• No results found

Van: Paulus. Aan: Titus, mijn kind in het geloof. Ik ben een dienaar van God en een apostel van Jezus Christus.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Van: Paulus. Aan: Titus, mijn kind in het geloof. Ik ben een dienaar van God en een apostel van Jezus Christus."

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

[Uitzending 902: Titus 1:1 t/m 7]

In de vorige uitzending is een korte introductie gegeven van het Bijbelboek Titus.

Het Bijbelboek is een brief van de apostel Paulus aan één van zijn eerste mede- werkers: Titus. De apostel heeft hem op het eiland Kreta achtergelaten om er de christengemeenten te helpen en te versterken. Titus kreeg van Paulus de op- dracht om in elke gemeente leiders aan te stellen en de gelovigen de kernpunten van het geloof te leren. De apostel vindt het belangrijk en nodig dat er nadruk ge- legd wordt op de voorwaarden waaraan leiders in de gemeente moeten voldoen.

Dat hij dit doet wil niet zeggen dat hij geen aanwijzingen geeft voor de andere gemeenteleden. In het vervolg van de brief vertelt hij over de problemen waar- mee een dienaar van God te maken krijgt en geeft hij aanwijzingen voor het op- lossen van deze problemen. Paulus wijst in zijn brief aan Titus op het belang van een juiste christelijke levenswandel te midden van het kwaad in deze wereld.

Titus 1 vers 1: Van: Paulus. Aan: Titus, mijn kind in het geloof. Ik ben een dienaar van God en een apostel van Jezus Christus. God heeft mij eropuit gestuurd om het geloof te brengen aan de mensen die door Hem zijn uitge- kozen en om hun de waarheid over God te laten kennen. Paulus noemt zich in deze brief aan Titus allereerst ‘een dienaar van God’. Daarmee gaat hij - als het ware - naast Titus staan. De dienstbaarheid aan God verbindt hen beide aan elkaar. Tegelijk wijst de aanduiding ‘dienaar van God’ op een hoge eer (Ps.89:4;

Jes.49:3). Naast het feit dat Paulus een dienaar van God is geeft hij aan, ook een

‘apostel’, een gezondene, ‘van Jezus Christus’ te zijn. Paulus mag Hem als een gezant vertegenwoordigen, met volmacht van Jezus Christus. Jezus Christus de Verlosser en Zaligmaker, die op aarde is geweest en Zijn reddend werk heeft volbracht. Zo mag Paulus bv. christengemeenten stichten, onderwijs geven en vermanen tot een juiste levenswandel, ook in gemeenten die hij zelf niet heeft gesticht. Paulus is apostel volgens het geloof van Gods uitverkorenen. Dat zijn zij die Gods waarheid in Jezus Christus hebben leren kennen.

(2)

Daarbij gaat het er om mensen - door de kracht van de Heilige Geest - tot geloof in Jezus Christus te brengen en om het versterken en onderhouden van hun ge- loof. Het gaat Paulus om de betrouwbare waarheid van het evangelie, maar tege- lijk ook om de persoonlijke verbondenheid met die waarheid, dat er gemeenschap met God is. In de woorden die Paulus gebruikt zit een besef van heiligheid en discipline, ontzag voor de HERE. Daarbij gaat het om de eenheid tussen leer en leven.

Titus 1 vers 2: Door die waarheid leiden zij een leven naar Gods wil en ont- vangen zij het eeuwige leven dat God voor het begin van de wereld beloofd heeft, en Hij liegt niet. Paulus’ dienst en apostelschap, in relatie tot het geloof en de kennis van de waarheid (vs.1), steunt en is gericht op het eeuwige leven.

Hoop is geloof voor de toekomst. Zoals geloof de zekerheid is van dingen die er nu al zijn, maar niet worden gezien, zo is hoop de zekerheid van dingen die er straks zullen zijn, maar nu nog niet worden gezien. Het eeuwige leven is er nu al (Joh.6:47; 17:3), maar Paulus legt hier het accent op het eeuwige leven zoals dat straks openbaar zal worden. Dit leven heeft God beloofd ‘voor het begin van de wereld’, al eeuwen her en sinds mensenheugenis. Daarmee wordt de hele perio- de van het OT bedoeld. Dit eeuwige leven zal komen, want de belofte komt van de enige God, en Hij liegt niet (Num.23:19). Hoewel er niets te zien was, was er toch zekerheid: in de HERE. Het fundament van ons geloof is vertrouwen in het karakter van God. Omdat Hij de waarheid is, is Hij ook de bron van alle waarheid.

Hij kan zelfs niet liegen. Wij zullen het eeuwige leven ontvangen dat Hij ons heeft beloofd, omdat Hij Zijn beloften houdt. Daarmee worden ook wij aangemoedigd ons geloof te bouwen op het fundament van een betrouwbare God die nooit liegt (Rom.3:4).

Titus 1 vers 3: Toen God vond dat de tijd ervoor gekomen was, heeft Hij het goede nieuws bekendgemaakt en heeft Hij, onze Redder, mij opgedragen dit werk voor Hem te doen.

(3)

Vers 3 kan een moeilijkheid geven. ‘Hij heeft het goede nieuws bekendge- maakt’ kan verbonden worden met ‘het eeuwige leven’ (vs.2) of met ‘het goede nieuws’ (vs.3). Het probleem is niet zo groot, omdat er in ieder geval een tegen- stelling wordt gemaakt tussen de belofte in vers 2 en het bekendmaken in vers 3.

Waarschijnlijk staat ‘eeuwig leven’ daarom op de een of andere manier parallel met ‘het goede nieuws’. En wie zou dan niet denken aan de Here Jezus Chris- tus? In Johannes 1 vers 14 lezen we over Hem: Het Woord werd een mens en leefde een tijdlang onder ons. Hij was vol genade en waarheid en wij heb- ben gezien hoe groot Hij is, de enige Zoon van de hemelse Vader. En de He- re Jezus zegt Zelf in Johannes 17 vers 3: Het eeuwige leven is dat zij U, de enige ware God, kennen en degene die U naar de aarde hebt gestuurd, Je- zus Christus.

Paulus heeft nu het grote voorrecht dat ‘het goede nieuws’, ‘dit Woord’ aan hem is toevertrouwd in de verkondiging. Hij mag leven in de tijd van de vervulling van Gods beloften en het goede nieuws van Jezus Christus verkondigen. Voor het woord ‘bekendgemaakt’ staat in het Grieks een woord dat ‘openbaring’ be- tekent. Het spreekt van het openbaar maken van dat wat daarvoor verborgen was, ter wille van de mensen. Toen God vond dat de tijd ervoor gekomen was, heeft Hij dit goede nieuws bekendgemaakt en heeft Hij, onze Redder, mij opgedragen dit werk voor Hem te doen. De opdracht om dit te verkondigen kreeg Paulus van ‘onze Redder, God Zelf, Jezus Christus’. We worden er aan herinnerd als we in Hand.9 (vs.5,15) en Hand.26 (vs.16-18) lezen, waar gespro- ken wordt van de Here Jezus die aan Paulus verschijnt en hem opdraagt om ge- tuige van Hem te zijn, om mensen de ogen te openen. Daarmee wordt ook duide- lijk dat ‘onze Redder’ Jezus Christus is. De Here Jezus Christus heeft Paulus opgedragen dit werk voor Hem te doen.

Titus 1 vers 4: Ik wens je de genade en de vrede van God, de Vader, en van onze Here Jezus Christus toe.

(4)

In de Griekse tekst staan de woorden ‘Aan: Titus, mijn kind in het geloof’ niet in vers 1 maar in vers 4. Voor een beter begrijpen van de brief is het niet vreemd om de geadresseerde wat meer naar voren te halen, maar de naam van Titus wordt pas in vers 4 genoemd. Paulus noemt hem ‘mijn kind in het geloof’ (vgl.

1Tim.1:2). Dat kan Paulus doen omdat hij de geestelijke vader van Titus is. Titus is zijn zoon in het geloof, wat de geloofsrelatie tussen hen betreft zijn ze vader en zoon. Hetzelfde lezen we ook van Onesimus in Filemon 1 vers 10 waar Paulus schrijft: Onesimus… is tijdens mijn gevangenschap als een kind voor mij geworden.

Paulus schrijft aan Titus: Ik wens je de genade en de vrede van God, de Va- der, en van onze Here Jezus Christus toe. In deze groet lezen we van genade en vrede (Rom.1:7; 1Kor.1:3; 2Kor.1:2). ‘Genade’ is onverdiende gunst en hulp, Gods soevereine welwillendheid. Die genadige liefde van God is niet los te kop- pelen van de zonde. De Here wil een arme zondaar rijk maken door Zijn verge- vende genade. Op deze genade mogen Gods kinderen steeds terugvallen. Ze hebben Gods genade ook steeds nodig om staande te blijven. ‘Vrede’ is een toe- stand van welzijn en heil, van volkomenheid. Het is gelukkig géén vrede die Titus moet bewerken, maar een vrede die van de HERE komt. Hij geeft vrede met Zichzelf, op basis van het verzoenende - dat is: de zonde bedekkende, vijand- schap opheffende en vrede makende - offer van de Here Jezus Christus d.m.v.

het geloof. Vanuit deze vrede met God komt er vrede met mensen en samen - de vrede met God en mensen - geven een christen rust. Deze ene zegen, met zijn twee kanten - genade en vrede - komt voort uit God de Vader, Zijn Zoon Jezus Christus, onze Redder en Zaligmaker - Hij heeft het heil en de zegen verworven en de Heilige Geest.

We lezen er meer over in Efeziërs 2 vers 13 t/m 19: Maar nu u één met Christus bent, is er geen afstand meer tussen Gods volk en u. Doordat Christus Zijn leven en Zijn bloed voor u heeft gegeven, bent u dichtbij gekomen. Want Hijzelf is onze vrede.

(5)

Hij heeft u en ons tot één volk gemaakt door de muur van vijandschap die tussen ons in stond, af te breken. Door voor ons te sterven, heeft Christus de wet, die de oorzaak van de scheiding was, buiten werking gesteld. Hij bracht de twee tegenstanders bij elkaar door hen tot een deel van Zichzelf te maken. Hij smeedde de twee, Jood en niet-Jood, samen tot één persoon en toen was er vrede. Nu wij tot hetzelfde lichaam behoren, is de vijand- schap verdwenen, want wij zijn allebei met God verzoend. Door het kruis is er een einde aan de tegenstelling gekomen. Jezus kwam met het goede nieuws dat het vrede was, zowel voor u die ver van God was, als voor ons (Joden) die dichter bij Hem leefden. Door wat Jezus heeft gedaan, mogen wij, Joden en niet-Joden, vrij bij de Vader komen, in één Geest. Voor God bent u nu geen vreemdelingen of buitenlanders meer, nee, u hebt dezelfde rechten als de Joodse christenen. U hoort nu ook bij het volk van God, bij Zijn gezin.

Titus 1 vers 5: Ik heb je op het eiland Kreta achtergelaten om te doen wat daar nog nodig was, namelijk in de gemeente van elke stad leiders aan te stellen, volgens mijn richtlijnen. Na de aanhef met de bemoediging gaat Pau- lus over tot een aantal concrete zaken die de aandacht vragen. Allereerst het aanstellen van oudsten of leiders. Paulus heeft Titus op Kreta achtergelaten, om te doen wat daar nog nodig was. Hiertoe behoort dan het aanstellen van oud- sten of leiders in de gemeente van elke stad. Blijkbaar zijn er verscheidene christengemeenten gevormd op Kreta. Deze gemeenten hebben leiding nodig.

Naar OT voorbeeld (Ex.3:16; 1Sam.16:4; 2Sam.3:17; Ezech.8:1) worden er daar- om ‘oudsten’, ‘ouderlingen’ of ‘leiders’ aangesteld. In 1 Timotheüs 3 geeft Pau- lus een aantal aanwijzingen waaraan zulke leiders moeten voldoen.

We lezen in 1 Timotheüs 3 vers 2 t/m 7: Wel, zo’n leider moet een goed man zijn en op zijn leven mag niets aan te merken zijn. Hij mag maar één vrouw hebben en moet beheerst, attent en ordelijk zijn. Hij moet het fijn vinden om gasten te ontvangen en goed onderwijs kunnen geven.

(6)

Hij mag geen drinker of driftkop zijn, maar is vriendelijk en vredelievend. Hij mag niet aan het geld vastzitten. Hij moet een goede man en vader zijn die zijn kinderen aankan. Want als iemand zijn eigen gezin niet kan leiden, hoe zou hij dan voor de gemeente van God kunnen zorgen? Een leider in de gemeente mag niet iemand zijn die nog maar pas christen is, omdat hij dan weleens verwaand zou kunnen worden en onder hetzelfde oordeel valt als de duivel. Hij moet ook een goede reputatie hebben bij de mensen die niet tot de gemeente

behoren, anders zou hij door allerlei beschuldigingen in een val van de duivel kunnen lopen.

Leiders (oudsten of ouderlingen) zijn leden van een gemeente die geroepen zijn tot het ambt van opziener, om leiding te geven aan de gemeente. Zij hoeven niet per se de oudsten in leeftijd te zijn, al zullen die wel de voorkeur hebben gezien hun levenservaring. Maar anderzijds kunnen op Kreta ook wel juist jongere ge- meenteleden zijn aangesteld. Misschien hadden de ouderen met hun heidense achtergrond nog veel af te leren. Paulus heeft de opdracht tot het aanstellen van leiders in de gemeente al eerder gegeven aan Titus, maar in zijn brief benadrukt hij dit nu nog eens. Het is niet zo maar een plotselinge inval van Paulus. Met de- ze herhaling wordt het belang ervan onderstreept. De apostel Paulus vindt het belangrijk dat het samenleven in de christelijke gemeente goed is georganiseerd.

Paulus schreef al aan de christengemeente in Korinthe, in 1 Korinthiërs 14 vers 40: Alles wat gedaan wordt - in de gemeente van Christus - moet fatsoenlijk en ordelijk gaan. Niet alleen het aanstellen van leiders of oudsten op zichzelf is belangrijk, maar - zeker ook - de manier waarop.

Titus 1 vers 6: Op de mannen die je uitkiest, mag niets aan te merken zijn, zij mogen slechts één vrouw hebben, hun kinderen moeten gelovig zijn en er mag niet van hen gezegd kunnen worden dat zij losbandig of onge- hoorzaam zijn. Paulus wijst op de kenmerken van een goede leider (oudste of ouderling). Hij moet aan bepaalde voorwaarden voldoen.

(7)

We hebben er in 1Tim.3 al een aantal gelezen. Al deze voorwaarden worden sa- mengevat in de woorden ‘er mag niets op hem aan te merken zijn‘. In andere vertalingen lezen we woorden als ‘onberispelijk’ en ‘onstraffelijk’, dat wil zeg- gen ‘vrij van aanklacht of schuld’ (Kol.1:22; 1Tim.3:10). Leiders moeten een goede reputatie hebben terwille van de goede naam van de gemeente van Chris- tus. Een leider mag in geen enkel opzicht iemand een argument in handen geven om zich tegen de boodschap van het Evangelie en zich tegen de gemeente van Christus te keren.

In het vervolg werk de apostel de voorwaarde verder uit.

Een oudste mag ‘slechts één vrouw’ hebben. Deze voorwaarde slaat niet zo- zeer op polygamie (1Tim.5:9), maar Paulus wijst met deze voorwaarde allereerst allerlei vormen van overspel af, die in de cultuur van die tijd gangbaar waren.

Huwelijkstrouw is heel belangrijk. Juist in zo’n belangrijke levenssfeer als het huwelijk moet een leider een voorbeeld van reinheid zijn. Ongetwijfeld bedoelt Paulus niet dat ongetrouwden geen leider of oudste in de gemeente van Christus kunnen zijn. Het gaat erom dat een leider of oudste niet meer dan één vrouw heeft. Uit de door Paulus gestelde voorwaarde is ook af te leiden dat alleen man- nen aangesteld mogen worden tot leider of oudste in de gemeente van Christus.

Daarmee worden de zusters niet gediscrimineerd, maar houdt de apostel de scheppingsorde van de HERE aan. In de uitzending over 1 Korinthiërs 11 zijn we uitvoerig op dit punt ingegaan (zie ook 1Kor.14). Een andere voorwaarde die de apostel noemt is: hun kinderen moeten gelovig zijn en er mag niet van hen gezegd kunnen worden dat zij losbandig of ongehoorzaam zijn. Kortom, zij mogen niet in opspraak zijn wegens losbandigheid of van geen tucht willen we- ten.

De losbandigheid of ongehoorzaamheid hoeft niet de schuld van de ouders te zijn, maar een vader van zulke kinderen zal daardoor in het leidinggeven aan de gemeente van Christus ernstig belemmerd kunnen worden. Het valt op dat in 1Tim.3:4 de nadruk valt op het goed besturen van het gezin: hij moet een goede man en vader zijn die zijn kinderen aankan.

(8)

In Titus 1:6 lazen we: hun kinderen moeten gelovig zijn. Daarbij moeten we het volgende niet vergeten, ouders kunnen - met vallen en opstaan - het geloof in Christus voorleven en meegeven aan hun kinderen, maar zij kunnen hun kin- deren het geloof in Christus niet geven. Daarvoor moet het tot een persoonlijke keuze van het kind zelf komen. Zeker, de HERE geeft rijke beloften voor de kin- deren van de gelovigen, maar zij moeten wel tot persoonlijke geloof in de Here Jezus Christus komen. Natuurlijk kunnen zij door het goede voorbeeld van hun ouders daartoe worden uitgenodigd en gestimuleerd, maar het is geen automa- tisme dat kinderen uit christelijke gezinnen ook zelf bewust christen worden.

Titus 1 vers 7: Omdat zij leiding aan de gemeente gaan geven, moeten zulke leiders een zuiver leven leiden. Zij mogen niet trots of driftig zijn, zij mogen niet aan drank verslaafd zijn en ook niet gewelddadig of hebzuchtig zijn.

In de Griekse tekst wordt de leider of oudste nu ‘opziener’ genoemd. Het geeft een leidinggevende functie aan (Hand.20:28; Hand.21:18). Maar het opzicht- en toezichthouden hebben ook het element van verzorgen in zich. Toezichthouden over een christelijke gemeente is ook omzien naar de leden van de gemeente.

Een opziener is een herder die voor zijn kudde zorgt. De HERE heeft in het OT de leiders van Israël kwalijk genomen dat zij geen goede herders waren voor het volk Israël (o.a. Ezech.34). We kunnen ook zeggen: een opziener (herder) heeft tot taak de ‘huishouding’ van de HERE te leiden. God bouwt Zijn gemeente d.m.v.

het werk van daartoe geroepen mensen en vertrouwt het ‘bestuur’ daarover aan hen toe, maar daarmee wordt de ‘huishouding’ niet hun bezit. Ze beheren de hun toevertrouwde gaven en moeten daarvan rekenschap afleggen. Ook de Here Je- zus laat dat regelmatig zien in de gelijkenissen die Hij vertelt. In Lucas 16 vers 2 zegt Jezus in de gelijkenis van de onrechtvaardige rentmeester of beheerder: De rijke man riep hem bij zich en zei: Wat hoor ik allemaal over u? Lever de boeken maar in voor controle. U bent ontslagen (zie ook Lucas 19:11vv.)

(9)

De woorden ‘op de mannen die je uitkiest, mag niets aan te merken zijn’ wor- den nader gemotiveerd met de gedachte: als iemand z’n eigen gezin niet weet te besturen, hoe zal hij dan voor de huishouding van de HERE kunnen zorgen?

Het onberispelijk zijn in gedrag wordt vervolgens uitgewerkt in verschillende eigenschappen en kenmerken. Een goede leider of oudste is niet eigenzinnig of trots. Het Griekse woord dat wordt gebruikt heeft meerdere betekenissen, zoals:

aanmatigend, zelfgenoegzaam, eigengereid en iemand die geen rekening houdt met anderen. Een goede leider of oudste mag ook niet driftig zijn. Het Griekse woord voor driftig betekent: impulsief, gauw kwaad, reageert zonder na te denken en zonder zichzelf te beheersen. Vervolgens noemt Paulus: zij mogen niet aan drank verslaafd zijn, kortom niet iemand die je altijd ‘bij de wijn’ kunt aantreffen, een verslaafde of dronkaard.

Een leider mag ook niet gewelddadig of hebzuchtig zijn. Geen vechtersbaas, gierig of iemand die er op uit is om zichzelf te verrijken. Het zijn zaken die niet bij een leider van een christelijke gemeente passen.

Paulus heeft in deze verzen beschreven aan welke voorwaarden een leider zou moeten voldoen. Hij gaf Timotheüs soortgelijke aanwijzingen voor de gemeente in Efeze (1Tim.3:1-7;5:22). Het is opmerkelijk dat de meeste voorwaarden te ma- ken hebben met het karakter van de leider, niet met zijn kennis of vaardigheden.

Iemands leven en omgang met anderen tonen zijn karakter. Het is ook vandaag goed om op de gelezen criteria te letten, wanneer beoordeeld moet worden of iemand geschikt is om leiding te geven in de gemeente van Christus. Daarbij is het belangrijk dat een leider of voorganger doeltreffend en indringend het Woord van God kan doorgeven, maar het is zeker net zo belangrijk dat het Woord van de HERE in het leven van de leider of voorganger wordt weerspiegeld en dat hij een opwekkend en aanstekelijk voorbeeld is voor anderen.

In de volgende uitzending lezen we Titus 1:8 t/m 2:1.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ook hebben we een Wereldklas voor leerlingen die nog niet toe zijn aan het voortgezet onderwijs.. We hebben ongeveer 650 leerlingen en

Weeg al het goed en quaed dat oyt fijn oorfprong nam Van' i itus huyigcfin, ik fweer u dat mijn degen Veel fwaerdcr dan de fout aen myne Soons fal wegen. Is "t billik dat

vervoerde, dat fy Baf anus, deseyfrrs Broeder, 'en Vryer van Rofalyna , d' eenige dochter van Titus vermoorde, en Rofalyna niet alleen jihenden, mmaer op dat 't fchelmf uk

Deze resultaten betekenen dat als jongeren chronisch eenzaam worden de wens naar herstel van sociale relaties afneemt, er minder voldoening wordt gehaald uit situaties van

Het is precies dit soort van spreken, de- ze invulling van wat opvoeden is of kan zijn, die niet meer ter sprake gebracht wordt omdat opvoe- den voor ons vandaag een heel

Davids verdorven onbekeerde vlees (wat zich der wet niet wilde onderwerpen) was een hater van deze wet, daarom diende David met zijn vlees de wet der zonden, maar met zijn

Het spreekt vanzelf geliefden, zal een zondaar tot God zijn Schepper kunnen terugkeren, dat er dan voor die zondaar noodzakelijk een gepaste weg of middel moet zijn, door hetwelk

Dus hoewel de Jehovah-getuigen niet willen dat dit vers zegt wat het zegt, blijft het een feit dat we reikhalzend naar de gezegende hoop moeten uitkijken, en de gezegende hoop