I
M
, V'^'O^
BEKNOPT GESCHIKDKÖNBIG OVERZICHT
VAN DE
BEOEFENING
DER
METEOROLOGIE
IN
HET ALGEMEEN
EN VAN DIE IN NEDERLAND IN HET BIJZONDER.
OPENINGSREDE
BIJ GELEGENHEID DER INWIJDING VAN DE NIEUWE GEBOUWEN VAN HET Koninklijk Nederlandsch Meteorologisch Instituut,
OP HET Landgoed Koelenberg, gemeente de Bilt bij Utrecht,
OP I MEI 1897 UITGESPROKEN
DOOR
D''. MAURITS SNELLEN.
UTRECHT,
J.
VAN BOEKHOVEN.
1897.
<
Typ.J. VA.N Boekhoven, Utrecht,
S5-I
.b
SnZb
j^an den Sezer!
De
volgende bladzijden bevatten dewoorden
door mij gesproken bij de inwijding der nieuwegebouwen
op Koelenbergbij de Bilt als Hoofdzetel van het Koninklijk Nederlandsch Meteorologisch Instituut. Eigenlijk bevatten zij iets meer,
omdat
het mij bleek, dat het noodig was, mij bij het uitspreken van hetgeen ik had opgesteld, eenigszins te bekorten.
De nieuwe
gebouwen
bidden geene gelegenheid aan een eenigszins talrijk gehoor te bergen; vandaar moest ik mij tot een zeer beperkt aantal genoodigden bepalen. Tot mijne groote teleurstelling waren velen, op wier tegenwoordigheid ik hoogenprijs had gesteld, verhinderd aan mijn wensch gevolg te geven.
Deze
waren
:
Zijne Excellentie de Minister .van Waterstaat, ‘Handel en Nijverheid, de Hoofd-Ingenieur Ph.
W.
van der Sleyden;De Secretaris-Generaal van hetzelfde Departement Jhr. Mr. G.
DE Bosch Kemper;
Zijne Excellentie de Minister van Marine Jhr. H. M. van der
W
iJCK;
De Heer A. Baron Schimmelpenninck van der
Oyen
van de Poll en Nijenreek, Commissaris der Koningin in de Provincie Utrecht;
De Heer Mr. J. F. B. Baert,.Secretaris van Curatoren der Bijks-Universiteit te Utrecht;
Prof. Dr. H. G. van de Sande Bakhuijzen, Voorzitter van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen te
Amsterdam;
4
De Heer C. Lely, Oud-Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid
;
De
HeerW.
van Hasselt, Hoofd-Administrateur van de Kon, Paketvaart-Maatschappij; en de Heer B. J. G. Volck, Directeur van de Zeevaartschool in het Zeemanshuis teAmsterdam
, beide Oud-Assistent-Directeuren bij het Instituut;De Heer
W.
C. Olland, vervaardiger en leverancier van meteorologische instrumenten; enDe Heer A. J.
Monné,
klerk bij het Instituut.Daarentegen konden aan mijne uitnoodiging gehoor geven:
Zijne Excellentie de Minister van Buitenlandsche Zaken^
Jhr. Mr. J. Röell, hoofd van het Kabinet;
De Heer Mr. J. G. de
Marez
Oijens, Administrateur bij het Departement van Waterstaat, Handel en Nijverheid;De Heer B. Reiger, Burgemeester der gemeente Utrecht;
De Heeren Jhr. Mr. D. de ^locq van
Haersma
deWith^
Burgemeester, G. H. B. Baron van Boetzelaer en Mr. J. E.
W.
Twiss, Wethouders der gemeente de Bilt;
De Heeren Mr. H. Roijaards van Scherpenzeel én Jhr. Mr,
W.
J. M. Bosch van Oud-Amelisweerd, Voorzitter en Lid van het Curatorium der Rijks-Universiteit te Utrecht;De
Heeren Professoren Dr. G. A. Pekelharing, Rector, en Dr. M. Th. Houtsma, Secretaris van den Senaat, Dr. J. A. G.OuDEMANS, Dr. V. A. JuLius en Dr.
W.
H. Julius, Hoogleerarenbij de Faculteit der Wis- en Natuurkunde aan de Rijks-Universiteit te Utrecht;
De Heeren H.
Waller,
ab-actis, en H. Hooglandt, vice- ab-actis van den Senatus Veteranorum van het Utrechtsch Stu- dentenkorps, H. J. VAN Lummel, praeses, enW.
L. A.Warnier,
ab-actis der Philosophische Faculteit, L. S. Schouten, praeses, en D. H. Beijerman, ab-actis, van het dispuut-gezelschap Natura
Dux
Nobis et Auspex.De
Heeren D. E. G. Knuttel, Rijks-Bouwmeester in het District, en M. G.Wente,
Opzichter van Landsgebouwen;De Heer P. G. Visser, Administrateur van gemeentewerken
te
Amsterdam,
Oud-Secretaris van het Instituut.De Heer L. A. H. Lamie, Kapitein ter Zee, oud-leider der Nederlandsche Pool-Expeditie van 1882/’83;
Dr. J. D. VAN DER Plaats, leeraar in de Meteorologie aan
"s Rijks Veeartsenijschool te Utrecht.
Verder de ambtenaren van het Koninklijk Nederlandsch Mete- orologisch Instituut, de Heeren:
P. F. Baron van Heerdt, Dir. der Afd.
Waarn.
ter zee;Dr. H.
Ekama,
Dir. der Afd.Waarn.
te land;A. E. Arkenrout Schokker, Directeur der Filiaal-inrichting te Rotterdam;
L. Roosenrurg, Directeur der Filiaal-inrichting’ te
Amsterdam;
M. E. B. J. Kluit, ass.-Directeur der Afd. Waarn. ter zee;
Dr.
W.
VAN Bemmelen, ass.-Directeur der Afd. Waarn. te land;E. L. Olland, Secretaris;
G. F. C. Zaalrerg, Observator;
H. DE Jonge, Klerk bij de Afd.
Waarn.
ter zee;G. VAN DER Linde, Klerk » » » » »
M. Ph.
Wegerif,
)) )) )) )) » te land;N. J. VAN DERA^oort, )) )) )) )) )) ter zee
;
G. VAN DEN Wijngaard, bediende;
terwijl de pers vertegenwoordigd was door de Heeren
:
N. D. Kuiper, voor het «Utr. Prov. en Stedelijk Dagblad»,
J. VAN Heurn, voor het weekblad «de Ingenieur»;
G. T. J. Louis Rieber, voor het
«Bouwkundig
Weekblad».Digitized by the Internet Archive
in
2017 with funding trom
University of
IllinoisUrbana-Champaign Alternates
https://archive.org/details/beknoptgeschiedkOOsnel
Sïlyne S€eeren!
^eer
gewenschie Soehoorders!
Hoe
is het mogelijk op dezen feestdag op andere wijzemet
spreken aan te vangen, dan doorU
een hartelijkwelkom
toe te roepen!Wel
had ik gaarne de gelegenheid gehad hetwoord
te voeren tot een veel uitgebreider gehoor dan het hier tegen- woordige,
maar
daartoe ontbrak de gelegenheid; ikmocht
dus slechts enkelen uitkiezen, die ik kon uitnoodigen deze plechtig- heid bij tewonen
; des temeer
stel ik de tegenwoordigheid van die weinigen op hoogen prijs.Nu met
dezen dag het Koninklijk Nederlandsch Meteorologisch Instituut eene nieuwe phase intreedt, spreekt het bijna van zelf dat ik totU
ga spreken over de geleidelijke ontwikkeling van de beoefening en de toepassing der meteorologie op Nederlandschen bodem.De natuurlijke gesteldheid van dien
bodem
is van grooten invloed op het klimaat en het verloop der meteorologische ver- schijnselen. Reeds alleen de vlakke ligging brengt het hare daartoe bij. Slechts ten zuidoosten verheft zich in de naburige landen België, Westfalen en Rijnland de grond, doch vormt daar hoogten, die slechtsmet
dennaam
van heuvelenkunnen worden
bestempeld.De
zandheuvels, welke de duinen onzer kusten vormen, hebben bijna geene beteekenis.De uit zand, klei, bouwaarde en water bestaande oppervlakte van ons land brengt niet weinig bij tot het vochtige van ons klimaat, de regens dringen in den zandgrond langzaam door, nog langzamer in bouwaarde, en voor klei is er een geruime tijd
8
noodig, vóórdat zij tot eene zekere diepte met water doortrokken
is. Vandaar dat er voortdurend een vochtige oppervlakte in aan- raking is
met
de lucht, waarvan zij het watergehalte aldus ver- iioogt. De vlakheid van denbodem,
zijne lage ligging—
van een groot gedeelte zelfs beneden het oppervlak der zee—
brengt mede, dat het regenwater óf slechts zeer langzaam afloopt, óf door kunstmiddelenmoet worden
weggevoerd; juist tegenover- gesteld aan hetgeen in bergstreken het geval is,waar
het slechts weinig in den grond dringt,maar
spoedig den vastenbodem
bereikt, door spleten en kloven in de diepte verdwijnt en langs de hellingen der bergen en heuvels door natuurlijke afvloeiings- kanalen snel wegstroomt. Eigenaardig zegt
Krecke
naar aanlei- ding daarvan in zijn: Klimaat van Nederland, «wijwonen
op een natte spons».Tengevolge dier vlakke gesteldheid heeft de wind in ons land een
meer onbelemmerden
loop dan in bergstreken en kanmen
gemakkelijk een vrijen horizon vinden tot het nagaan van ver- schijnselen in den dampkring, onweders enz.
Geen
wonder
dus, dat ons land reeds in de vroegste tijden het tooneelwerd
van weerkundige waarnemingen. Reeds vinden wij het een en ander omtrent de weersgesteldheid onzer streken opgeteekend door Julius Gesar en Tacitus, dus uit den tijdeven vóór en na het begin onzer jaartelling.
De latere geschiedschrijvers van ons land vermelden wel een aantal merkwaardige bijzonderheden, b.v. stormen, die er gewoed hebben, watervloeden, waardoor het land
werd
overstroomd, bijzonder natte of droge jaren, waardoor de oogstwerd
ver- nield,maar
daaruitkunnen
alleen uiterstenworden
afgeleid; den meestvoorkomenden
toestand leeren zij ons niet kennen.Eerst na de vervaardiging van barometers en thermometers,
in de 17^® eeuw, begon
men meer
stelselmatig de weersverschijn- selen na te gaan.Reeds in het begin der vorige
eeuw
zijn ook in ons vader- land geregelde reeksen van waarnemingen uitgevoerd. De hoog-9
leeraar
Wolferdus
Senguerdus is te Leiden in 1697 begonnen.Mr. JosiAS Eikhardt, Rentmeester der
Domeinen
van den Prins van Oranje, hield van 1709—
1741 te Breda registers; dezeschijnen echter niet bewaard te zijn gebleven; van die
waarmede
dit wel het geval is, zijn zeker die van Musschenrroek de oudste, die
met
1729 te Utrecht aanvingen en van1740
tot1758
te Leidenwerden
voortgezet.Aan
denwerkzamen
aard vanW. Wenckerach,
dienBuus
Ballot den grondlegger voor de beoefening der nieuwere meteorologie in ons vaderlandnoemde
,
hebben wij het te danken, dat van al deze
waarnemingen
een overzicht is gegeven in zijn Bijdragen tot de Meteorologie in het Natuur- en Scheikundig Archief, deelV
en volgende, opgenomen.Daarin
worden
die waarnemingen niet alleen genoemd,maar
ook de resultaten medegedeeld, waartoe zij aanleiding gaven.Musschenrroek wekte, tot het doen van meteorologische waarnemingen, ook lust bij anderen, die alle zijne
methode
vanwaarnemen
volgden en instrumenten gebruikten, diemet
de zijne overeenkwamen, zoodatWenckeracu
gelegenheid vindt nate gaan, wat van dien tijd af in elke provincie voor de meteoro- logie verricht is.
Hem
hierin te volgen zou mij te ver leiden;alleen wil ik nog de voornaamste reeksen van waarnemingen door
hem genoemd
in*’t kortopsommen.
Daaronder verdienen die van Med. ‘Dr. J.W.
Schaaff en van J. G.Mohr
teAmsterdam
van1759 — 1764
en van1768 — 1787
een eerste plaats, dan vol- gen die van den Hoogleeraar van Swinden te Franeker van 1761—
1783, die al zijn voorgangers overtrof door de zorg, die hij besteedde aan de deugdelijkheid zijner instrumenten en in het veel uitgebreider aantal uren, waarop doorhem
waarnemingen verricht werden.Van
1771 tot1776 nam
hij waar op bijna alleuren van den dag, van ’s morgens 6 tot ’savonds 10 uren. Met onze zelfregistreerende instrumenten kunnen
we
ons van zulk een ijver bijna geen voorstellingmeer maken!
Voor de jaren
1782 — 1819
leverde de Heer E. J. Brantsente
Arnhem
eene reeks van waarnemingen, omvattende driemaal-lu
daags verrichte aanteekeningen omtrent temperatuur, luchtdruk- king, windrichting, regenval en weersgesteldheid.
Zeer volledige
waarnemingen
zijn geleverd van1788 — 1835
te Haarlem voornamelijk door den Heer S. van Veen, bloemist aldaar; behalve de waarnemingen van van Swinderen bevatten
zij de eenige hygrometer-opteekeningen hier te lande in de vorige
eeuw;
zijwerden
verkregenmet
behulp van een hygro- meter van Deluc; van den vochtigheidstoestand in ons land was toen nog weinig bekend; trouwens behooren waarnemingen dien- aangaande nog altijd tot den drawback der meteorologen.Maar de langste reeks
waarnemingen vormen
dievandenhuizeZwanenburg,
halfweg tusschenAmsterdam
en Haarlemgelegen; zij zijn achtereenvolgens volbracht door van Noppen, Dr. Engelman, Ghristiaan Brunings,Conrad
en P. deLeeuw,
van1743 —
1835.Nog
verdienengenoemd
teworden
de registers van van derMeulen
te Driebergen van1759 —
1807 en van Staal te Zwollevan
1849 —
1878, welk laatste aan VVenckerach onbekend bleef,maar
in ’t archief van dit Instituut bewaard wordt.Tot de nieuwere reeksen behooren die van Bruinsma te
Leeuwarden, welke in 1837 aan vangt en die van
Wenckebach
te Breda; ook aan den Helder
werden
na 1841 door den HeerP. VAN DERSterr op lastvanden ProvincialenWaterstaatin Noord- Holland geregelde zeer goed ingerichte waarnemingen ‘gedaan.
Omstreeks denzelfden tijd deed van Bees zijne waarnemingen op den Domtoren, van
1839 —
1843, welke, in keurigenvorm
berekend, door het Provinciaal Ltrechtsch Genootschap vanKun-
sten en Wetenschappen
werden
uitgegeven te Utrechtbij van der Post in 1844. Deze waarnemingen golden bepaaldelijk de regen- hoeveelheden, die boven op denDomtoren
en beneden aan den voet in gelijke regenmeterswerden
afgetaptom
den invloed van de hoogte en van hetmin
ofmeer
aan den wind blootgesteld zijn te bepalen. In dit werkjekomen
fijne opmerkingen voor,b.v. over de voorwaarden, waaronder twee luchtstroomen, bijkans verzadigd van waterdamp, regens moeten doen neerstorten.
H
Daarenboven deed van Rees op voorstel van Herschel en Quetelet op den dg
maanden
December, Maart, Juni en September meteorologische waarnemingen, waaraan dan zijne leerlingen hielpen; onder deze behoorden ookBuus
Ballot en Krecke, en zoowerd
bij hen de liefde voor dergelijke waar- nemingen gewekt.Door eerstgenoemde
werd
al spoedig eene kluis aangebracht in de stadswal van Utrecht bij Sonenborgh, waar op behoorlijke wijze ook magnetische waarnemingen kondenworden
gedaan.Zoo zijn dan door
Krecke
op denDecember J848
de waarnemingen begonnen; zijwerden
doorBuus
Ballot berekend en uitgegeven.Van
toen af, kanmen
dus zeggen,werden
in Nederland naar een vast planwaarnemingen
uitgevoerd, wantbij Utrecht bleef het niet; al spoedig sloten zich andere plaatsen aan, zoodat een waarnemingsgebied over Nederland zich uitstrekte waarvan Sonenborgh het centrum was, en ofschoon de stichting toen nog niet het praedicaat ((Koninklijk» had verworven,
moet
toch die
datum
als de geboortedag dezer instellingworden
begroet.U
te doen zien, hoe zij zich in haarnu
omstreeks 50-jarig be- staan heeft ontwikkeld en uitgebreid, is de taak, die ik mij voor heden heb voorgelegd.Vóórdat ik hiertoe overga, zij ’t mij echter vergund een enkel
woord
omtrent den ontwikkelingsgang der Meteorologie in het algemeen in die halveeeuw
te zeggen,om
deste beter ant-woord
tekunnen
geven op de vraag, in hoever Nederland daar-mede
gelijken tred heeftkunnen
houden of misschien zelfs denweg
heeft gewezen.In de oudste tijden was er van hetgeen tegenwoordig onder meteorologie verstaan wordt, als afzonderlijke tak van het
men-
schelijk weten, geen sprake. De Meteorologie van Aristoteles
om-
vatte evenzeer de beschouwing omtrent de verschijnselen aan den hemel zooals de
melkweg,
de kometen, den aard der sterren, aardbevingen, de algemeene eigenschappen der lichamen, als de studie van de lucht en daaruit voortkomende neerslagen, de12
winden, zeestroomingen en stormen; en dat alles in een samen- hang, die ons thans geheel onbegrijpelijk voorkomt; zoo
werd
onder anderen, aardbeving en onweer, maansgestalten en regenmet
elkander in verband gebracht. Deze eerste periode der meteorologie, de astronomische, of wilmen
liever astrologische,
was voornamelijk eene phantaseerende en gaf aanleiding tot het
vormen
van allerhande regelen omtrent het weder, de zooge-naamde
boerenregels, die nog altijd blijven voortbestaan en waarvan er vele zelfs op goede gronden rusten, wanneer ze slechts anders verklaard worden, dan toen geschiedde.Hiertoe kan
men
echter pas geraken door nuchter en zonder vooropgestelde theoriënwaarnemingen
uit te voerenmet
instru- menten, waarvan de aanwijzingen niet anders weergeven dan den werkelijken toestand en die de waarnemingen dus vrijmaken
van persoonlijke opvattingen en ’t geenmeer
zegt, van den oogenblikkelijken gemoedstoestand van den waarnemer. Door de resultaten dezer waarnemingen voor eenezelfde plaats te sorteeren naar uren, dagen,maanden
en jaren en daaruit gemiddelden op temaken kwam men
tot de kennis der gemiddelde weers- toestanden.Nog
daargelaten de vraag, ofmen
niet beter deed deze getallen niet te middelen,maar
na te gaan, welke getallen het meestvoorkwamen,
welke wat minder enz. totdat eindelijk de zeldzaamste overbleven,om
daardoor een juister beeld teverkrijgen van de grootere of kleinere kans
om
bepaalde toe- standen te zien optreden, kan toch deze statistische inethode alleen leiden tot de kennis van demeer
of mindere waarschijn- lijkheid,waarmede men
dezen ofgenen weerstoestand op verschil- lende plaatsen der aarde op bepaalde tijden kan verwachten;
met
andere woorden, zij is onontbeerlijk voor de opbouwing der klimatologie;
voor de meteorologie d. w. z. de leer, hoe de eene weerstoestand op den anderen volgt en hoe de verschijnselen van de eene streek invloed uitoefenen op die eener nabijgelegene, is zij onvoldoende.
De antwoorden op laatstgenoemde vragen en dus ook op
13
die, welke op weervoorspelling betrekking hebben,
mogen
alleen verwachtworden
van de synoptisclie methode of die der gelijk- tijdige waarnemingen op verschillende plaatsen. Zij eischt, dat over groote uitgestrektheden, dus in hare uiterste consequentie over de geheele oppervlakte der aarde, gelijktijdig naar dezelfde methoden waarnemingen omtrent dezelfde meteorologische ele-menten
worden
gedaan en de uitkomsten daarvan in een overzichtelijk beeld samengebracht.Op
die wijze zalmen
zien, hoe de weerstoestanden van de eene plaats tot de andere varieeren, en,wanneer men
de overzichten van opvolgende waarnemingsurenmet
elkander vergelijkt, hoe die toestanden van de eene plaats op de andere zijn overgegaan,met
anderewoorden, hoe dezelfde weerstoestand zich heeft voortgeplant. Door rede- neering zalmen
dan verderkunnen
nagaan, op welke wijze die toestand zich zal blijven voortplanten en dus geraken tot het uitspreken van een oordeel -omtrent het weder, datmen
op eene bepaalde plaats zalmogen
verivachten.Maar nog is de menschelijke onderzoekingsgeest niet voldaan.
Ofschoon de laatstgenoemde methode voornamelijk den stoot heeft gegeven tot de ontwikkeling der
moderne
meteorologie, beant- woordt zij het iuaarom op dat gebied nog in geenen deele rechtstreeks; wel is door redeneering uit dewaargenomen
feiten,
omtrent overgangen van verschillende toestanden in elkander, het een en ander af te leiden omtrent de wijze hoe dit geschiedt, en door analogie
met
andere takken van wetenschap een besluit te trekken omtrent de oorzaak, die die overgangen ten gevolge heeft—
werkelijk heeftzijveel geheimzinnigs in een helderder licht geplaatst, en tot schitterende ontdekkingen geleid—
aan de vierde periode ecliter, die wijmet
dennaam
dernatuurkundigekunnen
bestempelen, blijft het voorbehouden dieper in te dringen in het wezen der verschijnselen, die in onzen dampkring zich vertoonen.Verschillende hulpmiddelen staan haar bij haren arbeid ten dienste
; ten eerste moet zijtrachtendoortoepassing vanalgemeene wetten der natuurkunde op de bijzondere verschijnselen van het
u
weder
verklaring te geven van wat onverklaard was.Wat
zijnwe
hieromtrent niet reeds veel verplicht aan de toepassing der mechanische warmte-theorie op verschijnselen, die bij stormen en het optreden van verschillende windsoortenworden
waarge-nomen,
en aan die van de leer van het licht op de verklaring van de optische verschijnselen, zooals, regenboog halo’s enz.!
Vervolgens zal zij, bedenkende, dat wij op de oppervlakte der aarde slechts een flauwe afteekening zien van hetgeen in de ruime luchtzee boven ons geschiedt, naar hooger gelegen stand- plaatsen voor hare waarnemingen zoeken; het oprichten van bergobservatoriën en het organiseeren van ballontochten
met
het doelom
meteorologische waarnemingen te doen, behoort dusm. i.ook tot de natuurkundige methode in de meteorologie.
Eindelijk zal zij ook proefondervindelijk te
werk
gaan door in hare werkplaatsen dewaargenomen
verschijnselen na tebootsen en daaruit af te leiden, welke physische toestanden in den dampkring dit of dat verschijnsel
kunnen
te voorschijnroepen.
In de
genoemde
volgorde zijnnu
werkelijk de 4 perioden, waarin de meteorologie zich vertoond heeft, ingetreden; echter zou het onjuist zijn daaruit af te leiden, dat zij elk voor zich scherp afgebakende levensperken van onze wetenschap hebben uitgemaakt.Van
de meeste perioden kanmen
wel zeggen, wanneer zij geopend zijn,maar
gesloten is er nog geen. Heeft de statistische methode niet nog onlangs Dr. van Rijckevorsel geleid tot zijne merkwaardige ontdekking omtrent bepaalde anomalieën in denjaarlijkschengangdertemperatuur? Detoestand laat zich op ’t oogenblik het best uitspreken door te zeggen:
De statistische methode is aan het tanen, de synoptische in haar culminatie-punt, de natuurkundige aan het opkomen.
Buijs Ballot trad op, toen de eerste methode in vollen gang was.
De
schitterende ontdekkingen, door Dove langs die methode gedaan, maakten het lateren onderzoekers moeilijk de vruchten vanhun
onderzoek ingang te doen vinden, wanneer ze maar.15
al was het slechts schijnbaar, afweken van de uitkomsten door diengezaghebbenden duitschen geleerde verkregen. Dit ondervond Buijs Ballot in hooge mate; toch streed hij moedig voort.
Zooals boven gemeld is,
werd
op zeer bescheiden schaalmet
de waarnemingen een aanvang gemaakt; buiten Utrecht zonden nog de H.H. Leenaerts te Nijmegen, Bruinsma te Leeuwarden, VAN DER Sterr te Helder, Prof. J. H. Ermerins te Groningen, spoedig daarop ookSteun
Parvé te Maastricht en Dr. Keltente Kleef hunne waarnemingen in.Op
eene reis door Europa knoop- ten de stichters van de nieuwe instellingmet
Glaisher te Londen,
Karsten te Kiel,
Dove
te Berlijn enLamont
teMunchen
betrek- kingen aan, welke door correspondentie nog verderwerden
uit- gebreid. Prof. Quetelet te Brussel toonde zich zeer vriendelijk gezind, voornamelijk door de aanbeveling van Prof. van Bees.Hadden Buus
Ballot enKrecke
voldoening van hun werk, doordien zij vele waarnemingen bijeenverzamelden en zichmoch-
ten verheugen in de waardeering van zoowel buitenlandsche als
Nederlandsche geleerden, hun ontbrak nog een machtige steun, die der Hooge Begeering. Uit eigen middelen hadden zij veel tot stand gebracht,
maar
op den duur kon die toestand niet zoo blijven. Voor de publiciteit der eerstewaarnemingen
zorgde het Provinciaal Utrechtsch Genootschap; terwijl ook het Bataafsch Genootschap te Rotterdam en het Koninklijk Instituut van Inge- nieurs ondersteuning schonken.Om
een gevesligden staat van zaken te verkrijgen en te ver- hinderen, dat bij verflauwing der belangstelling hen, die totnu toe de instandhouding der inrichting verzekerden, het aan- gevangen
werk
zou moetenworden
opgegeven,werden
al spoedig doorBuus
Ballot pogingen bij Z. Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken aangewend. Eene correspondentie hierom- trent met Minister Thorrecke voerde tot een gunstig resultaat.Tijdens een bezoek van dien scherpzinnigen staatsman in 1853, zag deze terstond in, dat de inrichting eene toekomst had.
Buus
Ballot kon toen reeds aantoonen, dat uit een betrekkelijk gering16
aantal scheepsjournalen langs wetenschappelijken
weg
kon wordenafgeleid, dat de reizen naar Java en terug
met
ettelijke dagen kondenworden
verminderd, door eene statistieke bewerking- der reizen, waaruit bleek, wat de voordeeligste route was.Minister Thorbecke toonde zich terstond bereid het plan tot oprichting van een Koninklijk Nederlandsch Meteorologisch Insti- tuut te bevorderen en bij Koninklijk besluit van 31 Jan.
1854 werd
onder zijn opvolger. Minister vanReenen
dit plan ver- wezenlijkt, terwijl Buijs Ballot als Hoofd-Directeur enKrecke
als Directeur der Afdeeling
«Waarnemingen
te land» en van het Observatoriumwerden
aangesteld. Het Instituutwerd
onder toe- zicht der Departementen van Binnenlandsche Zaken en van Marine gesteld. Het was nml. gesplitst in twee afdeelingen, die voor deiiWaarnemmgen
te land)) en die voor deWaarneming
en terzee)).Eerstgenoemde afdeeling had tot taak het doen van waar- nemingen te Utrecht, het bevorderen daarvan in andere plaatsen van ons vaderland en zelfs in enkele nabijgelegen stations van aangrenzende landen, het verzamelen van hare uitkomsten en het daaruit afleiden van algemeene gevolgtrekkingen voor onze kennis van de natuurwetten, die het
weder
beheerschen. Deze 'waarnemingen en de resultatenwerden
zooveel mogelijk gepubli- ceerd en de. oorspronkelijke waarnemingstabellen bewaardom
bij
voorkomende
gelegenheden tekunnen worden
geraadpleegd, wanneer, hetgeen dikwijls geschiedde, door polderbesturen, indu- strieelen, kooplieden, advocaten en particulieren vragen tot het Instituut gerichtwerden
omtrent den heerschenden toestand van het weder gedurende, zekere perioden of hoe het zich op bepaalde tijden had voorgedaan.De afdeeling «
Waarnemingen
ter zee» , had ten taak het doen van waarnemingen aan boord omtrent meteorologische verschijn- selen, vooral winden en zeestroomingen, te bevorderen en de in de scheepsjournalen opgeteekende resultaten te bewerken;met het doel daaruit de theorieën omtrent winden en stroomen
uit te breiden, te verbeteren en ze dienstbaar te
maken
tot17
beveiliging van den
zeeman
en tot behoud van de vracht. Bij schrijven van 6 Maart1854 werd
door den Minister van Marine de wensch uitgesproken, dat de meteorologische instrumenten in gebruik bij Z. M. oorlogsschepen aan het Observatorium te Utrecht zoudenworden
bewaard,
geverifieerd en al naar de behoefte aan de schepen afgegeven.
Omtrent het streven, dat
Buus
Ballot zichmet
zijne stichting voorstelde, zijnkenmerkend
de 21 stellingen, diemen
vindt in de voorrede van het in 4^ uitgegeven overzicht omtrent de waar- nemingen in1849
en ’50; de volgende viermag
ikU
niet ont- houden:((12.
Immers
het is goed, dat opsommige
Observatoriën zeer uitgebreide waarnemingenworden
gedaan, die lijvige boek- deelen vullen: dat is belangrijk voor Klimatalogie,
maar
het isongerijmd te denken, dat
men
daarmede aan de behoeften der Meteorologie tegemoet komt.De
weersgesteldheid.van eene plaats hangt af van die van de omringende plaatsen; duskunnen
waar- nemingen op ééne plaats hieromtrent nietsmeer
leeren, dat niet reeds ieder uit de oordeelkundige verbinding van de aanwijzing van barometer, thermometer en windvaanmet
waarschijnlijkheid meent op te maken.«18. Daar lang voortgezette
waarnemingen
in een nieuw opzicht belangrijk worden, als zijmet
die van omringende plaat- senworden
in verband gebracht, is het nu oneindig beter op honderd plaatsen, niet te ver van elkander, eenvoudige waar- nemingen te doen, dan op tien plaatsen hoogst volledige. Er behooren over de gansche aarde, en aanvankelijk over een gedeelte, waar het mogelijk is dit in praktijk te brengen, stations aangewezen teworden
, twaalf uren ongeveer van elkander. Deze stations moeten zichom
een hoofdstation als middelpunt vereenigen.«14. Niet alleen kan
men
niets aangaande de weersgesteld- heid voorspellen uit waarnemingen aan ééne plaats,maar
ook kanmen
zelfs uit zoodanige reeksen, hoe lang ook voortgezet,2
18
niet of onvolledig’
komen
tot de kennis van een kosmischen, onmogelijk tot die van eenigen lokalen, al of niet periodischen invloed. De gemiddelden bedekken nog bovendien alle inw^erkin- gen welke niet telken jare op denzelfdendatum
zich doen ge- voelen; afwijkingen zullen ze in het oog doen vallen.«21. Hoogst aangenaam zal het onszijn. alsmeteorologische waarnemingen, ook die van getijen enz., die in het rijk, in zijne bezittingen of op Z. M. schepen gedaan worden, hetzij op de reede, hetzij op
hunne
reizen, of ook die, welke vanwege
den waterstaat, hier of daar mochten voorgeschreven zijn, al is het slechts tijdelijk, aan het Observatoriummogen worden
ter inzage gezonden.)^Hij besluit ze
met
de woorden:«Opdat niets verloren ga door verdeeling,
maar
alles grooter«nut aanbrenge door vereeniging. Opdat het Meteorologisch
))Observatorium alhier, aan den Waterstaat bij
voorkomende
«gelegenheden, voor alle oorden des rijks mededeelingen kunne
«doen omtrent vochtigheid, regen, verdamping, enz., en aan al
«de waarnemingsplaatsen een beknopt zakelijk bericht
kunne
«worden
gegeven, getrokken uit alle waarnemingen gezamenlijk:«terwijl de vereenigde
waarnemingen
aan boord der schepen«aanleiding geven
om met
de wet der stormen, wier kennis reeds«zoo menige rijke lading behield, nog beter te leeren verstaan
«en nog meer, gelijk reeds geschiedde, aan te
wenden,
nietom
«de schepen voor den storm te behoeden,
maar om
ze den voor-«heen zoo vreeselijken vijand te doen dienstbaar
maken
enhem,
«die
met
vernieling dreigt, in plaats van deze een snelle vaart«af te dwingen.»
Het Observatorium
werd
met zelfregistreerende instrumenten voorzien naar denkbeelden vanKrecke
, die, wat thermometer en barometer aangaat, voornamelijkwaren
ontleend aan de inrich- ting der instrumenten van Prof. Kreil te Praag. De voornaamste waren een barograaf, een thermograaf, een zelfregistreerend instrument voor richting en drukking van den wind en een ander19
voor richting- en snelheid; het eerste naar Krecke, hét tweede naar
Whewell.
De overige instrumenten bestonden uit verschillende regen- meters, waarvan er een de regenhoeveelheden bij verschillende windrichtingen gevallen afzonderlijk opving; verder uit twee ver- dampingsmeters, een naar Prof. Harting en een van een andere constructie, een toestel tot bepaling van den afstand of de hoogte der wolken, twee astronomische pendules, een electrometer naar Peltier, een instrument tot meting van de declinatie-variaties door
W. Wenckebach
teAmsterdam,
spoedig gevolgd door eenstel variatie-instrumenten naar Lamont, een klein universaal- instrument van Robinson, een sextant enz.
Na de machtiging tot stichting van het Kon. Ned. Meteorolo- gisch Instituut moest in de eerste plaats uitbreiding gegeven
worden
aan de lokalen, waar oorspronkelijk Buijs Ballot enKbecke
zich gevestigd hadden. Curatoren der Hoogeschool te Utrecht gaven hiertoe een subsidie van /300.—
, en bij brievenvan 2 en 3
November 1855
kon de Hoofd-Directeur aan de Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Marine berichten, dat de nieuwe lokalen gereed waren,met
uitnoodiging ze tekomen
bezichtigen.Voor den zeeman hebben de bewegingen in den dampkring- en in den oceaan zeer zeker eene bijzondere beteekenis. Vandaar
dat, wat praktische toepassing aangaat,
Buus
Ballot’sstreven van zelf op de zeevaart gericht was. In den beginnewerd
hij hierin bijgestaan door den Heer Luit. t/z 1® kl. M. H. Jansen, die alsDirecteurderafdeeling((WaarnemingenterZee»
hem
terzijdestond.Door de opzienwekkende resultaten van
Maury
bezieldwerd
de Heer Jansen naarBuus
Ballots inzicht te veel doordiens voorstel- lingen medegesleept en liet zich daardoor verleiden zich te veel aan theorie over te geven.Buus
Ballot daarentegen werkte geheel statistisch, waardoor het gevaar ontgaanwerd
van tot onpraktische resultaten te leiden, daarmen
alleen uit het feitelijkwaargenomene
gevolgtrekkingen afteidde.Samenwerken werd
20
dus moeilijk. De Heer Jansen verliet
daarom
reeds spoedig het Instituut enwerd
opgevolgd door den Heer van Gogh, onder wiens leiding reeds in1859
de eerste zeil-aan wijzingen kondenworden
uitgegeven voor de reis van Java naar het kanaal;onder zijne opvolgers
Andrau
, Cornelissen en vanHeerdt
zijn naar dezelfde methode zeil-aanwijzingen voor de overige zeeën bewerkt.
Een
tweede toepassing der kennis van de verschijnselen van den dampkring ten bate der. Zeevaartvormen
de Storm waar- schuwingen.Een
overzicht te geven van hetgeen hieromtrent door het Meteorologisch Instituut verricht is, kan ik niet op andere wijzeondernemen
dan door verschillende zienswijzen van Buijs Ballot in ’t kort te doen voorafgaan.Beeds is zooeven aangevoerd, datgemiddeldennooit eeninzicht
kunnen
geven in de ontwikkeling van de meteorologischeverschijn- selen naast en na elkander; daartoe zijn afwijkingen noodig.Dit
nu
was een beginsel vanBuus
Ballot, dat hijom
veleredenen streng doorvoerde en waaraan hij steeds bleef vast-
houden, wat daartegen ook
mocht worden
aangevoerd. In zijn«Beredeneerd Begister» laat hij zelfzich daaromtrent op verschil- lende plaatsen zeer eigenaardig uit. Voornamelijk wordt de zaak
uit' de volgende oogpunten beschouwd. Vooreerst zijn het de afwijkingen van den normalen stand, die de weersgesteldheid kenmerken; zelfs de hevigste tegenstander van het gebruik van afwijkingen in berekeningen en overzichten zal de waarheid van die stelling als zoodanig
moeten
toegeven; aan de andere zijde volgt daaruit nog niet, dat de absolute standen bij vergelijking van naburige stations niet tot even juiste gevolgtrekkingen zullen aanleiding geven;maar
juist die absolute standen zijn zoo moeilijk zuiver te verkrijgen en hierin ligt de tweede en wel een der voornaamste redenenwaarom Buus
Ballot bij weeroverzichten (zoowel tabellarisch als grafisch) verre de vooi’keur gaf aan afwijkingen. Vooral tijdens zijn optreden besteeddemen
nogniet de noodige zorg aan de juistheid van aanwijzing der instru-
21
menten. Hij berekende zijne normalen naai* de opgaven
hem
uit verschillende plaatsen verstrekt, die dus waren aangedaan
met
de eii>'en fouten der instrumenten, zoowel alsmet
diehunner plaatsing. Deze
waren hem
niet bekend, zoodat hijzeker tot onjuiste besluiten
gekomen
was, als hij die opgavenals absolute standen had aangemerkt; in de afwijking van
hun
eigen normaalstanden
worden
die fouten geëlimineerd, zoodat zeker bij den toenmaligen stand der waarnemingen het veiligerwas afwijkingen te gebruiken, dan zich van de verstrekte waar- nemingsresultaten als van absolute standen te bedienen. Zelf laat Buijs Ballot.zich hieromtrent op de volgende wijze uit op pag. 53 van het ((Beredeneerd Begister enz.» «Ik erken narfielijk,
«dat tegenwoordig het gebruik der afwijkings\Qv^c\\\\\m in plaats
«van dat van de verschillen der hd^vomQi^vstanden
,
ofschoon
«eenvoudiger, voor de berekening, niet
meer
noodig is;maar
«in de jaren, toen zelfs Le Verrier, dien ik
opmerkzaam
had«gemaakt op de index-fouten van zijn barometers te Napoleon-
«Vendée en te Lyon, eenvoudig terugschreef, dat
men
later wel«eens die barometers kon vergelijken, toen moest
men
welmet
«afwijkingen rekenen, die van alle dergelijke onnauwkeurigheden
«onafkankelijk maken». Deze
woorden
gelden voornamelijk den barometer. Yoor den thermometer blijft hij nogom
andere redenen de afwijkingen boven de absolute standen voortrekken.«Voor den thermometer (zoo zegt hij p. 7) spreekt dit van zelf,
«als
men
de uitkomsten van plaatsen in geheel andere oorden«der wereld gelegen samenstelt; daar
men
er anders geen«voorstèlling van heeft, of b.v.
—
5° te Petersburg inNovember
«warm
of koud is.»In het bovenstaande is reeds duidelijk gebleken, dat
Buus
Ballot niet bij de statistiek bleef staan,maar
door vergelijking der toestanden en afwijkingen van verschillende plaatsen tot de kennis van voortplanting der weersverschijnselen wildekomen;
reeds in het jaarboek voor
1852 werden
doorhem
weerkaartjes gepubliceerd; zij zijn overgenomen uit zijne mededeeling in2-2
Pogo-. Ann. Erg. Bnd. IV.
Ook
hieromtrent laat ikhem
zelf spreken. ((Zij waren nog onvolkomen» zegt hij. ((Onbegrijpe- ((lijkerwijze is de barometerafwijking er niet inopgenomen,
een((blijk, dat ik er toen nog niet aan dacht de windrichting daaruit
«te voorspellen.
Had
ik in een wereldstad gewoond, hoogst ((waarschijnlijk zou ik toen reeds ze dagelijks hebben uitgegeven,
«want ik salarieerde er op eigen kosten iemand voor,
om
ze te«maken. Bijna niemand echter bood ze aan te koopen en het
«bleef bij het plan, dat ik intusschen steedsaan anderenaanbeval.»
Later is hij in de jaarboeken (in dat van 1880 speciaal) op deze methode teruggekomen en
nu
met barometerafwijkingen,
omdat
hethem
toescheen, dat geen der inmiddels in elk land uitgegeven kaartjes zoo goed de weersgesteldheid voorstelde.Het voorbeeld had dus gewerkt en in ons Vaderlandwas de stoot gegeven totinvoeringdezer synoptischemethode, die later algemeen ingevoerd en erkend is totnogtoe de eenig bruikbare te zijn voor den dagelijkschen weerdienst en den stormwaarschuwingsdienst.
Vóórdat deze echter vruchtbaar konden worden, moest er
meer
geschieden. In1852
was van het verband tusschen lucht- drukking en wind, zooals boven is aangehaald, nog niets bekend.In het jaarboek voor
1855
vindtmen
echter reeds eene vinger- wijzing. In1856 werd
de wet vanBuus
Ballot reeds inaanmerking
genomen
endaarom
de tabellen.van de barometer- afwijkingen uitgebreid. In Sept.1857
diendeBuus
Ballot aan de KoninklijkeAkademie
van Wetenschappen teAmsterdam
en aan de Académie des Sciences te Parijs eene mededeeling in, waarin zijwerd
uiteengezet. In het werkje: «Begelën voor aanstaande weersverandering in Nederland, Utrecht, Kemink en Zoon,1860» komen
vooreerst de gronden en de theorie voor, volgens welke de richting en kracht van den wind zich regelt naar de richting en grootte van het verhang (later gradiënt genoemd) en ten andere ook statistieke opgaven uit de jaarboeken overgenomen, omtrent de waarschijnlijkheid dat na bepaalde barometerstanden al of niet regen of onweer zullen volgen.-23
Met die wet is in de meteorologie een beginsel ingevoerd, dat
met
alle recht de grondslag dermoderne
meteorologiemag genoemd
worden.Men
heeft veel gestreden over demeer
of mindere juistheid derformule, waarin de wetwerd
ingekleed, en ofmen
bij een bepaald barometerafwijkingsverschil welmag
spre- ken van eenkomenden
wind, dan wel alleen van den bestaanden wind, zoodat de gevonden samenhang niet een oorzakelijk of te voorschijnroepend,maar
alleen een coïncideerend verband uit- drukte.Hoe
de juiste beantwoording dezer vraag ook zij, zoo- veel staat voor lederen aandachtigen lezer van de geschriften van Buijs Ballot vast, dat hij het verband tusschen luchtdrukking en wind evenzoo heeft ingezien en verklaard, als het nog tot op dezen dag geschiedt, en dat door de toepassing van zijn beginsel van dit Instituut een aanwijzing is uitgegaan omtrent den weg,die in het vervolg moest
worden
ingeslagen, en die door al zijne zuster- en dochter-instellingen is gevolgd.Eene andere vraag is die omtrent de prioriteit. Is
Buus
Ballot wel zonder invloed van anderen tot zijne wetgekomen
en is hijde eerste geweest, die het verband tusschen luchtdrukking en wind in den bekenden
vorm
heeft ingezien en bekend gemaakt? Omtrent de eerste vraag kanmen
gerust zijn; de wijze,waarop
hij zijne denkbeelden achtereenvolgens bekend maakt, voeren den lezer geheel in zijn gedachtengang in en dragen zoozeer het
kenmerk
deroorspronkelijkheid, dat voor dergelijken twijfel geene ruimte gelaten wordt; trouwens vóór de zooevengenoemde mede-
deelingen, aan de
Akademiën
teAmsterdam
enteParijs, isernietsbekend, waaruit hij had
kunnen
putten; want hetwerk
van Ferrel washem
onbekend. Oorspronkelijk isBuus
Ballot zeker geweest; daarentegen schijnt Ferrelhem
eenigemaanden
in het publiceeren te zijn vóórgeweest. Striktgenomen komt
dezen dus de eer der prioriteit toe. Maar zijnwerk
was geheel ietsanders dan dat van
Buus
Ballot. Zijne «Theory of motion of Huids on the Earth’s rotating surface» is eene mechanische ver- handeling, waarin de schrijver tot dezelfde slotsom
komt
aan-24
gaande het verband tusschen luchtdrukking en bew^eging; blijk- baar heeft hij echter zelf niet gedacht aan de ingrijpende prak- tische toepassingvan het gevonden theorema, terwijl
Buus
Ballotzijne wet uit de waarnemingen heeft afgeleid, ze terstond heeft toegepast en, door zijn voortdurend wijzen op haar belang, haar alom heeft doen erkennen en op weervoorspelling en stormwaar- schuwing doen toepassen, vóórdat het
werk
van Ferrel eeniger- mate algemeen was bekend geworden. Uit eene briefwisseling van deze beide kampioenen in het wetenschappelijk strijdperk, waarin aan beide zijden even onbaatzuchtig gestreden,maar
alleen naar waarheid gezocht wordt, geeft Ferrel dit dan ook gereedelijk toe. Met vol vertrouwen
mogen
wij dus blijven spre- ken van ade wet vanBuus
Ballot» enhem
ook in dit opzicht blijven beschouwen als den ontdekker niet alleen,maar
ook alsden ontginner van een nieuw terrein.
Na
het bovenstaande zal nu gereedelijkkunnen worden
nage- gaan, welk standpunt het Instituut ten opzichte van stormwaar- schuwingen heeft ingenomeu. Toen Leverrier had aangetoond, dat de storm, die op den 14'^®'^ Nov.1854
tijdens den Krim- oorlog de vloot der geallieerden teisterde, door middel van den telegraaf hadkunnen worden
aangekondigd, en daardoor veel van zijn uitwerking zou hebben verloren,werden
ernstige pogin- gen aangewendom
een systeem van telegrafische weerberichten in Europa in te voeren. De Heer van Berrer laat zich omtrent het aandeel dat Nederland hieraan had op de volgende wijze in zijn: ((Witterungskunde J p.335»
uit:(dn Nederland
werden
den \ Juni1860
doorBuus
Ballot ((stormwaarschuwingen ingevoerd en zoodoende een denkbeeld,«door
hem
op de uNaturforscherversammlung inBonn
i858i) op«zeerjuist omschrevenwijzeaangeduid, ten uitvoer gebracht.
Buus
«Ballot
komt
dus deprioriteittoevanop grondvan een regeerings-«besluit, regelmatige publicaties van telegrafische weerberichten
«ten bate der scheepvaart te hebben te voorschijn geroepen, en
«zijn stelsel op wetenschappelijken grond te hebben bevestigd.»
Later, in 1864, werden ook de in Engeland ingevoerde storm- seinen geheschen. Spoedig echter bleek buiten ’slands, dat
men
in de eerste opwinding te ver was gegaan in de voorstelling, dat alle stormen gemakkelijk konden
worden
voorspeld; en zoo wer- den bv. in Engeland bij besluit van den Board ofTrade de storm- seinen, te beginnenmet
7December
1866, opgeheven.Ook
in Nederland gevoeldemen
de moeilijkheid, maar, wel verre van de stormseinen op te heffen, verbeterdeBuus
Ballot het stelsel.Zooals boven is aangetoond, bad zijne wet omtrent verdeeling van luchtdrukking en wind bij
hem
al vaster en vaster wortel ge- schoten, zoodat hij een seintoestel bedacht,waarmede
de ver- deeling van luchtdrukking over Nederland den zeemanwerd
bekend gemaakt, en dezen zelfnu werd
overgelaten een besluitomtrent al of niet dreigend stormweer te trekken.
Wanneer
dit stelsel nu binnenkort zalworden
verlaten en vervangen door eene inrichting van den stormwaarschuwingsdienstmeer
overeenkomendemet
die in andere Europeesche staten, zooals zij, na de eerste teleurstellingen, in verbeterdenvorm
laterweer ingevoerd
werd
,moet
het niet heeten, dat Nederlandkomt
achteraansukkelen; integendeel heeft het aan Europa een voor- beeld gegevenmet
de invoering van een stelsel, dat vrij was van de fouten der toen in het buitenland gevolgde stelsels en op goede gronden niet verlaten werd, ook toen zich daar de storm- waarschuwingsdienst in eene betere ricbting ontwikkelde.Behalve de meteorologie werd op Sonenborgh ook het aard- magnetisme tot een onderwerp van studie gemaakt. Toen het oorspronkelijk daartoe ingerichte lokaal bleek niet
meer
te vol-doen aan de eischen der steeds voorwaartsgaande wetenschap,
werd
reeds spoedig uitgezien naar middelenom
in de leemtente voorzien door voor de absolute waarnemingen een afzonderlijk ijzervrij gebouwtje in de nabijheid van het Observatorium in te richten. Eigen terrein was hiertoe niet beschikbaar; het Stede- lijk bestuur van Utrecht toonde zich echter bereid in het
wan-
delpark der stadswallen een geschikt gebouwtje te plaatsen en^2(3
dit dan voor langen termijn aan het Rijk in luuir at te staan.
Den
25®^®” Augustus1860
konden Burgemeester en Wethouders van Utrecht aan den Hoofd-Directeur van het Instituut mededee-len, dat het ijzervrij
gebouw
gereed was en in gebruik konworden
genomen.In 1862
werd
daaringeplaatsteen unililair-magnetometer, naar het model vanKew,
vervaardigd door Jones. Vroeger was het reeds van een inclinatorium van Olland voorzien. Eveneenswerd
eenaai’dinductornaarWeber
opgesteld, diedoorMeyersteinte Göttingen, den instrumentmaker van Gauss en
Weber
was geleverd, zoodatnu
de drie hoofdelementen van het magnetisme kondenworden
bepaald en hunne variatiesnagegaan. Voor eene voortdurende opteekening dezer laatste was echter nog geene inrichting aanwezig; hiertoewerd
eerst in1868
overgegaan door een photografisch-registreerend toestel, zooals teKew
in gebruik was, in den kelder te plaatsen; reeds in1869 werd
een voor- beeld gegeven van de vergelijking van magnetischekromme
lijnen voor verschillende plaatsen, nml. voor St. Petersburg,Kew,
Lissabon en Utrecht, een voorbeeld later, in 1881, door de Commissie voor «Solar Physics» gevolgd. In1880 werd
deze toestel, die oorspronkelijk alleen voor declinatie was ingericht, uitgebreid voor de opteekening der horizontale en verticale intensiteit en, door de goede zorgen van den Heer B. J. G. Volck,destijds assistent-directeur van de afd. «Waarn. t/z», in staat van werking gebracht. Tijdens de tochtten der
Willem
Barentswerd
de voorraad magnetische instrumenten nog uitgebreid en daaraan onder anderen toegevoegd een intensiteits-kompas naar een denkbeeld van Prof. Stamkart, gewijzigd door van Hasselt en vervaardigd door Olland.Inmiddels eischte ook de meteorologie steeds
meer
ruimte;langzamerhand breidden de
werkzaamheden
zich uit, zoodat het personeel moest vermeerderd worden. Nadat in1866
Dr.Krecke
zijne betrekking had neergelegd,