• No results found

Wraak en Wcerwraak; ARAN EN TITUS,

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wraak en Wcerwraak; ARAN EN TITUS,"

Copied!
86
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)
(3)
(4)
(5)
(6)
(7)

ARAN E N T I T U S ,

O F

Wraak e n Wcerwraak ;

TREVRSP. EL.

D O O R

J A N V O S .

Gtfpetlt op de Amjleldtmfche Schouwburg.

Den laatften Druk.

T E A M S T E L D A M ,

Iiy de Erfgenaamen van JACO B L E S C A I L J E , op den Middeldam, naaft de Vifchmarkt. 1697.

(8)
(9)

O P D R A G T

Aan d'Erentfefte en hooggeleerde Heer

KASPER VA N BAARLE ,

Profejfor der Filofofe in de doorluchtige Schol* der vermaarde kjtopftadt A M S T E R D A M.

[ O O R L U C H T I G E M A N ,

Wy noeme n Uw' E. door de mon d van alle ge- zonde oordcelen, met de bynaam van Doorluchtig , zelf met de Poëe t

Die als een Sophókjes t'Athecn , Gehooft met hooggekurkte laarz.cn , Op 't Duitfche Treurtóoncel komt trein;

Daar d'Echo van zjn goude vaerz.cn Het hardfte hart zoo murrttw maakt*, Dat 't oog een beekjvan tranen braakt.

Met dien hoogdravende Poëet, daar hy zeit:

Doorluchtige van Baerle, Gj kojfelyke paerle, jien Amfiels Wapenkroori.

Wy offere n o p ' t autaar van Uw ' E . onpartydig é oordeel, onz e eerftelin g A R A N e n T I T U S , of Wraak e n Weerwraak, onze Misgeboorte, of

Ai om

(10)

O P D R A G T .

om recht te noemen, onze Wanfchepfel, bezwach- telt met de xoo waare als oude fpreuk :

Wacht uvoor ie geen die vanGodt geteekent is.

op hoo p da t onz e Schrikdie r d'ooge n va n Uw ' E . verftand , zoo verfchrikke n e n mishage n zal , dat gy het de ftralen uwe r gunft zult weigeren, en zoo 't Uw'E. zo o mishaagt, zoo zullen wy, doo r zul k een mishagen , on s niet mee r met het ranke en roe- relooze fchip van onze vermetelheid, in de gronde- lóoze ze e der heilig e Poëzye n begeve n j o m niet, door d e bulderende ftormen de r lafteraren , in d e gevaarlyke klippe n de r algemeen e oordelen t e ver- vallen: wan t zo o onmogely k al s 't ee n Vorft aide wereltweltebeheerfchenis, j a zoo onmogely k als de Natuu r ee n ber g zonde r da l kan maken , zoo , en noch onmogelyker, is 't een pen alle oordele n te behagen. Maa r i k twyffe l aa n Uw ' E . mishagen , overmits d e grootft e verftande n va n d e nieuws - gierigfte va n ooge n zy n , en by wyle n ftaren o p fchepfelen, di e Natuu r d e gevoegelyk e maa t de r ledematen, en juifte hoogfelen en diepfelen van ha- re vorme n , heeft geweiger t i ' t z y da t z y 'e r ie t wonders , of d e volmaakt e ommetre k va n hunn e eigen leef t i n fpeure n > want d e zon blink t nooi t klaarder da n i n d e omhelzing e de r wolke n : dies- gelyk i s de volmaaktheid nooi t volmaakte r da n i n de verzelling e de r mismaakte , ' t Z y hierom , oi:

ten minfte n o m d e geefte n ui t t e fpanne n , als d e herflènen afgeiloof t zyn , van de hoogte der Heme- len t e meren * d e diepte n de r Zee n t e peilen , de

Aard-

(11)

O ' 7 1> R A G T .

Aardbodem t e omvademen , de Natuur t e ontle- den van bezielde en onbezielde dingen, dePoëzy, het goddelykfte vanajle , o p vafte voeten te zetten.

Heeft Uw'E. zoodanigen mishagen,

Zoo acht ons Eerftelmg "'tgetal der laflermonden , Als d'ongenaakpre Maan het bajfen van de honden.

Doorluchtige Ma n , ontfang onz e wanfchepze l op zulk een wys alsz e Uw' E. geoffert word: zoo blyfik

Vwer E. aUeronderda/tigfie Leerling.

In Amfterdam» de n %j TUI Wynnmnd, 164. i.

J A N V O S .

A 3 Op

(12)

O P D E

D I C H T K U N S T

V A N

J A N V O S ,

Glazemakcr.

E Glazemakers handt.

Die jonge lauren plant, Aan Amftels glaze plaflen ,

Pie t'zyner ondoo d watten:

Is dichtend', zoo zy was In 't dichten van 't Gelas.

Dicht e n doorluchtig waaren , Haar ambachts eerfte waaren : Doorluchtig, dicht en fyn En fpiegelglazig zyn Haar onvoorzieniche dichten:

Zy fpiegelen, zy lichten, Zy ftrekken voor een bril.

Men dichte zoo men wil, My dunkt het befte dicht is, Dat helder, fyn , e n dicht is.

Ill

CONSTANTER.

(13)

Op het Hoogdraaven d

T R E U R S P E L

V A N

J A N D E V O S Glazemaker .

Ie hier d e kunft o p 't hoogf t , de Schouburg o p zyn top,

HetTreurfpelop zy n wreedft, d e wraakluft vo l van krop.

Noy t daverd het aeloud tooneel met meer gefpooks, Noyt zag men by de Griek meer bloed gefpat noch rooks.

Orejles houd uw mond. Andronikus die raaft,

En dubbelt wee op wee, e n wraak op wraak, verbaaft.

Medea ftil uw toorn. laat Thamera vol gals, Uitbulderen voor 't volk, en liegen door .haar hals.

Boosdadig Pelop huis , zwygt van uw moordery, Nu Aran hoopt op een en torft zyn fchelmery.

Waar was 'er oy t een difch gefteurt met meer geraas ? Dan daar de kinders zyn haar moeders laatfte aas.

CaJJandra wort gefchent in Rofelyns gewaat,

Geknot van tong en hant en eer, door 's Moors verraat.

Hier klaagt d'Onnozelheit. hie r doolt een Hercules.

Hier krygt de Stréngheit en Barmhartigheit haar les.

Hier ftryt de Kaizers kroon met d'ongetoomde min.

Hier kyft de oorloogsmond met 't geeftlyk hofgezin . Ik fta gelyk bedwelmt en overftolpt van geeft.

De Schouburg wort verzet, en fchoey t op hooger leeft.

Ryft Sofobocles wéér op ? ftampt Mfihyhts wee r hier ? Of maakt Euripides dit ongewoon getier ?

Neen. ' t is een Ambachtsman, een ongeletf ert gaft, Die nu de gantfche rei van Helicon verraft;

Die noit gezeten heeft aan Grieks of Roomfche difch , Wyft nu de weerelt aan, wat dat een Treurfpel is .

Athene» las het Spel, enfprak : i k fchryf niet meer;

Die ons door glas verlicht, verduiftert al ons eer.

C A S P A R VA N B A E R L E .

A 4 I N -

(14)

I N H O U D

Oen Titus Androniku s, een dappere Veldoverfle der Romeinen, na 't "verdelgen der Gotten, hare Konin- ginne Tfemcra , te Roomen op't Kapilolium , in

Triomfgevangen brocht, werde Saturninus , toe»

Kaizer van Roomen, zoo bevochten door defchoonheiddes Ko- ningins, dat by 'er de fepter, tot loon van weermin, bood, V welk zy hem weigerde. Ondertuffchen waren de Withelaars bezig O M Aran, 't welk een Moor was, in 't by zyn van Satur-r ninus, voor'toutaarvan Mars , te offeren: deGotfche Ko- ninginne , die baregevange Veldoverfle , wiens boel zy was, in de-bande» des Huichelaars zag ,poogde hem, zoo door haar zelfs te offer te bieden, als door gebeden, te ontzetten; 't welk Satur-r ninus, op voorwaarde van bare weer liefde te geniet en, be wilg- den, fchoon Titus en alle de Wichelaars de Moor ten offer doem- de». Avan 3atr zulk een oorzaak op Timsgebeten,befluit,terwyl

^tHof op de jogt ix, V huis van Andron ik us uit te roetjen^tot welk een bulfhyQmxoen Demetrius, deZonendes Gotfche Konin- gins, naar lange tegenftreving,zoo>vervoerdt, dat zy Baffianus ,

des Kaizers broeder,en Vryer va» Rozelyna , d'eenige Dochter vanTitv!$,vermoorae»^n Roxelyna met alleenfthenden'.maar, op dat hetfcbelmfiuk nietgewelt zo» worde», de tong e» handen affnyde»:by zelf werpt Klaudi l lus e» Gradamard,ifWM Zone»

van T itus,i* een put,daar by alreeeen hellemet met goudbegra- ven bad,eüfiromdt» 'er voorts ee» zekere brief, die als of ze door de moordengefcbreveuwas, <M*Pollander ««Mclanus , de jongfte zonen va» Tifcus , kondfchap zou doenjboe dat zy Baffia -

nus, met hunne broeders vermoort hadden op de zelfde plaats , daar zyde hellemet metgoud'^dat quanjuis't loon van deze moor- den zoude zyn , begraven badden, om niet door de munt be klapt te v. erden.Zoo oraals de» brief va» Thus gevonde n en door Sa- turmnusgelezen, e» 't goudvoor den daggebragt was , werden Pollander ««Melanus met deze moorden beticht, waar over Saturninus hun ter dooi veroordeelde. De Moor, hier mei piet vermegt, maakt, tetwyl dat Pollander «*Melanus£«wA ï worden, Titus de Fader wys, dat de Kaizer zyne zone» , zo by bet» zyne recbtebandwilde leveren,verfcboonen zal;dse hy daar of

(15)

of afkap en aan den Kaizèrftiert; Quintu s de ftaatjongen van Aran, brengt hem uit laji zyns heen, in floats van zyn Zonen, de hoofdenen zyne af gekafte hand: Titus, door zulk een-wr eet- heid aan 't razen,docb daar aanffraak van Lucius , zyn audfte Zoon, die, overmits dat hy zyne Broeders met geweld ontzetten

•wilde, 't land antzeid was , en Markus zyne Broeder-weer aan 't bedaren geraakt, zweert , of de aanhitzing van degeeften der vermoor den,Roomen tot de grond te verdelgen; waar of Luciu s de Regementen van zyne vermoorde broeders naar de Stadt voerde, en vind Aran, ver zelfchaft met Quiro en Demetrius, die hem de hoedanigheid van Rozelyna s verkrachtinge vertel- len :Luciushierdoorgetergt, krygt Aran, naar eensge tegen- jland,dewyl Qairo « D e m e t r i u s hun of de vlucht begevenge-

vangen, tnftierde hem voorts, in een be floten koets, naar 't Hof van zynVader, daar Rozelyna, Askanius, 't zoontje van hare broeder Lucius, V Boek der Herfcheffinge, overmits dat ze de vrouwe kracht vauThereus zag , uit zyne handen f oogt te ne- men; maar eer'tjougsken, van zyne moey vervolgt, naar zyn grootvader lief, die, door Rotelyna aangewezen, de verkrach- ting van Philomel a las, en gekomen daar de Poëet zeid , maar heeft de j onge maagd verkracht,Z0o/7twg zy haar Vader't boek uit de handen, als ofzy wilde zeggen , dat zy of zodanige» wys verkracht was, waar of dat zy van Markus , 't welkhaar Oom wasgeleerd, denamen van die haar verkracht hadden, met een fiokm'tzandfchreef. Thamera, die door hare Zonen kend- fchaf badjlat Aran van \JÜC\XIS gevangen was,verfchynt by T i-

tus,met hare zoons, die zy haargeffelen noemde, in de gedaante van de ff'raak,en zoekt hem door zulk een middel wys te maken, dat\jac\us,om de Moor te ontzetten en hem van kant te helfen, de oorzaak van alle defchelmery is Titus,die haar aan de ff raak kende, veinjl 't zelfde tegelooven ; dies hy haar, of voorwaarde dat zy 'er in de gedaante van zyne bode zou vervormen, om Sa- txuvüxmsftierde. Zoo dra als Thaniera vertrokken waar, ver- moorde hy 'er zonen,en deê de ff i er en braden en 't bloed met wyn mengen,dat hy 'er,nadat zy met Saturninus of de uitvaart van Lucius, die tot loon van 't quaat, uit ia/l van zynen Vader , zoo hy"zeide,'t hooft afgejlagen was,'t vleefch gegeten had, deê drin- kenen de hoofden door zyn dochter Roielyna vertoonen, dien hy

A f daar

(16)

daar op, om met totgroeter ramp te komen, doorfteekt; en Aran, na dat by bem door tenen lozen zoldering, in een kolk vol vuurt dei vallen f ot affcbe verbrande, en Thamera, in byzyn van Sa- turninus, 'the^t affloot, ''t welk Saturninus Titus met gelyke munt betaalde\vtaar over Lucius de Kaizer de dood/leek geeft, en bekomt door zulk een wraak de Roomfibe Kroon.

Het Tooneel is in en om Roome; het Treurfpel begint, met den dag, e n eindigt, i n de andere nacht

V E R T O O N E R S .

Saturninus, Kaizer van Roo- men.

Mar kut Andronikus, broeder van Titus Andronikus.

Tttut Andronikus, Veldtheer der Romeinen.

Lucius, oudfte zoon van Ti- tus Andronikus.

Pollander,

Melamus, ~) Zonen > Titus van Klaudillus, l J_ „ •!,„,. fu~j~~~i Jirraaamar», */ dronikus . An- Atkaniut, 't zoontje van Lu-

cius Andronikus.

Rozelyna, dochter van Titus Andronikus.

BaJfianus,K.aiicrs broeder cn vryervan Rozelyna.

72ww«vi,Koningin van Got- land , Kaizers Bruid, en AransBoel.

Quiro, ?

Demetrius, \ Zonen va n emetrtus, \ Thamera . Aran, een Moor, Veldhee r

der Gotten.

Leeuwemond, Wichelaar.

Quint us , Staatjongen va n Aran.

Tacitus, Bode .

(Roomfibe Burgers.

Tempeliers.

ReivsuJ %ottenr-u ^ „

^ Roomfibe Joffren Andronizenz.tr

Joffren.

Z W Y G E N D E.

Roomfibe Raden.

Roomfibe Rechters.

Vier Kornellen.

PbilippHS.

Kami Uns.

ARAN"

(17)

A R A N E N T I T U S,

I t

W R A A K E N W E E R W R A A K .

O F

E E R S T E B E D R Y F .

Saturninus, Markus Andronikus, Baffianus , Roomfcbe Rade», Rei van Roomfcbe Burgeren.

tie zal den Adelaar zyn taaijc wieken fhui -

' ken ,

JNu Titus ftrydbre byl de Gotfche Leeu w I doet duiken

Voor 't heilig Kapitool ? en flaat Auguftus merk In 't dartelefieraadt van 's vyands metlelwerk.

Burgers. Lan g leef Andronikus.

Sat. Ho e fchaatren alle volken!

De Faam draagt Titus lof door't drift der bruine wolken:

i)e wyde werreld waagt van zulk een Scipion, Die 't Roomfche Ryk beftraalt gely k de middag ion.

Tttns Andronikus, Thamera, Quiro, Demetrius, Pollander, Me/anus, KlaudtJïus, Gradamard.

"Tit. /~\ Room e ryk van roem ! wat torft uw ' hoofd a l

^ ^ kroonen ! (troonen !

Wat zwaai t uw handt al gouds! wat drukt uw voet al Hoe zy t gy üaag omheint van Roomlus Ridderfchap!

Gy zyt tot op de top van Alexanders trap!

Heeft godt Auguftus ooit, beftuwt van yzre drommelen, By 't hitfen der trompett', en 't moedigen der trommelen, Den Peruaan geparft, en buuren van den Nyl ?

U w' hopman heeft in 't Noordt, gewapent met de by 1, De grenzen van Euroop, zeeghaftig op gaan by ten;

En keerde 't woede heir der wettelooze Schytcn, En dreef het met dekling, en klem van yzre vuift,

Op

(18)

i2 A R A N E N T I T U S ,

Op *t bekkeneel gefchaart, van. brein, en bloedt begruift, Tot in 't Rifeefch gebergt, daar Tanais golven waffen Tot voedfel vanMiEot, enPontus kille plaflèn.

De gotvergeeten Gott': de farrende Sarmaatt':

En d'overvinge Vinn', befchorft met harnasplaat:

Al t'zaam ten kryg geruft, metd'ongerufteRullen:

En 't norfche noorfche volk, heb ik de vlam doen bluflèn Vangodt Gradivus toorts.de Wraak verdelgt haar fpeer.

Het Oorlog walgt van bloedt 't Latynfche moordgeweer Heeft zich gants zat geknaagt. d e beemt komt bouwliên

eiffen.

Het paard wil naar de ploeg.de kling buigt rich tot teifièn 't Bofch fchreeuwt valt om de byl. de zeiffenkoets zoekt

ruft.

Het vaandel wil te pronk, el k heeft de Vree geknft;

Dies vul de holle buik der hongerige roeften

Men glinftrend wapentuig.uw'hand zal fchepters oeften.

De werreld zy uw' erf, e n ftrek u tot een troon, En 't blaauw' turkoifche dak, een hel geftarnde kroon.

Sat. Heldhaftig oorlogs Held , Auguftusheldenwaagen, Zalu, gelykeengod , totaandeftarrendraagen : Ja, dat de Hemel zelf van u kan zy n verheert, Dat heeft de zuil uw's neks al fchraagende geleert.

Ttt. G y die de troon bekleed van uw' vergoode ouderen, En 't Rooms gewelffel torft, als waar 't niet Atlas fchou-

deren:

Gy die de byl van't heir en 's oorlogs ftandaar zweit, En met uw' ftaale vuift een oegft van lyken meit.

Heeft Argos bitfe wraak de buik van duizent kielen Bezwangert met haar zaad, die zoo veel duizent zielen In Phrygen heeft gebaart, om Menelaüs gemaal Te winnen, door de deugd van 't overzeefcheftaal ? Wie zou om zulk een vrouw geen tien jaar willen kam-

pen?

Sat. Al fchakelden 't geval een' reex van oorlogsrampon, Zoofchoot ik 't harnas aan, en preften 't heir te veld.

O wejk een tooveres heeft Tints hier gettelt!

Tit. 't Is

(19)

O F W R A A K e n W E B R W R A A K . IJ Tith I s Gotlands Koningin.

Sat. Wa t boezem zou niet blaaken

Om zulk een roozengaard, op Ieliwitte kaaken ? Ogoón! ikbengewont . ontbintz e die my boeit, En 't nooit gezengde hart in ./Etnas fchoorfteen gloeit . Tit. Daar is de Gotlche praal.

Sat. O j uift gevormde leeden!

Hoe dring ik door 't gedrang van uwe godlykheeden ? Hier zyn tot een gcfineet, o praal myns hoigezins!

Op 't aanbeeld' van Natuur, twee groote vy andins:

Dat's fchoon, en eerbaarheid, i k laat de fchepter flippen .Indien ik met myn mond op d'oever van uw' lippen

Mag ftranden met een kus: 6 mond vol ambrozyn!

Daar duizent kusjes vlién op wiekjes van robyn

U w ' voorhoofd,zonde r Voor, ten oogen toegedolven, In eenegoudezcevan kronkelende golven,

Weérftraalt het ftralend licht.

Tham. D e Vorft die zy geruit.

Het vuur dat vaardig brand, werd vaardig uitgebluft . De naauw' voldraagen roos,met d'uchten zon gebooren, Word door de middag zon, op middag argefchooren.

De min is als een bloem; een bloem is haaft verdort.

Sat. "Zoo fchichtig i s uw' Ryk , doo r 't Roomfche heir,

geftort. (roeden ;

7&».Uw'heirkracht was wel groot,maargrooter zyn Gods Noch grooter onze zorïd: zo o lang zal Gotlant bloede n Door uwe geeflèlz weep, tot al les is voldaan:

Dies zal ik 't Roomfche juk met lydzaamheid ontfaln.

De goude lydzaamheid bemind de zwaarfte plaagen Hoe dat de deugd meer lyd, hoe datze meer kan draagen:

Want lydzaamheid vereeld.

Sat. BeelJ, dat Pigmalions

Gezicht beviel, en ziel ontfing op 't zwanendons:

Stier my tot proef van min in d'onderaardfchc kolken, OmPlutoosfleuteldrig, infpytderhelfchevolken, Te (Iepen voor den dag van daar nooit dagftraal blikt , En zoo d'all'ziende2ün voor'tfchriklyk fchepfel fchrikt ,

Als'

(20)

»4 A R A N E N T I T U S , Als in Alcides eeuw; en haar paruik Iaat zinken In 't pekel van de zee: dan zal de zon noch blinken Van uw aanminnig oog.

Tbam. Hoe ! my n gezicht een zon ?

O oorzaak van myn leed! noem het een zoute bron.

Sat. In koudheid is 't een bron:maarj by den Alverwinner!

Een zon die my verteerd.

Tfbant. Ald'eedenvaneenminne r

Zyn vry voor 's hemels draf, z y worden van de wind, En zee verflondemdies zweer vry by Venus kind, (den * Sat. Kroondraagfter van mynzielündien't uw'luftbeitèm-

Dat gy ten bofch woud' gaan langs marjolyne bemden , In hazelaare fchaauw', ik volgden onvermoeit, In't opgetorile kleed, me t buigzaam eelt gefchrocit;

Ik zou het Kaizers ampt in d'open lucht verpoozen, Gezetelt op een (Iruik, betullebandme t roozen, Gefchepter met een ilok, omhei t van knablent vee;

Dies gun dat ik het (leen van uwe boezem kneê.

77/am. Eenafgercchtetongisqualykteontflippen . (pen. - Sat. Maar d'oogen van een vrouw zyn Venus minneknip - 7ham. I k haat, i k vloek de Min; mynoogenzyntean g

Voor zulk een krokodil, en doodelyke (lang.

Sat. Godin van 't Gots gewed! zy t gy uit ys gebooren ? Geen paar d zo o hart va n huid o t 't draaf t naa r Venus De wrevelige (lier: het borftelige zwyn: (fpooren;

De logge wallevifch: defnelledollefyn:

En d'overfiere leeuw zyn vol van minnevonken.

De min is niet t' ontgaan in boflehen noch fpelonken . De fchrander' olifant is 't middelryf doorgrieft ; De winden vliên elkaar, door onderlinge liefd, Al hygende te moet: de dikbefchorftc boomen , Omhelzen ellikaar: de koele waterftroomen Vermengen haar in een: zoo zaait de Min haar zaad, Enfpint, metCinthia , ee n endelooze draad.

O groote kracht des Mins.'myn boezem is vol breflehen.

Myn hart is aangebrand, het vuur is niet te leffchen Dan door uw weedermin.

Tlam. ' t Is

(21)

O F W R A A K É N W E E R W R A A K . I J

Tbam. 'tlswelluftdieuquelt .

Sat. Is 't fmecken t e vergeefs ? too dient 'er dan gewelt:

Want di e te flaauw verzoekt, die leerd ee n ander wei-

g'ren. (ren :

'ïbam. We e he n die 't heili g recht door minlufl overfteig' - Oft fteunt gy op uw' macht, die zoo veel krooncn torft ? De Vorft is om 't gemeen; 't gemeen niet om de Vorft.

Sat. De vorftelyke wil mag hier als wettig fpreeken . Them. DeVorftdiemag'tgemeen welbuigen ; maarnie t

breeken:

Want hoe hy meerder recht in zich op andre vind, Hoe hy, om recht te doen, zich meer aan 't recht verbind.

vSa/.Daar 't graau op 't kuflèn zit,is 't allerquaatft te dachten.

Tbam. Daa r 't recht in 't ftaal beftaat, moet d'oude vryheid vluchten.

Een redelyke Vorft doormengt het zuur met zoet:

Men koopt zyngunf t voo r zweet; maa r niet voor men- fchen bloed;

De Vorften, en 't gemeen zyn eeven ftreng verbonden;

Dies zie wat gy beftaat, de ftraf vervolgt de zonden.

Tit. Wel volgtze 't Gotfche Ryk, dat eer zoo ftrydbaar was;

Maar nu door 's oorlogs toorts bedooven leit in d'afch.

Tbam. W y (leunden, als wel eer, op ons aaloude machten.

Tit. Die 't al verdelgen wil, moe t alle ding verwachten.

Die tot op 't hoogfte klimt, verwach t de laagfte val : Dat tuigt het fmookend puin van uw' gedoopte wal.

Wat zic h te zwaar verheft, moet door zyn zwaarte zin«

Fortuin is van gelas, al s zy begint te blinken, (ken.

£00 bryzeltze tot gruis.

Mark. Mevrouw , zi e wat gy doet:

Wie Vorften gunft ontzeid, ftapt zyne dood te moet.

Tham. Ee n reedelooze Vorft verdelgt zyn eigen muuren, En maakt zich zelf tot roof van vyandlyke buureri.

Sat. Omin! omin ! omin ! ho e prikkelt uwe pyl In Saturninus borft !

Ttt- Me n zal door 's Priefters byl s

Ten offer van God Mars, het hooft der Gotten dachten;

Dan

(22)

16 A R A N E N T I T U S ,

Dan tal der Goden Tolk, vo l van Sibyllas krachten, Als Delfos wichelaar, in 's Hemels vierfchaar tret'n, Omd'uitkomft van uw min, va n lit tot lit t'ontleên.

Rei van Tempeliers , Aran, Leeuwenmond, Titus, Thamera, Quiro , Demetrius, Pollander,

Mei anus, Klaudillus, Gradamard.

Rei. \ J Krejlonfche Wapengodl Die de toom des krygs liet Jlippen ^

Om het lieffelyk genot

Van Vrouw Venus malfche lippen : Vier de toornen van uw luften , Hy die yt vuur des krygs uitblufien ,

'Stookt op uwen offerdij"eb , V Vuur dat u geheiligt is : Om de Gotfche Moor te broaden, Die wel eer in V bloed dor/l baaden

Van hetflrydbre Roomfche volk, Door de fnee://:://: van zyne dolk.

(pen;

Aran. Houd op,verfteent gefpook,tot myn verderf gefchaa- Geveinfde Tempeliers; van God vervloekte Paapen;

Bloeddronke wichelaars: die, als 't uw fchenzucht wil, Hetplonderendegraauw, onkondi g ia't gefchil, Van kerk, en landbeftier, omflaat van al hunn' eeden:

En t'zaamgerotte fchuim der vrygevochte fteeden , Als of't den hemel wou, op 't heilig Raadhuis hitft;

En 't Ryk,door tempelwrok,en moordkrakkeel gefplitft, Ten roof geeft aan den muil der geeftelyke tygers.

Tbam. Is't Aran? ja hy is't. opraalvanalkkrygers ! Aran. O Gotfche Koningin!

Sat. Wa t zytgy voor een gaft?

Aran. Die 't fcharpgeflepen ftaal, als u de fchepter, paft;

'k.Bcn Gotlands Wapengod, die 't Roomfche heir deed

fchrikken (blikken .

Door 't dondren van myn (tem, door 't blixmen van myn 't Is Aran die gy ziet.

Sat. Men

(23)

O F W R A A K E N W E E R W R A A K . 17

Sat. Me n gcefhem voort aan 't vier.

Aran. Men geef aan Mavors Paap een groen bekranftc tHcr;

Of paait degrage buik der hongerige vlammen Metgeit, enbokkenblocd , me t uitgepikte rammen, Door ' s Pritlters mts geüacht.

Tham. WateifchtdeRoomfchcVoru ?

Is 't 7.uivcr harteblocd ? doorprikkel deze borlt;

Maar niet die 't Gotichc Ry k,als met een wal,omhektc.

O gryze Tempelier! datgyniynvoorfpraa k ftrekte.

Leeu±iy i s Gods ntil niet waard,die't Godly k ampt bedient.

Die voor't gemecne beft dunt neige n tot zyn vrind.

Tham.Xyt g y dan op het naarft der Baktriaanichc heuvelen, Waar dat men als op zee,om niet in 't zand te frïeuvelen, Naar het gcuamte ruft, van een leeuwin gebraakt ? Of is uw' wreedc hart van harde fteen gemaakt ? Of zyt gy op het top der (taagbefneeuwde Alpen ; Of daar Thermodoön, met ys vermengt, komt zwalpen, Met beeremclk gevoed ? of zyt gy voortgebracht, By die, van bloed bcmorft, in 's aartboóms andre nacht, Haar voeten tegens d'onz' aanzetten ? zyn de kuilen Van 't woeft Bazarien, daar 't ongediert gaat huilen, U w voedfte r ftcên geweeft ? zeg, Roomiche wichclaar ? O Vorftlontflad c Moo r van 't lchrikkelyk outaar. (nen . .W-.Went u tot Mavors oor, die ons om 't bloed komt maa- Tbam.De wapens van een vrouw zyn krachtelooze traanen.

Hoe heeft de razerny tot u zoo brecden brug ?

Sat. Het eens gefprooken woor t kan nimmer weer t e rug.

Hy i» aan God verlooft, 't is billyk dat hy fncuvcl.

LeeM.Voott: kniel voor 't heilig mes op deez'gewyden heu- Arati. St a af, blocddorftgc Paap. (vel .

Lecu. Wie' s Prieftcrs hand verlet,

Vervalt in's hemels vloek, alsdie'tgewydbefmet.

Tbam. Wie zag ooit menfehen bloed zoo goddeloos vergie-

E

" ''egcToeftcrtzyndoor'tzapderfuïkrcfieten ? (ten , :eft wel wreed geweell die 't eerde lemmer ilcep;

wreeder was de hand, die 't om te moerden greep:

Dat was de eerfte beul.

B Quir. Sla

(24)

l 8 A R A N E N T I T U S ,

Quir. Slauw'fcheurzickepoorc n

In Quiros ingewand.

Dem. Verdel g de Gotfchc looten : Hier is Demetrius borit.

Tham. Kom , pletterThamrashoofd ;

Zoo word het vuur des wraaks door Thamras bloe d ge - Leeu. He t noodlot cifcht de Moor. (dooft . Aran. I k eifch het hoofd der guiten,

Die in zyn herflenfchaal ee n noodlot weet te fluiten : Of dicht hen die hy haat een Styx; een Acheron;

Een nimmerzatte Hel; een gloeijend' Phlegeton, Voldoodelykepyn, e n endeloozeftraffen ;

Een Veerman met een boot; een rekel die met blaffen Een yzre poort bewaart: zoo houd men 't volk in toom

Door een vervloekte vond,cn fchelmfche papedroom : Maar zoo 'er duivels zyn, die tegens d'aard zich kanten, Zoo zyn 't de Tempeliers met hunne vloekverwanten.

De Vorften vreezen meer voor't myterdraagend volk , Dan voorde fcharpe punt van een verraaders dolk. (ven . Leeu. O gruwel zonder gaa! een marmer beeld zouw' bee- Sat. Zo o gy ons min erkent,zoo blyft de Moor in 't leeven.

Tbam. Wi e lichtelyk gelooft word lichtclyk verleit.

Sat. Wyzweeren'tbyonsftaf.

Tham. Gee n min word uontzeit .

Sat. Rys,Got]andsGoodenpraal .

Leeu. Uw'zetel s zyn aan't kraaken,

• Zoo gy door Thamras min deez'offerhand doe t (taaken . Sat. I k offer fpeer en kling voor Venus elpen ftoel;

Want die Vrouw Venus eerd,eerd haaren dappren Boel . Tit. W y Romers zy n verplich t aan' t hoof d de r oorlogs -

lieden ,

Deez' ftreng gedoemde Moor op d'offerdifch t e bieden.

Sat. "Zoo weigert zy haar min.

Tit. ' Verwintzedoordctyd.

óat. Ho e kan hy die de Min zyn boezem heeft gewyd ? Tit Gy kunt indienge wilt; dies geef God Mars geen oor-

Tot uw' en ons bederf. (zaa k

Sat.Gy

(25)

O F W R A A K E N W E E R W R A A K . 15»

Sat. G y toond'ueerftalsvoorfpraa k

Van Saturninus min, n u fchyn't het dut gy deilt.

7//.Nu gy den offer (taakt, di e Mavors heeft gceifcht.

Sat. Bekleed het wrcedoutaar met tienpaar gladde (Heren : Ja dubbelt het getal.

Mark. Go d Mars eifcht raenfehen fpieren . Tit. Hoe dus, zeeghafti g Vorft, e n zenuw' des foldaats ? Gy brandmerk t uw c deugt, e n brouw t he t Ry k vee l

quaatï!

Gy hcbt,als 't roer des Ryx,ten dienfl der krygs gezinden, Het buldrend heir gekcci t der vier onwinbre winden, Aan d'Ifter was uw' arm het yzig noord gctroolt;

Op d'oever van Byzants het helderdaagcnd ooft ; In 't Rhodiaans gebict, omheint met zoute baaren, Het overzwoclezuid; b y Herkules pilaaren

Hetzomcrblaazendwell; gyhebt, gelykecnGod , Van 't zwalpend pekelfchuim, me t uw'getakeld vlot , Charybdis barrening, tot tweemaal, door gezwommen;

Wie heeft de Pyreneen dan uwe hengft beklommen ? Wie fchuimde'tFran.sgewclt?nukomt ee n tenger Wicht, Endwingtdie'tallesdwongmctcenvervrouwdefchicht.

O toomeloozc lufl !

Aran. Waar zyn all' d'oudckrachte' Van myn gevreefde hand, diezoo veel Romers flachte?

Dat ik de itoute tong, die my ten offer doemt ,

Schoon hy 't voor't Rooms gezag,mct Mavors cifch ver-

Niet daatelyk ontruk, (bloemt ,

"Tit. 'k Zweer by decz' groene telgen, Dat 't aardryk uwe bloed,en Styx uw ziel zal zwelgen.

Aran. Ogryzefchuddebol! i s 't waarheid ? of is 't droom ? De wapens zyn u nut, als Phaëton den toom.

Uwfpeerzyueeh kruk , op dat gy niet zult kruipen.

U w hellemct een kop, om Bacchus uit te zuipen.

Uw guide beukelaar verftrektu to t een difch . U w fabe l tot een mes, daar 't lekkre vviidbraad is.

De y zre fchalifchoen be k leed de leefi der h:\ndeir, Op dat gy aan 't gebraan uw vingren niet zult branden.

B 2 O krach-

(26)

ao A R A N E N T I T Ü S J

O krachtelooze dwerg!

Tit. Wie leiden u fiet j uk

Dan Titus op de nek ?

Aran. Toen dienden u't geluk .

Door't vluchten van myn volk hebt gy my vaft gekregen;

Maar niet door uw geweer: te ftomp is u we deegen.

Th. Wa t houd me? Lafteraar .

Mark. Ho e zyt ge dus verwoed,

Dat gy het Kapitool befpatten wilt met bloed ? (ten, Steek 't lemmer in de fcheê; men vecht hier met de wet- Die Saturninus hand in Roomlus handveft zetten . Aran. I k zweer Andronikus!

Baff. I k bid u weeft geruft ,

Ëer 't uitgetogen ftaal de lamp des levens bluft.

Mark. AndronikuSjbedaar .

Tit. Di e 't quaaddoen kan beteug'len, En't quaaddoen nie t beftraft , di e geeft het quaaddoe n

vleug'Ien.

De vreeze voor de ftraf, is vyand van het quaad.

Leeu. O Moeder van de Min! wat ftrooitge hier voor zaad ? Aran.Gy zul t de flypfteen zyn die elk het brein zal fcherpen,

En bly ven zelf zoo ftomp , dat elk u zal verwerpen.

Voort,rekelifluks van hier; men vind geen quader quaad, Dan daar een Papentong wil fpreeken in den Raad.

Sat. Voort, Baffiaan, geeft laft, om Thamras oor te ftreelen Met wind, en fnaargefpel, doorwrocht met maagdekee-

Mark. Wi e hier? 'tisLucius . (len .

Luc. Waa r is het Rooms Gezag?

Sat. Wa t jaagt udus verbaaft?

Luc; - Gun dat ik fpreeken mag.

Sat. Wa t is'er gaans? ze g op.

Lud O eer der Saturnynen!

Al 't land is op de been. ee n zwyn, als twee paar zwynen Heeft zich in 't weft vertoond, dicht aan de Tyberboord.

Debouwfiên zyn vol fchriks, en fchreeuwen nie t dan : moord.

Elk geeft zich op de vluchtjde klokken zyn aan't kleppen Sat. Op.

(27)

O F W R A A K E N W E E R W R A A K . %I Sat. Op , Roomfche Ridderfchap, 't is tyd om u te reppen.

Elk wapen zich met moed; d e nood heeft on s gepreft.

Al wat de nood vereifcht dat is 't gemeene beft.

Rei van Romers, en Gotten.

Zang.

K Leen e werreld, groote ftad , Die het Roomfche Ry k herftelden ,

Voefterwieg, en bakermat , Van zoo veel befaamde helden , Geef het glinfterende wapen , Tot d e Gotfche va l gefchapen ,

Aan d e kaaken va n d e tyd, Die het a l me t roef t deurbyt . Laat d e fabel n u verfmeede' , Op het aanbeeld van d e vreede ,

Tot ee n kouter voor d e ploeg ; Want d e kryg heef t haa r vernoeg , Door d e val der Gotfch e fteede'.

Tegenzang.

All' uw roeme n i s om zunft ; Roem o p Thamras oorloogstochten ,

Op haar zoete toverkunft , Die den Vorf t zo o heef t bevochten , Daj h y 't too m de s krygs laa t flippen, Om t e krygen me t d e lippen ,

Van d e Gotfche Koningin , D'oorzaak va n zyn eerft e min ; Want ee n veldflag va n twee monden , Slaat de borft vo l zoete wonden ;

Wonden, die de Minnegod , Door het minnelyk genot , Weet t e heele n , op de fponden .

B3 Toe-

(28)

a2 A R A N E N T I T U S

"Toezang.

Schcprerdranger van Europe , Die d e werreld ar " zou loopc' , Die de Gotten i n het noord , Met hu n ftrydbrc bondgebuuren , Zcgenhaftig heb t verfmóord , Onder't pui n va n hunn e muuren , Is 'er tegen s Min gee n wapen ? Kan ee n Vorfl zic h zoo vergapen , Aan 't blankketlc l va n ce n hoe r ? Aan d e mond vo l paarlemoer ? O vervloekt e minnefchichten !

Die d e ftarkitc menfe h doe t zwichten , Die d e leeuw, de r dieren Vorft , Weet t e prikkie n i n zy n borlt , Dat h y om zy n Gaa gaat raazen , Wie ka n uw c krach t uitblaazen ?

T W E E D E B E D R Y F .

Quiro, Demetrius , Aran.

Quir. y \ E m e t r i u s, houftant .

Dem. y J Ee r wyken Pindus hcuv'len

Eer dat Demetrius wykt.

Quir. Dcez ' hand zal u doen fncuv'lcn . Üem. Indie n ik derven moet, i k (terfvoorRuzclyn . Quir. D e weerklank van die naam doet Quiro moedig zyn.

Aran. Zacht, Prinlen, zyt geruft: 'k bezweer u by de handen Van die uw middclrir', i n hare min , doet branden, Dat gy het woeden (taakt; oud Room' is eens beklad Van eigen broedermoord, al word het niet befpat

Van 1 hamras overfchot , dat hun tot noch zoo'wakker In 's oorloogs onweercueet .

Qj;:r. ' De feni x lyd geen makker.

Zoo lyd een minnaars oog geen tweede, b y de rhaagd Die hem, gely k de beemd de versfte dauw, behaagd .

Aran. Hoe

(29)

O P W R A A K E N W E E R W R A A K . 23

Aratt. Ho c kan uw oog de glans van Rozelyn verzwelgen, Wiens Vader't Gotfche ryk zo fchendig quam verdelgen, En fleepten u geboeid voor Saturninus troon ?

Een hooggeboren ziel denkt altyd aan de hoon Die hem eens is ontmoet; als was/.e met een (tempel In 't herflfenvat gedrukt: zoo krygt de wraak een drempel In 't edelmoedig hart van een doorluchte borft;

Dies lyd niet dat de min uw adeldom bemorft :

Maar mind haar als de luft uw boezem komt befchieten ; Zoo zultge wraak door luft,en luf t door wraak genieten.

Dem. Diezichtefchelmsvergrypt , doorovergeilegloed , Dicfchandvlcktzynefaam, e n geefelt het gemoed.

Aran. Het fchelmftuk i s nie t fchelms, zoo hy het fchelms

voor goed fchat. (bad ,

Verdelgt het heilig recht; maak t Romen tot een bloed- Doorbitfeburgerkryg, ee n fchipbreuk voor' t gemeen;

Schept luft in dwinglandy; pleegt bloedfchand , met de geen

Die u ter werreld brocht; verft uw fchenzieke hande n Met broer en zuftermoord; ontbin d de kuilTche banden Van Vellas maagdcrei; beftormt het Godlyk zwerk ; Schaft alle Godsdienft af,cn bouw u zelfs een kerk, (der ; Mengt gift voor uw gemaal; draaid droppen voor uw va- Verfchopt de waare deugd; bemind de landverraader;

Weeft fe l o p wceuw', en weez'; verkieft d e wreedfte menfeh

Tot uwe Tcmpelpaap, voldoet de helfchc wenfeh;

Geen fchelmftuk i s zoo fchelms van Acheron bezeten, Of't word,zo' t wel gelukt,een fchrandre deugd geheten;

Ja daar de faam van waagt, 'tis een noodzaak ly k quaad Het geenm'om beft wil doet.

Quir. I k fchrik voor zulk een daad!

Aran. Een edelaardig Prins ftcld zich in d'oopc kaak en Van 't wankelbaar geluk, en wil zyn lecven braak en Zoo hy zich wreek en mag. Ee n zoete fchelmcr y Behoud der Goden gunft. D e wraak isydervry. (ken . Die zich niet wreek en kan, verzaad zyn wraak met vloc-

B 4 G y

(30)

i 4 A R A N E N T I T U S ,

Gykunt, indien gy wilt. doorleef t degoude boeken Van Godlands heldenaard; wa t heert die niet beftaan ? Die zich in nood bev ind, die moet zich laten raan. (wen . Quir. Di e zich te haaft laat rain, zal zich haaft onheil brou- Aran. Die zelvcr trouwloos is „ kan andre niet betrouwen.

De Tyd betoont u gunft. he t hof is op de jagt.

Dedaadmoet, me t de raad, o p een tyd zyn volbracht.

Die zich te langzaam draagt om iet te overdenken, Als'tvoordeelvande ty d gelegenthei d komt fchenken , Verwaarlooft zyn geluk.

Detn. Zo o zy de fchennis meld ,

Vervalt de Gotfche ftam in het Romeinfch geweld . Aran. Een eerelyke maagd byt liever op haar lippen,

Eer zy, tot eigen fchand, haar mond iet laat ontflippen ? Hoe zyt gy dus verzaagd ?

Dem. I k vrees voor ongeval.

Aran. I k vrees dat uwe vrees het werk verbrodden zal.

Want die zyn vyand vreeft, betoond zich overrompeld Eer dat hy met zyn heir in 's oorlqgs moordkui 1 ftrompelt.

Een, di e de vrees verwint, betoon t een heldenftuk . Quir. Voorzichtigheid , i n nood, i s moeder van't gel uk.

/iran. He t i' s geen moedi g Prins , di e zich door vree s laat fnoeren.

Wat zwaar fchynt in 't begin, is lichtbom uit te voeren.

U w moeder s tweede bed verrtrekt u tot een wal, DaarTitus dommekracht vergeefs op woeden zal . '«ir. D e Veldheer draagt ons gunft.

'ran. Wa t Titus in de koffe r

Van zyne boezem draagt, bleek toen hy my ten offer Van Mavors had gedoemt. d e gunft van 't hof is roet Met honig ingeleid, wi e iemant vriendfehap doet, En gcene reeden heeft, die hem tot vriendlchap porden, Dat is veeltyds een fchelm,or"'t zal een fchellem worden;

Dies wreek u vauzyn lift; maa r niet door dwinglandy : Want dwang veroorzaakt vrees:dc vrees baart veinzery : En 't veinzen queekt verraad, wi e hoed zich voor verraa-

Geen Argus ziet zoo gaauw. (der s ?

Dem. H y

(31)

O F W R A A K E N W E E R W R A A K . 15

Dem. H y (lerkt zich met de Vaaders

Van't Geeftelyke Recht.

Aran. Hun wieken zyn gekort.

De troon van hun geweld is piotzig neêrgeitort.

Dem. "Ziet toe wat dat gy raad! hy heeft een ftaale waapen, Die zich geharnaft vind met korzelige paapen.

Andronikus verkieft de krachten van 't outaar.

Aran. Steunt hy op't heiligdom? zo o is'er geen gevaar Om 't vuur, van Titus wraak, tot i n haar kolk te bluffen . De geeftelyke ftoel , en 't werreldlyke kullen

Zyn teegens een gekant; de tabberd fchopt de kap, En draaiboomt het geweld van Mavors Priefterfchap : De rekels zyn te bits, hy muilband hen voor 't blaffen . Hy ly d geen menfehen fineer op d'offerdifchtefchaffen . Hy flaat hen uit de burg, die wyn met bloed doormengt, OpAtreus moordbanket,aan zyne broeders fchenkt.(ren, Quir .Geen rotfen zyn zoo doof voor 't r uiffchen van de baa-

DanQuirovooruw'eifch. i k zweer u, bydefchaare n Van 't onderaardfche ryk, dat ik u meerder haat, Dan ik u heb geliefd: ik walg van uwen raad.

Dem. Betoom uw' gladde tong, en oordeel zonder kennis:

Demetrius wreekt zich niet door Rozelynas fchennis.

Aran. Hier dient een kort bedrog,ik zet myn zinnen fchrap.

Quir. I k voeg my by de Vorft.

Dem. I k by de Jofferfchap .

Aran. Sta, Quiro! fta! ei fta! Demetrius, kom niet naader:

Het aardry k braak t den geeft van uw vermoorden Vader;

Maar niet in zulk een fchyn, als op de Gotfche troon ; Of als hy was in 't heir, en floeg den oorloogstoon . 0»»'r. Hoe ! laa t hy zich nu zien?

Aran. Me t fpierelooze fchink'len ;

Zyn oogen, vol van vuur, ftaan in twee holle wink'len ; Zyn baard is rood van bloed; de hairen zyn bemorf t Van 't uitgefpatte brein, ho e yfly k gaapt zyn borft!

Het aanzicht is doorkrabt. fta , Quiro!

Quir. Wa t zal 't worden ?

Aran. Zaagt gy het toortslicht niet, dat voor u overfnorden ?

B 5- Quir. Hoe ,

(32)

%6 A R A N E N T I T U S ,

Quir. Hoe, Aran! 't is een droom.

Aran. - Ik lil, als lillend riet;

't Is een waarachtig fpook.

Dem. Waa r is 't dat gy het ziet ? Aran. Hier komt het op ons aan;ik fchuil my by deez' eiken.

Dem.Wat eifcht myn Vaders fchim?doe ons toch eenig tei- Quir. Doe kondfchap aan uw zoons. (ken .

Dem. Wi e hier ? 't is Rozelyn,

Vertelt met 's Kaizers broer.

BaJJianus , Rozelyna, Demetrius, Quiro.

Ba/f. JLJ-O e yflyk vloog het zwyn!

Hoe wurp het vuur, en vlam, uit zyngehaate blikken!

Roz. Lief waarde Baflïaan, de Stoutheid zelf zou fchrikken Zoo zy het fchrikdier zag; dies geeft u niet te bloot.

Baff. De min heeft u geleerd te vreezen voor myn dood.

Roz. Het is geen min: o neen! de min weet van geen teugel.

Nuiszedus, da n zoo; nufnelderdaneenveugel ; ' Nu trager dan een rups; nu kouder dan een ftroom;

Nu héeter dan een vuur; nu groender dan een boom;

Nu dorder dan een ftaak; nu zwakker dan een hallem;

Nu fty ver dan een zuil; nm lichter dan een gallem;

Nu zwaarder dan een rots; nu blooder dan een das J Nu ftouter dan een leeuw.

Baf. M y dunkt ik hoor't gebas

Der honden, die de Vorft op 't ongediert deed fchennen.

Roz. Zo zal 't ons raadzaamft zyn,dat wy weer bofchwaarts Dem.O Quiro,wat een fpyt! ik hoor hoe Baflïaan, (wennen.

Deborft van Rozelyn in weedermin doetbraan. (den , Aran. Ik zweer, ozaalgefchim! by't purper van uw won-

Dat Titus door dit ftaal eer lang zal zy n gefchonden.

ftwr.Hou, Aran, Aran, hou.

Aran. O broeders, laaturaln .

Dem. Wa t wil ons Vaders fchim ?

Aran. Dat gy na wraak zult flaan.

Quir. Heeft Vader zulks gezeid ?

/fran. Zy n galm woud'eerftnaauw flippen , Hy

(33)

O F W ' A A A K E N W E Ï R W H A A K . 17

Hy morde binnens monds;maar 't fmoord in zyne lippen;

Ten laatften barft den Vorft van eedle gramfchap uit, En dreunden in myu oor met zulk een ichor geluid, Gelyk wdnneer dezee de peil van zyne boorden;

Meteuvlemoet, beklimt, door'twoënvan'tbuldren d Ik ridderde van angft! het hair rees my te berg! (noorden ; De fchrik kroop deur myn leên,en knaagde tot in't merg:

Zoo gy de moordpriem vloekt,die Gotlands wetteftelde r (Zoo lprak hy en voer voort) deed ylen naar de kelder Van 't neevelige Styx; zoo maak dat Titus huis, Tot aan degrondveft toe, verpletterd word tot gruis, Pluk Rozelynas roos; doe all' haa r broers veraiipen In eene zee van bloed: zie hoe myn wonden druipen, Die ik, in 't Gotfch gewed:, door Titus raad ontfing, Van een daar toe gevloekt, en diergekochte kling.

Uit had hy, e n verdween.

Quïr. Heef t Titus, door zyn Braaven, In Vaders bloed gebaad ? ik zal myn wraak luft laaven, Door 't fchenden van zyn kind, in fpyt va n Baffiaan.

Aran. Die fchelm moe t eerf t va n kant, zoog y na wraak wilt ftaan.

Der». Ee r zal de jammerpoel tot aan de ftarren fteig'ren , Eer ik myn Vaders fchim de wiflè wraak zal weig'ren.

Aran. Zoo dra als gy de roos van Rozelyna plukt, Is 't noodig dat gy haar de gladde tong ontrukt:

Zoozaldefchenderybyhaar, e n u verblyven. (ven . Qttir. He t derven van de tong, zal haar de hand doen fchry- Aran. Sny d haar de handen af.

Qttir. Geenquaadfchyntmyzooquaad ,

Of ik zal 't zelf beftaan.

Ara». ' t Is een lofwaarde daad.

Saturmnus, Tbatnera, Titms, Markus, Aran., Qmiro, Demetrius.

Satur. TT7Aar is ons wildfchut ? hou. waa r Thamra met That». » " Hier isze met haar krooft. (haarZoone ?

SBur. O dochter van Latoone.'

Be-

(34)

a8 A R A N E N T I T U S ,

Begunftig onzejagt, maak Saturninus bruid Verwinfter van het zwyn: zoo offert zy de buit Op 't vlak van uw outaar.

Aran. Stafdrager van oud Roomen!

Waar is het ongediert ?

Sat. Het is ons gins ontkoomen.

Tit. Pollander en Meiaan komt herwaarts met uw volk.

Voort, Lucius, kom voort, beze t deez'modderkolk.

Mark. Ik hoor myn broeders ftem. de boflchen zyn vol lee- vens.

Tit. Klaudil en Gradamard, loft all' de honden t'eevens.

Bof. Androniku s hou ftand.

hue. Hier,Baffianus,hter. (getier . Sat. Elk wend zich wéér naar't bofch, op'tfchichtigjagt -

Thamera, Aran.

Tbam. TT7 At reeden heeft myn lief dus ongerymd te fpree-

*^ ke n ?

Aran. Geveinfde Toveres, 'k zweer dat ik my zal wreeken.

Tbam. Do e kundfehap van uw wraak.

Aran. O duldelooze fmart!

't Is Aran in den mond; maar Saturnin in 't hart.

Tbam. I k bid, my n tweede ziel.'

Aran. Zoo ga by Aranszwaager,

Uw tweeden bruidegom, den grooten hoorendraager;

Hy toeft u gins in 't bofch: uw lift is my bewuft.

Ik zieden tyd te moed, da t uw vervloekte luft, Op geilheid afgerecht, zoo buiten 't fpoor zal hollen, Dat 's Kaizers koets,ter fluik,ftaag warm zal zyn van pol- Watzal het weeldrig hof vol aterlingen zyn! (len : Een kof vol zwagerfehap.

Tbam. O woorden al s feny n!

Heb ik, doo r uwe raad, demoordfteeknietgegeeve n AanmyneBedgenoot? opdatgy , nazynlëeven , Te veiliger zoud zyn op 's Konings ledekant, Daar ik u heb geftooft met heete minnebrand.

Denkt gy aireets niet meer, hoe gy de dood ontfliapte, Toen

(35)

O F W R A A K E N W E E R W R A A K . 29

Toen ik wou dat men my, vooru, he t bloed aftapte?

OndankbreLuftgenoot, dieThamras gunft verfchopt , Daar uwe dertelheid zoo vaak meê heeft gepopt.

Aran. Toen ik in 't elzenbofch myn lippen wou ververffen Aanuwzarpzoetemond, omhein d van purpre kerlfen , Stiet gy my ruggelings en deifde van my af;

Dat myn getergde min geen kleen bedenken gaf:

Want*minnendy ver ziet,(zoo groot is haar vermoogen) Door 't veinzen van een vrouw, met meer dan duizend

oogen. (Gezag ,

Maar't bleef hier noch niet by rvoorts quam het Roomfch Gy eilden hem te moet met zulk een lief gelach,

Als Venus,vol van gloed,haarboelfchap plag te naak en.

Hy plukte met zyn mond deroozen van uw kaaken:

Ik fpoog myn gal van fpyt.

Tham. A l wat ik heb gedaan, (ftaan, Wierd van den nood vereifcht; had hy ons t'zaam zien Met onderling gekus, hoe zou zyn gramfchap woeden.' Want y verende min wil't allerquaadft vermoeden.

Dies wees in all's geruft: want Saturnin de Vorft Die leid my op de tong; maar Aran in de borft.

Ik zweer u by my ri min! zyn hartaar af te ftooten, Eer hy op 't bruilofsbed zyn lullen heeft genooten:

Indien 't myn lief flechts luft.

Ara». Zyndoodilagluftmywel ;

Maa^r hier eift wysheid eer men dit in 't werrik ftel.

Tham. Doe zoo't u beft geval.

Ara». Wi e zonder overwegen

Yet zorgely ks beftaat, vind zich bywyl verleegen.

Eendie voorzichtig is, i s langzaam in zyn raanj Maar vaardig in het doen.

Tham. Wa t kan ons teegen ftaan ?

De kracht van uwen arm zal u een raadsman (trekken.

Aran. Een groote fchelmery eifchtjtyd om te voltrekken^

Tham. Gebreekt het aan uw macht ?

Aran. D c mandag is gering

Al waar't in 't vlakke veld, met een geftroopte kling;

* jalouzj. Ma a

(36)

JO A R A N E N T I T U S,

Maar wat de lecuwenhuit niet voegzaam kan bekleeden ^ Zal 't voflenvel bekleên. hie r dienen liftigheeden . Dit fchelmiruk i s niet ryp. de n angel van 't verraad Bekleed men door de tyd, met een beveinft gelaat.

U w voorflag is te ruwj me n moet het eerft bedifs'len . De beitel kan een blok wel in een beeld verwifs'len;

Maar 't heeft zyn tyd van doen. de tyd die doet een fpruit.

Opwafièn tot een boom; dies itelt de neêrflag uit Van het Romeinfche hoofd: de uur is niet gebooren Van Saturninus dood. I k hebden valbefchoore n Van Titus huisgezin, en 't is alree zoo var Dat dk in arbeid gaat; eer Phcebu szynekar In d'Oceaan bedelft, zal Thamera bemerken Wat haar gehoonde lief aan Titus (tam zal werken.

Tkam. Wa t heeft uw brein gedicht ?

Aran. I k heb uw zoons zoo veer

Doormynbeleitgebrocht, da t Rozelynas eer Van daag verwelken zal, en Baflianus fneuv'len : Klaudil en Gradamard zal ik van deezeheuv'len Doen finooren in deez' put.

"ïham. Ho e zal 't dan voorder gaan Met hunne j ongfte broers, Pol lander en Meiaan ? (wen, Aran Mevrouw,weeft maar geruft,ik weet het zoo te brou-

Dat elk de jongde zoons voor broederbeuls zal houwen . Dies heb ik by deez' put, dat hun de dood zal doen, Een hellemet met goud begraven onder 't groen:

Daar toe heeft my n vernuft,om"t fchelmftuk op te tooij en, Een zekre briefgedicht, die ik in 't bofch zal ftrooijen ; Die van't begraaven goud, en van de broedermoord Zal melden. Ai ! Ichepmoed , zo o krygt de wraak ee n

"ïham. Hoedani g is de zin ? (poort.

Aran. Mevrouw die kanze leezen.

Wat dunkt u van 't bedrog ?

Team. Hie r is in 't minft geen vreezen:

Het fchellemftuk heef t fchyn; maar elk is een foldaat;

Dies wacht u voor de broers.

Aran. Nooit lukt het quaad loo quaad, Als

(37)

O F W R A A K E N W E E R W R A A K . 3 1

Als d'achterdocht wel ducht:hoe ftouter,hoe verwoeder, Hoc braaver uitgevoerd; de ftoutheid is de moeder Van bloeij end' achtbaarheid; de achtbaarheid van macht;

. En macht van overhand, daar elk zyh heil uit wacht.

Wie naar de goudmyn fteekt, moet zich den arbeid troo- Wie naar de paerel duikt, in 't paerelryke ooften, (ften.

Ontziet zich geen gevaar; zoo doet de Gotfche Moor, Die zich geprikkeld vind van een wraakgierge ïpoor.

Ik zal tot op den troon van Saturninus klaav'ren, Van waar men wil, gelyk een ftrenge wet ,zal daav'ren, Tot daar het zonlicht ryft; maar 't heeft zyn tyd van doen;

Wie dat hier teegens ftreeft, zal 't met zyn hals vergoên.

rtham. O oorzaak van myn min!

Aran. O oorzaak van myn linten!

Bajfianus, Rozelyna, ïhamera, Aran.

Baff. TT Oe •! Thamra by de Moor ?

Roz. •*--*• Ik zag dat zy hem kuilen.

Bof. I k zag, e n zie het noch. i s dit de Gotfche telg?

Wat houd my, dat ik haar a iet daadelyk verdelg?

Roz. Ai ! Bafiianus, fta.

ïbam. Gint s zie ik iemant koomen.

Aran. Vaar wel met deze kus.

'ïbam. Verfchuilubydeboomen .

Aran. Vaar wel, Vorftin, vaar wel.

ïham. Wi e raad u liên zoo (tout,

Te komen by de bron, daar Thamra zich onthoud ? Cgen?

•B<#.WieraaddeGotfcheVroudeGotfcheMoort'omvan- Dien zy, gelyk een klis, aan zynen mond bleef hangen.

7%am. I k zweer de laffe Prins!

Baffl 1 Ik jweer de geile fhol!

ïham. I k zweer u anidermaal!

Bajf. ZweerbyuwzwartePol .

Roz.'Lsat gy uw eerbaarheid om zulk een fchrikdier flippen!

Om zulk een varkensmuil, met omgekrulde lippen!

Wat heeft u dus bekoort, zyn oogen vol van vier ? Zyn kruldeSatyrsbaard? zy n bakkes, alsecnftier ?

Of

(38)

j a A R A N Ê N T I T U S ,

Orthair, al s lamre wol ? of lompe ledematen ? Of is 'rzyn platte neus, met opgefpalkte gaten ? (roet:

Ik fchrik voor't fchrik lyk beeft,befmeert me t fchoorfteer t Tbam. Ha d ik Dianas macht, myn luft was al geboet

Aan uw vermetelheid .

Ba/f. U w mach t zal nimmer hap'ren, Om Saturninus hoofd met hoorens te bekap'ren, Als of't Aöeon waar .

7ham. ' t Sa, Bengel , g a van hier, Met uw albafte pop. voort , dartl e Vcnusdier, Ga fluks uit ons gezicht, verlaat deez' groene boflehen:

U w kindsheid is de roé noch naauwelyks ontwoflehen . Hoc lang is "t wel verleen, zeg , opgefmo k te beeld, Dat gy in 't kindrehof met poppen hebt gefpeeld f Roz. Hoe lang is 't wel verleen, dat gy de Gotten hoonden ;

Toen gy uw Egemaal het hoofd met hoorens kroonden?

Tbam. Ho e lang is 't wel verleen, dat gy met Baffiaan, Hier in het eenzaam bofch, uw minsluft hebt voldaan ? Roz. Ho e lang is't wel verleen, datgyuwhelfcheluften ,

In d'uitgeftrekteh arm van uwen broeder bluften ? Tbam. ' t Was op de zelfden tyd, da t Rozelynas moer

Haar bed ontwyen liet van een Toskaanfche Boer.

Rozi ' t Was toe n uw Vader hem by zyne Moeder voegde;

Diezyn vervloekte lult op 't bed haars n\ans vernoegdc.

Tbam. Zwyg , Rozelyna , zwyg ; u w huis dat is berucht.

Roz. Ze g alles wat gy wilt; maar zwyg niet van de vrucht Die gy by Aran hebt.

Tbam. Wa t was uw eerfte Vader ?

Een fpeelkind van god Mars,een fchellem,een verraader, Een moorder van zyn broer, een die 't Sabyns geflacht, In 't midden van het fpel, baldadig heeft verkracht.

Baffl Help , Vade r Romulus!

Tbam. Help , Quiro! help uw moeder!

Quiro, Tbamera, Rozelyna, Demetrius, BaJJianus.

Quir: VX/A t eifcht mynrmoeders fchreeuw ?

Tham.** Doorltoo t des Kaizers broeder;

Hy

(39)

Ö F W R A A K E N W E E R W R A A K . 3 3

Hy laftert onze ftam: e n boet uw luft met haar.

Roz. O fchelms ! wat is uw doen ?

Dem. Dat word gy hier gewaar:

Tham. Stopt Rozelynas mond. hang 't lyk aan deze flruiken.

Verfchuil met Rozelyn , om haare roos tepluiken.

Klaudillus, Thamera, Gradamard, Aran, Klaud. \ 17 Aar is het ongediert ?

7 ham. " v Gin s borft het uit een horn, En 'tyld' eerft op ons aan; maar 't raakt in deeze born.

Gr ad. Zo is 't in ons geweld.

Klaud. Zo o zal't ons niet ontworft'Ien . Gr ad. Zacht , zacht , my dunkt ik hoor het ramlen van zyn Tham. Voort, Aran, nu is 't tyd. (borft'len . Aran.. Leg daar, vervloekt geflacht :

Zoo zal 't uw Vader gaan, di e my ten offer bracht . Tham. Zo moet men Titus ftam tot aan de wortel fnoeijen ;

Opdatz', i n eeuwigheid, nie t wederkomt t e groeijen.

Aran. I k heb den brief geftrooid: ' t is tyd dat yder vlucht.

Klaud. Help, Vader, help, help, help.

Markus, Gradamard, Saturn'tnus , Lucius i Titus, Klaudillus.

Mark. MY dunkt ik hoor gerucht.

Grad. Help, help$ ik finoor.

Klaud. Help , help!

Sat. Het fchynt by deeze linden.

Tit. Het is in deeze put:

Sat. Me n zai't geheim wel vinden.

Voort haal ons fakkellicht, om deur de duifterni s In aller yl te zien, wat hier verborgen is.

Luc. Hou ftant, wiedatge zyt; of meld u door het fpreeken.

Mark. ,Het is de Vorft zyn broer.

Lue, H y hangt en i s doorfteeken.

Tit. O heilloos fchellemftuk! ówreededubble moord!

De eene door het zwaard, e n ander door de koord.

Sat. O broeder Baffiaan! ik zweer uw dood te wreek en,

C A I

(40)

}4 A R A N E N T I T U S , Al zou het Roomfch geweft verzuipen in de beeken Van 't afgetapte bloed.

'tit. Al was 't myn eigen zaad,

Zoo wil ik dat de wraak de handen aan hemflaat . Mark. O wakker jongeling, d e donder moet hem pletten ,

Die op uw dappre borit de wreede kling durfd' wetten.

Luc. O driemaal wreede hand, die tot zoo boos een feit, Daar 's hemels heir voor fchrikt,de ftroppen hebt gedreit.

Sat. Moet ik myn bruilofswyn me t bloed en traanen men- Odoodelykedrank! deblixemmoet henzengen. (gen ? Indien ik my niet wreek, zoo is myn macht onnut.

Tit. Kom herwaarts met de toorts, op dat men in de put, Daar 't moordgefchreeuw uit k lonk,tot aan de grond kan Mark. I k zie iets fchemeren. (kyken .

Tit. M y dunkt ik zie twee lyken.

Luc. Indie n 't myn vader wil, zoo daal ik met 'er vaar t In d'uitgedroogde put; want hier bevind men d'aard, Ten grond toe, uitgefpat; zoo datm' 'er als langs trappen, Met toortslicht in de vuift, tot o p de grond kan flappen.

Tit. Ga voor, w y volgen u.

Sat. Oallerfteedenftad!

Die tweemaal twalef myl , met uwe muur, omvat , Roem niet meer op't getal van vierdalf hondert temp'len, Noch zeven hondert toorns: deez', die de hondert drem- Van 't hooge Kapitool, alsjongfte Raad , beklom, (p'le n Eifcht een Verflagen hart. Och ! vroeggeplukteblom ! Tit. O ramp f ogrooteramp ! ofchrikkely k vertoonen ! Klaudil, e n Gradamard , my n leven s waarde zoonen, Wie heeft u dus verdelgt ?

Luc. Klaudillu s herfïènva t

Is t'eenemaal gefcheurt, hie r leit het brein gefpat ; En Gradamard, ofchrik! is 't aanzicht heel aan mort'len.

7tf.Op,op,bloedgiergewraak,fchietuwverwoedewort'len In Titus ingewand, ach , Markus ! ach ! ach ! ach ! Mark. Me n beurt de lyken op, endraagtzevoordendag . Tit. Ik haat, ik vloek den dag, ja Titus ichuwt zichzelven.

Gy zult Andronikus in dezen put bedelven.

Mark.

(41)

O F W R A A K E N W E E R W R A A K . 3 5

Mark. Klim, Broeder, klim, ai! klim.

Tit. Deez'ondcraardfcheMyn',

Zal uwe broeders lyk tot eene graffteê zyn.

Luc. Zog y hier bly ven wilt,wie7.al de wraak aanfchendcn ? Sat. O baffianus dood! O bronaar van ellenden !

Tit. Vervloekt', afgryffelyk'enonverzoenbredaad , Die God, op zyne troon, voor 't eeuwig voorhoofd flaat ! Och.' kand'alzieudezon aan 's hemels Y/c-lffel pryken , Nu zy haar oogen flaat op dcez' bc-biüid-- ivken r

O wee! ó barensnood! ó bitter ongeval!

Dat a l de Romerstrcft, maar Titus bove n all'.

Sat. Wraak, hemel, hemel,wraak !

Tit. O fchrik der dwingelande'!

Die uwe donderkloot, en blixem t'zamcn fpande , En wurpzemet uw ' vuift opTyphons ftorremkat , Och! wree k u van dit bloed, dat u in 't aanzicht fpat Mark. ' t Is rioodigdat gy voordeez' zielelooze lyken,

Op 't midden van de markt, aan yder een laat kyken:

Zoo worden degemoên van't burgcrlyk gedacht , Naar eifch van burgerëed, tot zulk een wraak gebracht, Die d'overfchelle Faam zoo yflyk uit zal blaazen, Dat zy met haar trompet het aardryk zal verbaazen.

Tit. Hier leid een brier' gdirooid.

Mark. Mengeefze'tRoomfchGeïag ,

Opdathy, zo o 't hem luft, den inhoud leze n mag . Sat. Hierfchuiltdefchelmery.

Tit. Wie heeft het ons befchoren ?

Sat. Verraad, (helaas !) verraad.

Tit. I k bid ü laat ons hooren.

Sat. Pollander en Mèldan: de wraak die heeft haar lujl , Met Baffianus bloed, alreê te» deel gebluft:

Uw broeders zvn verdelgt daar ik a"ontfangengaaven {Het loon van deeze moord) zorgvuldig heb begraavtn, Voor 't melden van de Faam. Het hof van Saturnyn , Héb ik ten dienfl van u belooft aan Prozerpyn ;

Want die zy» hartenleét door leetdoen poogt te wreeken, Moet nooit een fcbellemflnk ten halven latenfteehen.

C 2 Koe!

(42)

3<S A R A N E N T I T U S ,

Hoe! Titus, uwe Zoons ftaan die naar onzen val ? Men zoek hier naar het goud. wa t braakt de nyd al gal!

Tit. Dit fchelmftuk i s gedicht.

Sat. Wie kan dat oordeel ftryken ?

Tit. De tyd,die 't al ontdekt, die zal 't de Vorft doen blyken.

Sat. W y wachten op geen tyd, de blyken zyn te klaar, U w zoonen zyn beticht, on s leve n loopt gevaar, Ten zy men uwe zoons zo datelyk doet grypen, Om d'oorzaak va n de moord uit haare tong te nypen.

Thamera, Saturninus , Aran, Titus, Markus, Lucius, Quint us.

Tham. f~\ Waarde Bruidegom! ho e is uw Bruid gefleurt *

^ He t aangezicht doorkrabt, en 't lyffieraa d ge - Sat. Wi e durfde zulks beftaan? (Tcheurd .

Tbam. Twe e godvergceten fchelmen ;

Maar 't aangezicht vermomd met glinlterend e helmen.

Sat. Verhaal het ftout beftaan.

Tham. Ikfchuildebyeenbron ,

In fchadu w van 't geboomt, voor 't braden van de zbn;

Daar ik, meteenenfchelp , ee n weinig water fchepte ; En eer dat uwe Bruid de friiTche koeldrank lepte , Zoo greepme d'een by 't hair, en wurpme voort ter aard, En fprak: o Kaizers hoer! men zal u, door het zwaard, Doen dalen naar het ryk der woede razernijen.

Wat zwom ik in een zee van al te groot een lijen!

Ik fchreeuwdedat he t klonk, op 't yflèlyk gerucht Verfcheen de Gotfche Moor. zy tegen op de vlucht;

Maar Aran is als dol de fchenders nagevloogen , En zonder zyn ontzet, ik had my n ziel gefpoogen.

Sat. Op , Ridders, Ridders, op , wy zyn althans verraan ! Bezet in aller y 1 de monden van de pain.

Aran. O wytberoemde Vorft! uw grondveft is aan 't fpatten , Ten zy men Titus zoons zoo datelyk doe vatten, En ftrafze met de dood. de wraak moet zyn voldaan.

Th. Wat oorzaak heeft de wraak naar Titus zoons te ftaan?

Aran. "Zoo haaft al s 't woede zwyn my n zwynfprie t wa s

ontkomen, Heb

(43)

O F W R A A K , E N W E E R W R A A K . 57 Heb ik in 't nare bofch ee n naar gefchreeu vv vernomen ; Ik ging op 't fchrecuwcn aan, en vond Mevrouw gevat ; Dies ik,getergd tot wraak,vol gramfchap,derwaarts trad ; Defchelmcn aarzelden ; maa r ik, gehee l verbolgen, Beftond de vluchters met het naakte ttaal te volgen;

Zy fchuildcn achter 't loof, e n deên hun helmen af.

Toen kon ik Titus zoons, de fchenners va n uw' ftaf, Pollanderen Meiaan .

Sat. Leef lang, o eer der helden!

DieSaturninus Bruid in haarevryheid fielden.

Aran. Dit lemmer is den een ontvallen.

Sat. Dit geweer?

Hoe! 'tisPöllandcrskling ; n u twyflenwy niet meer Of Titus huisgezin heeft onze val gefchapen .

Ik ken 't verguld geveft; dit is den fchelm zyn wapen.

Tham. Wa t leggen hier voor doón ?

Sat. De letters van dit blad

Die hebben Titus zoons, metdezemoord , beklad . Tham. Hu n broeders , e n u w broe r zoo jammerlykdoc n

ft erven !

Sat. ' k Wil dat men Titus zoons van lit tot lit doe kerven.

Elk geef zich bofch waart in, en zoek waar datzc zyn, En fleepze ftreng geboeid voor 't Recht van Saturny n.

Mark. D e Vorft die zie wel toe; ' t zy n reedelooz c dingen Zooonbewufteen ftuk d'onnooflen o p te dringen.

Quint. Hier is het hciloos goud.

Sat. Wa t z.eid de Vader nu ?

Tit. Ikzeggelykals'tis, da t ik voor't fchelmltukgruw , En zweer't vervloekte feit op 't alderwrcedftteloonen , Tot zoen van uwen broer , e n myn vermoorde zoonen;

Maar waar het fchelmftuk fchuil d is dui'.ter om te raan.

Sat. Het duifter is ontdekt; Pollander , e n Meiaan Zyn Titus eigen zoons.

lit. Wie heeft den briefgefchreven ? Sat.Ti'iz voor't genoten goud deez'moorden heeft bedreven.

Ttt. Eendiedegoud e lof van my ne zoons benyd, Die zy, in 't Gotfch geweft, verdienden in den ftryd.

C 3 Schoon

(44)

}8 A R A N E N T I T U S ,

Schoon 't waar, gelyk gy zegt: zoo porren myne daaden, Die ik voor Romen deed, uw wreedheid tot genaaden.

Goed roemens ben ik niet, o RoomfcheBurgervoogd ! Maar wie kan 't heldenftuk (daaryde r mond van boogd, Ja daar de Faam meê ftoft) van Titu s tong verzwygen ? Gedenkt u wel den tyd van onze burgerkrygen f Wat was 't aaloude Room een yflyk moordtooneel!

Het Raadhuis vol verraad; d e Tempels vol krakkeel.

Elk huisgezin gefplitft. het krielden in de ftraaten Van felle plonderaars. de moord was uitgelaaten,

En holden door de ftad. och! me t hoe fnelle fchreê n Quam d'onverwachte dood het Kapitool betreên.

Hier zag men, totvee l leeds, het floopen der gebouwen.

Daar 't woeden van de mans. gins 't kermen van de vrou- Hier'tflepenvandedoón, di e men van overal (wen . Ten ven (teren u it wurp. de markt was, me t een wal Van lyken, afgefneên, daar d'aangehitfte gilden, Na 't fchoppen van de Raad, haar razerny op fpilden.

DeRidderfchap bezweek , hetgraauwwa s t'zaamgerot . Elk vlamden op de buit. diezynen erfgeno t

In twyffel ha d gebrocht, om hem te overleven, Wierd van zyn erfgenot een mes in 't hart gedreven;

Zoo floeg hier d'eigenbaat de handen aan zyn vrund.

D'een ging zyn fchuldenaars betaalen, met de punt Van een vervloekte kling ; een ander verft zyn handen, Door een verjaarde wrok, in 't bloed der bloe d verwan- Een wreder bluften 't vuur van zy nen erf krakkeel, (den;

In 't uitgefpatte brein van 's broeders bekkeneel; (gen, Zulk ecu durft 't felle ftaal in 's amptmans boezem wrin - Op hoope van zich zelf in 't oopen ampt te dringen.

Die zyne boelfchap had bezwangerd, door de tyd, Die maakte zich, dat pas, d e zwangre boelfchap. quyt.

De balling, die zich vond van 't burgerfchap verfteeken , Quamzich, me t euvlenmoed, van' t heili g vierfchaa r

wreeken.

Geen fchennis zo vervloekt, noch gruwel.zo vol fchriks, Noch wreedheid zoo gehaat, en borft 'er ooit uit Styx,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In Breskens verhogen we op verzoek van het waterschap ook de damwand en de dijk langs de Keerdam.. Om dit werk uit te kunnen voeren, hoeven we geen bestaande kering open

Francky Debusschere stampte de dienst Mantelzorg binnen CM West-Vlaanderen uit de grond vanuit het besef dat mantelzor- gers zich vaak geïsoleerd voelen in

Lut Leijs, één van onze ouders, zal vanuit haar ervaringen vertellen, voordragen, delen en ontroeren en Liesbeth Palit, moeder en bestuurder van Boba Autisme Groep en Autisme

Uw liefde vult mijn leven, Ik ben zo rijk door U.. Mijn dank wil ik nu geven In een liefdeslied

Het programma start met vijf interactieve workshops: Sales voor ondernemers, Persoonlijk leiderschap, Personeelsmanagement in het MKB, Financieel management en Een slimme

21-03-2014 LEIDERDORP - Afgelopen woensdag zijn inwoners van Leiderdorp naar de stembureaus gegaan om hun stem voor de gemeenteraad uit te brengen. Maar wat gebeurt er nadat zij

stichtingen, provinciale ambtenaren betrokken bij monumenten- en molenzaken, leden van onze vereniging en de pers. D e voorzitster van de Provinciale Groninger

Zij kreeg zichzelf er voor over om ongenood naar de koning te gaan, ook al zou dat wellicht h Haman zal in een neerslachtige stemming naar de m Niet ten koste van het