• No results found

Milieuwater- en bodemonderzoek 3HVE Aardrijkskunde/Biologie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Milieuwater- en bodemonderzoek 3HVE Aardrijkskunde/Biologie"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Namen: ………

………

Klas: …………..

2018 © Heleen van Dijck, Peter Hogenkamp, Rob ter Voert en Marjan Bos

Milieuwater- en bodemonderzoek

3HVE Aardrijkskunde/Biologie

(2)

Inhoudsopgave:

Pag. 3 Inleiding & doel project & beoordeling Pag. 4 Voorbereidende lessen ak en bio Pag. 4 Dagindeling.

Pag. 5 Handleiding maken verslag.

Pag. 7 Onderdeel Biologie.

Pag. 10 Proef 1: Algemene bepalingen.

Pag. 11 Proef 2. Bepaling waterkwaliteit met behulp van kleine waterdieren (macrofauna).

Pag. 15 Het maken van een herbarium.

Pag. 16 Onderdeel Aardrijkskunde.

Pag. 30 Bijlagen 1 en 2. Plattegrond te onderzoeken gebied.

(3)

Inleiding

Voor het vak aardrijkskunde en biologie gaan jullie een praktische opdracht uitvoeren. Het gaat om een project dat deels in het veld wordt uitgevoerd en deels op school. Aan het einde leveren jullie een verslag in dat voor zowel het vak biologie als ook voor het vak aardrijkskunde meetelt.

Het project wordt uitgesmeerd over 3 weken:

week 1: groepen maken, met aardrijkskunde of bio het veld in ter voorbereiding week 2: met bio of ak het veld in ter voorbereiding (afh. van week 1)

week 3: veldwerk ak en bio, maken verslag Wat is het doel van dit project?

Doel:

1.Bepaling van de waterkwaliteit van stromend- en stilstaand water via de methode van Moller-Pilot van de wateroverloop achter de rondweg.

2. Inventariseren flora in het gebied en daar een herbarium van maken.

3. In kaart brengen van het te onderzoeken gebied.

4. Grondsoortbepaling en koppeling maken aan/met de flora die er groeit.

Hiervan wordt een verslag gemaakt. Dit verslag bevat de volgende onderdelen:

- tekeningen van de gevonden waterdieren (macrofauna), - het herbarium,

- een uitgebreide beschrijving van het gebied (incl. legenda etc.) en - uitstrijkjes van de boringen die er gedaan zijn.

Tevens wordt daaraan gekoppeld welke grondsoort (en) er zijn gevonden en de beschrijving in relatie met de flora (planten). Het verslag wordt gemaakt in ‘word’ en wordt op school uitgeprint.

Tekeningen worden toegevoegd.

Het geheel leveren jullie in bij Rob ter Voert op de project dag in week 3 Beoordeling

Het verslag wordt door de docenten van aardrijkskunde en biologie nagekeken. Rob ter Voert beoordeelt de tekeningen. Dit levert 3 cijfers op waarvan het gemiddelde cijfer voor zowel ak als ook voor bio als SO meetelt.

We hopen dat jullie het project als leerzaam maar vooral ook als leuk zullen ervaren!

Sectie ak Sectie bio

3

(4)

Voorbereidende lessen ak en bio:

Leerlingen werken in groepen van 4, twee klassen per dag.

Indeling project Aardrijkskunde/Biologie voor 3 HVE.

Leerlingen werken in groepen van 3 of 4.

2 voorbereidende lessen:

Les bio: Verzamelen van de planten in het (te onderzoeken) gebied voor het

maken van een herbarium. Deze planten worden gedroogd. Bepaling waar er geboord wordt voor aardrijkskunde.

Les ak: Het gebied in kaart brengen + demonstratie grondboring. Achterin dit boekje vind je lege topografische plattegronden van het gebied dat jullie volgens de richtlijnen van het maken van een topografische kaart verder in moeten vullen.

Les bio indien er tijd is:

Het bekijken m.b.v. microscoop en binoculair naar waterorganismen + uitleg Millor- Pilot formule. Dit ter voorbereiding van de bepalingen die ze die dag gaan doen.

Indeling veldwerkdag zelf.

Start 8.30 Verzamelen in D010 en D003.

8.30 – 10.10.

Eén klas gaat de eerste 45 min. het biologische gedeelte doen; watermonsters nemen, terwijl de andere klas het gedeelte van aardrijkskunde gaat doen (boringen). Daarna wordt er

gewisseld. Voor biologie vangen van de dieren en voor aardrijkskunde de drie boringen verrichten.

10.10

Terug naar school en korte pauze.

10.30 – 12.00

Materiaal verdelen en beginnen met de taakverdeling.

Taken zijn bijv. herbarium maken en uitprinten, tekeningen maken van de dieren, pH bepaling water, grondboringen uitwerken/vegen en maken kaart en legenda van het gebied.

Ps. Als jullie eerder klaar zijn kun je terug naar school om alvast met de verwerking van je resultaten te beginnen.

12.00 – 12.30

(5)

Jullie zitten op de projectdag met je eigen klas in een vast lokaal (D010 of bD003). In dit lokaal staan microscopen, binoculairs en laptops voor jullie klaar.

Verslaglegging

In het verslag moeten de volgende punten aanwezig zijn.

Verslaglegging volgens de natuurwetenschappelijke methode zoals hieronder beschreven staat.

Punt 2a en 2b doe je in de week voorafgaand aan het veldwerk.

1. Titelblad (met een titel die de lading dekt, dus niet “werkstuk 3 Havo”) 2. Inleiding (een korte omschrijving van je onderzoek)

Hierin maak je de lezer duidelijk waarin je geïnteresseerd bent. Daarnaast zeg je iets over het organisme (plant, dier of mens) waaraan je het onderzoek uitvoert. Meer informatie bij 4c.

2a. Verder formuleer je hier je probleemstelling/vraagstelling. Hierin formuleer je kort en krachtig wat je gaat onderzoeken. Een vraagstelling dient altijd te eindigen met een vraagteken.

Denk erom: een lezer weet nog van niets, dus geen details opnemen in de vraagstelling, die een lezer nog niets zeggen!!

2b. Ook vermeld je de hypothese van je onderzoek. Hierin beschrijf je wat je denkt dat de conclusie van je onderzoek zal zijn. Deze wordt in principe niet verder toegelicht. Pas aan het einde van je onderzoek concludeer je of je hypothese goed of fout was. Ook voor de hypothese geldt dat je geen details opneemt die de lezer niet kent!!

2c. Theorie.

Hierin staat informatie over de planten- en/of diersoort, maar ook over de bodemsoorten en wat er over jouw onderzoek zoal bekend is.

3. Materiaal & Methode:

Deze wordt ook wel uitvoering genoemd. De materiaal en methode bestaat eigenlijk uit twee onderdelen.

3a.De benodigdheden; dus alles wat je tijdens het onderzoek aan materialen en stoffen hebt gebruikt. (letterlijk over te nemen uit hoofdstuk biologie en aardrijkskunde verderop in deze handleiding)

3b. De werkwijze;

Hierin beschrijf je precies hoe je het onderzoek gaat uitvoeren, al dan niet met een toelichting.

Ook kun je hier schema’s en of tekeningen opnemen van je proefopstelling. Ook de berekening van de Moller-Pilot formule hoort hierin te staan (zie uitleg blz 12)

NB: jullie gaan meerdere onderzoeken uitvoeren zoals grondboringen maar ook

wateronderzoek en plantendeterminatie. Dit onderdeel bestaat dus uit meerdere kleine paragrafen / subhoofdstukjes in je verslag.

4. Resultaten:

1. Tekeningen van de gevonden waterdieren 2. Bepaling van de waterkwaliteit

3. Een herbarium van de gevonden planten

4. Een topografische kaart incl. legenda van het te onderzoeken gebied

5

(6)

5. “Vegen” van de bodemmonsters, 3 boringen

6. Bepalen van de pH van de A-laag van de drie grondboringen

7. Beschrijving in relatie met de flora over de gevonden planten en de grondsoort waar ze vookomen

5. Conclusie:

Hier vermeld je wat volgens de resultaten het antwoord is op de vraagstelling. Vervolgens trek je hieruit je conclusies en vergelijk je deze met de opgestelde hypothese en je concludeert of die goed of fout was.

6. Discussie:

Hier geef je een toelichting over je gevonden resultaten en conclusies. Hier kun je ook allerlei andere opmerkingen over het onderzoek kwijt, bijvoorbeeld: Wat betekent jouw gevonden kwaliteitsklasse nou eigenlijk en is er een verklaring voor te vinden waarom de kwaliteit goed of minder goed is?

Je kunt hier vermelden wat er tijdens het onderzoek mis is gegaan of eventueel anders had gemoeten. Dus schrijf hier geen onzinnige, niet ter zake doende opmerkingen neer!

(7)

Onderdeel Biologie

Waterkwaliteitsbepaling van een sloot en een poel en de inventarisatie flora.

3. Inleiding praktisch gedeelte:

Je werkt in groepjes van 4. Elke groep levert een verslag in dat volgens de

natuurwetenschappelijke denkwijze is gemaakt: vraagstelling -hypothese -werkwijze -resultaten -conclusie.

3.1. Benodigdheden:

 planktonnetten

 jampotten

 fotobakken

 pipetten

 handloepen (10x)

 plastic petrischalen

 lepels

 determineertabellen

 eventueel microscopen en stereomicroscoop

 dit practicumboekje + invulstencils

3.2. Waterbemonstering.

Verschillende plaatsen van de twee wateren bemonsterd d.m.v. planktonnetten en handzeven.

De respectievelijke vangsten worden overgebracht in plastic flessen en emmers met deksels.

open water: een planktonnet wordt langzaam door het water getrokken. De vangst wordt overgebracht in flessen door het buisje onderaan het net los te draaien. Er kan zowel aan het oppervlak als onder water bemonsterd worden. Grotere gewervelde dieren kunnen ook met een handzeef uit het water geschept worden. Oeverrand: te demonsteren zowel met een planktonnet als met een handzeef.

7

(8)

3.3. Determinatie

Om de organismen goed te kunnen observeren, worden de netten leeggegoten in witte plastic borden. Met een lepel of pipet kunnen ze worden gevangen en worden overgebracht in

petrischalen om ze nog beter te kunnen waarnemen. Kwetsbare dieren worden eventueel met een vochtig, zacht penseel overgebracht.

Ideaal is een determinatie ter plaatse voor de grotere organismen (macrobepaling), voor de microbepaling is het beter een volle emmer mee naar school te nemen nl. door zuurstofgebrek kunnen deze organismen snel afsterven of ze worden door andere dieren geconsumeerd.

Het determineren of het op naam brengen van de organismen gebeurt aan de hand van tabellen en handleidingen die in het lokaal liggen.

(9)

3.4. Om de waterkwaliteit te bepalen worden de volgende bepalingen gedaan:

Proef 1. algemene bepalingen:

Je neemt een watermonster en let hierbij op kleur, geur, schuim en troebeling.

Proef 2. Biologische bepaling:

Dit onderdeel bestaat uit 1 bepaling:

Bepaling waterkwaliteit met behulp van kleine waterdieren (macrofauna); dit gebeurt via het systeem van Moller-Pillot. Bij dit systeem worden de organismen ingedeeld in groepen naar gelang van de verontreinigingsgraad waarbij ze het meest voorkomen. De methode is gebaseerd op hoe de dieren zuurstof uit het water halen. In zuurstofarm water zitten andere dieren dan in zuurstofrijk water. Zuurstofarm water is per definitie vervuilder dan zuurstofrijk water.

We kijken naar het verschil in waterkwaliteit tussen een sloot en een poel.

Het water van de sloot stroomt als het geregend heeft, het water van de poel staat altijd stil.

9

(10)

Proef 1: Algemene bepalingen.

Benodigdheden:

▪ jampot Werkwijze:

Je neemt in een jampot een monster van het te onderzoeken water en kijkt naar de volgende onderdelen:

- geur, - kleur,

- schuim (geef dit aan met: 1=veel, 2=weinig, 3=geen),

- troebeling (geef dit aan met: l=ondoorzichtig, 2=beetje ondoorzichtig, 3=beetje doorzichtig, 4=helder) .

Vul in de onderstaande tabel je resultaten in.

Bepaling Stilstaand Stromend

Geur

Kleur

Schuim

Troebeling

(11)

Proef 2. Biologische bepalingen.

Inleiding:

Aan de hand van plankton en de macrofauna in het water kun je de waterkwaliteit bepalen (hydrobiologisch onderzoek). Doel van het hydrobiologisch onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de aard en het functioneren van het water ecosysteem. Dit is het relatiestelsel van levende organismen (planten en dieren) en hun omgeving (watermilieu), waarin onder andere de fysische en chemische samenstelling van het water van belang is.

Proef 2. Waterkwaliteitsbepaling op grond van macrofauna (Moller-Pillot). (K-waarde) Inleiding:

Onder macrofauna verstaan we alle ongewervelde waterdieren, die met het blote oog zichtbaar zijn. De macrofauna is vooral indicatief voor saprobie (vervuiling), dat wil zeggen de afbraak in het ecosysteem. Deze komt behalve in de macrofauna-levensgemeenschap, tot uiting in de organische stof- en zuurstofhuishouding.

De meeste macrofauna-soorten leven gedurende een periode van 3 maanden tot 2- jaar.

Tijdens hun leven staan ze voortdurend bloot aan de omstandigheden in het water, zodat ze de toestand in het water weergeven van enkele maanden tot enkele jaren voorafgaande aan de bemonstering.

11

(12)

Beoordeling van de macrofauna.

Voor de beoordeling van de waterkwaliteit op grond van de macrofauna, wordt gebruik gemaakt van een methode, die afgeleid is van het systeem, dat ontwikkeld is door meneer Moller-Pillot (Tilburgse bioloog, geb. 1936)

De K-waarde.

Bij dit systeem worden de organismen ingedeeld in groepen naar gelang van de verontreinigingsgraad waarbij ze het meest voorkomen.

afnemende organische verontreiniging

en toenemend zuurstofgehalte

Eristalis-groep (Rattestaartlarven; larven van steekmuggen (witte muggenlarven). Geen zuurstof

een witte muggelarf (ware grootte ± 0,5 cm)

een rattestaart (ware grootte ± 1,5 cm) De Chrironomus-groep (Rode muggenlarven, Tubifex).

Weinig soorten. Individuen in grote aantallen.

Rode muggelarf (ware grootte ± 0,5 cm)

Tubifex (ware grootte ± 0,5 cm)

De Hirudinea-groep (Veel Bloedzuigers en waterpissebedden)

Bloedzuiger (ware grootte tussen de 1 en de 4 cm) Waterpissebed (ware grootte ± 1,5 cm) De Gammarus-groep (Veel Vlokreeftjes)

Vlokreeft (ware grote ± 1,5 cm)

(13)

De Calopteryx-groep (haftenlarven en kokerjuffers )

Larve van een haft (ware grootte ± 1 tot 3 cm)

larve van een kokerjuffer (ware grootte tussen de 1 en 5 cm)

13

(14)

Iedere groep bestaat uit een aantal soorten, die bij ongeveer dezelfde verontreinigingsgraad erg veel voorkomen. Je telt ALLEEN de verschillende soorten, NIET het aantal dieren. Je zult niet al deze soorten vinden, doordat de aanwezigheid van een soort o.a. afhankelijk is van jaargetijde, stroomsnelheid en andere factoren.

Om de waterkwaliteit (K-waarde) te bepalen wordt eerst bepaald welk percentage van de organismen in de diverse vervuilingsgroepen voorkomt. Vervolgens wordt het percentage van iedere groep met een eigen wegingsfactor vermenigvuldigd namelijk:

Tabel 2. Wegingsfactor voor de verschillende taxonomische groepen.

Groep: Afkorting Wegingsfactor

De Eristalis-groep (Rattestaartlarven; larven van steekmuggen (witte muggelarven) E 1

De Chrironomus-groep (Rode muggelarven, Tubifex) CH 1

De Hirudinea-groep (Veel Bloedzuigers en waterpissebedden) H 3

De Gammarus-groep (Veel Vlokreeftjes) G 5

De Calopteryx-groep (Veel haftelarven en Kokerjuffers) Cal 5

Bepalen van de kwaliteitsindex (k-waarde) (1,3,5). Dit gebeurt via de onderstaande formule.

K(1,3,5) = 1 x (% E + % Ch) + 3 x (% H) + 5 x (% G + % Cal)

Het getal wat hieruit komt (K-waarde) vergelijk je met de getallen in de onderstaande tabel 4. Zo bepaal je de kwaliteit van het water.

Tabel 3. Kwaliteitstabel van water.

K(1,3,5)-waarde Kwaliteitsaanduiding Kwaliteitsklasse

100 t/m 179 Zeer slecht I

180 t/m 259 Slecht II

260 t/m 339 Matig III

340 t/m 419 Goed IV

420 t/m 500 Zeer goed V

Zoek op internet op wat de kwaliteitsklasse betekent.

Benodigdheden:

 handzeven, planktonnetten, vijvernet

 emmers, liefst met deksel

 fotobakken

 pipetten

 handloepen (10x)

 plastic petrischalen

 lepels

(15)

WERKWIJZE:

a. Schep met het metalen net wat platenmateriaal van de bodem of de oever in de witte bak Let op dat veel organisch materiaal meeneemt (plantenresten etc.).

b. Onderzoek het water of er dieren inzitten zoals tabel 1 op blz. 10 .

Het is belangrijk voor de kwaliteitsbepaling het aantal verschillende SOORTEN te bepalen die je hebt gevonden. Dus niet het aantal individuen.

c. noteer nu het aantal soorten dat je gevonden hebt in de verzameltabel 4.

d. Vul dan de kwaliteitsindex (K) formule in en bereken de waarde m.b.v. de formule.

e. Noteer de kwaliteitsklasse en de kwaliteitsaanduiding in.

Tabel 4. Verzameltabel K-waarde

Groep Soort dier Aantal soorten

De Eristalis-groep (E) Rattestaartlarven

larven van steekmuggen (witte muggelarven) De Chrironomus-groep (Ch) Rode muggelarven

Tubifex De Hirudinea-groep (H) Bloedzuigers

Waterpissebedden De Gammarus-groep (G) Vlokreeftjes De Calopteryx-groep (Cal) Haftelarven

Kokerjuffers

K(1,3,5) = 1 x (% E……. + % Ch…………) + 3 x (% H……….) + 5 x (% G………. + % Cal…….) Type water K(1,3,5)-waarde Kwaliteitsaanduiding Kwaliteitsklasse

Sloot

Poel

15

(16)

Het maken van een herbarium.

Voorbereiding.

In de biologielessen ervoor gaan de leerlingen planten verzamelen in het gebied in de buurt waar ook de 3 boringen plaatsvinden.

Je verzamelt minimaal 25 planten. Deze worden gedroogd. Dit ter voorbereiding van het maken van een herbarium op de onderzoeksdag zelf.

Wat moet er in een herbarium staan?

Foto van internet

De gedroogde plant opplakken.

Onderstaande info opzoeken op internet.

Klein springzaad

Nederlandse Naam:

Klein springzaad Latijnse naam: Impatiens parviflora

Datum: 26-09-2005

(17)

Onderdeel Aardrijkskunde

Inleiding

Dit veldwerk/practicum is een onderdeel van het onderwerp "het Nederlandse

Landschap". Door middel van veldwerk krijg je de kans om een landschap anders te ervaren dan in een normale lessituatie. Je ontwikkelt bovendien een aantal

vaardigheden zoals karteren, omgaan met een grondboor en bodemdeterminatie.

We hopen dat je door middel van veldwerk niet alleen meer inzicht krijgt in het functioneren van een landschap, maar ook meer waardering.

Onderdeel 1: beschrijving en kartering van het gebied

Benodigdheden: • Kopie van de topografische kaart 1: 10.000.

• Kopie van de topografische kaart 125.000

• Vergroting van de kaart 1 : 10.000 (nodig voor het karteren).

• schrijfplankje (zelf maken).

• kleurpotloden.

Opdracht 1.

Geef een beschrijving van het gebied. Maak hierbij gebruik van hulpformulier A.

Opdracht 2.

Breng het gebied nauwkeurig in kaart. Gebruik hiervoor de vergroting van de kaart 1 : 10.000 en hulpformulier B.

17

(18)
(19)

HULPFORMULIER A. BESCHRIJVING VAN HET GEBIED. OPDRACHT 1.

1. Ligging van het gebied (dichtstbijzijnde dorp, boswachters, grote weg).

(Ruimte voor kaartkopie 1:25.000. bestudeerde gebied)

2. Wat is je eerste indruk van dit gebied? (beschrijf het uiterlijk ‘op het eerste zicht').

...

. ...……….

3. Open of gesloten landschap (bij 'open': horizon is vrij rechte streep, ver weg, staat er wind dan heb je daar snel last van).

...

4. Kenmerkende namen (straatnamen en veldnamen op de kaart).

...

5. Grondgebruik (akkerbouw, welke producten, veeteelt, bos, natuurterrein, overhoekje:

ongebruikte stukjes, woningbouw. Bedrijfsterrein, recreatieterrein, ……… ).

...

6. Percelen (gemiddelde grootte. vorm: ((on-)regelmatig).

...………..

7. Perceelsafscheiding ((greppels, sloten (let op waterstanden), houtsingels / wallen, bomen / bomenrijen.

Prikkeldraad, niets, combinatie van).

...………

8. Hoogteverschillen (reliëf) (duidelijk aanwezig 1 afwezig, al dan niet bepalend voor inrichting grondgebruik).

...…..

9. Grondsoort (kleuren, vochtigheid) aan oppervlakte.

...……

10. Kenmerken van de wegen (aantal, soort verharding, onverhard, recht, bochtig, belangrijkheid: lokaai, regionaal, nationaal ).

...………..

11. Overige landschapselementen (kanaal, beek, hoogspanningsleiding, ………. ).

...……….

Opdracht 2

19

(20)
(21)

Onderdeel II. Bodem en grondsoort – beschrijving en determinatie.

Het is de bedoeling dat je bij dit onderdeel 3 grondboringen uitvoert. Deze grondboringen vinden plaats ergens op 3 verschillende plekken in jullie

onderzoeksgebied. Geef de plaats van de elke boring nauwkeurig aan op de kaart van het gebied, die je gemaakt hebt bij onderdeel 1.

Benodigdheden: • grondboor.

• uitleggoot.

• flesje gevuld met water.

• aantal hulpformulieren voor bodembeschrijving.

Werkwijze bij een grondboring:

1. Maak de zode vrij van ongewenst materiaal als takjes, bladeren enz.

2. Draai de boor (met de klok mee!) zover de grond in dat het oog van de boor gevuld is (zie figuur 2). Hiervoor doe je ongeveer 3 slagen.

3. Vervolgens wordt de boor rechtstandig, met één hand op de stang net boven het grondoppervlak, eruit getrokken.

4. Voordat de grond uit het oog van de boor wordt gedrukt kijken we of er een verandering van de laag te zien is. Is dit het geval dan meten we de totale dikte van de laag voordat we de grond in de uitleggoot uitleggen. De dikte van de laag geven we aan op het invulformulier.

5. We leggen de inhoud van de boor steeds achter eikaar in de plastic buis. (figuur 3).

BEN JE KLAAR MET HET MAKEN, BESCHRIJVEN EN DETERMINEREN VAN

HET BODEMPROFIEL, STOP HET BOORGAT DAN MET HET MATERIAAL DICHT. EEN KOE OF PAARD KAN IN ZOON BOORGAT GEMAKKELIJK ZIJN POTEN (BENEN) BREKEN!

Opdracht 1.

Bodembeschrijving. Zie hulpformulieren C + D

Opdracht 2.

Bodemdeterminatie. Dit doe je ter plekke. Gebruik hiervoor de determinatietabel.

21

(22)

BODEMBESCHRIJVING

Gebruik bij de beschrijving van de lagen het hulpformulier en maak hierbij gebruik van de aangegeven termen (grondsoort, vochtigheid, plantenresten, bijzonderheden, grondwaterstand).

De bodem is opgebouwd uit verschillende lagen.

Deze lagen onderscheiden zich van elkaar door o.a.

kleur.

Geef van elke laag de kleur in de tabel op het hulpformulier aan. Voor het inkleuren van de bodemlagen maken we gebruik van een beperkt aantal kleurpotloden. Deze moeten zoveel mogelijk overeenkomen met de bodemkleuren.

Kleuren:

zwart - grijs - licht bruin - donkerbruin - geel en roestbruine vlekken.

Grondsoort.

Neem een eetlepel grond en maak het

druppelsgewijs nat, zo dat het net niet aan de vingers plakt. De vorm die we nu aan het natte materiaal kunnen geven, geeft informatie over de grondsoort. In de onderstaande tabel 1 kunnen we nu de grondsoort gaan bepalen.

Werk vanaf 1 (zie tabel) alle vormen af. Kom je bijvoorbeeld tot en met 4 dan bestaat het materiaal uit : leem.

(23)

Hulpformulier C.

Vochtigheid.

Neem van elke laag een hand vol grond en voel of de grond droog, vochtig of nat (doordrenkt)- is.

Vochtigheid: droog, vochtig of nat.

Plantenresten.

In het gedeelte van de bodem net onder het aardoppervlak zijn meestal resten van planten aanwezig. Schat de hoeveelheid plantenresten en geef dit aan in de tabel.

Plantenresten: veel, weinig of geen.

Bijzonderheden.

Naast bovenstaande kenmerken zijn er misschien nog andere kenmerken van de lagen die je opvallen.

Geef deze dan ook in de tabel aan.

Grondwaterstand.

Ben je klaar met het maken van de beschrijving van het totale profiel dan kun je nog de diepte van het grondwater meten. Boor daarvoor zo diep, dat er water in het gat komt te staan. Als je een boorgat hebt, wacht je + 10 minuten. In die periode herstelt het grondwater zich in het boorgat. Meet vervolgens met de grondboor de diepte van het grondwater t.o. v. het maaiveld. Het kan zijn dat er grondwater op een grotere diepte ligt. Sloten in de omgeving zeggen ook iets over de grondwaterstand in dat gebied.

23

(24)

HULPFORMULIER D

Boring 1 Boring 2 Boring 3

veeg Horizont

Bjvoorbeeld O- horizont

veeg Horizont

Bjvoorbeeld O- horizont

veeg Horizont

Bjvoorbeeld O- horizont 0-

10 cm 10- 20 cm 20- 30 cm 30- 40 cm 40- 50 cm 50- 60 cm 60- 70 cm 70- 80 cm 80- 90 cm 90- 100

(25)

BODEMDEMDETERMINATIE

Benodigdheden: • grondboor, meetlat

• techniek: Bodembeschrijving met benodigdheden. Werkwijze.

Bij het determineren van een bodem via deze tabel wordt onderscheid gemaakt op grond van: dikte van bodemlagen

kleur van de lagen

Bekijk het bodemprofiel. Dit kan het opgeboorde en uitgelegde profiel zijn of een profiel in een greppel- of slootwand, dat zonodig schoongemaakt is. Zoek via de tabel 2 blz.

27 de hoofdgroep waartoe de bodem behoort Probeer, nadat je de hoofdgroep hebt gevonden ook de onderverdeling van bodemhorizonten vast te stellen ( zie tabel 1, blz.

26). Gebruik Hulpformulier D blz. 24 bij het verwerken van je gegevens.

Al de bodemvormende processen, onder invloed van bodemvormende factoren, zorgen ervoor dat zich op een bepaalde plek een bodem zal ontwikkelen. Dat er bodemvorming heeft

plaatsgevonden, is zichtbaar doordat er zich boven elkaar verschillende bodemhorizonten ontwikkelen. Een bodemhorizont is een ongeveer evenwijdig aan het maaiveld lopende laag in de grond, waarvan de zichtbare kenmerken afwijken van onder- en bovenliggende lagen. Het herkennen van bodemhorizonten vormt de basis voor het herkennen van de verschillende bodems in de grond. We beperken ons in deze reader tot de bodemhorizonten die in Nederland voorkomen.

We beschrijven de horizonten die kunnen voorkomen (wij komen ze niet altijd allemaal op dezelfde plek tegen) van boven naar beneden.

De eerst horizont is de O-horizont: bovenlaag van moerig materiaal. Denk aan plantenresten, bladeren en takjes die je op de grond aantreft. Meestal kun je deze laag er gemakkelijk af

“vegen”; de horizont ligt er los bovenop.

De A-horizont is een minerale (dat wil zeggen klei, zand of grind) horizont met organische stof die vrijwel geheel is omgezet. Dit is de humusrijke(vergaande plantenresten) bovenlaag van de grond. Deze is vaak bruin tot zwart van kleur.

De E-horizont is de minerale horizont waarin uitspoeling (eluviatie) heeft plaatsgevonden (ijzer, kleimineralen, organische stof is uitgespoeld). Deze horizont is lichter van kleur dan de

bovenliggende en onderliggende horizont. In een zandbodem is deze grijsachtig van kleur.

De B-horizont is de minerale horizont waarin inspoeling (illuviatie) heeft plaats gevonden.

IJzer, aluminium, organische stof (en evt. kleimineralen) zijn van bovenaf in deze horizont terechtgekomen. De aanrijking van organische stof is goed zichtbaar in een horizont, de aanrijking van klei en ijzer is vaak met het blote oog moeilijk waar te nemen. Deze horizont is vaak donkerder (als organische stof is ingespoeld) van kleur dan de horizont erboven en de horizont eronder.

De C-horizont is de minerale horizont die weinig of niet is veranderd door bodemvorming. Het moedermateriaal is nog “ongestoord”.

Als het moedermateriaal bestaat uit vast gesteente dan noem je deze horizont een R-horizont.

25

(26)

Tabel 1: staan de verschillende horizonten beschreven en hun mogelijke onderlinge positie aangegeven.

(27)

Bodemclassificatie

In Nederland worden vijf bodemorden onderscheiden, zie Figuur 2:

Veengronden Podzolgronden Brikgronden Eerdgronden Vaaggronden

We verwachten dat je de vijf orden kent, herkent en kunt beschrijven en classificeren in het veld.

Tabel 1 De vijf bodemorden van Nederland

27

(28)

Veengrond

Veengrond is een zuurstofarm bodemtype dat uit gedeeltelijk verkoold plantenmateriaal bestaat.

Tussen de 0 en 80 cm diepte bestaat de grond voor ten minste de helft uit moerig materiaal (organisch materiaal waarbij nog plantenresten te herkennen zijn). Vooral in het noorden en westen van Nederland is dit bodemtype te vinden. Een veengrond heeft een A-C horizont profiel Podzolgrond

Een podzol is een bodemtype in het zandgebied dat een duidelijk zichtbare uitspoelings

(eluviatie)- en inspoelingslaag (illuviatie) heeft. Door middel van vocht verdwijnen de materialen humus, klei, ijzer en aluminium uit de uitspoelingslaag, deze zakken naar de inspoelingslaag.

Podzols komen alleen voor in koele, vochtige klimaten, omdat die omstandigheden vereist zijn voor de uitloging van ijzer en aluminium. Vooral in het oosten (en zuiden) van Nederland is dit bodemtype te vinden.

Brikgronden

Gronden met een inspoeling horizont (B) van minimaal 15 cm dikte, waarin klei is ingespoeld.

De ingespoelde klei zit rondom de minerale delen van de bodem in de vorm van kleihuidjes, moeilijk waarneembaar met het blote oog. In het veld kun de inspoelingshorizont herkennen doordat deze steviger/harder aanvoelt dan de lagen daarboven en onder. In de analyse resultaten (indien beschikbaar) moet deze laag een hoger gehalte lutum bevatten dan de C- horizont.

Eerdgrond

Een eerdgrond is een bodemtype dat gekenmerkt wordt door een dikke A- horizont (>15 cm) aan de oppervlakte. Deze bodem is meestal ontstaan doordat de mens mest opbracht welke inmiddels is veraard. De eerdlaag heeft een donkerbruine tot zwarte kleur en het

oorspronkelijke plantaardig materiaal is niet meer te herkennen (dit maakt een eerdgrond anders dan een veengrond). In Nederland is dit bodemtype vooral te vinden in het oosten en zuiden.

Vaaggronden

Gronden waarin nog geen of nauwelijks bodemvorming is opgetreden. De tijd om

bodemvorming zichtbaar te maken is simpelweg te kort. Dit soort bodems zijn te vinden in delen van Nederland waar nog (geologisch) zeer recent sedimentatie heeft plaatsgevonden.

(29)

Koppel nu de gevonden planten aan de verschillende bodems. Is het logisch dat deze planten in deze bodems vindt?

Passen de bodems bij de gevonden planten?

Welke rol speelt de kwaliteit van het water?

29

(30)

Bijlage 1: Overzicht van het te onderzoeken gebied.

Legenda

(31)

Bijlage 2: Werkblad plattegrond van het te onderzoeken gebied.

31

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het koninklijk besluit van 13 maart 1998 betreffende de opslag van zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare, ontvlambare en brandbare vloeistoffen voorziet in

9") Dit instituut HOU men niet moeten Kien als een nieuw, zelfstandig laboratorium naast de bestaande laboratoria en instituten van de universiteit. Zou Ken een

Deze tutorial is geschreven met als voornaamste spraakpathologie dysartrie, maar een aantal van de besproken methodologieën zou gebruikt kunnen worden bij het evalueren van de

In a previous study, it was demonstrated that dogs that were admitted less than 20 days from the on- set of clinical signs, either had no radiographic abnor- malities, or had

Deze flap wordt van caudaal naar craniaal doorheen de tunnel gebracht en vervolgens terug vastgehecht op zijn originele plaats Figuur 1... Deze techniek veroorzaakt geen belemmering

Werd de behandeling met dit middel voorafgegaan door 24 uur weken in water, dan werkte deze stof niet op de mate van ontkieming in het donker (7).. De werking

Na aanleiding van bogenoemde wetsvereistes moet daar dus vir 'n openbare inrigting vir hoer onderwys finansiele jaarstate opgestel word wat voldoen aan die vereistes gestel

Archive for Contemporary Affairs University of the Free State