• No results found

Participatie in milieubeheer : bundel gebaseerd op het symposium d.d. 17-6-'88 te Leiden, ter gelegenheid van het 10 jarig bestaan van het Centrum voor Milieukunde RU Leiden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Participatie in milieubeheer : bundel gebaseerd op het symposium d.d. 17-6-'88 te Leiden, ter gelegenheid van het 10 jarig bestaan van het Centrum voor Milieukunde RU Leiden"

Copied!
150
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Participatie

in

(2)

Deze sympostumbundel kan op de volgende wijze worden verkregen:

Door overmaking van in totaal f 15 per exemplaar (d.w.z. incl. BTW en verzendkosten) op girorekening 82181 t.n.v. Subfaculteit Biologie RU-Leiden o. v.v. "CML Mededeling 4l: Participatie in milieubeheer"; hierbij dient het verzendadres duidelijk te worden aangegeven en, indien mogelijk, ook de naam van de besteller.

CENTRUM vr-T-'

DER RIJKSUNIVERSITEIT .b(OEN

CIP-CEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG Participatie

Participatie in milieubeheer: bundel gebaseerd op het symposium "Parti-cipatie en partnerschap in milieubeheer", gehouden op 17 juni 1988 te Leiden, ter gelegenheid van het 10 jarig bestaan van het Centrum voor Milieukunde R.U. Leiden / red.: H. Bezemer en H.A. Udo de Haes.-Leiden: Centrum voor Milieukunde, Rijksuniversiteit Leiden. - 111. - (CML mededelingen; 4l)

Met lit. opg. ISBN 90-5191-012-6

(3)

Participatie

in

milieubeheer

Bundel gebaseerd op het symposium "Parti-cipatie en partnerschap in milieubeheer", gehouden op l? juni 1988 te Leiden, ter gelegenheid van het 10 jarig bestaan van het Centrum voor Milieukunde R.U. Leiden.

Redactie: H. Bezemer en H.A. Udo de Haes

(4)

Darikaoord

(5)

INHOUD

Voorwoord l

BIJDRAGEN OP HET SYMPOSIUM ZELF

o PHILIPS milieuzorg: particulier initiatief en parlementaire

regelgeving - A. van der Drift en G. Rouweier 3

o Energiebewust ontwerpen in de praktijk - R.B.J. Kemna 15

o Integraal waterbeheer gaat van "au" - J.H. Brinkman 29

o Boer en natuur: beter af in een driehoeksverhouding?

- P. J. van der Meer *43

o Participatieve milieuprojekten in ontwikkelingslanden

- C.A. Drijver 57

BIJDRAGEN NAAR AANLEIDING VAN HET SYMPOSIUM

o Participatie en milieubeheer: een begripsmatige systematiek en een inhoudelijke verkenning - W.T. de Groot 85

o Participatie als onderwerp voor milieubeheer, milieubeleid en milieukunde - H.A. Udo de Haes 131

(6)

Voorwoord

Voor u ligt het verslag van het symposium dat op l? juni 1988 in Leiden gehouden werd ter ere van het 10-jarig bestaan van het Centrum voor Milieukunde. Sinds de oprichting is het werkterrein van het Centrum sterk verbreed. In het begin vormden natuurbeschermingsvraagstukken het enige onderwerp; later kwamen daar milieuhygiënische problemen bij, terwijl de afgelopen vi j f j aar het thema "milieu en ontwikkeling" een derde aandachtsgebied is geworden. Door de heer Janssen van het College van Bestuur werd in zijn openingswoord van het symposium een mogelijk vierde thema genoemd, namelijk de milieuproblematiek op Europees niveau; een zeer belangrijk werkterrein dat landelijk duidelijk onvol-doende aandacht krijgt.

Essentieel voor de milieukunde is de integratie van bèta- en gamma-kennis. Milieuproblemen worden meestal in natuurwetenschappelijke termen geformuleerd; de analyse van de achtergronden en het aangeven van oplossingsmogelijkheden vragen met name om sociaal wetenschappelij-ke wetenschappelij-kennis. Dat laatste blijft als onderzoeksthema vaak onderbelicht. In dat verband is voor dit symposium een bij uitstek sociaal wetenschappe-lijk onderwerp gekozen: participatie in het milieubeheer, ofwel het actief deelnemen aan milieubeheer door alle mogelijke actoren. Partici-patie is nauw verbonden met het begrip "verinnerlijking", dat wordt ge-bruikt voor het nemen van eigen verantwoordelijkheid door de veroorza-kers van milieuproblemen bij het oplossen van deze problemen. Het begrip participatie is echter breder van inhoud. Het gaat niet alleen om een actieve inbreng van veroorzakers van milieuproblemen, maar om alle betrokken personen en instanties. Verder hoeft het niet gekoppeld te zijn aan overheidsbeleid: er kan ook participatie plaatsvinden in milieubeheer in het kader van particuliere milieu-initiatieven. In de sociale wetenschappen vormt participatie al vele jaren een belangrijk

(7)

onderzoeksthema. Dit biedt de mogelijkheid dat gebruik gemaakt wordt van de kennis die is opgebouwd over de diverse factoren die een rol spelen bij het tot stand komen van participatie.

De invalshoek van dit symposium is om, in de vorm van een aantal case-studies, materiaal aan te dragen over successen en mislukkingen bij participatie in milieubeheer. Hierbij is een breed scala aan voorbeelden gekozen; zowel gericht op overheidsbeleid als op geheel particuliere initiatieven; zowel door veroorzakers van milieuproblemen als andere betrokkenen. De voorbeelden lopen van emissiebeperking bij grote bedrijven en het op energie- en grondstoffenbesparing gericht ontwerpen van producten, via waterbeheer door waterschappen en weidevo-gelbeheer door boeren en vogelwachten, tot aan het beheer van natuur-lijke rijkdommen door de plattelandsbevolking in derde wereld landen.

De keuze van de onderwerpen is mede bepaald door het onderzoek van het CHL; het is immers een jubileumsymposium. De voorbeelden worden gevolgd door een hoofdstuk waarin het begrip participatie in algemene zin wordt uitgewerkt. Daarna wordt in een slotbeschouwing getracht enkele meer algemene conclusies te trekken, waarbij met name wordt ingegaan op de relatie met het milieubeleid van de overheid. Deze beide hoofdstukken, en voor een deel ook de bijdrage van Drijver, zijn in de maanden na het symposium verder uitgewerkt.

(8)

PHILIPS milieuzorg:

particulier initiatief en

parlementaire regelgeving

A. van der Drift en G. Rouweler

Door Philips worden veel milieumaatregelen genomen zonder dat een wettelijke plicht daartoe noodzaakt. Anders dan de individuen waarvan er bij Philips veel werken, kent een bedrijf als zodanig geen persoons-eigenschappen als idealisme of trots. Genoemde maatregelen worden veelal genomen óf omdat regelgeving verwacht wordt en men liefst in alle rust, geintegreerd en efficiënt, zijn maatregelen neemt of omdat de publieke opinie daartoe aanleiding geeft. Het resultaat van deze aanpak wordt door vier voorbeelden gegeven: bij alle vier is er sprake van een aanzienlijke reductie van de milieubelasting in de tijd. Samenwerking met de overheid is essentieel om tot goede, uitvoerbare en controleerbare regelgeving te komen.

Hat is Philips, gezien met milieu-ogen?

Hierna volgen enkele kenmerken met de consequenties die zij hebben voor de aanpak van de milieuzorg:

- Veel werknemers (350-000) betekent 'zoveel hoofden, zoveel zinnen', ofwel enerzijds de noodzaak van een duidelijke organisatie en ander-zijds de noodzaak daarin rekening te houden met de individuele overtui-gingen .

- Activiteit over de gehele wereld (70 landen) houdt in dat allerlei regelgeving in de wereld kan worden vergeleken en dat signalen ergens vandaan voorspellende waarde hebben elders in de wereld. De Produkten moeten wel overal voldoen aan de gestelde eisen.

- Relatief geringe vervuiling houdt in dat de milieukosten beperkt blijven.

(9)

- Gevarieerde vervuiling betekent boeiend werk voor alle bij het milieu betrokkenen (dat geldt trouwens voor alle werk bij Philips).

- Omdat Philips een conglomeraat van middelgrote tot grote bedrijven is, is het lonend om intern milieuzorg-methodieken te ontwikkelen en deze meervoudig toe te passen. Tevens is er enige gelijkenis tussen Philipsbedrijven en andere metaal-elektro bedrijven, waardoor het voor de overheid interessant is met Philips als representant samen te werken.

Strevingen van mensen en organisaties

Dit is het gebied van psychologen en sociologen en mogelijk ook andere gedragswetenschappers. Het hierna te ontvouwen plaatje dient slechts om aandacht te vragen voor twee vaststellingen die nogal triviaal zijn. maar waarvan het veronachtzamen toch vaak tot onvruchtbare discussies leidt. De vaststellingen zijn:

- men kan een organisatie geen menselijke eigenschappen toekennen; - een bedrijf werkt met mensen die zelf deel uitmaken van de maatschap-pij als geheel.

Individuen hebben hun strevingen, verschillend gericht en verschil-lend van intensiteit. Zo gauw individuen in groepen optreden (familie, vereniging, werkkring) krijgt men groepsgedrag, leidend tot stellingna-men als "de milieuschade veroorzaakt door auto's valt wel mee" of "elke industriële activiteit is uit den boze" {zie figuur 1).

Philips moet als industrie en met een groot aantal werknemers zijn doelstellingen helder formuleren. Die doelstelling moet door de werkne-mers worden gerealiseerd. Daarom dient ook het beleid, het pad waar-langs men tot het doel denkt te komen, expliciet te worden vastgelegd. In dit kader is ook het milieubeleid en de daaruit voortvloeiende organisatie vastgelegd.

(10)

INDIVIDUEN

Figuur 1. Doelstellingen van individuen en groep

milieu niet geheel anders zijn dan wat de werknemers in alle maat-schappelijke groeperingen waartoe ze behoren als gewenst ervaren.

Het bedrij fsdoel en het daarbij geformuleerde milieubeleid is iets dat niet zomaar verandert; het is het resultaat van veel overleg tussen mensen met veel verschillende overtuigingen. En er is niet zoiets als een geweten van een bedrijf of verlangen of spijt of idea-lisme. Slechts de mensen binnen het bedrijf kennen dergelijke gevoe-lens. Het bedrijf als bedrijf bepaalt zijn keuzen door ze te toetsen aan geformuleerde beleidslijnen en doelstellingen.

De milieuorganisatie van Philips is schematisch weergegeven in figuur 2. De Environmental Council stuurt zowel landen als produktdivi-sies aan. Op alle niveau's (concern, produktdiviproduktdivi-sies, landen en vesti-gingen) zijn milieucoördinatoren benoemd en hun taken beschreven: de driehoekjes in de figuur. Zij ondersteunen de lijn.

In de zogenaamde Nationale Organisaties van Philips in de afzon-derlijke landen moet men minimaal voldoen aan de geldende wetten. Hoewel men zal trachten te anticiperen, iets dat bij vernieuwingen vaak kan, is de mogelijkheid daartoe toch beperkt. Immers» fundamentele wijzigingen van processen en Produkten worden door de wereldwijd opererende produktdivisie ontwikkeld en vrijgegeven. Zij hebben daar-voor de verantwoordelijkheid en de deskundigheid.

(11)

Getracht wordt om door middel van afgesproken standaardprocedures bij de vrijgave van een nieuw product of een nieuw proces optimaal rekening te houden met milieuconsequenties. Gezien het voorgaande zal het duidelijk zijn dat hierbij inzicht in de verbanden tussen pro-dukt(ie) en milieu vereist is. Helaas weten we veel nog niet.

In een poging vanuit milieugezichtspunt een aantal lichtbronnen te vergelijken werd tabel l gemaakt, waarin is aangegeven met hoeveel kilogram van enkele stoffen het milieu werd belast als gevolg van zowel het produceren als het op de markt brengen van het produkt.

Als men meent nu voorkeuren te kunnen uitspreken vergist men zich. Ten eerste moeten de effecten van het energiegebruik (emissies bij de energieopwekking) worden meegenomen. Het resultaat zien we in tabel 2. De uitstoot van stoffen bij de energieopwekking overheerst de andere emissies; het beeld wijzigt dus ingrijpend.

Environmental

Council

Divisies

Produkt

Landen

A A A A

A-A A-A

-A —

A

milieubureau

A milieucoördinatorCen)

in vestiging

Figuur 2. De milieuorganisatie bij Philips

(12)

Hoeveelheid [i_n kg] benodigd voor produkt {incl. produktie)

As, Cd, Hg,

Pb, Sb, Tl

Cu

NO

X

/S0

2

Butylacetaat

1.000

gloeilampen

0,07

0

0,5

0

27

TL'

s

0,01

0,3

0,1

0.1

111

SL's

0,07

6,4

0,7

0,3

Tabel l. Vergelijking van de stofemissies in milieu bij verlichting

door gloeilampen, TL ' s en SL's. Er is gecorrigeerd voor

lichthoeveel-heid en levensduur per type lamp.

Integrale milieueffect [in kg] voor 1.000 27 IM gloeilampen TL's SLr s As, Cd, Hg, Pb, Sb, Tl Cu NOX/S02

Butylacetaat

0,43

0,2

200

0

0,06

0,3

26

0.1

0,17

6,5

43

0,3

Tabel 2. Vergelijking van het integrale milieueffect (1MB) bij de in

tabel l genoemde typen verlichting.

(13)

Hoe zijn de verschillen tussen overheid en industrie te overbruggen?

Overheid en industrie hebben doelen die kunnen verschillen. Deze ver-schillen zijn te overbruggen door overleg en participatie. Men moet niet trachten de verschillen weg te praten; er zijn nou eenmaal ver-schillen. De opgave is om daar gezamenlijk een constructieve oplossing voor te vinden. Door zoveel mogelijk objectieve kennis als fundament voor het verdere overleg te hanteren, blijken de verschillen wel eens kleiner dan aanvankelijk werd gedacht.

Men zoekt vervolgens naar het gemeenschappelijke en kan dat eigen-lijk altijd vinden door ruimte en tijd erbij te betrekken. Als een zwaar drukkende regel internationaal of nog liever globaal gaat gelden, en als het alle concurrenten gelijkelijk treft, dan blijft er sprake van sportieve competitie, iets waar een bedrijf wel raad mee weet. En als het morgen niet kan, dan is er misschien een later moment, als er sowieso wijzigingen in de processen of Produkten moeten worden doorge-voerd, waarop tegelijkertijd het milieudoel kan worden gerealiseerd. Ook is het belangrijk tijdens het overleg historische problemen apart van toekomstige zorg te bespreken.

Er is nog een andere reden voor samenwerking dan het oplossen van (schijnbaar) verschillende doelstellingen. Dat is de uitvoerbaarheid en controleerbaarheid van de regelgeving. Er is wel gesteld dat het maken van regelgeving veel te moeilijk is voor de overheid op zich. Inderdaad is de ervaring en kennis van het bedrijfsleven (en van de rest van de maatschappij) absoluut nodig. Wederom dus: participatie.

Hilieuaanpak bij Philips in Nederland

Hierover is in het voorgaande al iets gezegd. In Nederland verkeert Philips in een wat bijzondere situatie. Om diverse redenen is Nederland als het ware een pilot-land bij Philips:

- Nederland is dichtbevolkt;

- er is daarom een vrij ver ontwikkelde methodiek van regelgeving;

- Nederland is het centrum voor Philips;

- Philipsbedrijven zijn enigszins representatief voor de

metaal-elektro-indus trie.

(14)

De vierde fase in de milieuregelgeving, namelijk die van de handha-ving, heeft geleid tot de vaststelling (in participatie tussen overheid en bedrijfsleven) dat interne milieuzorgsystemen het beste antwoord vormen. Bij Philips in Nederland loopt nu een groot project waarin we een, in samenwerking met enkele vestigingen ontwikkelde, milieuzorgme-thodiek toetsen aan de specifieke situatie in alle vestigingen.

Elke vestiging formuleert dan expliciet zijn beleid en zijn milieu-organisatie , doorloopt systematisch zijn processen, legt een (stan-daard) milieuarchief aan, zorgt voor rapportages en planningen en treft maatregelen opdat bij alle belangrijke beslissingen het milieuaspect voldoende en deskundige aandacht krijgt.

Dit noem ik een vrijwillige, niet afgedwongen, actie. Het is tevens zakelijk verantwoord. Slechts op een dergelijke wijze worden de milieu-doelen van het bedrijf bereikt:

- geïntegreerd in het normale bedrijfsgebeuren; - efficiënt;

- anticiperend;

- met inschakeling van iedereen.

Hier gaan we in het kort in op het anticiperen. Waarom tracht Philips de regelgeving voor te blijven? Wil Philips roomser zijn dan de paus? Ook hier is er weer sprake van een zakelijk belang. Als ik vroegtijdig rekening houdt met regels die gaan gelden, dan is er alle tijd om intern te overleggen hoe daarmee op een geïntegreerde wijze rekening kan worden gehouden. In een voldoend vroege fase kan het produkt of het proces misschien aangepast worden, misschien zelfs ingrijpend, tegen redelijke kosten. In een latere fase zou men verrast kunnen worden en gedwongen tot kostbare remedies.

Een andere belangrijke reden van anticiperen is dat men zodoende, op grond van reeds opgedane ervaring, met zakelijke argumenten zijn bijdrage kan leveren aan het regelgevingsproces; zoals eerder gezegd is deze samenwerking met de overheid absoluut nodig.

Enkele voorbeelden

Alvorens voorbeelden te geven, zetten we de mogelijkheden op een rij om de milieubelasting te verminderen. We zullen deze mogelijkheden in de voorbeelden stuk voor stuk tegenkomen:

(15)

CURATIEF: - vermindering procesverliezen - verlaging gehalte in produkt

PREVENTIEF: - 'nieuwe' processen - 'nieuwe' Produkten

Voorbeeld 1: halogeen koolwaterstoffen

Als internationaal concern, door de contacten tussen de nationale milieucoördinatoren, wisten we vroegtijdig van aantrekkende regelgeving in Duitsland. Ook daar liep onze organisatie al voor op het noodzake-lijke. In Nederland hadden we nog iets meer tijd. We konden alle deskundigen groeperen, projecten definiëren en subsidies van VROM verwerven.

Er worden voor diverse toepassingen milieu-onschuldige alternatieven beproefd. Deze projecten vinden plaats in onze verstigingen in Drachten (scheerapparaten), Sittard (onderdelen voor de beeldbuis), Oss (TL-transformatoren). Daarnaast wordt fundamenteel onderzoek gedaan aan ontvetten, opdat de duizend verschillende toepassingen op dit gebied straks ondersteund kunnen worden. Een brochure is gezonden naar de vestigingen in alle andere landen met een korte karakteristiek van een honderdtal pogingen in Duitsland en Nederland, goeddeels reeds ge-slaagd, om halogeen koolwaterstof te substitueren. De namen van con-tactpersonen zijn eveneens opgenomen, zodat de betrokkenen zichzelf nader kunnen informeren.

Het werd vrijwillig gedaan en het lijkt op idealisme, maar, hoewel enig idealisme enkele deelnemers aan dit spel zeker niet ontzegd kan worden, ook dit is gewoon een zakelijk verstandige aanpak. Het alterna-tief zou zijn het aanschaffen van een verschrikkelijk groot aantal koolabsorbers met een matig rendement en een korte levensduur. Ineffec-tief en inefficiënt dus, terwijl er tegelijkertijd nog steeds chloor-houdend afval zou ontstaan. De eerste resultaten tekenen zich al af; de stijging van het gebruik van halogeen koolwaterstoffen is omgebogen in een daling (zie figuur 3).

(16)

%

100-1

CD

? 50J

1985 1986 1987

jaar

Figuur 3. Gebruik van halogeen-koolwaterstoffen bij Philips, in procen-ten. r-, 250-,

c

CD

§ 200

150-j

CD O>

O

1984 1986 1988 1990

jaar

Figuur 4. Verwachte hoeveelheid kwikafval [in tonnen in de komende jaren] uit alle batterijen in de EG.

(17)

Voorbeeld 2: fcuffc in alkalinebatterijen

We kunnen ons afvragen of in sommige gevallen regelgeving achterwege zou kunnen blijven. Soms kan dat; er worden dan vrijwillig gedragscodes overeengekomen. Zo is Philips samen met andere batterijfabrikanten uit de EG vrijwillig gekomen tot een reductie van het kwikgehalte in alkalinebatterijen; in enkele jaren kon het gehalte hiervan tot een acceptabel laag niveau worden teruggebracht {zie figuur 4}.

Toch moet men ook hier weer nuchter constateren dat het een maat-schappelijke trend is die tot zoiets leidt , en die anders tot enige vorm van regelgeving zou leiden. Vrijwilligheid dus om eventuele dwang te voorkomen. Het resultaat is er niet minder om en de houding van de bedrijven is positief, zodat de vermindering doorgaat.

Voorbeeld 3 : cadmium

De Cadmium AMvB is nu ( 1988) in de concept-fase, maar reeds in golden voor Philips intern vrijwel dezelfde regels . Door het hoogste management werd een ban uitgevaardigd op niet-essentieel gebruik.

10000

0)

•o

ü

1000-D)

'H 100

o

10-substitutie voor

cadmeren van metaal

oqnn

2300

nieuw proces

1970

1980

jaar

1990

Figuur 5- Plaatsgevonden en verwachte cadmiumlozingen [in kg/jaar] door Philips in Nederland.

(18)

Cadmiumgebruik Philips Lighting [in kg/jaar] Fosforen in TL Pigment in auto-lampenglas 5000 1^00 nieuw proces nieuw proces Pigment in 700 »"350 »-0 illuminatielajBpen nieuw proces substitutie

(wel lagere performance) Diverse toepassingen ^0 *• 180 in soldeer, pigmenten zuiniger gebruik + substitutie en kleurfilters

Totaal ± 9000 kg/ jr i 3500 kg/j r Bij vervanging een toename van 1.300.000 kg Zn/jaar

Tabel 3. Cadmiumgebruik door Philips Lighting BV (wereldwijd) in 1982 en 1988 [in kg/jaar].

Reeds eerder was al veel onderzoek gedaan aan het vervangen van cadmium door zink als corrosiewerende laag op metalen. Hier was sprake van praktisch idealisme van enkele medewerkers, die dat wisten om te zetten in verleende budgets. Behalve dat zo de produkten minder cadmium gingen bevatten, had dat ook zijn uitwerking op de lozingen. Kijken we naar de cadmiumlozingen van Philips in Nederland dan zien we een daling die alleen in een logarithmische grafiek is duidelijk te maken (zie figuur 5).

Natuurlijk werd deze reductie op diverse fronten tot stand gebracht. Die van het alternatief voor cadmeren werd reeds genoemd. Daarnaast was er een nieuw proces voor TL-fosforen waarbij cadmium achterwege kan blijven. Dit is een aanleiding om het cadmiumgebruik van Philips Lighting BV eens nader te bekijken (zie tabel 3). We zien daar een aantal pogingen, de meeste geslaagd, om cadmiumgebruik te verminderen of te elimineren. De toepassingen waarover het gaat vallen veelal allang niet meer onder het hoofd "niet-essentieel"; er zijn

(19)

tele ontwikkelingen nodig om deze verbeteringen tot stand te brengen. Een vrijwilligheid waarvoor nog geen regels zijn gesteld.

Voorbeeld 't: PCB (polychloorbtphenyl)

Het laatste voorbeeld: we bekijken nader wat binnen de Licht-groep, waar PCB in condensatoren in stroombegrenzers voor TL's en andere gasontladingslaapen werd gebruikt, gebeurde. In 1978 vaardigde de Lichtgroep een verbod uit op het toepassen van PCB. Daarbij werden hoge-volt TL-voedingen nog uitgezonderd om technische redenen. Zo'n 25 fabrieken waren hier wereldwijd bij betrokken. In 1982 maakte de Lichtgroep het verbod algemeen. Beide Philips-maatregelen liepen vooruit op wettelijke eisen. Er is nu nog slechts één minderheids-deelneming waar, uit concurrentieoverwegingen op de lokale markt, nog PCB wordt toegepast. We zien hier een tijdig opnemen van de eigen verantwoordelijkheid. We zien ook dat niet alles tegelijk kan.

Conclusies

- Participatie is nodig voor doelmatige regelgeving.

- Participatie is nodig voor adequate controle op de uitvoe ring. - Anticiperen is om zakelijke redenen verstandig.

- Vrijwilligheid is vaak schijn; het is het zakelijk afwegen van alternatieven.

(20)

Energiebewust ontwerpen

in de praktijk

R.B.J. Kerana

Het thema "energiebewust ontwerpen in de praktijk" wil ik benaderen vanuit twee hoedanigheden. Allereerst verricht ik al bijna tien jaren onderzoek op het gebied van de kwantificering van milieu- en energie-effekten van het handelen van industrieel ontwerpers. Dit onderzoek werd in algemene zin verricht in de hoedanigheid van student en weten-schappelijk medewerker aan de Technische Universiteit Delft, faculteit Industrieel Ontwerpen. Momenteel verricht ik als adviseur energie- en milieustudies, meestal ten behoeve van specifieke produktgroepen. Een bijzonder aandachtsgebied is daarbij de energie analyse van materialen. Een tweede hoedanigheid is mijn aktiviteit als industrieel ontwerper van massagoederen, hoofdzakelijk in de consumentensfeer.

Bij het thema "energiebewust ontwerpen in de praktijk" en dan vooral in relatie tot "participatie in milieubeheer" zijn er mijns insziens een drietal elementen die een rol spelen vanuit het gezichtspunt van de individuele industriële ontwerper:

- de motivatie van de ontwerper om überhaupt rekening te willen houden met de energie- en milieugevolgen van zijn/haar handelen;

- de vrijheden, die een ontwerper in een bepaalde maatschappelijke c.q. bedrijfssituatie worden gegund om energie- en milieu-effecten mee te wegen in het ontwerpproces;

- de "technische" mogelijkheid om energie- en milieubewust te ontwer-pen. Met andere woorden: heeft een gemotiveerde, "vrije" ontwerper wel de instrumenten om te beoordelen of een bepaald ontwerp beter is dan een ander ontwerp vanuit energie- en milieu-oogpunt?

Met betrekking tot deze drie elementen bestaan veel misverstanden, vooral bij niet-ontwerpers. En het leek mij aardig deze drie elementen als kapstok te gebruiken voor mijn verhaal.

(21)

Motivatie

Waarom zou een ontwerper rekening willen houden met energie en milieu in zijn beroep? Wat onderscheidt hem daarin van de boekhouder, de inkoper, de vertegenwoordiger of de portier van het bedrijf waarvoor hij werkt?

Alleen al vanuit ideologisch oogpunt heeft een industrieel ontwer-per, dat wil zeggen de ontwerper van in massa of serie vervaardigde semi-professionele en consumentengoederen, een grotere verantwoorde-lijkheid dan bijvoorbeeld de boekhouder. Zijn bedenksels worden immers niet in enkelvoud, maar in tienduizend-, honderduizend- of miljoenvoud op de markt gebracht. Als er een foutje in het ontwerp zit, dan is dit geen enkel foutje, maar een miljoenenfoutje. Dat geldt zowel in techni-sche, als in ecologische zin. De schaalgrootte van het effekt van zijn

handelen is daarom een belangrijk argument voor zorgvuldig handelen.

ook in ecologisch opzicht.

Een tweede argument, een tweede motivatie om rekening te houden met energie en milieu, is gelegen in de aard van het beestje. Van een ontwerper wordt creativiteit verwacht. Let wel, het is meestal niet de creativiteit van de uitvinder die op zijn zolderkamertje van zijn inmiddels met drie hypotheken belegde woning een technisch "ei van Columbus1' uitvindt. Het is ook niet de creativiteit van de kunstenaar,

die in zijn produkt een middel tot zelfexpressie vindt. En tenslotte is het meestal ook niet de ongeremde creativiteit van de ondernemer die roept dat er behoefte zal zijn aan bejaardenfietsen voor het Midden-Oosten.

De creativiteit van de ontwerper is geremde creativiteit. In de huidige praktijk wordt de industrieel ontwerper in negen van de tien gevallen ingehuurd om een produktidee, bijvoorbeeld een bejaardenfiets, om te zetten in een tekeningenpakket en/of een prototype waarmee precies vastligt hoe het produkt straks in honderdduizendvoud gemaakt zal gaan worden. Hij gebruikt technische, artistieke en andere vaar-digheden om binnen het wensenpakket van consument, producent en

maat-schappij vast te stellen welke technische principes, welke vorm en

welke materialen zullen worden gebruikt. Zijn gedachte dat een bepaald flesje beter van 100 gram polystyreen gemaakt kan worden dan van 120 gram polypropeen leidt uiteindelijk tot een economische vraag naar 100 miljoen gram polystyreen in plaats van 120 miljoen gram polypropeen.

(22)

Zijn keuze voor een 1200 Watt motor in een stofzuiger in plaats van een 1000 Watt motor leidt uiteindelijk tot energieverkwisting.

Natuurlijk zijn de mensen (directie, verkoop, consumenten-organisa-ties) die de afmetingen van het speelveld voor de ontwerper bepalen medeverantwoordelijk, maar het blij ft uiteindelijk een taak van de ontwerper om de verschillende, tegenstrijdige belangen af te wegen en de grenzen van het speelveld af te tasten en soms te doorbreken.

Tenslotte zijn er onder het hoofdje "motivatie" argumenten om rekening te houden met energie en milieu, die niets te maken hebben met ideologie, maar doodgewoon met geld, winst en de continuiteit van de

materiaal A

0} ~ J£

— 2

CD y> N

E «

-° c

CO

produkt X

" - ' O

2 4 6 8 10

jaren

produktontwikkeling "product-life-cycle"

Figuur 1. Voorbeeld waarbij een aantal aannamen werden gemaakt t.a.v. de looptijd van ontwikkeling en produktie van een massa- of seriepro-dukt, om te laten zien dat een kostprijsberekening tijdens de ontwikke-ling van een produkt niet altijd leidt tot de economisch optimale materiaalkeuze.

(23)

onderneming. Ter illustratie een afbeelding van een typisch produktont-wikkelingsproces voor een massa-produkt, bijvoorbeeld een auto, in de tijd (figuur 1) . Het plaatje is enigszins gedateerd: de ontwikkeling van een nieuwe auto gebeurt in de laatste jaren steeds oppervlakkiger en dus sneller, maar het basisprincipe blijft gehandhaafd. De ontwer-per, die we gemakshalve even vereenzelvigen met een hele ontwikkelings-afdeling voor een auto, begint op een bepaald tijdstip X met gedachten over materialen, constructie en vormgeving van het produkt. Op school hebben we geleerd, dat hij zich daarbij in sterke mate laat leiden door de kostprijs van die materialen en constructies. In de huidige praktijk is dat ook vaak zo, maar boekhoudkundig klopt er natuurlijk niets van. Het tijdstip X ligt namelijk enkele jaren voor het moment waarop het produkt voor het eerst wordt gemaakt. En dit tijdstip van marktintro-ductie ligt weer een of twee jaar voor het tijdstip waarop de hoogste omzet wordt gehaald. En op dat tijdstip wordt het meeste materiaal ingekocht en de ontwerper zou eigenlijk zijn kostprijsberekeningen moeten maken voor dat moment.

De tijdsfaktor in de produktontwikkeling betekent dus een economi-sche risicofactor. En dit geldt niet alleen voor

materiaalprijs-ontwik-kelingen, maar ook voor tal van zaken waaronder ook allerlei maatschap-pelijke ontwikkelingen die al dan niet zijn verwoord in wetgeving. De Europese ontwikkelingen ten aanzien van voorschriften voor uitlaatgas-sen zijn daarvan een voorbeeld. Anticipatie door produktontwikkelaars in de auto-industrie had veel problemen kunnen voorkomen. Deze zakelij-ke motivatie voor energiebewust en vooral milieubewust ontwerpen vindt, vooral bij grotere bedrijven zoals Philips, Volkswagen, etc. een steeds grotere aanhang, getuige ook de bijdrage van Van der Drift en Rouweier (Philips) aan deze bundel. Ontwerpers c.q. ontwikkelingsafdelingen die rekening houden met energie en milieu dienen niet alleen persoonlijke ideologische beginselen, maar kunnen ook - in omgevingen waar hieraan ruimte wordt gegeven - erg economisch bezig zijn.

Vrijheid

Dit brengt mij op het tweede belangrijke element voor energiebewust ontwerpen in de praktijk: de vrijheid van de industrieel ontwerper. In feite heeft een opdrachtgever in de meeste gevallen niets uit te staan

(24)

met de motivatie van de ontwerper mits de ontwerper maar binnen de grenzen van het hem gegeven speelveld blijft. Als een voetballer de voorkeur geeft aan een bepaald kapsel en een gewonnen prijs opdraagt aan een Zuid-Afrikaanse strijder tegen de apartheid, zal zijn werkgever daar vaak niets tegen zeggen als hij maar goed voetbalt.

De vrijheid van de ontwerper varieert sterk, afhankelijk van de situatie waarin hij zich bevindt. Bij een grote organisatie is het ontwerpen c.q. research and development opgesplitst over meerdere groepen mensen en specialismen.

Men onderscheidt o.a. fundamentele en toepassingsgerichte onderzoe-kers, voorontwikkelaars, technische produktontwikkelaars, ergonomen, vormgevers, product-managers, etc.. Al deze mensen hebben een stukje verantwoordelijkheid voor het uiteindelijke produktontwerp: geometrie, materiaalkeuze en technologiekeuze. Zij werken echter op verschillende hiërarchische nivo's, met een verschillende tijd-scope, met verschil-lende uitgangspunten, etc.. Mettertijd zijn machtsposities en verant-woordelijkheden afgebakend en de uiteindelijke inbreng van elk van de personen is derhalve gering. De neiging bestaat om andermans originali-teit af te straffen en de belangrijkste vernieuwer is meestal "de concurrent". Een beperkte vrijheid, waar alleen een verandering van bedrijfscultuur en strategische uitgangspunten soelaas zou kunnen bieden. Is dat laatste immers het geval, dan zouden milieu en energie gebruikt kunnen worden als zakelijke elementen (zie ook vorige para-graaf) in de machtsstrijd tussen de verschillende ontwerpspecialismen.

Kijken we nu naar de ontwerpvrijheid bij "de concurrent", dan moeten we vooral bij de kleine en middelgrote bedrijven kijken. In een branche immers met alleen maar grote bedrijven, zoals de automobielindustrie, kijkt men alleen naar elkaar en wordt de produktontwikkeling steeds op-pervlakkiger. Bij de kleine en middelgrote bedrijven is de ontwerpvrij-heid behoorlijk groot. Er zijn kleine ontwikkelingsteams, vaak direct verbonden met de directie. De individuele produktontwikkelaar kan, met een goed onderbouwd marktverhaal en een uitgekiend technisch concept, een behoorlijk grote invloed uitoefenen. Kostprijs speelt uiteraard altijd een rol, maar het aantal ontwerpparameters is zo oneindig groot dat dit geen beletsel hoeft te zijn om ook ecologische overwegingen mee te nemen in bijvoorbeeld de materiaalkeus. Integendeel, in een werkelijk creatieve omgeving, en dan praat ik helaas vooral over de Italiaanse opdrachtgevers van ons buro, worden originele oplossingen,

(25)

waar ze dan ook op geïnspireerd mogen zijn en waarom niet de ecologie, op prijs gesteld mits ze maar binnen het afgesproken speelveld blijven.

Inzicht en vaardigheden

Hoe zouden milieu en energie tot inspiratiebron van het ontwerp gemaakt kunnen worden? Heeft de ontwerper wel het instrumentarium om te beslis-sen of een bepaald produkt ecologisch beter is dan een ander?

In de totale afweging spelen verschillende factoren een rol. Beper-ken we ons tot energie, dan ziet de energiebalans van een produkt er als volgt uit:

Evoor t i j d e n s

T * C

E = energie (HJ); T = levensduur (Jaren); G = aantal gebruikers

Kwantitatief belangrijke factoren zijn Evoor (energie voor produktie) en Et ljd e n s (energieverbruik tijdens gebruik).

Figuur 2. Schatting van het energieverbruikspatroon van de gemiddelde Nederlander in 1979. Totaal energieverbruik ca. 165.109 (CBS-ereirevens ).

(26)

Figuur 3- Energieverbruik door huishoudelijke Produkten, gesplitst in energieverbruik voor vervaardiging en energieverbruik tijdens levens-duur [ l ]

Kijken we naar het energieplaatje van een gemiddelde Nederlander in een jaar, dan zien we een verhouding van 40 tot 60%. Ena is praktisch verwaarloosbaar (ca. 10 - 20%) {figuur 2. figuur 3). E ti j d ; n s is

genoegzaam bekend: elke ontwerper van auto's, verwarmingsketels, witgoed, verlichting, kijkt naar energieverbruik tijdens gebruik en heeft daarvoor ook voldoende intrumenten met voorspellende waarde.

(27)

250

200

-

50-Aluminium plaat'

UP AR 50% • aramide'

-2 - inclusief ve'örand'ngswaarde var de leecrs'oc* 3 = LH schrool (100%)

4 = hoogoven oxyslaal oft DaS'S van 22° o sch'oo' koudgewalste plaat

5 = op basis van 66°-. schroo: PA 6 • polyamide'

ffi

; j ; POM - poiyacelaal-'

ABS - acrylnitr.' - burad een - slyeen-PP polyprop

n gietwerk1

flVS roeslvasl staal plaat' • HSLA staalplaat'

i Si 370 staalplaat'

GG ijzer gieiwerk'

Figuur 4. Energiewaarden van enkele constructiematerialen in Nederland in 1981, uitgedrukt in MJ/kg [1].

Op milieukundig gebied, waar de kwantificering methodologisch problematischer is maar zeker ook een handig hulpmiddel kan zijn, werden verschillende studies verricht door Druyff [4] en Steeman [5j. Ook dit alles is op schrift gesteld en ik wil ter afsluiting alleen enkele voorbeelden aanhalen, waaruit blijkt dat in ieder geval een aanzet voor een geschikt instrumentarium aanwezig is.

Als voorbeeld nemen we een mechanisch probleem (figuur 5) [2]. Een aantal materiaalalternatieven worden uitgerekend voor een trekstaaf die een bepaalde belasting moet kunnen dragen. Bekijken we de prijs- en de energiegegevens per kilogram, dan zien we dat constructiestaai erg aantrekkelijk is als keuze en de aramidevezels bijzonder onaantrekke-lijk (tabel 1). Deze gegevens per gewichtseenheid geven echter een volkomen fout beeld. Belangrijk is de prijs en de energie-inhoud per funktie-eenheid en die eenheid is in dit specifieke geval de treksterk-te (tabel 2). Een eenvoudig sommetje leert dan, dat staal en aramideve-zel voor het realiseren van deze specifieke functie ongeveer gelijkwaardig zijn in prijs en dat aramidevezels veel gunstiger zijn qua energie-inhoud (tabel 3).

(28)

Ontwerp: een trekstaaf met een lengte van 1 meter die een trek-kracht van 1000 kgf (10.000 N) moet kunnen opvangen {korte duur)

^^^^N T^^^^^^fcl "*J. ^ ^\^"^^L^>XA 'fyjurtk ^\K 'M Figuur 5- Definitie van het ontwerpprobleem

soort. trek-gewicht sterkte [kg/dm3] [N/mm2] materiaal: constr. staal 7,8 360 aluminium 2,7 180 polypropeen 0,9 35 polyacetaal 1,4 70 aramidevez. 1,38 1379 prijs 1980 [f l/kg] materiaal: constr. s taal 1 ,= aluminium 4 , = polypropeen 1 ,90 polyacetaal 7» = aramidevezels 27 , = 60% in epoxy harsmatrix energie-inhoud [MJ/kg]

30

230

73

115

234

Tabel 1. Lijst met materiaal-prijzen en energie-inhouden [2] trek- prijs staaf

[n]

3.3 I 0 0,22 4.7 I © 0,60 10.8 j^p 0.49 7.6 J ^ 1.40 1.7 i e 0,27 energie-inhoud [MJ]

6,3

34.5

18,9

16,3

2.5

Tabel 2. Benodigde materiaal-gegevens

Tabel 3- Evaluatie van de ontwerpalternatieven voor de trekstaaf

Welnu, dit soort exercities werd voor meerdere materialen en voor meerdere te realiseren functies uitgevoerd. En langzamerhand gaat er dan ook een intuïtief beeld ontstaan van een energiebewust ontwerp. Grosso modo kunnen we stellen, dat voor mechanisch belaste onderdelen (al was het maar door de zwaartekracht) het gunstiger is vanuit ener-gieoogpunt om weinig van een hoogwaardig en "duur" (per kilo) materiaal

(29)

te gebruiken dan om veel van een laagwaardig en "goedkoop" (per kilo) materiaal te gebruiken. Uitzonderingen (bijv.aluminium) natuurlijk daargelaten (zie appendix).

Met dit uitgangspunt - gewichtsminimalisatie door "high-tech" - kun je als ontwerper niet alleen achteraf controleren of een bepaald alternatief beter is dan een ander, maar je kunt deze richting ook gebruiken als inspiratiebron.

Epiloog

(30)

APPENDIX. Implicaties van energiebewust ontwerpen [5]

Door de complexiteit van zowel de energieproblemen als de ontwerppro-blemen is het niet mogelijk, noch wenselijk, een dogmatische controle-lijst op te stellen. Er zijn geen geboden of verboden gegeven die de ontwerper zouden beperken in de keuze van materialen, bewerkingen en vormgeving,

Een nadeel van deze aanpak is wellicht dat de lezer zich geen beeld kan vormen van 'energiebewuste produkten' of van een 'energiebewuste consumentengoederen-industrie'. In welke richting kan de industriële structuur zich ontwikkelen als het energiecriterium aan belang wint bij ontwerpbeslissingen?

Een concreet antwoord op deze vraag is nog niet te geven. Wel kunnen, op grond van de ervaringen tijdens dit onderzoek, een aantal mogelijke trends voor energiebewust ontwerpen worden aangegeven. Als het energiecriterium aan gewicht wint zullen de onderstaande punten in het ontwerpproces grotere prioriteit krijgen.

1. Doelmatiger materiaalgebruik (lichter gewicht van produktcomponenten en produkten), te verwezenlijken door:

- Materiaal alleen aanbrengen op plaatsen waar gebruiksbelasting optreedt, ook rekening houdend met de richting waarin de belasting optreedt.

- Aanbrengen van dat materiaal, dat het beste weerstand biedt aan de te verwachten belasting, zowel op millimeter-schaal (bijv. door plaatmate-riaal opgebouwd uit laminaten) als op meter-schaal (bijv. trekstaven en drukstaven van verschillende materialen in een vakwerk).

- In plaats van het gebruik van materialen met een universeel karakter, in zowel fabrikage-technisch als functioneel opzicht (bijv. construc-tiestaai, goedkope bulkplastics), een toenemend gebruik van materialen met enkele sterk ontwikkelde functionele eigenschappen (bijv. HSLA-staal, koolstofvezels).

- Het toepassen van meer bewerkingen (grotere bewerkingsinspanning in kapitaal maar ook in energie) om een doelmatiger materiaalgebruik te bewerkstelligen.

(31)

- Een grotere kennis van de principes van de mechanica bij de ontwerper [6].

- Verminderde toepassing van standaardcomponenten en meer gebruik van speciaal voor de te vervullen functie {produkt} vervaardigde onderde-len. Als er toch standaardcomponenten toegepast gaan worden voor structurele functies, dan zullen deze kleiner zijn dan de huidige modules.

- Optimale materiaalkeuze met betrekking tot de gewenste oppervlakte-eigenschappen {corrosiebestendigheid. hardheid, wrijvingscoëfficiënt, esthetische eigenschappen), maar geen verspilling van het toegepaste oppervlaktemateriaal voor het vervullen van een mechanische functie {sterkte en stij fheid}, als het materiaal daarvoor qua eigenschappen niet optimaal is.

2. Op de langere termijn en met een lagere prioriteit: doeimatiger

energieverbruik in de vormgeving (bewerking) van het produkt door onder

andere het verminderen van het aantal benodigde bewerkingen. Elke energie-omzetting betekent immers exergie-verlies. Dit houdt onder meer in: een afname van het gebruik van halffabrikaten (plaat, staf, etc.); een toename van het gebruik van vezelversterkte constructies (bijv. met filamentwinding) en op de nog langere termijn een opleving van het gebruik van hoogtechnologische giettechnieken. Daarbij kan gedacht worden aan gietprocessen met volledig gecontroleerde warmtehuishouding en controle van de kiemvorming, zoals 'rheo casting' of 'single crystal solidification'. Ook kan een dergelijk doelmatig energieverbruik in de vormgeving leiden tot een vermindering van het aantal onderdelen in samengestelde Produkten.

3- Zeer wenselijk, maar waarschijnlijk pas op de langere termijn moge-lijk: betere afstemming van dimensioner ing en functionaliteit van het

produkt op de individuele gebruiker in plaats van uniformiteit voor een

zo groot mogelijke doelgroep. Dit houdt onder meer in: kortere series of zelfs enkelstuks {'custom made'}, flexibele produktiemethoden, een betere communicatie tussen producent en gebruiker.

(32)

Literatuur en noten

[ l ] Kemna , R . B . J . ( 1983} , Energiebalans van het produktontwerp . PT Werktuigbouw, maart

1983-[2 ] Kemna , R . B . J . ( 1981 ) , Energiebewus t ontwerpen . Toepassing van energieanalyse bij ontwerpen. TU Delft, Faculteit Industrieel Ontwerpen (deel l van reeks Industrieel Ontwerpen b.

o.}-[3] Druijff , E. A. (1984) , Milieurelevante produktinformatie. Centrum voor Milieukunde Leiden, CML-Mededelingen nr. 15.

[4] Steeman, W. ( 1905) • Milieuschadelijke produkten en hun alterna-tieven: een verkenning van de milieuhygiënische en ge b ru i ks as pek ten van een aantal alternatieve produktontwerpen. Centrum voor Milieukunde Leiden, (deelrapport van 'Huishoudelijke produkten en milieuhygiëne* een aanzet tot een produktgerichte benadering' , Studiegroep Huishouden en Milieuhygiëne).

[5] Integrale overname van hoofdstuk 5 van [2] .

[6 ] Di t wordt ook als wenselijk ervaren door Davies en Lawenson van het UK Dept. of Industry in hun toekomstverkenning voor de kunststof-fenindufatrae: "Polymer industry enters . . . ", special report, European Chemical News, Jan. 19, 1981, blz.

(33)

Integraal waterbeheer gaat van "au'

J.H. Brinkman

De waterschappen in Nederland verzorgen het beheer van oppervlaktewa-ter. De wijze waarop dat beheer wordt gevoerd, verschuift de laatste jaren van een sterk éénzijdige gerichtheid op de ontwatering van produktiegronden naar een "integraal waterbeheer". Deze vorm van beheer is gericht op een optimale bescherming tegen water en een optimaal gebruik van water voor mens, plant en dier in relatie tot de toe te kennen functies aan dat oppervlaktewater.

Aan de hand van een tweetal verbeteringsprojecten binnen het water-schap Regge en Dinkel (138.000 hectare) zal worden bekeken welke concrete maatregelen in dat kader zijn en worden genomen. Ook wordt aangegeven, welke consequenties dergelijke "integrale" verbeterings-plannen hebben.

Inleiding

Water is voor alle vormen van leven op aarde een onmisbaar goed. Er is veel water op aarde. Echter, veel water is voor het dagelijks gebruik van mens, dier en plant ongeschikt. Bruikbaar water is schaars. Wij moeten er daarom zo efficiënt mogelijk mee omgaan.

Welke rol spelen de waterschappen daarbij? Als we ons beperken tot de Nederlandse omstandigheden, dan kunnen we zeggen dat de Nederlander het water vaak als bedreigend heeft ervaren. Hij heeft dan ook sinds het verre verleden, vooral in de kustgebieden, de strijd aangebonden tegen het water. In eerste instantie door individuele acties en later in collectief verband. De eerste collectieve acties in westelijk Nederland dateren uit de elfde en twaalfde eeuw. Daarmee doet het instituut waterschap zijn intrede in Nederland. Tot ver in de negen-tiende eeuw beperken de waterschappen zich tot de lage gronden in West

(34)

Nederland om deze, onder andere door dijken en kades, te beschermen tegen stormvloeden en dergelijke.

Vanaf het eind van de vorige eeuw komen ook op de hogere delen van Nederland vergelijkbare ontwikkelingen op gang ten aanzien van de strijd tegen het water. Onder andere is toen. in 1884. het waterschap van de Regge opgericht. Dit waterschap is in 1970 uitgebreid met het Nederlandse deel van het stroomgebied van de Dinkel tot een totaal beheersgebied van circa 138.000 hectare, waarin het waterschap het beheer voert over ca. 2.500 kilometer watergangen en 26 rioolwaterzui-veringsinstallaties .

De ontwikkeling van de waterschappen op de hogere zandgronden hangt nauw samen met de bevolkingsgroei. Meer mensen betekent een grotere behoefte aan voedsel. Aangezien meer voedsel in die tijd een evenredige toename van de behoefte aan landbouwgrond betekende, moest de ontgin-ning van woeste gronden ter hand worden genomen. Daarmee ging de noodzaak gepaard tot een betere ontwatering en afwatering van die gronden. Het bestaansrecht van de waterschappen op de hoge zandgronden was daarmee bevestigd.

Deze waterschappen voelden als hun taak: het "instandhouden van het ongebouwd onroerend goed", dat wil zeggen, het zorgen voor een vol-doende ontwatering ten aanzien van onder andere de landbouwgronden.

Ontwikkelingen in het waterbeheer

De ontwikkelingen in ons land en ook die op de hogere zandgronden hebben echter niet stilgestaan. De bevolkingsgroei is met name in de laatste decennia explosief toegenomen en daarmee ook de behoefte aan woongebieden, werkgebieden, recreatiegebieden en landbouwgebieden. De ruimte in Nederland is echter beperkt van omvang en op een bepaald moment ontstaat bij die doorgaande groei een zekere schaarste aan grond. Een volgende stap is dan nog mogelijk door een steeds

intensie-ver gebruik van de (beperkte) oppervlakte te maken.

De waterschappen hebben altijd een zeer specifieke taak behartigd. Het is een doelcorporatie. Zij hebben vanuit die taakopdracht altijd volstrekt legitiem gehandeld door de waterbeheersing zodanig aan te pakken dat het intensievere grondgebruik mogelijk is geworden. Daarbij is niet of zéér beperkt gekeken naar de randeffecten van de verbeterde

(35)

waterbeheersing - randeffecten die bij een "verbeterde" waterbeheersing optreden ten aanzien van natuur en landschap. In het proces van water-beheersingsmaatregelen waren die randeffecten steeds minimaal, maar wel trendmatig. De drang tot meer voedselproduktie beperkte het zicht op deze trendmatige effecten.

De geweldige intensivering van het grondgebruik, vooral ten aanzien van de landbouw en de verstedelijking, heeft grote gevolgen gehad. Het oppervlaktewater, zowel de grotere watervlaktes als de kleine watergan-gen, beken, sloten en dergelijke, heeft die effecten duidelijk gemerkt. Ik wil een aantal gevolgen noemen:

Ten aanzien van de kwantiteit:

- noodzaak tot betere, snellere afvoer van water uit de

landbouwge-bieden ;

- noodzaak tot een dieper ontwateringsniveau; - noodzaak tot beter beheersbare afwateringsmiddelen;

- noodzaak tot afvoer van toenemende hoeveelheden water uit verstede-lijkte en geïndustrialiseerde gebieden.

Ten aanzien van de kwaliteit:

- lozing van vervuild water;

- uitspoeling van voedingsstoffen van landbouwgronden;

- opruimen van houtopstanden langs beken in verband met verbreding en onderhoud;

- normalisatie van beken in verband met snellere afvoer.

De waterschappen reageerden secundair op deze ontwikkelingen. Zij zijn daarin ook niet aangemoedigd door het Rijksbeleid in dezen. Subsidiere-gelingen voor de verbetering van de waterbeheersing worden getoetst op rendement. Op zichzelf juist, doch doorslaggevend daarbij is het land-bouwkundige rendement.

Er begint in de laatste decennia echter langzaamaan een kentering te komen in het denken en doen ten aanzien van het waterbeheer. De heer Saeys van Rijkswaterstaat vergeleek in een voordracht voor de "Interna-tionale Arbeitsgemeinschaft für Wasserwerke im Rheineinzugsgebiet" de hoofddoelstelling uit de Nota Waterhuishouding 1968 met de hoofddoel-stelling voor waterbeleid uit de in voorbereiding zijnde Nota Water-huishouding. In 1968: "de weg aan te geven die moet worden gevolgd om

(36)

in de toekomst tot een goed functionerende waterhuishoudkundige struc-tuur te komen". In 1.990: "de conditionering van de watersystemen, dat wil zeggen deze zodanig beheren en tot ontplooiing laten komen, dat ze aansluiten bij de toegedachte ecologische en gebruiksdoelstellingen (wensen van de samenleving); daarbij uitgaande van de potenties van de watersystemen en met gebruikmaking van een adequate infrastructuur".

Integraal waterbeheer

Hoe vertalen de waterschappen nu hun taak? In het kwantiteitsbeheer door de zorg voor het water op te vatten als "de zorg voor een goede waterbeheersing", welke zodanig goed afgewogen dient te geschieden, dat op voldoende en evenwichtige wijze rekening wordt gehouden met andere belangen, zoals natuur- en milieubeheer, drinkwatervoorziening, recrea-tie en grondwaterbeheer. In het kwaliteitsbeheer door te beginnen met het zuiveren van verontreinigende lozingen via de bouw van rioolwa-terzuiveringsinstallaties en een uitbouw naar het bereiken van een bepaalde waterkwaliteit en naar sanering aan de bron.

Wanneer deze beide beheerstaken niet afzonderlijk worden bekeken, maar in samenhang met elkaar, kan worden gesproken van integraal waterbeheer. Onder deze vorm van waterbeheer is dan te verstaan: het totale pakket aan maatregelen, dat gericht is op een optimale bescher-ming tegen water (de bedreigende kant), een optimaal gebruik van water voor mens en natuur (in relatie tot de toe te kennen functies aan de verschillende oppervlaktewateren en hun stroomgebieden), op een econo-misch en maatschappelijk verantwoorde wijze.

De te treffen maatregelen door het waterschap liggen aktief in de sfeer van inrichtings-, beheers- en onderhoudsraaatregelen wat het kwantiteitsaspect betreft en in de sfeer van bouw, beheer en exploita-tie van rioolwaterzuiveringsinstallaexploita-ties wat het kwaliteitsaspect betreft. In passieve zin kan het waterschap via het vergunningenstelsel maatregelen treffen.

Voor de waterschappen wordt het complex aan inrichtings-, beheers-en onderhoudsmaatregelbeheers-en vastgelegd in ebeheers-en waterkwantiteitsbeheersplan. Waterschappen met beide beheerstaken (kwantiteit en kwaliteit),zoals het waterschap Regge en Dinkel, kennen in dit verband een geïntegreerd waterbeheersplan.

(37)

Met het uitbrengen van het waterbeheersplan heeft het waterschap de intentie uitgesproken dat zij een geïntegreerd waterbeheer nastreeft, dus, in het doen en laten diverse belangen afweegt en de te treffen maatregelen ook daarop afstemt. Het waterschap heeft een bepaalde inspanningsverplichting op zich genomen die in de uitwerking kan leiden en ook leidt tot spanningen tussen de verschillende belangen van diverse grondgebruikers.

Belangenafweging

Bepaalde belangencategorieën zijn tot nu toe niet erg onderkend bij de afweging van investeringen in waterbeheersingswerken. In integraal waterbeheer moet dat wel. Het waterschap zal aan de hand van o.a. door de ruimtelijke ordening gestelde kaders, zoals het streekplan en het bestemmingsplan, een keuze maken waar werken uitgevoerd gaan worden, tot welke omvang en met welke belangen rekening moet worden gehouden. Het waterschap is dus niet de instantie die keuzen maakt met betrekking tot het grondgebruik. Zij is wel de uitvoerder van het waterbeheer ten gerieve van dat grondgebruik.

Nu is de ruimtelijke ordening ook niet altijd even duidelijk in haar doelstellingen. Als voorbeeld moge dienen een beektraject van enkele kilometers met op zich hoge natuur- en landschapswaarden. In het bestemmingsplan heeft deze beek de volgende bestemmingen gekregen:

i

- agrarisch gebied;

- agrarisch gebied met landschappelijke waarde; - water;

- esgronden; - natuurgebied.

Als het waterschap in die situatie een waterbeheersingsplan gaat opstellen vanuit de gedachte van integraal waterbeheer, dan levert dat bijzondere problemen op.

(38)

Maatregelen

Aan de hand van een tweetal voorbeelden gaan we na waar in de praktijk de problemen liggen bij de realisering van de uitgangspunten uit het integrale waterbeheersplan van ons waterschap. De voorbeelden betreffen het afwateringssysteem van de Geestersche Molenbeek en de Boekelerbeek. Voor een overzicht van beide stroomgebieden zie figuren l en 2.

; tracé Geesterse Molenbeek

^J stedelijke kernen

C3 natuur- en recreatiegebieden

•k rioolwaterzuiveringsinstallaties

Figuur 1. Ligging van de Geestersche Molenbeek

(39)

l

Het waterschap heeft een inrichtings-, beheers- en onderhoudsplan

opgesteld en is dat plan nu aan het uitvoeren. Het plan gaat uit van een tweetal functies voor het beeksysteem, namelijk een waterafvoerende functie, met name ten behoeve van de landbouw, en een natuurfunctie. De reeds getroffen en nog te treffen maatregelen zijn onder andere: 1. aanpassing van het profiel van de beek aan de af te voeren hoeveelheden water;

2. vervanging van oude duikers, onder andere door bruggen; 3. treffen van maatregelen om meandering weer mogelijk te maken;

*4. verwijdering van stuwen om de stroomsnelheid weer te

ver-groten;

5. aanleg van houtsingels langs de beek; 6. koppeling van stroomgebieden;

7- opsporing en beëindiging van verspreide vuilwaterlozingen.

Deze maatregelen betekenen soms "pijn" lijden voor bepaalde belangenca-tegorieën. Ten aanzien van de natuur: als aan een natuurlijk beeksys-teem moet worden gegraven, als de bodem moet worden verdiept, als boutwallen gerooid worden. Ten aanzien van de landbouw: als een optima-le ontwateringsdiepte niet mogelijk is, als grond moet worden afgestaan voor een houtsingel of voor meandering, als beperkingen moeten worden opgelegd bij lozingen van spoelwater, als te zware bemesting niet wordt toegestaan. Ten aanzien van de drinkwaterwinning: als extra winning, hoe goed van kwaliteit ook, niet meer wordt toegestaan.

Ook' voor het waterschap is het niet pijnloos. Er moeten extra investeringen worden gedaan, er gaat erg veel voorbereidingstijd zitten in deze projecten, er moet een nieuwe wijze van beheer en onderhoud worden ingepast, onder andere door het achterwege laten van chemisch onderhoud. Er moeten nogal wat weerstanden worden overwonnen in de diverse kampen alvorens tot een daadwerkelijke inrichting kan worden overgegaan. Daarbij komt, dat de bereidheid van de grondeigenaren om mee te doen, ook na lang praten, niet erg groot is. In het onderhavige gebied wordt vooralsnog op basis van vrijwilligheid getracht de gestel-de doelen te bereiken.

Bovendien is er een sterk beperkende factor in de uiteindelijk te bereiken meerwaarde van het beeksysteem. In het gunstigste geval, als het waterschap erin slaagt haar doelstelling van integraal waterbeheer te bereiken, blijft het effect toch beperkt tot het beeksysteem. Om

(40)

effecten in breder verband te bereiken is een andere aanpak nodig die uitsteekt boven de directe invloedssfeer van het waterschap. Te denken is dan aan een compleet geintegreerd grondgebruikssysteem gericht op kleinschaligheid, evenwicht tussen natuur en cultuur, en evenwicht tussen diverse vormen van grondgebruik. Maatregelen in die sfeer zijn onder andere:

- extensivering van het gebruik van landbouwgronden, met name in de bovenlopen/brongebieden;

- aanplant van grotere boscomplexen; - vrije meandering van beken; - aanleg van houtwal-corridors;

- géén lozing van vervuild water in het watersysteem; - verkleining van de ruimtelijke schaal.

Het is gewenst om naar deze vormen van geïntegreerd grondgebruik en daarop afgestemde vormen van waterbeheer uitgebreid onderzoek te verrichten.

< tracé Boeketer beek

t%? stedelijke kernen

C~J natuur- en recreatiegebieden

+ rioolwaterzuiveringsinstallaties

(41)

In de tweede plaats wordt nader ingegaan op de maatregelen in het stroomgebied van de Boekelerbeek. Dit gebied heeft een oppervlakte van circa 1.865 hectare. Het karakter van dit gebied is duidelijk anders dan dat van het stroomgebied van de Geestersche Molenbeek. Het gebied wordt geflankeerd door twee grote stedelijke kernen, Enschede en Hengelo. In het gebied zelf liggen enkele kleinere stedelijke kernen en er is industrie gevestigd. Het landelijk gebied kent een aantal land-goederen met afwisselend boscomplexen en landbouwgronden. Overigens is het een betrekkelijk kleinschalig landbouwgebied. Door de nabijheid van steden is er een grote recreatiedruk.

Het grondgebruik in dit gebied is aanzienlijk complexer dan in het vorige. Dat heeft ook extra gevolgen voor het watersysteem: het stede-lijk gebied heeft een versnelde afvoer van water tot gevolg hetgeen noodzaakt tot grotere profielen; op het beeksysteem lozen drie rioolwa-terzuiveringsinstallaties hun effluent; het beeksysteem heeft een belangrijke recreatieve functie.

Integratie en optimalisering van deze functies in het kader van integraal waterbeheer is complex geworden. Ik wil een paar knelpunten aanduiden:

1. Het verwerken van afvoerpieken uit het stedelijk gebied vraagt grote tot zeer grote profielen van watergangen, ook waar deze door landschap-pelijk of natuurwetenschaplandschap-pelijk interessante gebieden lopen.

2. De kwaliteit van het water wordt in het onderhavige gebied bepaald door de kwaliteit van het effluent van de drie rioolwaterzuiveringsin-stallaties, door periodieke overstorten uit het stedelijk gebied, door diffuse lozingen van bebouwing in het buitengebied, en door intensieve landbouw.

In het Boekelerbeekgebied wordt in het kader van de planuitwerking gedacht aan de volgende maatregelen:

- verruiming van het profiel van de beek; afkoppeling (afvoer naar een andere watergang) van een surplus aan water om een zeer grote ingreep in het profiel te voorkomen;

- aanbrengen van beekbegeleidende houtopstanden;

- concentratie van effluentstromen, en eventueel gedeeltelijk laten vervallen van effluent-afvoer door het aanleggen van een rioolperslei-ding naar een andere rioolwaterzuiveringsinstallatie;

- opsporen en beëindigen van diffuse lozingen.

(42)

Op wat langere termijn wordt tevens gedacht aan: - aanleg vloeiveld;

- uitbreiding zuiveringscapaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstalla-tie Enschede-Zuid;

- terugdringen van het lozen van stoffen die niet door de rioolwater-zuiveringsinstallatie kunnen worden verwijderd, onder andere zware metalen.

Ten aanzien van het watersysteem van het stroomgebied Boekelerbeek kunnen we samenvattend stellen, dat er nu maatregelen worden voorbereid om de Functies van het watersys teem meer naar een optimum te brengen. In dit gebied met zijn sterke stedelijke invloed zal dat niet resulte-ren in een watersys teem dat voldoet aan de hoge eisen t die aan een

natuurlijk beeksysteem kunnen worden gesteld. We kunnen de ontwikkeling naar een hoge mate van natuurlijkheid wel op gang helpen door aan een aantal randvoorwaarden te voldoen. De afvoerfunctie van het systeem en de landschappelijke inpassing van de watergangen kunnen in het verbete-ringsplan wel vrij optimaal worden gemaakt.

Integraal waterbeheer dient in dit stroomgebied anders te worden ingevuld dan in het stroomgebied van de Geestersche Molenbeek. Dit komt duidelijk tot uitdrukking in de financiële consequenties.

SamenueTking met grondeigenaren

Voor de realisatie van verbeteringswerken aan watergangen is de

samen-werking met de aanliggende grondeigenaren van wezenlijk belang. Een

verbeteringsplan behoeft oppervlakte grond voor de verbreding of de

aanleg van onder andere houtwallen. Ook na de fase van de uitvoering,

de beheersfase, is een goede verstandhouding met de grondeigenaren

belangrijk.

Zolang en voorzover de uit te voeren verbeteringsmaatregelen in het

belang van de aanliggende eigenaar zijn en hij dat belang ook

onder-kent, zal zijn bereidheid om aan de uitvoering van het plan mee te

werken veelal probleemloos zijn. Vaak beperkt het belang van de

aanlig-gende grondeigenaar zich tot het opheffen van wateroverlast met

betrek-king tot het grondgebruik (landbouwgrond).

(43)

Wanneer de reikwijdte van het plan echter verder gaat dan dit beperkte belang, dan zal de bereidheid tot meewerken afnemen. Het belang van de grondeigenaar kan soms zelfs negatief zijn zodat een vergaand beroep op zijn gemeenschapszin moet worden gedaan om hem tot medewerking te bewegen.

De beide hiervoor genoemde integrale verbeteringsprojecten moeten in hun geheel worden uitgevoerd, dat wil zeggen dat het waterschap zover wil gaan dat alle grondeigenaren hun steentje bijdragen, hetzij goed-schiks (vrijwillige medewerking) hetzij kwaadgoed-schiks (toepassing art. 12 Waterstaatswet 1900 of onteigening).

Het uitgangspunt bij de realisatie is namelijk het gelijkheidsbegin-sel. Dit kan tot aanzienlijke spanningen leiden bij de grondverwer-vingsprocedure. Een gelukkige omstandigheid is dat veelal slechts bij een kleine minderheid dwangprocedures moeten worden toegepast.

Noch het waterschap, noch de grondeigenaren hebben veel ervaring met de realisatie van integrale waterbeheersingsprojecten. De grondeigena-ren ervagrondeigena-ren die nieuwe inrichtingsmaatregelen voor beektrajecten als een modeverschijnsel van enkele "groene jongens" en vinden het vreemd dat het waterschap een dergelijk plan propageert. Ook het waterschap zelf moet wennen aan de nieuwe inzichten, die overigens nog niet in brede lagen van de waterschapswereld onverkort worden gesteund.

In het proces van gewenning moeten beide partijen naar elkaar toegroeien. Het waterschap zal intern maar vooral extern, richting grondeigenaren, uitgebreide voorlichting moeten geven over de diverse aspecten van de moderne integrale verbeteringsplannen. Ze zal ook in de beheersfase veel contact met de aanliggende grondeigenaren moeten onderhouden om hen inzicht te geven in de doelstelling van de genomen en nog te nemen beheers- en onderhoudsmaatregelen.

Het waterschap zal strak moeten blijven vasthouden aan het gelijk-heidsbeginsel, om naar de goed meewerkende grondeigenaren toe als een betrouwbare partner over te komen. In dat kader zal ze de beheersdoel-stellingen niet alleen duidelijk moeten uitleggen, maar ze ook daadwer-kelijk uitvoeren.

Een vertrouwensrelatie opbouwen - het waterschap heeft die relatie wel ten aanzien van het traditionele beheer, maar nog niet ten aanzien van het integrale waterbeheer. De beide genoemde integrale verbete-ringsobjecten binnen het waterschap Regge en Dinkel geven een tendens aan dat dit mogelijk is.

(44)

riauoord

Uitvoering van alle werken die nodig zijn om geheel aan de inspannings-verplichting van integraal waterbeheer te voldoen, vraagt aanzienlijke investeringen. Daarbij is voor het Boekelerbeeksysteem te denken aan enige tientallen miljoenen guldens en voor de Geestersche Molenbeek aan enkele miljoenen guldens. Onze ingelanden, boeren, burgers en buitenlui zullen deze en alle volgende grote investeringen ten behoeve van inte-graal waterbeheer via de waterschapslasten moeten opbrengen. De pijn die daarvoor moet worden geleden is vooralsnog zodanig dat bestuurders terughoudend reageren.

Het is echter niet zo dat alle kosten welke uit de aanpassingsmaat-regelen voortvloeien op het konto van integraal waterbeheer moeten worden geschreven. Een belangrijk deel moet ook worden geïnvesteerd als op de traditionele wijze aanpassingswerken worden uitgevoerd.

Ter illustratie is een vergelijkend kostenoverzicht toegevoegd van drie varianten voor de aanpassing van de Geestersche Molenbeek en haar bovenlopen (zie tabel 1). Voor deze extra kosten zal een oplossing moeten worden gevonden. Vooraleerst is er een samenhangend overheidsbe-leid nodig dat de geschetste integrale ontwikkeling mogelijk maakt. Niet alleen via een passief overheidsbeleid, maar vooral door een aktief overheidsoptreden, zowel bij rijk, provincie, gemeenten en waterschap. Instrumenten als landinrichting en relatienota kunnen daarbij als voorbeeld dienen.

Er zal nog veel water door de Geestersche Molenbeek en de Boekeler-beek gaan, alvorens maatregelen in het kader van integraal waterbeheer, in coöperatie met de diverse belanghebbende partijen, zullen kunnen plaatsvinden. Anderzijds is het voor het waterschap de moeite waard om op de thans ingeslagen weg door te gaan.

(45)

Tabel 1. Vergelijking 3 alternatieven voor de aanpassing van de Geestersche Molenbeek.

Beschrijving alternatieven:

Alternatief 1. Huidige situatie voortzetten. Geen verbetering; geen gronden in eigendom verwerven; geen nieuwe beplantingen aanleggen; knelpunten ten aanzien van afvoer via klein en groot onderhoud ophef-fen; onderhoud beplantingen blijft bij ingelanden.

Alternatief 2. Plan gericht op afvoerfunctie en éénzijdig mechanisch onderhoud. Verbetering op landbouwkundige normen; optimale afvoerfunc-tie; éénzijdig hout verwijderen ten behoeve van het machinale onder-houd; verwerving van gronden ten behoeve van aanleg onderhoudspaden in het benedenstroomse gedeelte (9,3 km); aanleg van nieuwe beplantingen; klein en groot onderhoud gestandaardiseerd uitvoeren; onderhoud be-staande beplantingen blijft bij de eigenaren, onderhoud nieuwe beplan-tingen door het Waterschap, voor zover het Waterschap eigenaar is van de ondergrond.

Alternatief 3- Verbetering op aangepaste landbouwkundige normen, d.w.z. veelal minder diep ontwateren. Inrichting van de dwarsprofielen en het lengteprofiel zodanig dat natuurontwikkeling wordt geoptimaliseerd; grondverwerving ten behoeve van aanleg beekbegeleidende beplanting; opstellen van een integraal beheers- en onderhoudsplan.

Alt. l Alt. 2 Alt. 3

Kosten: Beekverbetering 3.100.000 2.700.000 Grondverwerving 60.000 420.000 Aanleg beplantingen 40.000 132.500 Klein onderhoud 93.000/jr 34.000/jr 27.000/jr Groot onderhoud 38.000/jr l4.000/jr l6.500/jr Onderhoud beplantingen - 5.000/jr 24.000/jr totaal eenmalig 3.200.000 3.252.500 totaal per jaar 130.000/jr 53.000/jr 67.500/jr Functievervulling:

Afvoerfunctie matig optimaal voldoende Natuur- en land-schappelijke functie: - verbetering over: 9,0 km - handhaven huidige situatie over: 11.5 km 4,5 km 13,5 km - enige verslech-tering over: 11,0 km 7,0 km - sterke verslech-tering over: 11,0 km

totaal oordeel : matig slecht voldoende

(46)
(47)

Boer en natuur: beter af in een

driehoeksverhouding?

P.J. van der Heer

Onze verre voorvaderen leefden van wat moeder natuur hun, afhankelijk van de seizoenen, te bieden had. De jacht, de visvangst en het verzame-len van eetbare planten. Echter, deze voedselbronnen waren onvoorspel-baar en bovenal niet toereikend voor de steeds groeiende bevolking. Het gevolg was dat zich tijdens de overgang naar de Nieuwe Steentijd een verandering in het gedrag van de mens voordeed: hij ging zijn voedsel-bronnen organiseren; primitieve vormen van landbouw en veeteelt kwamen op. Ruim 6000 jaar geleden kwam ook Nederland met deze leefwijze in aanraking: de eerste boeren vestigen zich dan in Limburg. Onze voorva-der uit de Nieuwe Steentijd treft dan een partner die zich vanaf de laatste ijstijd tot volle bloei heeft ontwikkeld: Moeder Natuur.

In de loop der eeuwen groeit er tussen boer en Moeder Natuur een relatie die zich boven alles laat kenmerken met evenwichtig; zowel boer als natuur hebben baat bij hun relatie.

Ons beeld van het boerenbedrijf van vroeger is dat de boer door op verstandige en liefdevolle wijze van zijn land gebruik te maken in zijn levensonderhoud wist te voorzien; als geen ander had hij voeling met het land en wist hij dat als hij teveel van het land zou vragen "de natuur" vroeger of later op meedogenloze wijze zou terug slaan: misluk-king van de oogst. De uitbundige aanwezigheid van veel vogels en plantesoorten was er een teken van dat de boer zijn land niet over-vroeg. Kortom, boer en natuur waren eikaars partners.

(48)

plaats-vond, gaf het gebied een open karakter, dooraderd met restanten van het daarvoor overal aanwezige moerasbos. Tezamen met het boerengebruik, dat eeuwenlang volgens een zelfde stramien is uitgevoerd, leverde dit een zeer gevarieerd landschap waarin plaats was voor zeer grote aantallen weidevogels en zeer veel plantesoorten.

Deze verrijking is sinds de laatste eeuwwisseling omgeslagen in een verarming. De introductie van kunstmest, de mechanisatie en de verre-gaande rationalisatie van het boerenbedrij f betekenden dat veel weide-vogels een veer moesten laten en veel plantesoorten het onderspit delfden. De bonte leefgemeenschap van de polder is zeer sterk uitge-dund, een proces dat zich vandaag de dag nog steeds voltrekt.

Deze verschraling baart velen zorg. Het nieuwe beeld van de boer is dat hij, opgejaagd door nieuw-economisch denken en ondersteund door een geweldige hoeveelheid technologie, steeds meer is veranderd tot een kille heerser. Veel natuurlijke beperkingen van vroeger bestaan niet meer; de boer deelt de lakens uit. Hij heeft geen of nauwelijks tijd voor, of boodschap aan, wat de natuur vertelt, en de natuurlijke rijkdom is hem een luxe franje, te gering in betekenis om serieus te nemen. De verhouding boer-natuur is sterk bekoeld.

Echter, een derde partij heeft zich aangediend, bestaande uit een heterogene groep mensen die zich inspant voor het behoud van de diver-siteit aan natuur op het vroegere boerenbedrijf.

De koms t van de derde parti j betekende een dr iehoeksverhouding boer-natuur-derde partij. Deze derde partij heeft zich de zorg voor de natuur aangetrokken en probeert het voortbestaan ervan te bewerkstelli-gen . Zij heeft daarvoor een groot scala aan instrumenten ontwikkeld, variërend van reservaten tot nestbeschermers, van Regeling Onderhoud Landschapselementen tot natuurwerk-zomerkampen. De belichaming ervan vinden we zowel in de particuliere als in ambtelijke organisaties.

Dit verhaal is erop gericht om een antwoord te geven op de de vraag:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The expected results are to optimize production in geothermal reservoirs by obtaining information about the influence of environment-friendly chelating agents on

Alle Ou-Testa- mentiese verwysings in dié verband is gekoppel aan die Bybelhebreeuse woord saris behalwe in Deuteronomium 23:1 waar die kastrasieproses om- skryf word sonder dat

Having established that visual perception is a cognitive process and 'that art like science begins with highly abstract general principles', Arnheim proceeds to

Stokvis (1979:vii) beweer tereg dat sport soveel nuanses vertoon dat daar dikwels groat verskille in die omskrywing daarvan voorkom. Dit is 'n w1keldwoord wat in

Daarnaast is de luchtverdeling in de afdeling bij alle ventilatieniveaus zeer goed en is grondl&lt;anaalventilatie prima te com- bineren met de beschikbare

In de voorjaarsteelt van 1979 werden 14 nieuwe kropslarassen van het klassieke type en 2 nieuwe kropslarassen van het opgerichte type op hun

Deze selectie op grootte van de correlatiecoëfficiënten en niet een keuze van de &#34;werkelijk van invloed zijnde&#34; factoren geeft de tabellen XIII e.. De bedoeling van

Het mest- gedrag van de varkens is essentieel in de Star+-stal aangezien deze stal veel dichte vloer heeft, waardoor er een vrij groot risico bestaat op het bevuilen van deze