• No results found

Domein. Risico en informatie. HAVO opgaven

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Domein. Risico en informatie. HAVO opgaven"

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Pagina 1 van 20

Domein

G

Risico en informatie

HAVO opgaven

versie februari 2020

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.

Auteur:

Drs. A. Kerkhof MEd

Met dank aan: Dhr D. Euser en Dhr J. Rotte

(2)

Pagina 2 van 20

H1 asymmetrische informatie

H1.1 asymmetrische informatie moreel wangedrag en averechtse selectie

Opgave 1. Verschil in info 1

Jacob is voornemens een tweedehands auto aan te schaffen. Hij komt bij een autohandelaartje die een mooie Volkswagen Golf van drie jaar oud te koop heeft staan. Nieuw kostten deze auto’s €28.500,--. De handelaar vraagt voor deze Golf van drie jaar oud, en met 91.000 kilometer op de teller, €16.300,-- voor. Jacob heeft geen enkel verstand van auto’s. Hij heeft daarom onderzoek gedaan op internet en is tot de conclusie gekomen dat dit type auto’s van deze leeftijd, met deze tellerstand, ongeveer €18.000,-- kosten. Jan is voornemens om de auto te laten keuren door de ANWB, als hij de auto wil kopen.

1. Bereken de afschrijvingskosten per kilometer in de eerste drie jaar van de auto, als de auto verkocht wordt voor de vraagprijs.

2. Leg uit dat de leveringsbereidheid van de verkoper de minimale prijs bepaalt die tot stand komt 3. Leg uit dat als Jan zijn voornemen bekend maakt om de auto bij de ANWB te laten keuren, de verkoper

geneigd is meer informatie over de auto te geven.

Opgave 2. Verschil in info 2

Jacob is voornemens een tweedehands auto aan te schaffen. Hij komt bij een autohandelaartje die een mooie Volkswagen Golf van drie jaar oud te koop heeft staan. Nieuw kostten deze auto’s €28.500,--. De handelaar vraagt voor deze Golf van drie jaar oud, en met 91.000 kilometer op de teller, €16.300,-- voor. Jacob heeft geen enkel verstand van auto’s. Hij heeft daarom onderzoek gedaan op internet en is tot de conclusie gekomen dat dit type auto’s van deze leeftijd, met deze tellerstand, ongeveer €18.000,-- kosten.

1. Leg uit dat er sprake is van een transactie als Jacob deze auto koopt.

2. Leg uit dat er sprake is van asymmetrische informatie tussen de autohandelaar en Jacob, bij deze transactie.

3. Op welke manier heeft Jacob zijn informatieachterstand al vermindert?

4. Geef een voorbeeld van moreel wangedrag (nalatig gedrag) waar de autohandelaar toe kan worden verleid.

Jacob vertrouwt de handelaar en wil de auto kopen. Hij twijfelt over het doen van een ANWB keuring, omdat zijn kosten daarmee alleen maar hoger oplopen, en hij 3 maanden garantie krijgt op de auto.

5. Het keuren van de auto bij de ANWB kan leiden tot een afname van moreel wangedrag / asymmetrische informatie / averechtse selectie

6. Het keuren van de auto bij de ANWB kan leiden tot een afname van Jacob’s surplus / het surplus van de autohandelaar

7. Leg uit dat drie maanden garantie krijgen kan leiden tot moreel wangedrag vanuit de kant van Jacob.

8. Leg uit, met behulp van het begrip “averechtse selectie” dat als Jacob in de nabije toekomst een miskoop blijkt te hebben gedaan, hij voortaan goedkoop geprijsde auto’s niet meer zal kopen.

Opgave 3. Nog snel een krediet

Joris en Joke gaan scheiden. Ze werken allebei hebben daarom samen een hoog inkomen. Joke heeft het hoogste inkomen van de twee. Joke neemt ook de auto bij de scheiding van de boedel, waardoor Joris

voornemens een andere auto te kopen. Om een auto te kunnen kopen heeft Joris een krediet nodig. Hij gaat naar een bank die kredieten verstrekt. Joris maakt gebruikt van alle inkomensgegevens van zowel zichzelf als van Joke. Hij vertelt de bank niet dat hij en Joke aan het scheiden zijn. Ook verzwijgt hij aan Joke dat hij een krediet afsluit op beide namen.

1. Waardoor kan moreel wangedrag ontstaan bij de aanvraag van het krediet door Joris bij de bank?

2. Noem een manier hoe de bank haar informatieachterstand bij de kredietaanvraag kan verminderen.

3. Leg uit dat het niet vertellen aan Joke van de kredietaanvraag op beide inkomens, een vorm van moreel wangedrag is.

(3)

Pagina 3 van 20

H1 eindopgaven

Opgave 4. Woekerpolissen

Jarenlang werden er beleggingsverzekeringen in Nederland verkocht. Later zijn deze polissen “woekerpolissen”

genoemd. Door de complexiteit van deze producten wisten kopers vaak niet dat er een risico van waardedaling in de polis zat. De meeste mensen dachten dat de waarde van hun polis minimaal gelijk zou blijven aan het

ingelegde bedrag. De verkopende banken en verzekeraars maakten gebruik van tussenpersonen om deze polissen te verkopen. Deze tussenpersonen kregen een bonus per verkochte polis. Banken en verzekeraars hadden vaak geen idee met welke argumenten de tussenpersonen hun polissen aan de man brachten. Een echte prikkel om dat te controleren was er ook niet.

4. Leg uit dat er sprake is van asymmetrische informatie tussen de koper van een polis en de verkopende tussenpersoon.

5. Leg uit op welke manier een leek die een polis wil kopen zijn informatie achterstand kan verminderen.

6. Leg uit dat de kosten van deze informatie, die de koper maakt, het rendement op de beleggingspolis zal doen afnemen.

7. Leg uit dat het bonussysteem moreel wangedrag stimuleert.

8. Leg uit dat het niet controleren van de tussenpersonen door banken en verzekeraars ook uitgelegd kan worden als een vorm van moreel wangedrag (moral hazard)

H2 risico en particuliere verzekeringen

H2.1 particuliere verzekeringen en risico’s

Opgave 5. het risico van het vak 1

A. Noem drie verschillende soorten particuliere verzekeringen die bijna iedere volwassen Nederlander afsluit.

B. Vooral risicozoekende / risicomijdende mensen zullen zich verzekeren.

C. Van risico aversie is sprake bij risicozoekende / risicomijdende mensen.

D. Noem twee gevolgen voor een verzekeraar als hij veel slechte risico’s in zijn portefeuille heeft.

Opgave 6. het risico van het vak 2 1. Wat is een risico?

2. Wat is een slecht risico?

3. Leg uit dat de verzekeraar iemand die schade heeft niet zomaar indeelt bij de slechte risico’s.

4. Is er sprake van een positief of een negatief verband tussen slechte risico’s en schadelast?

Opgave 7. Scooterfanaat

Klaas is scooterfanaat, en wil zo hard mogelijk scheuren. Klaas heeft niet heel veel geld dus zoekt hij uit wat een scooterverzekering kost. Tot zijn schrik komt hij er achter dat scooters die 45 km/h mogen veel duurder zijn in de verzekering dat scooters die maximaal 25 km/h mogen. Jan kiest uiteindelijk voor de 25 km/h scooter vanwege de kosten. Ach, denkt Jan, ik voer m toch gewoon lekker op. En daarnaast is het ook wel lekker om zonder helm te kunnen rijden.

Zijn scooterverzekeraar buigt zich ondertussen over de toegenomen schadelast bij scooters tot 25 km/h. Klaas is niet de enige jongere die van scheuren houdt. De kosten van de verzekeraar loopt daardoor sterk op. Een hogere premie zal er toe leiden dat de voorzichtige rijder naar een goedkopere verzekeraar gaat.

De overheid ziet het probleem van de scooter types als Klaas, en stelt daarom een scooterrijbewijs verplicht.

1. Leg uit dat er sprake is van asymmetrische informatie tussen Klaas en de verzekeraar.

2. Op welke manier is er sprake van moreel wangedrag van Klaas naar de verzekeraar toe.

3. Leg uit op welke manier asymmetrische informatie in dit geval heeft geleid tot averechtse selectie.

(4)

Pagina 4 van 20

4. Leg uit dat het probleem van averechtse selectie in dit geval leidt tot een lager consumentensurplus voor de verzekerden die wel bij de verzekeraar blijven.

5. Leg uit hoe het scooterrijbewijs het probleem van informatieachterstand helpt verminderen.

H2.2 de verzekeraar vermindert zijn informatie achterstand

Opgave 8. het risico van het vak 3

1. Leg uit dat er bijna altijd sprake is van symmetrische informatie tussen verzekerde en verzekeraar.

2. Noem twee manieren waarop verzekeraars asymmetrische informatie kunnen verminderen.

3. Leg uit hoe asymmetrische informatie bij verzekeraars tot averechtse selectie kunnen leiden.

4. Leg uit dat averechtse selectie de winst van de verzekeraar negatief kan beïnvloeden.

H2.3 de verzekeraar weert slechte risico’s

Opgave 9. Het risico van het vak 4 1. Wat is een polis?

2. Leg uit hoe een hoog eigen risico bij een verzekeraar kan leiden tot minder moreel wangedrag, waardoor uiteindelijk averechtse selectie afneemt.

3. Leg uit hoe premie differentiatie kan leiden tot minder averechtse selectie 4. Leg uit dat een bonus/malus regeling een vorm van premie differentiatie is

5. Welk argument zal een verzekeraar gebruiken om een sterke premie differentiatie in te voeren 6. Welk argument zal een verzekeraar gebruiken als ze slechte risico’s een hoge eigen risico oplegt?

7. Leg uit dat een hoog eigen risico op een verzekering potentiele klanten kan afschrikken om de polis af te sluiten

H2 eindopgaven

Opgave 10. Verzekeren of niet

1. Leg uit waarom risico averse mensen zich vaker zullen verzekeren dan risico zoekende mensen 2. Leg uit waarom mensen zich graag verzekeren bij schades die weinig voorkomen, maar tot hoge claims

leiden.

3. Is er een positief of een negatief verband tussen de hoogte van de premie en de mate waarin mensen zich verzekeren voor een risico?

4. Leg uit hoe solidariteit via verzekeringen, de risico’s van mensen die verzekert zijn en schade oplopen, verkleint.

5. Noem drie motieven voor mensen om zich te verzekeren.

6. Leg uit hoe een hoog eigen risico bij een verzekeraar kan leiden tot minder moreel wangedrag 7. Leg uit hoe een hoog eigen risico bij een verzekeraar kan leiden tot minder averechtse selectie 8. Leg uit hoe premie differentiatie kan leiden tot minder averechtse selectie

9. Leg uit dat een bonus/malus regeling een vorm van premie differentiatie is

10. Welk argument zal een verzekeraar gebruiken om een sterke premie differentiatie in te voeren 11. Welk argument zal een verzekeraar gebruiken als ze slechte risico’s een hoge eigen risico oplegt?

12. Leg uit dat een hoog eigen risico op een verzekering potentiele klanten kan afschrikken om de polis af te sluiten

(5)

Pagina 5 van 20

H3 rekenen met verzekeringen

H3.1 rekenen met verzekeringen

Opgave 11. De gemiddelde schadekans

Van een verzekeraar zijn over 2017 de volgende gegevens bekend:

Gemiddelde schadebedrag per schadegeval Gemiddelde schadepremie per verzekerde

€824,--

€36,-- 1. Bereken de hoogte van de gemiddelde schadekans van deze verzekeraar.

Opgave 12. De gemiddelde schadepremie

Van een verzekeraar zijn over 2017 de volgende gegevens bekend:

Gemiddelde schadebedrag per schadegeval Gemiddelde schadekans

€10.200,-- 4,2%

1. Bereken de hoogte van de gemiddelde schadepremie van deze verzekeraar.

Opgave 13. Het gemiddelde schadebedrag

Van een verzekeraar zijn over 2017 de volgende gegevens bekend:

Gemiddelde schadepremie per schadegeval Gemiddelde schadekans per verzekerde

€712,-- 6,8%

1. Bereken de hoogte van het gemiddelde schadebedrag per schade van deze verzekeraar.

Opgave 14. De kosten van schade 1

Een caravanverzekeraar heeft in het afgelopen jaar een grote winst gemaakt. De schadepremie bedroeg gemiddeld €370,-- per jaar, bij een schaderisico van 3,4%. Opslag voor kosten en winst bedroeg per polis €80,-- en de assurantiebelasting was 21%. De caravanverzekeraar heeft in totaal 21.313 verzekerden.

1. Bereken het totaal aantal schades dat deze verzekeraar afgelopen jaar moest vergoeden. Rond af op hele schades.

2. Bereken de hoogte van het gemiddelde schadebedrag per schadegeval.

Opgave 15. De kosten van schade 2

Een caravanverzekeraar heeft in het afgelopen jaar een grote winst gemaakt. De schadepremie bedroeg gemiddeld €370,-- per jaar, bij een schaderisico van 3,4%. Opslag voor kosten en winst bedroeg per polis €80,-- en de assurantiebelasting was 21%. De caravanverzekeraar heeft in totaal 21.313 verzekerden.

Om klanten te trekken bij de concurrent wil de verzekeraar zijn prijs verlagen. Er zijn in Nederland maar een handjevol caravanverzekeraars, die met elkaar concurreren om de klant. Verzekerden hebben vaak een laag risicoprofiel. Het zijn ouderen die een nieuwe caravan kopen , waar ze goed en voorzichtig mee omgaan. Er is geen sprake van premiedifferentiatie, wat een positieve invloed heeft op de kostenopslag van de verzekeraar. De hoogte van de te betalen premie per klant wordt vastgesteld op basis van de nieuwwaarde van de caravan.

1. Op welke marktvorm opereren caravanverzekeraars?

2. Wat is een "laag risicoprofiel"?

3. Leg de zin " Er is geen sprake van premiedifferentiatie, wat een positieve invloed heeft op de kostenopslag van de verzekeraar" uit.

4. Leg uit waarom nieuwwaarde bepalend is voor de hoogte van de premie die een verzekerde betaalt.

5. Bereken de hoogte van de gemiddelde totale premie per verzekerde, exclusief assurantiebelasting.

6. Bereken de hoogte van de gemiddelde totale premie per verzekerde, inclusief assurantiebelasting.

7. Bepaal de gemiddelde schadelast per verzekerde op jaarbasis van deze verzekeraar.

8. Bereken de totale schadelast op jaarbasis van deze verzekeraar.

(6)

Pagina 6 van 20 Opgave 16. De kosten van schade 4

Van een verzekeraar zijn over 2017 de volgende gegevens bekend:

Gemiddelde schadepremie per verzekerde Gemiddelde schadekans per verzekerde Opslag voor kosten

Opslag voor winst Aantal verzekerden

€31,50 5,8%

€7,50

€2,50 31.214

A. Bereken de hoogte van de totale schadepremie die deze verzekeraar in 2017 ontvangt.

B. Bereken de omvang van de winst over 2017 voor deze verzekeraar.

C. Noem een drietal kosten posten die de verzekeraar heeft en waarvoor ze de kostenopslag hanteert.

D. Bereken de hoogte van het gemiddelde schadebedrag per schadegeval

E. Bereken de totale premie die alle verzekerden in 2017 aan de verzekeraar betalen, exclusief assurantiebelasting.

H2 eindopgaven

Opgave 17. De kosten van de verzekeraar

VerzX is een verzekeraar die onder andere scooters verzekert, naast fietsen, caravans en boten. De financiële man van VerzX heeft in 2015 een inschatting gemaakt van de verwachte kosten en opbrengsten van de scooter WA verzekering over 2016. Deze geschatte gegevens over het WA gedeelte van de scooterportefeuille van VerzX in 2016 staan in bron 1.

Bron 1. Gegevens van de scooterverzekeraar

Gemiddelde jaarlijkse WA premie per scooterverzekering Vooraf ingeschatte risicopercentage over 2016

Vooraf ingeschatte gemiddelde schadebedrag per schade over 2016 Geschatte aantal WA scooterverzekerden in 2016

Opmerking* = Deze premie is inclusief de gemiddelde kosten van de verzekeraar (€12,50) en de winstopslag van 9%. De premie is exclusief assurantiebelasting.

€253,--*

21%

………

27.243

1. Verzekert de WA verzekering schade aan je eigen scooter of schade die je toebrengt aan anderen.

2. Leg uit dat door het verzekeren van meerdere producten de verscheidenheid toeneemt.

3. Leg uit dat de wet van de grote aantallen maakt dat een verzekeraar het gemiddelde schadebedrag steeds beter kan inschatten

4. Bereken, aan de hand van de gegevens in bron 1, de winst die VerzX schat te behalen over 2016 5. Bereken het geschatte risicogedeelte van de premie per verzekerde in 2016

6. Bereken, aan de hand van de gegevens in bron 1, het ontbrekende getal in bron 1.

(7)

Pagina 7 van 20

H4 risico en sociale verzekeringen

H4.1 sociale verzekeringen

Opgave 18. sociale regelingen 1

1. Op welke manier is er sprake van gedwongen solidariteit bij sociale verzekeringen?

2. Noem een voorbeeld van een sociale verzekering die "inkomensverlies" verzekert.

3. Noem een voorbeeld van een sociale verzekering die "bijzondere financiële lasten" verzekert.

4. Wat betekent het begrip "draagvlak" bij verzekeringen.

H4.2 werknemersverzekeringen en volksverzekeringen

Opgave 19. sociale regelingen 2

1. Wat is het verschil tussen werknemersverzekeringen en volksverzekeringen?

2. Een huisvrouw die nooit betaalt werk heeft verricht heeft wel / geen recht op uitkeringen

werknemersverzekeringen, als zich een risico voordoet dat onder werknemersverzekering gedekt is.

3. Een huisvrouw die nooit betaalt werk heeft verricht heeft wel / geen recht op uitkeringen volksverzekeringen, als zich een risico voordoet dat onder werknemersverzekering gedekt is.

4. Welk risico dekt de AOW?

H4.3 de zorgverzekeringswet (ZVW)

Opgave 20. sociale regelingen 3

De belangrijkste kenmerken van de ZVW worden in onderstaand schema weergegeven:

1. Waar staat de afkorting ZVW voor.

2. Vanaf welke leeftijd is iedere Nederlander verplicht de ZVW af te sluiten?

3. Onderdeel A / B geeft de kenmerken weer van een particuliere verzekering.

4. Het begrip "marktwerking" is vooral van toepassing op onderdeel A / B

5. Het begrip "gedwongen solidariteit" is vooral van toepassing op onderdeel A / B

6. Averechtse selectie kan vooral voorkomen bij het basispakket / de aanvullende verzekering

H4.4 moreel wangedrag en averechtse selectie bij sociale verzekeringen

Opgave 21. sociale regelingen 4

1. Leg uit dat verzekeringen tegen inkomensverlies ook particulier geregeld zouden kunnen worden.

2. Leg uit dat een verzekering tegen inkomensverlies die particulier geregeld wordt, makkelijk tot moreel wangedrag bij verzekerden leidt.

3. Leg uit dat bij sociale verzekeringen het proces van averechtse selectie zich niet kan voordoen.

H4.5 sociale voorzieningen

Opgave 22. sociale regelingen 5

IOW De Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW) biedt aanvulling van het inkomen totdat de AOW- leeftijd is bereikt. De regeling is bedoeld voor oudere werklozen, die na hun 60e recht hebben gekregen op een WW-uitkering of van wie het recht op WW-uitkering is verstreken. Ook oudere arbeidsongeschikten komen voor

(8)

Pagina 8 van 20

de regeling in aanmerking. De IOW-uitkering bedraagt 70 procent van het minimumloon.

Bron: https://www.zorgwijzer.nl/faq/sociale-zekerheid

Aanvragen van de wet doe je bij werk.nl. De regeling wordt uitgevoerd door het UWV. (UWV = uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen Het UWV verzorgd de uitvoering van de

werknemersverzekeringen, zoals de WW, WIA, WAO, WAZ, Wazo en Ziektewet. Daarnaast biedt het UWV arbeidsmarkt- en gegevensdiensten. Het UWV is een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

1. Is de IOW een verzekering of een voorziening? Waaruit blijkt dat?

2. Wat is het verschil tussen voorzieningen en verzekeringen?

3. In hoeverre kun je het UWV zien als een instituut? (Maak gebruik van je woordenboek inden nodig) 4. Op welke manier is er sprake van collectieve dwang bij de financiering van de IOW.

5. Leg uit hoe het bestaan van de regeling van de IOW moreel wangedrag kan aanwakkeren.

H4 eindopgaven

Opgave 23. Werken voor je geld Bron 1. Uit de Telegraaf van 24 mei 2017

Alleen al via het Rijk krijgen bijstandsgerechtigden per jaar ruim 27.000 euro aan bijstand (WWB) en allerlei toeslagen.

Daarnaast vergoedt de gemeente bijna 6000 euro, variërend van schoolspullen tot een collectieve zorgverzekering en een kerstpakket.

Daarmee komt het totale bedrag uit op ruim 33.000 euro. Dat is veel meer dan het gemiddelde inkomen van een werkend gezin – dat ligt op iets meer dan 27.000 euro. „Je houdt op die manier mensen in de greep van een uitkering”, aldus VVD- raadslid Ingrid Michon. „Het beleid is asociaal richting de mensen die keihard voor hun centen moeten werken.”

Michon: „Vind je het gek dat die mensen dan niet willen werken? Ze krijgen minder inkomen dan als ze aan de slag gaan.”

1. Is de bijstand (WWB) een sociale verzekering of een sociale voorziening? Leg uit waarom.

2. Leg uit op welke manier er sprake is van gedwongen solidariteit bij de WWB.

3. Op welke manier is er in bron 1 sprake van moreel wangedrag?

Veel politici en economen stellen voor om de bijstand fors te verlagen. Zij wijzen op het dubbele financiële voordeel dat voor de overheid ontstaat als meer mensen uit de bijstand gaan werken door deze prikkel. En, zeggen zij, er zijn vacatures genoeg. Werk wat nu niemand wil doen.

4. Op welke twee manieren heeft de overheid financieel voordeel van het verlagen van de bijstand?

Opgave 24. Levensstijl en solidariteit

Een onderzoek naar de mate waarin gezonde Nederlanders solidair wilden zijn, via hun zorgverzekering, met zieken die veel zorgkosten met zich meebrengen, leidde tot de volgende conclusies:

- Gezonde mensen voelen zich solidair met mensen die hoge zorgkosten hebben, die genetisch bepaalde ziekten hebben

- Gezonde mensen voelen zich solidair met ouderen die vaak hoge ziektekosten hebben

- Gezonden mensen voelen zich niet solidair met mensen die hoge ziektekosten hebben omdat ze een ongezonde levensstijl hebben zoals roken en drinken.

1. Geef een economische verklaring waarom gezonde mensen zich solidair zullen voelen met ouderen met hoge ziektekosten.

2. Leg uit dat mensen die een genetische afwijking hebben die leidt tot hoge zorgkosten, in een verzekeringssysteem dat via marktwerking tot stand komt, zich vrijwel niet kunnen verzekeren.

3. Leg uit welk effect een gebrek aan solidariteit kan hebben op de mate van verzekeren door gezonde mensen.

4. Hoe heet het effect als gezonde mensen zich stoppen te verzekeren omdat ze de zorgverzekering te duur vinden worden, vanwege de hoge ziektekosten van anderen, terwijl ze zelf gezond zijn?

5. Leg uit dat de overheid kan kiezen voor een zorgverzekering met verplichte solidariteit als te veel gezonde mensen zich niet langer willen verzekeren vanwege de hoge kosten.

(9)

Pagina 9 van 20

H5 risico en ondernemen

H5.1 het risico van ondernemen

Opgave 25. Het risico van ondernemen

1. Leg uit waarom een ondernemer of onderneming bijna altijd vreemd vermogen moet aantrekken om te kunnen voort bestaan.

2. Leg uit waarom ondernemers graag met vreemd vermogen ondernemen.

3. Leg uit dat ondernemers hun eigen risico verminderen door deels met vreemd vermogen te ondernemen.

4. Leg uit waarom investeerders van vreemd vermogen vaak liever geen eigen vermogen willen investeren in ondernemingen.

5. Leg uit waarom investeerders van vreemd vermogen een minimaal percentage eigen vermogen eisen van de ondernemers waaraan ze geld uitlenen.

6. Leg uit waarom een onderpand het risico van uitlenen vermindert, voor een financier van vreemd vermogen

7. Leg uit waarom een octrooi of patent ook als onderpand kan dienen voor een lening door een financier van vreemd vermogen

8. Welke bedrijfsbezittingen op de balans kunnen makkelijk als onderpand worden gegeven aan een financier van vreemd vermogen

H5.2 risico’s voor de verstrekker van vreemd vermogen

Opgave 26. Handelen in aandelen

Jan wil graag beleggen in aandelen. Hij verwacht daar rijk van te worden. Jan komt er achter dat niet alle aandelen zomaar te koop zijn op de beurs. Ook ontdekt Jan, dat hij als aandeelhouder mede eigenaar wordt en dat hij daarmee risico’s loopt. Uiteindelijk koopt Jan op de beurs 100 aandelen Shell.

1. Welke aandelen zijn niet op de beurs te koop? Leg uit waarom.

2. Leg uit dat Jan door de koop van de aandelen verstrekker is van eigen vermogen aan de onderneming.

3. Leg uit welk risico Jan loopt als aandeelhouder van Shell.

4. Leg uit dat Shell een rechtspersoon is.

Het kan zijn dat Shell op enig moment zo slecht draait dat de onderneming verlegen zit om nieuw, extra, vreemd vermogen. Shell zal dan de aandeelhouders vragen om extra geld te storten, of zal nieuwe aandelen in omloop brengen bovenop de al bestaande aandelen.

5. Leg uit waarom veel aandeelhouders zullen kiezen om extra kapitaal te storten als het slecht gaat met een onderneming.

6. Leg uit welk nadeel de bestaande aandeelhouder heeft als Shell nieuwe aandelen uitbrengt.

H5.3 rechtsvormen en risico’s voor de ondernemer

Opgave 27. Help de VOF gaat failliet

Jaap en Joris hebben samen een gamewinkel. Die winkel loopt fantastisch. Omdat het zo goed loopt, worden bestellingen steeds groter (en die moeten vooraf betaalt worden) en moeten ze naar een groter pand verhuizen.

Dat vraagt een nieuwe inventaris en veel andere investeringen. Jaap en Joris hebben nu een VOF, maar denken er sterk over, vanwege de groei, een BV te worden. Jaap doet met name de in- en verkoop. Joris is

verantwoordelijk voor de financiën.

1. Wie zijn de eigenaren bij een VOF?

2. Leg uit waarom een grotere omzet tot grotere risico’s leidt voor Jaap en Joris.

3. Leg uit welke risico’s veranderen bij de overgang van een VOF naar een BV.

4. Leg uit waarom een BV een rechtspersoon wordt genoemd en een VOF niet.

De nieuwe winkel is gekomen. Maar na een dik jaar blijkt dat er schuldeisers zijn en dat Joris die niet betaalt heeft. Enkele schuldeisers dreigen met een deurwaarder. Jaap komt er in de loop van het proces achter dat Joris

(10)

Pagina 10 van 20

gokschulden heeft gemaakt en betaalt uit de kas van de onderneming. Jaap schrikt omdat hij een eigen huis heeft en bang is dat de deurwaarder zijn huis verkoopt om de schulden van de winkel af te betalen.

5. Is er sprake van hoofdelijke aansprakelijkheid van Jaap voor de schulden van de onderneming die door Joris zijn veroorzaakt? Leg uit waarom wel of niet.

6. Leg uit wanneer de gamewinkel failliet gaat.

7. Leg uit welk risico Jaap en Joris lopen als eigenaren van de BV.

H5 eindopgaven

Opgave 28. Begin een winkel

Jolanda wil een kledingwinkel beginnen. Ze heeft op rij gezet wat haar verwachte investeringen zijn en wat haar verwachte omzet en inkoopwaarde is.

Jaarlijkse kosten:

Huur winkelpand inclusief gas, water en elektra: €9.000,-- Investeringskosten:

Inventaris (afschrijving 10 jaar) €10.000,--

Winkelvoorraad (blijvende investering) €20.000,-- Omzetverwachtingen:

Verwachte omzet in het eerste jaar: €30.000,--

Inkoopwaarde van de omzet: 27% van de omzet

Winst (vergoeding voor arbeid Jolanda):

Vergoeding voor arbeid voor Jolanda €12.000,--

Jolanda heeft €15.000,-- aan eigen vermogen om in te brengen. De rest zal ze als vreemd vermogen moeten aantrekken. Ze vraagt haar zus om vennoot te worden, maar die twijfelt vanwege de hoofdelijke

aansprakelijkheid. Als haar zus niet wil meedoen, zal ze de winkel alleen moeten runnen, en zal ze voor vreemd vermogen naar de bank moeten.

1. Bereken de behoefte van vreemd vermogen van Jolanda bij de start van haar onderneming.

2. Bereken het, door Jolanda geschatte rendement over haar eigen vermogen, in het eerste jaar van de winkel.

3. Leg uit waarom de winkelvoorraad een blijvende investering is.

4. Wat is hoofdelijke aansprakelijkheid?

5. Leg uit dat je de zus van Jolanda risico avers kunt noemen, als ze niet mee wil doen.

6. Welke ondernemingsvorm hebben Jolanda en haar zus, als haar zus meedoet?

7. Welke ondernemingsvorm heeft Jolanda als haar zus niet meedoet?

8. Noem een andere partij naast de bank of familie en vrienden, die Jolanda ook vreemd vermogen zal kunnen verstrekken.

9. Leg uit waarom er sprake is van asymmetrische informatie tussen Jolanda en potentiele financiers van vreemd vermogen.

10. Leg uit waarom een dergelijke partij een goed ondernemingsplan zal vragen voordat ze geld verstrekt.

Opgave 29. Failliete BV

Van een onderneming wordt door de rechter een faillissement uitgesproken. De rechter stelt een curator aan om de bezittingen van de onderneming te liquideren. De betreffende onderneming is een BV.

1. Wat is de “liquidatie” van een onderneming?

2. Het ondernemersrisico van een BV is het risico op wanbetaling door klanten / verlies / liquiditeitsproblemen

3. Leg uit waarom de curator eerst zal kijken of er verstrekkers van vreemd vermogen zijn die een recht op onderpand hebben.

4. De financiers van eigen vermogen / vreemd vermogen, hebben bij de liquidatie van de BV voorrang hun geldsom te verkrijgen op de verstrekkers van eigen vermogen / vreemd vermogen.

5. De eigenaar van de BV is hoofdelijk aansprakelijk / aandeelhouder / eigenaar van de liquide middelen van de onderneming / een rechtspersoon

(11)

Pagina 11 van 20

H6 risico en beleggen

H6.1 wat is beleggen?

Opgave 30. Over beleggen 1. Wat is “overtollig geld”?

2. Wat is de betekenis van het woord “rendement”?

3. Wat is een “effect”?

4. Wanneer is een belegging waardevast?

5. Wanneer is een belegging welvaartsvast?

6. Leg uit dat het beleggen van geld een vorm van ruilen over tijd is.

H6.2 de risico’s van beleggen?

Opgave 31. rendement en risico

Er is een verband vast te stellen tussen rendement en risico. Als er sprake is van een hoog risico zal dat ten eerste een aantal risico averse beleggers afschrikken waardoor er simpelweg minder aanbieders zijn van te beleggen geld. Ten tweede zullen beleggers die een hoog risico willen nemen dat alleen willen doen als ze een grote risico opslag krijgen. Ten slotte speelt nog dat de mate waarin er sprake is van asymmetrische informatie tussen belegger en de vrager van beleggingskapitaal.

1. Is het verband tussen risico en rendement een positief of een negatief verband? Leg uit waarom.

2. Leg uit waarom risico averse beleggers niet snel risicovolle beleggingen zullen aangaan.

3. Leg uit waarom de afname van het aantal beleggers bij risicovolle beleggingen leidt tot een hoger rendement op deze beleggingen.

4. Leg uit dat een risico opslag nodig is, om het gemiddelde rendement van beleggers in risicovolle beleggingen, voldoende hoog te laten zijn.

5. Leg uit hoe er sprake kan zijn van asymmetrische informatie tussen belegger en de vrager van beleggingskapitaal.

H6 eindopgaven

Opgave 32. rendement en belasting

In Nederland wordt een onderscheid gemaakt tussen geld verdienen met arbeid en geld verdienen met een van de andere productiefactoren (natuur, kapitaal, ondernemerschap). Veel vermogen, met name van de particulier in loondienst, is gespaard uit arbeid. Particulieren die zo aan hun vermogen zijn gekomen voelen het als dubbel belasting betalen. Daarnaast zijn zij met hun relatief kleine vermogens vaak niet zo goed in staat rendement te behalen als de echte rijken met vermogens van een miljoen euro of meer.

1. Hoe heten de beloningen van de productiefactor kapitaal?

2. Leg uit waarom het eerlijker is om mensen met kleine vermogens minder te laten betalen aan belasting dan mensen met grote vermogens.

3. Leg uit waarom je met een groot vermogen veel meer kunt verdienen dan met een klein vermogen.

(12)

Pagina 12 van 20

H7 beleggen in obligaties

H7.1 obligaties

Opgave 33. Over obligaties

1. Wat is een emissie bij een obligatie?

2. Wat is het nominale rendement van de obligatie?

3. Zijn obligaties vrij verhandelbaar?

4. Past de rente op obligaties zich aan, aan een veranderende marktrente?

5. Wat is het verschil tussen een bedrijfsobligatie en een staatsobligatie?

6. Wordt de staatsobligatie of juist de bedrijfsobligatie als risicovolst gezien? Leg uit waarom

H7.2 risico’s en obligaties

Opgave 34. De waarde van obligaties

Onderstaande bron geeft de marktrente voor Nederlandse staatsobligaties weer.

1. Leg uit dat de rente die de Nederlandse overheid moet betalen op de door haar uitgezette obligaties, bepaalt word door de markt.

2. Leg uit dat de leveringsbereidheid van aanbieders van kapitaal beïnvloedt wordt door de mate van risico op obligaties.

3. Welk risico geeft een dalende marktrente op de bezitter van Nederlandse staatsobligaties.

4. Leg uit waarom het risico van wanbetalen stijgt als het economisch slecht gaat met Nederland.

5. Leg uit waarom het risico op wanbetalen stijgt als de Nederlandse staatsschuld te groot wordt.

6. Leg uit welk effect een dalende rente op staatsobligaties heeft op het begrotingstekort van de overheid, als de rente daalt onder de gemiddelde rente van de uitstaande schulden.

H7.3 rente en de prijs van obligaties

Opgave 35. Renteverschillen

In mei 2018 liepen de verkiezingen in Italië uit tot spanningen op de kapitaalmarkt. Twee populistische partijen wonnen de verkiezingen. Mede dankzij de anti euro sentimenten in Italië. Uit de euro stappen is een serieuze overweging van de partijen die gewonnen hebben. Ook stelden de beide partijen die gewonnen hadden dat de Italiaanse overheid meer geld zou moeten gaan uitgeven om de Italiaanse economie te stimuleren. Ook zouden de partijen het aflossen van de staatsschuld willen utstellen. De kapitaalmarkten reageerden onmiddellijk op de verkiezingsuitslag. Zie bron 1.

(13)

Pagina 13 van 20

1. Neemt ruilen over de tijd door de Italiaanse overheid, toe of af als de plannen van de nieuw gekozen partijen worden doorgezet? Leg uit waarom.

2. Welke risico’s loopt een belegger als hij zijn geld belegt in staatsobligaties?

3. Leg aan de hand van bron 1 uit of het vertrouwen van beleggers in Italië is toe- of is afgenomen.

4. Verklaar aan de hand van bron 1 de verandering van de rente op Duitse staatsobligaties.

De kapitaalmarkten van Italië of Duitsland kunnen met het model in bron 2 worden weergegeven.

5. Leg uit waarom obligaties op de kapitaalmarkt worden verhandeld en niet op de geldmarkt.

6. Hoe wordt de evenwichtsprijs van kapitaal genoemd?

7. Komt de verschuiving van de lijn in bron 2, ten opzichte van de uitgangssituatie, overeen met de Duitse kapitaalmarkt of met de Italiaanse kapitaalmarkt?

Bron 2. Model van de kapitaalmarkt van een land.

(14)

Pagina 14 van 20

H7.4 berekenen van het rendement van obligaties

Opgave 36. Rendement op een obligatie

Jan koopt een staatobligatie op de beurs voor €900,--. De obligatie heeft een nominale waarde van €1.000,--. De looptijd van de obligatie is nog drie jaar. De rente op de obligatie is 4%.

1. Ligt het rentepercentage op een obligatie vast, of is het rentepercentage variabel?

2. Bereken het gemiddelde rendement per jaar van Jan, over de drie jaar die over is van de looptijd van de obligatie. Ga bij de rendementsrekening uit van enkelvoudige rente (dus geen rente op rente).

3. Was de marktrente hoger of juist lager dan de rente op de obligatie, op het moment dat Jan de obligatie aanschafte?

4. Wat zijn de twee grootste risico’s die Jan loopt op een staatobligatie.

H7 eindopgaven

Opgave 37. Rendement voor Jojanneke 1.

Jojanneke heeft besloten haar spaargeld te gaan beleggen. Op de bank is de rente zo laag (0,2%) dat ze op zoek is gegaan naar een niet risicovolle belegging. Ze kan een Nederlandse staatsobligatie kopen voor 105% van de nominale waarde. De nominale waarde is €10.000,-- en deze tienjarige obligatie loopt over exact een jaar af. De rente over de obligatie is 5,5%.

1. Leg uit waarom een Nederlandse staatsobligatie geen echt risicovolle belegging is.

2. Leg uit welk risico Jojanneke loopt met de aanschaf van deze belegging.

3. Bereken het rendement op de staatsobligatie waarvan nog een jaar looptijd resteert.

Jojanneke kan ook een nieuwe emissie afwachten. Dat zal een staatsobligatie zijn die in coupons van €10.000,-- wordt uitgegeven met een couponrente van 1% en een uitgiftekoers van 102%. De couponrente ligt duidelijk boven de huidige marktrente. De looptijd van de obligatie is 10 jaar.

4. wat is een emissie?

5. Hoeveel geld ontvang Jojanneke aan het einde van de looptijd van de obligatie, als ze de obligatie tussendoor niet verkoopt?

6. Wat is het belangrijkste risico van beleggen in een langlopende obligatie (tien jaar)?

7. Wat gebeurt er met de waarde van haar staatsobligatie als de markrente tussentijds stijgt?

8. Bereken het rendement op deze obligatie over de volle looptijd.

(15)

Pagina 15 van 20

H8 beleggen in aandelen

H8.1 aandelen

Opgave 38. De AEX

De AEX index is een index van de 25 belangrijkste bedrijven van Nederland. De AEX is opgericht 4 maart 1983.

AEX staat voor Amsterdam Exchange index. De index meet de gewogen gemiddelde koersen van de 25 bedrijven met de grootste beurswaarde van Nederland. In 1983 begon de AEX met de 13 bedrijven met de grootste beurswaarde van Nederland. Jaarlijks worden de bedrijven in de index opgeschoond, zodat de index altijd de 25 bedrijven met de grootste beurswaarde in Nederland blijven weergeven. De koers van de AEX op 14 februari 2020 om 15.00 uur was 628,68 punten. Op 1 januari 2020 startte de koers op 604,58 punten. Aanvang 2020 was het grootste bedrijf qua beurswaarde op de AEX het bedrijf ASML, met een weging van 17,76%. De kleinste was Koninklijke Vopak met een weging van 0,49%. Per 1 januari 2020 zijn er twee bedrijven vervangen (Altice Europe en Signify zijn vervangen door Adyen en IMCD).

1. Wat is een index?

2. Wat is het basisjaar van de AEX?

3. Hoeveel procent is de beurswaarde van de AEX gestegen ten opzichte van het basisjaar?

4. Is de beurskoers van de AEX een stroom of een voorraad grootheid? Leg uit waarom.

5. Hoeveel procent hoger is de beurswaarde van de AEX op 14 februari 2020 (15.00 uur) dan op 1 januari 2020

6. Leg uit dat als de AEX de oorspronkelijke 13 bedrijven had gehouden, en nooit bedrijven had toegevoegd of vervangen, de koers van de AEX nu vermoedelijk lager was geweest.

7. Wat is betekent het “gewogen gemiddelde” van de bedrijven in de AEX?

H8.2 De vraag naar aandelen

Opgave 39. Beleggen met centen Bron 1. Beleggen met centen

1. Leg uit dat als iedereen in Nederland op deze manier gaat beleggen de prijs van aandelen zal gaan stijgen.

2. Verklaar de uitspraak dat dit een relatief dure manier van beleggen is.

3. Uit welke zin in de tekst blijkt dat Nederlander gemiddeld genomen risico avers zijn?

4. Hoeveel transacties moet je gemiddeld per maand doen als we de cijfers uit de bron gebruiken?

Verklaar je antwoord met een berekening.

(16)

Pagina 16 van 20

H8.3 De hoogte van de rente en aandelen

Opgave 40. Rente en aandelen

1. Leg uit hoe een lage kapitaalmarktrente via de bedrijfsinvesteringen kan leiden tot een hogere koers van de aandelenmarkten.

2. Leg uit hoe een lagere geldmarktrente kan leiden tot een hogere vraag naar aandelen.

3. Leg uit dat een hogere vraag naar aandelen, bij hetzelfde aanbod, zal leiden tot stijgende aandelenkoersen.

4. Leg uit dat een lagere marktrente het beleggen met geleend geld aantrekkelijker maakt. Maak in je antwoord gebruik van het begrip “hefboomwerking”.

5. Leg uit hoe een lagere marktrente via de consumentenbestedingen tot hogere aandelenprijzen kunnen leiden.

H8.4 verschillen in risico’s tussen aandelen en obligaties

Opgave 41. Risico en beleggen

Geef van onderstaande stellingen aan of ze juist of onjuist zijn

8. beleggen in aandelen is risicovoller dan beleggen in obligaties

9. beleggein in obligaties is minder risico dan sparen omdat banken failliet kunnen gaan

10. Als je spaart zijn je spaartegoeden op je bankrekening tot €100.000,-- gegarandeerd door de overheid 11. vreemd vermogen is risicovoller dan eigen vermogen

12. bij een faillissement van een onderneming wordt eerst het vreemde vermogen terug betaalt. Wat over blijft is voor de eigenaren van de onderneming

13. de waarde van een aandeel wordt vooral bepaalt door de toekomstige winst van de onderneming.

14. een aandeel is een vorm van vreemd vermogen voor een onderneming 15. een obligatie is een vorm van vreemd vermogen voor een onderneming 16. het rendement op obligaties wordt bepaalt door de winst van de onderneming 17. zowel aandelen van een NV, als obligaties zijn vrij verhandelbaar

18. zowel aandelen van een NV, als obligaties zijn onderhevig aan koersveranderingen 19. het grootste risico bij aandelen is dat een onderneming failliet gaat

20. het grootste risico bij obligaties is dat een onderneming of staat failliet gaat 21. het rendement op obligaties staat vast voor de looptijd van de obligatie

22. aandelen zijn risicovoller dan obligaties, onder andere omdat obligaties aan het einde van de looptijd een vaste uitkering hebben

23. aandelen zijn risicovoller dan obligaties, onder andere omdat dividend tot de waarde nul kan dalen bij aandelen en het rendement op obligaties juist vast staat

24. zowel aandelen als obligaties kunnen door de hoogte van de rente in waarde fluctueren

25. bij een hoge marktrente zal de winst van ondernemingen afnemen en dus de waarde van een aandeel dalen

26. bij een marktrente hoger dan de nominale rente op de obligatie zal de waarde van een obligatie toenemen

27. de koersen van aandelen en obligaties worden niet bepaald door vraag en aanbod, maar door de hoogte van de rente en de winstverwachtingen van de onderneming

(17)

Pagina 17 van 20

H8 eindopgaven

Opgave 42. Iedereen kan beleggen.

Bron 1. Bericht uit de Wall Street Journal.

Maar veel mensen die vroeger niets van de aandelenbeurs begrepen, beleggen nu in aandelen. Waarom? Eén reden is dat het internet beleggers nu ogenblikkelijk toegang geeft tot financieel nieuws, beleggingsadviezen en effectenmakelaars.

Paul Farrell, hoofdredacteur van Wall Street News, schrijft: „Voor [particuliere beleggers] is beleggen via het internet het nieuwe onontgonnen gebied, de nieuwe goudkoorts, de vrijheid om jezelf te zijn, met de mogelijkheid financieel onafhankelijk te worden terwijl je thuis zit te werken.”

1. Leg uit dat er, volgens bron1, sprake is van toegenomen transparantie op de aandelenmarkt.

2. Leg uit dat er nog steeds sprake is van asymmetrische informatie tussen de particuliere belegger en de professionele belegger.

3. Leg uit dat de oproep van de schrijver om te gaan beleggen, zal leiden tot hogere prijzen voor aandelen.

In bron 1 wordt niet gesproken over de transactiekosten bij aandelen aan- en verkopen. Deze transactiekosten zijn door internethandel ook steeds verder gedaald.

4. Leg uit dat gedaalde transactiekosten kunnen leiden tot hogere aandelenprijzen.

5. Leg uit dat dalende transactiekosten speculatief beleggen makkelijker kunnen maken.

Opgave 43. Het risico van Shell

Nog steeds is het zo dat de wereldeconomie sterk afhankelijk is van olie. Olie wordt als energie gebruikt om machines aan te drijven, en is een belangrijke grondstof, met name voor de kunststofindustrie. In bijna ieder product dat geproduceerd wordt zit tegenwoordig kunststof. Shell als producent van olie is weer sterk afhankelijk van de olieprijs. Hoe meer vraag naar olie, hoe hoger de prijs, en hoe meer winst Shell heeft.

Volkskrant 28 juli 2017

1. Geef een verklaring waarom de winst van Shell stijgt als de olieprijs stijgt.

2. Leg uit dat een dalende economische vraag in de wereldeconomie, een dubbel negatief effect voor de waarde van het aandeel Shell zal hebben.

3. Welk risico loop je als je een aandeel Shell koopt.

4. Leg uit dat je mede eigenaar van Shell wordt als je een aandeel Shell koopt.

5. Hoe heet de beloning voor de winst die aandeelhouders ontvangen.

6. Leg uit dat een lage beloning op een aandeel, vanwege een lage winst van Shell, zal leiden tot een lagere beurskoers van Shell.

(18)

Pagina 18 van 20

H9 beleggen in huizen

H9.1 de vraag naar huizen

Opgave 44. Beleggen in huizen 2

Geef van onderstaande stellingen aan of ze invloed hebben op de vraag of het aanbod van huizen. Leg telkens uit waarom.

1. Het gemiddelde inkomen in het land stijgt.

2. De procedures om vergunningen voor de bouw van nieuwe woningen te krijgen, wordt steeds langer.

3. De aftrek van de rente van de eigen woning wordt beperkt tot de eerste twee belastingschijven.

4. Banken mogen niet langer leningen verstrekken die hoger zijn dan de waarde van het onderpand.

5. De economie bevindt zich in een fase van grote economische groei (hoogconjunctuur).

6. Consumenten mogen een aflossingsvrije hypotheek afsluiten.

Opgave 45. Beleggen in huizen 3

Onderstaande marktmodellen zijn twee verschillende beschrijvingen van de huizenmarkt van Nederland, op basis van het marktmodel.

1. Welk van bovenstaande grafieken is de beste weergave van de huizenmarkt in Nederland, in het marktmodel?

2. In welk van de twee marktmodellen heeft een toename van de autonome vraag het grootste effect op de huizenprijzen in Nederland? Leg uit waarom.

3. Leg uit waarom de vraaglijn naar huizen een dalend verloop heeft.

4. Leg uit waarom, als het economisch goed gaat, de vraaglijn naar rechts verschuift.

5. Leg uit waarom op korte termijn de aanbodlijn op de huizenmarkt haar specifieke ligging heeft.

H9.2 de huizenmarkt en de kapitaalmarkt

Opgave 46. Beleggen in huizen 4

Onderstaande marktmodellen geven een beschrijving van de huizenmarkt en de kapitaalmarkt van Nederland, op basis van het marktmodel.

(19)

Pagina 19 van 20 2. Van welke markt is de kapitaalmarkt een deelmarkt?

3. Leg uit hoe een gestegen vraag op de huizenmarkt kan leiden tot een gestegen vraag op de kapitaalmarkt.

4. Leg uit dat de het verband tussen de huizenmarkt en de kapitaalmarkt ook andersom kan werken.

5. Om welke reden worden hypotheken op de kapitaalmarkt verhandeld en niet op de geldmarkt?

6. Om welke reden is een hypothecaire lening minder risicovol voor banken dan het verstrekken van kredieten?

H9.3 snelle groei van de huizenprijzen

Opgave 47. Beleggen in huizen 5

Onderstaande gegevens van het CBS geven de groei van de gemiddelde inflatie in Nederland, en de groei van de gemiddelde koopwoningprijzen in Nederland weer.

1. Waar staat de afkorting cpi voor?

2. Zal de cpi hoger of lager uitkomen, in bovengenoemde periode als het CBS zou besluiten om voortaan de prijzen van koopwoningen in de cpi op te nemen? Leg uit waarom.

3. Gebruik de bron. Leg uit waarom beleggen in huizen in 2013 lucratief is geweest.

4. Was in 2017 of in 2018 de stijging van het cpi het grootst? Leg uit zonder te berekenen.

5. Bereken de reële waardestijging van koopwoningen in Nederland in 2018.

6. Welk risico voor iemand die de huizenmarkt voor het eerst betreedt en zijn of haar eerste huis koopt, wordt groter in de periode 2013 - 2019?

7. Leg uit dat als 2007 als basisjaar gekozen was, de getallen in de tabel van de kolom huizen, veel lager waren geweest.

H9.4 risico’s van beleggen in huizen

Opgave 48. Beleggen in huizen 6

In de periode 1996 - 2007 groeide de inflatie, zoals gemeten door het CBS (waarin de prijzen van koopwoningen niet zijn opgenomen), met 22,7%, terwijl de prijzen van de koopwoningen in diezelfde periode met 146,7%

stegen.

1. Bereken de reële stijging van de prijs van een koopwoning van 1996 (1996 = 100) en 2007.

2. Leg uit dat de mogelijkheid die vanaf de jaren '90 ontstond om aflossingsvrij te lenen, een verklaring kan geven voor de snelle stijging van de prijzen van koopwoningen in de periode 1996 - 2007.

3. Leg uit welk risico aflossingsvrij kopen van een huis heeft voor de koper.

4. Leg uit welk risico aflossingsvrij kopen van een huis heeft voor de bank die de hypotheek verstrekt.

5. Leg uit dat de mogelijkheid die vanaf de jaren '90 ontstond om, bij partners op twee inkomens een hypotheek af te sluiten, een verklaring kan geven voor de snelle stijging van de prijzen van koopwoningen in de periode 1996 - 2007.

6. Leg uit dat de mogelijkheid die vanaf de jaren '90 ontstond om fors meer geld te lenen dan de waarde van de woning, een verklaring kan geven voor de snelle stijging van de prijzen van koopwoningen in de periode 1996 - 2007.

jaar cpi (2013 = 100) huizen (2013 = 100)

2013 100 100

2014 100,7 100,8

2015 101 103,7

2016 101,3 108,9

2017 102,7 117,2

2018 104,1 127,8

2019 105,8 136,6

(20)

Pagina 20 van 20

H9 eindopgaven

Opgave 49. Beleggen in huizen 7

In de periode 2003 - 2007 (2002 = 100) groeide de inflatie, zoals gemeten door het CBS (waarin de prijzen van koopwoningen niet zijn opgenomen), met 7,3%, terwijl de prijzen van de koopwoningen in diezelfde periode met 22,3% stegen. In de periode 2015 tot en met 2019 (2014 = 100) stegen de prijzen van koopwoningen met 5,1%

terwijl de gewogen inflatie, gemeten door het CBS, steeg met 35,5%.

1. Leg uit waarom uit de gegevens niet valt af te leiden dat de huizenprijzen in 2019 hoger lagen dan in 2007.

2. Leg uit hoe de overheid met regelgeving de vraagkant van de huizenmarkt beïnvloedt. Noem twee voorbeelden van regelgeving die de overheid in Nederland hanteert.

3. Leg uit hoe de overheid met regelgeving de aanbodkant van de huizenmarkt beïnvloedt. Noem een voorbeeld van een regelgeving die de overheid in Nederland hanteert.

4. Leg uit dat relatief hoge huizenprijzen een groot risico vormen voor nieuwe toetreders aan de vraagkant van de koopwoningenmarkt.

5. Leg uit dat relatief hoge huizenprijzen een vergroot risico vormen voor verstrekkers van kapitaal op de koopwoningenmarkt.

6. Noem een maatregel die de overheid op de huizenmarkt heeft ingevoerd, die zowel het risico van de aanbieders als het risico van de vragers op de koopwoningenmarkt heeft doen afnemen.

Opgave 50. Beleggen in huizen 8

In de periode 2003 - 2007 (2002 = 100) groeide de inflatie, zoals gemeten door het CBS (waarin de prijzen van koopwoningen niet zijn opgenomen), met 7,3%, terwijl de prijzen van de koopwoningen in diezelfde periode met 22,3% stegen. In de periode 2015 tot en met 2019 (2014 = 100) stegen de prijzen van koopwoningen met 5,1%

terwijl de gewogen inflatie, gemeten door het CBS, steeg met 35,5%.

1. Leg uit hoe de huizenmarkt de vermogensmarkt beïnvloedt.

2. Leg uit dat in de periode 2015 - 2019 vooral de situatie op de vermogensmarkt de situatie op de huizenmarkt beïnvloedde.

3. Noem twee andere oorzaken die de snelle stijging van de huizenprijzen in de periode 2015 - 2019 kunnen verklaren.

4. Welke grafiek is de beste weergave van de verandering op de huizenmarkt tussen 2015 en 2019?

5. Bereken hoeveel procent sneller de reële huizenprijzen in de periode 2015 - 2019 groeide dan in de periode 2003 – 2007.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

uitleggen waaraan je collectieve goederen kunt herkennen en voorbeelden van dit type goederen

De kandidaat kan in contexten met voorbeelden uitleggen op welke wijze consumenten en producenten streven naar een maximaal consumentensurplus (het verschil tussen de

Schrijf de letters bij de woorden in de goede volgorde ops. Teken de stukjes

In de eenentwintigste eeuw komen conflicten zoals in de elfde eeuw tussen de paus en de regeringen van westerse landen niet meer voor.. 2p 10 † Leg

De verborgen glooiing van gepenetreerde breuksteen loopt dan van deze damwand dwars door het plateau heen (parallel aan de N257) en sluit aan bij dp 488+100m.. Er is dus

Nu zou de fout minder groot moeten zijn, als dit niet zo is heb je waarschijnlijk de taylorexpansie van cos(x) fout genomen (een doordenkertje).. Waarom geeft dit een

Voor dit examen kreeg je vier uur

Bereken de afmetingen (lengte, breedte en hoogte) van de container zodat zo weinig mogelijk metaal wordt gebruikt.. Gebruik een methode