke taakinterruptie bij aanvang van de mogelijks bedreigende elektrocutane stimulus van lage intensiteit. Met name suggereert het onderzoek van Van Damme en collega’s (2004a) dat deze versterking van de aandachtonderbreking door pijn voornamelijk samenhangt met een moeilijker weg richten of loskomen van de aandacht van pijn zodoende de aandacht te kunnen richten naar andere vereisten in de

(20)

14 omgeving. Hier goed bij aansluitend is ook de experimentele studie van Van Damme, Crombez en Eccleston (2002). Zij onderzochten eveneens diezelfde twee verschillende componenten van aandacht, maar dit maal bij pijnsignalen in plaats van pijn. Onder pijnsignalen worden signalen voor dreigende pijn begrepen. Dit onderzoek werd tevens gerepliceerd door Van Damme, Crombez, Eccleston en Goubert (2004b). Beide onderzoeken tonen aan dat niet alleen pijn zélf aandacht onderbreekt en opeist, maar dat ook pijnsignalen aandacht opeisen, en dit met name opnieuw onder de vorm van een vertraagd of moeilijker weg richten van de aandacht van deze pijnsignalen in vergelijking met auditieve signalen (Van Damme et al., 2002) of signalen voor dreigende niet-pijnlijke vibrotactiele stimuli (Van Damme et al., 2004b). Het feit dat proefpersonen hun aandacht moeilijker kunnen weg richten van pijnsignalen dan van signalen voor dreigende niet- pijnlijke vibrotactiele stimulatie, valt volgens Van Damme en collega’s (2004b) te verklaren door de dreigwaarde van pijn, namelijk het feit dat de pijnsignalen een hogere dreigwaarde hebben dan de niet-pijnsignalen. Bovendien namen Van Damme en collega’s (2002) in hun onderzoek waar dat die vertraging in het weg richten van de aandacht van pijnsignalen nog sterker was bij proefpersonen die in sterke mate catastrofaal denken over pijn. Zij richtten hun aandacht nog trager weg van de pijnsignalen. Een mogelijke verklaring die Van Damme en collega’s (2002) hiervoor aandragen is dat sterk catastroferende proefpersonen sterk blijven geloven in het feit dat een pijnsignaal een correcte voorspelling of signalering is van een naderende pijnlijke stimulus, en er op het signaal dus een pijnlijke stimulus moet volgen, ook al blijkt informatie uit de realiteit deze veronderstelling te disconfirmeren.

Zoals gesteld speelt de dreigwaarde van pijn een belangrijke rol in het feit of pijn al dan niet prioritair de aandacht zal krijgen in een omgeving met concurrerende stimuli (Eccleston & Crombez, 1999). De dreigwaarde van een stimulus (bijvoorbeeld pijn) verhogen zou mogelijks moeten leiden tot sterkere aandacht voor die stimulus, alsook zou een sterkere aandacht voor pijn bij personen die sterk catastrofaal denken over pijn, mede bepaald worden door de hogere dreigwaarde die pijn voor hen heeft (Eccleston &

Crombez, 1999). Deze schijnbaar belangrijke rol van de dreigwaarde van pijn doet vragen oprijzen. Men kan zich de vraag stellen of zo’n sterkere aandacht voor pijn, mede door een toegenomen dreigwaarde van pijn en het catastroferen over pijn, zal leiden tot een vermindering van sensorische suppressie bij pijn. Sensorische suppressie kan namelijk ook door top-down aandachtsprocessen gemoduleerd worden (Van Hulle et al., 2013), waarbij een sterk richten van de aandacht op de pijnlijke stimulatie de sensorische

(21)

15 suppressie van deze pijn mogelijks verhindert. Daarnaast wordt catastroferen over pijn niet enkel geassocieerd met toegenomen aandacht, maar ook vaak met een toegenomen pijnervaring (Gatchel et al., 2007). Pijn ‘appraisal’ of beoordeling en overtuigingen die mensen hebben over pijn kunnen de ervaring ervan ook beïnvloeden (Gatchel et al., 2007). Gatchel en collega’s (2007) stellen dat deze beoordelingen en opvattingen over pijn een sterke invloed kunnen uitoefenen op de emotionele reacties van mensen op pijn, maar ook op hoe mensen gedragsmatig op deze pijn reageren. Pijn

‘appraisal’ staat volgens Sharp (2001) voor de betekenis die mensen aan pijn toeschrijven. Bijvoorbeeld, indien een individu een pijnstimulus interpreteert als bedreigend en schadelijk voor het lichaam, in die zin dat het mogelijks weefselschade teweeg kan brengen, dan kan deze pijn als onaangenamer en intenser ervaren worden door dit individu (Gatchel et al., 2007). Men kan vermoeden dat dit mogelijks ook een effect kan hebben op de mate waarin sensorische suppressie voor pijn aanwezig is bij individuen die erg angstig staan tegenover pijn of er negatieve interpretaties over hebben. De tweede onderzoeksvraag die men in deze masterproef zal pogen te beantwoorden is ‘Indien sensorische suppressie ook van toepassing is op pijnlijke stimuli, wordt het effect van sensorische suppressie op pijn dan gemodereerd door de dreigwaarde van pijn?’. De hypothese in dit onderzoek is dat er wel degelijk sprake is van moderatie, waarbij sensorische suppressie kleiner of zwakker is wanneer pijn een hoge dreigwaarde heeft.

Wegens het gebrek aan onderzoek naar sensorische suppressie bij pijn alsook naar de potentieel modererende factoren, kan dit onderzoek wel degelijk iets bijdragen aan de onderzoeksliteratuur. Er zal namelijk systematisch nagegaan worden of sensorische suppressie gegeneraliseerd kan worden naar pijnlijke stimuli, in plaats van louter non-pijnlijke stimuli. De methode die gebruikt zal worden om de onderzoeksvragen te beantwoorden is experimenteel onderzoek. Het experiment zal bestaan uit een block met vibrotactiele stimulatie en een block met pijnlijke elektrische stimulatie. In elke trial zullen de participanten gecued worden om ofwel een motorische taak uit te voeren met de linkerhand, ofwel met de rechterhand, ofwel in rust te blijven en dus geen taak uit te voeren. Vervolgens bepaalt een go/no go cue of de gecuede motorische taak al dan niet uitgevoerd moet worden. Proefpersonen worden tevens ofwel voor, ofwel tijdens de beweging simultaan gestimuleerd op beide handen. Dit kunnen vibrotactiele of pijnlijke elektrische prikkels zijn. Aan het eind van elke trial dienen de proefpersonen te bepalen op welke hand de prikkel het sterkst en/of pijnlijkst aanvoelde; de bewegende hand of

(22)

16 de hand in rust. Op die manier wordt sensorische suppressie nagegaan. Door middel van het block met de vibrotactiele stimuli kan sensorische suppressie voor tactiele niet- pijnlijke stimuli getoetst worden, en het block met de pijnlijke elektrische stimuli laat toe om het bestaan van sensorische suppressie bij pijn te onderzoeken (= onderzoeksvraag 1). Tevens krijgt een aantal van de proefpersonen een mondelinge instructie die voor een dreiging voor pijn moet zorgen en de dreigwaarde van pijn moet verhogen. Hiermee kan een moderatie-effect nagegaan worden van dreigwaarde van pijn (=

onderzoeksvraag 2). Er wordt vooreerst gehypothetiseerd dat sensorische suppressie wel degelijk opgaat voor pijnlijke stimuli (hypothese 1), en men deze stimuli dus als minder intens (deelhypothese 1) én minder pijnlijk (deelhypothese 2) zal ervaren aan de bewegende hand dan aan de niet-bewegende hand. Ten tweede wordt verwacht dat sensorische suppressie bij pijnlijke stimuli minder uitgesproken zal zijn dan bij niet- pijnlijke stimuli (hypothese 2). Eveneens wordt verwacht dat er wel degelijk sprake is van moderatie, waarbij sensorische suppressie bij pijn kleiner of zwakker zal zijn in het geval dat proefpersonen de pijnlijke stimuli als bedreigend beoordelen en pijn dus een hoge dreigwaarde heeft (hypothese 3).

Methode

Deelnemers en Design

De hypothesen werden onderzocht door middel van experimenteel onderzoek.

In totaal namen 39 proefpersonen deel aan de studie. De deelnemers bestonden uit 25 vrouwelijke en 14 mannelijke proefpersonen. De gemiddelde leeftijd in de steekproef bedroeg 22.87 jaar (SD = 3.75, bereik 18-35 jaar). De deelnemers werden allen gerekruteerd via Experimetrix (nieuwe benaming: Sona Systems), een online platform van Universiteit Gent waarop men zich kan inschrijven voor experimentdeelnames. Het experiment vond tevens steeds plaats in een lokaal aan de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen van de Universiteit Gent.

Alle deelnemers werden verzocht een geïnformeerde toestemmingsverklaring te ondertekenen, en in ruil voor deelname kregen ze 10 euro. In de geïnformeerde toestemmingsverklaring werd o.a. vermeld dat deelname volledig vrijwillig en anoniem was. Aangezien vooral studenten van de Universiteit Gent gerekruteerd werden werd

(23)

17 tevens vermeld dat het niet deelnemen of deelname aan het onderzoek stopzetten op geen enkele manier invloed zou hebben op de evaluatie en/of studiebegeleiding van de student in kwestie. Het experiment kadert in een onderzoeksproject waarvoor positief ethisch advies verkregen werd van het ethisch comité van de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (Universiteit Gent). Tijdens het experiment werd voldoende benadrukt dat de proefpersoon te allen tijde mocht stoppen met het experiment indien hij/zij dit wenste. De vergoeding van 10 euro werd enkel toegekend indien de proefpersoon het volledige experiment had afgerond.

Er dienden vooropgesteld minstens 34 proefpersonen gerekruteerd te worden zodoende met een statistische power van 80% medium effectgroottes te kunnen detecteren. De inclusiecriteria die gehanteerd werden waren 1) leeftijd tussen 18 en 35 jaar; 2) geen chronische pijnklachten; en 3) Nederlandstalig. Participanten mochten geen pijnklachten vertonen om de reden dat deze karakteristieken niet mogen interfereren met het proces van onze studie. Mensen met chronische pijnklachten kunnen mogelijks pijnprikkels anders verwerken en misschien zelfs sterker reageren op een pijnprikkel. Daarom zou het bij hen dan ook moeilijk zijn om op eenduidige manier evidentie te vinden voor sensorische suppressie en worden deze dan ook uitgesloten van de studie. Bovendien moesten ze Nederlandstalig zijn omdat de instructies tijdens het experiment in het Nederlands waren, en begrip noodzakelijk is voor het uitvoeren van het experiment. Personen die aan deze inclusiecriteria voldeden konden zich inschrijven voor het experiment via Experimetrix (Sona Systems). Uiteindelijk werden 39 proefpersonen gerekruteerd, waarvan van twee proefpersonen de data onvolledig was en zij dan ook uitgesloten werden uit de data-analyse. De uiteindelijke sample valide voor data-analyse bestond uit 37 proefpersonen wanneer de afhankelijke variabele in de analyse het waargenomen verschil was in intensiteit tussen de linker- en rechterhand, en 38 proefpersonen wanneer de afhankelijke variabele in de analyse het waargenomen verschil in pijn was tussen de linker- en rechterhand. Dit wordt in de sectie ‘Methode:

Statistische analyse’ verder verduidelijkt. Er waren gedurende de periode van het onderzoek enkele problemen met het gebruikte materiaal waardoor het onderzoek enkele keren onderbroken werd. Een steekproef bestaande uit 37 proefpersonen oversteeg het vooropgestelde aantal en was dus ruim aanvaardbaar.

In deze studie werd gebruik gemaakt van een mixed design. Er zijn zowel within- subject factoren als between-subjects factoren. Het experiment bestond voor elke

(24)

18 proefpersoon uit 2 blokken: een block waarin elektrische stimuli werden toegediend en een block waarin vibrotactiele prikkels (trillingen) werden toegediend. Elke proefpersoon doorliep beide blokken, waardoor dit een within-subject factor is. Echter, ongeveer de helft (51%) van de steekproef (20 proefpersonen) kreeg een bepaalde instructie met als doel om dreiging voor pijn te verhogen. Dit is een between-subjects factor, en de proefpersonen werden aan de condities toegewezen op basis van contrabalancering.

Apparatuur en Materiaal

Tijdens de studie werd er voor elke proefpersoon gebruik gemaakt van een laptop (Dell Latitude E5500, schermdiagonaal 15,4 inch). Proefpersonen dienden tijdens het experiment de instructies op het computerscherm te volgen. Eveneens werd gebruik gemaakt van een sensorbox om de handbewegingen van de proefpersoon te registeren, zodanig dat de elektrische of vibrotactiele prikkels op de correcte momenten konden toegediend worden (voor of tijdens de beweging). De vibrotactiele stimuli werden toegediend door middel van twee tactoren, één tactor die in stond voor stimulatie van de linkerhand en één tactor die in stond voor stimulatie van de rechterhand (C-2 TACTOR, Engineering Acoustics, Inc., Florida). De tactoren hebben een frequentie van 200 Hz.

De elektrische stimuli werden toegediend door middel van twee elektrostimulators (DS5, Digitimer Ltd, Hertfordshire, UK), opnieuw één voor de linker- en één voor de rechterhand met een frequentie van 50 Hz. Verder werd gebruik gemaakt van het programma t-scope om het experiment te programmeren.

Procedure

Algemeen.

Zoals eerder vermeld werden proefpersonen gerekruteerd via Experimetrix (nieuwe benaming: Sona Systems). Het experiment werd geprogrammeerd in programmeertaal C, gebruik makend van Tscope 5 (Stevens, Lammertyn, Verbruggen,

& Vandierendonck, 2006). Zoals eerder vermeld vond het experiment plaats in een lokaal van de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (Universiteit Gent). Het lokaal was goed verlicht (zowel kunstmatig licht als dagverlichting).

Experimenten vonden op verschillende tijdstippen doorheen de dag plaats, tussen 9u15

’s ochtends en 18u ’s avonds, om zo een invloed van tijdstip op de resultaten te minimaliseren. Het experiment vond steeds plaats op een computer. Alle instructies

(25)

19 werden steeds gepresenteerd in witte letters op een zwarte achtergrond.

Proefpersonen namen plaats aan een computer. Alvorens te starten met het experiment dienden de proefpersonen een geïnformeerde toestemmingsverklaring te ondertekenen en werd expliciet verbaal nog eens benadrukt door de vrouwelijke experimentleider, een studente aan Universiteit Gent, dat men ten allen tijde vrij was te stoppen met het experiment indien men dit wenste. Eveneens werd anonimiteit gegarandeerd. Vervolgens werden de elektrodes ter toediening van de prikkels bij de proefpersoon aangebracht op beide handen. De twee elektrodes ter toediening van de vibrotactiele prikkels werden aangebracht in het midden van de hand (één elektrode per hand). De vier elektrodes ter toediening van de elektrische prikkels werden aangebracht tussen wijsvinger en duim, twee elektrodes per hand, waarbij de twee elektrodes zo dicht mogelijk naast elkaar werden aangebracht zónder elkaar te raken. Aan de proefpersoon werd vervolgens uitgelegd door de experimentleidster welke soort prikkels de proefpersoon kon verwachten tijdens het experiment. Zo werd uitgelegd dat het experiment uit twee delen zou bestaan: een deel waarbij de proefpersoon trillingen op de handen zou toegediend krijgen, en een deel waarbij de proefpersoon elektrische prikkels zou toegediend krijgen. Er werd eveneens meegedeeld dat proefpersonen nooit op onverwachte momenten een prikkel zouden krijgen, dat dit altijd aangekondigd zou worden, en dat het experiment veilig is.

Vervolgens kreeg een deel van de proefpersonen (51%) een extra instructie bedoeld als experimentele manipulatie. De toewijzing van proefpersonen aan de twee condities (conditie mét dreigingsinstructie en conditie zónder dreigingsinstructie) gebeurde op basis van contrabalancering. De eerste proefpersoon kreeg de dreigingsinstructie niet, de tweede wel, de derde wel, de vierde niet, de vijfde niet, de zesde wel, enzovoort. Aan de groep die de dreigingsinstructie wel kreeg werd het volgende meegedeeld: “Ik zal, alvorens te starten met het experiment, even met behulp van een weerstandsmetertje de weerstand van je huid controleren. Op die manier weet ik of je huid niet te gevoelig is voor de prikkels die zullen toegediend worden in het experiment.”. Vervolgens werd bij hen een weerstandsmetertje tegen de elektrodes op de huid gehouden, waarna hen het volgende meegedeeld werd: “Je huid heeft een zwakkere weerstand dan bij de gemiddelde persoon. Het zou wel eens kunnen dat jij de prikkels, die zullen toegediend worden, wat meer zal gewaarworden dan anderen. Toch zit je nog net binnen de toelaatbare grens om aan het experiment deel te nemen, maar het kan wel zijn dat je de prikkels wat onaangenamer zal vinden dan de gemiddelde proefpersonen.” Deze manipulatie had als bedoeling pijn een hoge dreigwaarde te

(26)

20 geven. Men wilde die proefpersonen de situatie en pijn als meer bedreigend laten beoordelen tegenover de groep proefpersonen die deze dreigingsinstructie niet gekregen heeft, en de situatie en pijn dus als neutraal beoordelen. Mogelijks heeft dit een effect op de mate van sensorische suppressie bij pijn. Hiermee wil worden nagegaan of sensorische suppressie bij pijn gemodereerd wordt door de dreigwaarde van pijn. Bij de proefpersonen die de dreigingsinstructie gekregen hadden werd wel nog eens expliciet benadrukt dat zij te allen tijde het experiment mochten stopzetten indien zij dit wensten.

Vervolgens werden op het computerscherm een aantal algemene gegevens van alle proefpersonen bevraagd: het nummer van de proefpersoon diende ingevuld te worden, alsook de leeftijd en het geslacht. Nadien werd bij alle proefpersonen gestart met een staircase.

Staircase.

Na het aanbrengen van de elektrodes, het aanbieden van de eventuele dreigingsinstructie en bevragen van de algemene gegevens werd er een staircase aangeboden. Dit heeft als doel dat de prikkels op beide handen van de proefpersoon gelijk aanvoelen. In totaal werden er twee staircases aangeboden. Eén voor de start van het block met de elektrische stimulatie, en één voor de start van het block met de vibrotactiele stimulatie. Het type stimuli die werd toegediend in de eerste staircase was van elektrische of vibrotactiele aard, afhankelijk van met welk block de proefpersoon zou starten in het experiment. Het verloop van de staircase ging als volgt: eerst en vooral werden twee (elektrische of vibrotactiele) prikkels op beide handen (één op de linkerhand en één op de rechterhand) voor een eerste keer gelijktijdig aangeboden. De proefpersonen dienden deze prikkels nog niet te beoordelen. De eerste aanbieding van de prikkels geeft namelijk bij de meeste proefpersonen een initiële schrikreactie, wat de beoordeling kan beïnvloeden. Om dit beïnvloedingseffect te vermijden werden daarom vervolgens nog een tweede keer diezelfde prikkels aangeboden. Na de tweede aanbieding dienden de proefpersonen de prikkels wél te beoordelen. Ze dienden te rapporteren of beide prikkels even sterk aanvoelden of niet. Indien de stimulus op de linkerhand sterker aanvoelde dan op de rechterhand, kon men de stimulus op de linkerhand verlagen met behulp van de pijltjestoetsen op het toetsenbord (toets met pijl naar beneden). Op dezelfde wijze kon de stimulus aan de linkerhand versterkt worden indien de stimulus aan de rechterhand sterker aanvoelde (toets met pijl naar boven), zodanig dat beide stimuli uiteindelijk gelijk aanvoelden voor de proefpersoon. Enkel de

(27)

21 stimulussterkte aan de linkerhand kon gewijzigd worden. De stimulus aan de rechterhand bleef ongewijzigd. Wanneer proefpersonen rapporteerden dat beide prikkels gelijk aanvoelden, kon gestart worden met de oefentrials.

Alvorens te starten met de oefentrials werden de instructies voor de uitvoering van het experiment mondeling door de experimentleidster aangeboden. Diezelfde instructies werden eveneens schriftelijk op het computerscherm gepresenteerd. De tekst die de proefpersonen als instructie gegeven werd, is terug te vinden in bijlage (bijlage 1, voor proefpersonen die startten met het block met elektrische stimulatie). In de instructies werd er bewust voor gekozen om niet over ‘pijnprikkels’ noch ‘shocks’ te spreken, om de proefpersonen geen angst aan te jagen. Als alternatief koos men voor de benaming ‘elektrische prikkels’. Proefpersonen kregen de tijd om na de mondelinge uitleg de instructies op eigen tempo na te lezen op het scherm. De experimentleidster was eveneens steeds beschikbaar mochten proefpersonen iets niet helemaal begrepen hebben of vragen hebben. Wanneer de proefpersoon de opdracht begrepen had, kon gestart worden met de oefentrials.

Oefentrials.

Proefpersonen kregen, alvorens te starten met het eigenlijke experiment, 5 oefentrials aangeboden. Het eigenlijke experiment bestond uit twee blokken van elk 60 experimentele trials: block 1 waarbij enkel elektrische stimuli werden toegediend, en block 2 waarbij enkel vibrotactiele stimuli werden toegediend. Vóór elk block werden telkens eerst 5 oefentrials aangeboden, zodat de proefpersonen de trials konden inoefenen. Alvorens te starten met de vibro fase werd er dus eerst een oefenblok aangeboden met vibrotactiele stimulatie. Eveneens werd er voor de start van de elektro fase een oefenblok aangeboden met elektrische stimulatie.

Elke trial begon met de vraag: “In welke mate heb je angst voor volgende trial?”.

Proefpersonen konden antwoorden door een cijfer op een schaal van 0 tot 10 in te geven via het toetsenbord en nadien op ‘Enter’ te drukken. 0 stond voor ‘helemaal niet’, 5 voor

‘neutraal’ en 10 voor ‘heel erg’. Na het invullen van de vraag kregen de proefpersonen 3 seconden de tijd om beide handen op de sensorbox te plaatsen. De seconden werden afgeteld op het scherm zodat de proefpersonen wisten hoeveel tijd ze hiervoor kregen.

Vervolgens verscheen er een wit fixatiekruis (X) op een zwarte achtergrond op het scherm, waar proefpersonen op dienden te focussen. Dit fixatiekruis bleef gedurende 500 ms op het scherm staan. Nadien volgde de eerste cue die 1200 ms gepresenteerd werd (3 mogelijkheden: een witte pijl naar links, een witte pijl naar rechts, of een wit

(28)

22 stopsignaal=STOP). Een pijl naar links betekende dat de proefpersoon zo snel mogelijk met de linkerhand op de spatiebalk van het toetsenbord moest drukken. Een pijl naar rechts betekende dat de proefpersoon zo snel mogelijk met de rechterhand op de spatiebalk moest drukken, en een stopsignaal (‘STOP’) betekende dat de proefpersoon niet hoefde te bewegen en beide handen gewoon op de sensorbox moest houden.

Echter, proefpersonen mochten hun opdracht pas uitvoeren nadat de tweede cue op het scherm was verschenen. De tweede cue was een go/no go cue die aangaf of de gecuede motorische taak al dan niet uitgevoerd moest worden. De ‘go’ cue (‘START’) werd gepresenteerd in het groen, en de ‘no go’ cue (‘STOP’) in het rood, zodanig dat dit makkelijker was voor de proefpersonen om te herkennen. Indien het een ‘go’ cue was bleef deze gepresenteerd tot de proefpersonen de beweging uitvoerden. Indien het een

‘no go’ cue was bleef deze slechts 350 ms gepresenteerd op het scherm. Wanneer de tweede cue een ‘no go’ cue was, kon dit nadien niet meer veranderen naar een ‘go’ cue in diezelfde trial. Omgekeerd gold hetzelfde: een ‘go’ cue kon niet veranderen naar een

‘no go’ cue.

Elektrische of vibrotactiele stimuli (afhankelijk van de fase in het experiment) werden simultaan toegediend op beide handen. De stimuli konden ofwel optreden vóór beweging (wanneer de eerste cue nog op het scherm stond; een pijl naar links, een pijl naar rechts of een stopsignaal), ofwel tijdens beweging. Indien de stimulatie optrad vóór de beweging, dan trad deze stimulatie op 500 ms nadat de eerste cue op het scherm verschenen was. Deze stimulatie duurde 200 ms. Indien de stimuli optraden tijdens de beweging zelf, dan werden de stimuli toegediend 50 ms na de start van de beweging (start van de beweging werd gedetecteerd door de sensorbox). De reden waarom dit al na 50 ms gebeurde, is omdat een beweging snel voorbij is. De stimulatie bleef, tijdens de beweging, aanhouden tot wanneer de proefpersonen op de spatiebalk drukten.

Hoewel we geen expliciete hypothesen hebben in dit onderzoek omtrent de rol van het moment van stimulatie (tijdens de anticipatiefase of tijdens beweging), werd dit in dit onderzoek toch gemanipuleerd. Door de timing van stimulatie variabel te maken wordt er gepoogd het optreden van de prikkel op die manier minder voorspelbaar te maken voor de proefpersonen. Eveneens toonde eerder experimenteel onderzoek reeds aan dat sensorische suppressie zowel optreedt bij stimulatie tijdens beweging als vóór beweging (tijdens de respons preparatie) (zie bijvoorbeeld Jackson et al., 2011; Voss et al., 2006). We wilden ons in dit onderzoek bijgevolg niet beperken tot sensorische suppressie bij stimulatie tijdens beweging.

(29)

23 Aan het einde van elke trial werden een vijftal vragen gesteld die de proefpersonen konden beantwoorden door middel van het toetsenbord. Zo werd hen eerst gevraagd waar de stimulatie sterker was, met als antwoordmogelijkheden ‘links’,

‘rechts’ of ‘geen verschil’. Vervolgens werd hen gevraagd hoe sterk ze de stimulatie vonden op de linkerhand, hoe sterk op de rechterhand, hoe pijnlijk op de linkerhand en hoe pijnlijk op de rechterhand. Deze vier vragen konden allen beantwoord worden door een cijfer op een schaal van 0 tot 10 in te geven via het toetsenbord. 0 stond voor

‘helemaal niet’, 5 voor ‘neutraal’ en 10 voor ‘heel erg’. Deze vragen werden gesteld doorheen het experiment om de mate van sensorische suppressie na te gaan, maar werden ook al tijdens de oefenfase aangeboden zodanig dat proefpersonen reeds konden oefenen met het beantwoorden van de vragen. Door middel van de vragen kon men nagaan of proefpersonen de elektrische stimulus aan de bewegende hand minder pijnlijk en minder intens/sterk vonden dan aan de hand in rust. Op die manier toetsten we het bestaan van sensorische suppressie voor pijn. Doordat er eveneens vibrotactiele stimuli (niet-pijnlijke trillingen) gebruikt werden, kon ook opnieuw sensorische suppressie voor neutrale stimuli onderzocht worden. Door middel van het stellen van deze vragen kon steeds het verschil tussen beide handen nagegaan worden (verschil in waargenomen intensiteit en verschil in waargenomen pijn). De twee vragen met betrekking tot pijnlijkheid van de stimuli werden echter wel enkel gesteld indien er elektrische stimuli toegediend werden. Deze vragen werden niet gesteld indien er sprake was van vibrotactiele stimulatie.

Bovenstaande beschrijving was het exacte verloop van een trial. Deze procedure gold dus zowel voor alle oefentrials alsook voor de experimentele trials. Tussen elke opeenvolgende trial zaten er telkens 3 seconden.

Experimentele trials.

Na de 5 oefentrials gingen de experimentele trials van start. In totaal waren er 60 trials met elektrische stimulatie (block 1) en 60 trials met vibrotactiele stimulatie (block 2). Elke proefpersoon doorliep beide blokken, maar de volgorde werd gecontrabalanceerd. De helft van de proefpersonen startte met block 1, en de andere helft met block 2. De volgorde werd bepaald volgens participantnummer. De participanten met een even nummer begonnen met het block met de elektrische stimulatie (block 1), en de participanten met een oneven nummer met het block met de vibrotactiele stimulatie (block 2). In elke trial werden, zoals eerder vermeld, beide handen

(30)

24 gestimuleerd. In ½ van de trials vond de stimulatie plaats vóór de beweging, en in ½ van de trials vond de stimulatie plaats tijdens de beweging. Over deze trials heen werd tevens in 1/5 van de gevallen een verschillende intensiteit van stimulatie toegediend aan de linker- en rechterhand (filler trials). De stimulering was sterker aan de linker- of rechterhand, afhankelijk van contrabalancering. 50% van de proefpersonen kreeg deze verhoogde stimulering steeds aan de linkerhand toegediend, en 50% van de proefpersonen aan de rechterhand. In de resterende 4/5 van de gevallen werden stimuli van exact dezelfde intensiteit toegediend aan beide handen (test trials). Dit om toevalseffecten uit te sluiten en er zeker van te zijn dat sensorische suppressie is opgetreden. Eveneens is het zo dat in 1/3 van de trials binnen een block de eerste cue een pijl naar links was, in 1/3 van de gevallen een pijl naar rechts, en in 1/3 van de gevallen een stopsignaal. In één block kwam dus bijvoorbeeld 20 keer een pijl naar links voor. De tweede cue was in 50% van de gevallen een ‘go’ en in 50% van de gevallen een ‘no go’ cue. Elke mogelijke combinatie van soorten cues werd random over de 60 trials binnen een block verdeeld. Elke combinatie kwam tevens één maal voor. Het totale experiment nam voor elke proefpersoon gemiddeld 1 uur in beslag.

Na afloop van het experiment kregen proefpersonen 10 euro als beloning voor deelname, en werd hen verzocht een ontvangstbewijs te ondertekenen. Aan de proefpersonen die de extra dreigingsinstructie gekregen hadden aan het begin van het experiment, werd de ware bedoeling van de instructie meegedeeld. Zo werd hen verteld dat de instructie als bedoeling had dat de proefpersoon de pijnlijke stimuli als bedreigend zouden beoordelen i.p.v. eerder neutraal, en hen hiervoor angstig te maken. Eveneens werd hen gevraagd of zij deze instructie geloofwaardig vonden of niet, zodanig dat hier rekening mee gehouden kon worden in de interpretatie van de resultaten van de statistische analyses.

Statistische Analyse

Er zal in deze masterproef gepoogd worden een antwoord te bieden op volgende onderzoeksvragen: ‘Gaat sensorische suppressie op voor pijn?’ en zo ja, ‘Wordt het effect van sensorische suppressie op pijn gemodereerd door de dreigwaarde van pijn?’.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Pijnrevalidatie bij Adelante richt zich op de gevolgen van pijn op uw leven en gaat met u op zoek waar veranderingen in denken en voelen en gedrag mogelijk zijn.. Dit alles om ervoor

Een andere verklaring voor de niet gevonden samenhang tussen de tijd die de deelnemers aan de cursus besteed hadden en een daling op pijninterferentie, zou kunnen zijn,

Omdat de kiezer zich uitsluitend economisch bedreigd voelt, maar niet fysiek – tenminste niet nationaal – en politici in heel Europa stelselmatig lijken te verzuimen om uit te

verdwenen is, ben je ze snel vergeten. Maar als ze er in alle hevigheid is, is het moeilijk om aan iets anders te

gaan lijken ondanks de seizoenen, wanneer het belangrijk wordt of je met de melkman praatte of niet die dag?. of je de stofdoeken hebt opgeplooid of niet

Om deze vraag te onderzoeken plaatsen we de gangbare betekenis van aandacht (als sturend mechanisme in informatieverwerking) tussen haakjes en onderzoeken we drie

‘Uit respect voor onze opdrachtgever communice- ren wij over het Dakpark alleen met de gemeente Rotterdam en niet met de media.’ Insiders mel- den dat de gemeente en de Koninklijke

Voor en tijdens de bevalling zijn verschillende vormen van pijnstilling mogelijk:..