• No results found

MAART 1962

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "MAART 1962 "

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

maart

1982

olitiek en G ultuur

(2)

MAART 1962

Oorlog in de atoomeeuw om het stenen tijdperk?

Achtergronden van een discussie Opmars der verdeeldheid

Huizen en huren

Enkele aspecten van de ontwikkeling van het Nederlandse kapitalisme I Twee Amerikaanse documenten

CRITISCHE NOTITIES:

EEG - tweede etappe

POLITIEK en CULTUUR

W.K. 97 F. Baruch 109 P. 118 B. Blokzijl 124·

A.B. 129 137

142

verschijnt maandelijks bij uitgeverij Pegasus

Leidsestraat 25, Amsterdam·C., tel. 35957.

De abonnementsprijs is f 4,50 per jaar, f 2.25 per half jaar, losse nummers 40 cent.

ODI gironummer is 173127, gemeentegiro: P 1527.

Correspondentie over betalingen en verkoop zenden naar de administratie p/a Pegasus.

Alle correspondentie over de inhoud naar de redactie van P. en C.

'

-

(3)

22e jaargang no. 3 maart 1962

Politiek en Cultuur

maandblad gewijd aan de theorie en praktijk van het

marxlame·lenlnisme onder leiding van het partijbestuur der c.p.n.

Oorlog in de atoom-eeuw om het . stenen tiidperk?

AL

zal men het niet geloven, wanneer men zijn visie op de kwestie Nieuw-Guinea laat bepalen door de firma Lücker-Lunshoff-Hil- termann-Van 't Veer: die kwestie is er één van het ten ondergang gedoemde kolonialisme. Om naam en plaats nog iets nauwkeuriger aan te geven: het is de laatste fase van de strijd van het volk der Indonesische archipel tegen het Nederlandse kolonialisme in Azië.

Die strijd heeft ruim 350 jaar geduurd. Zij loopt nu ten einde.

Het is nodig, deze waarheid-als-een-koe ter inleiding van een be- schouwing over de zaak Nieuw-Guinea/West-Irian neer te schrijven.

Want als men de bovenstaande voorlichtingsfirma van "gezagsge- trouwen" moet geloven, dan zou de hele kwestie eigenlijk niets dan een tragisch misverstand zijn.

Nietwaar, zo luidt het verhaal: de Nederlandse regering-De Quay/

Luns, voortzetster van de regeringen-Drees/Luns, heeft geen enkel oogmerk van eigenbaat; zij is al lang bereid, het Nederlandse bewind over Nieuw-Guinea prijs te geven; zij zit alleen met haar heilige historische taak: in enkele jaren het stenen tijdperk der Papoea's om te zetten in een soliede 20ste eeuwse samenleving; "democra- tisch" uiteraard, gelijk het moderne Nederland, dat ouderwetse lieden in dit verband nog wel eens "het moederland" willen noemen.

Deze edele onbaatzuchtige taak wenst men in Den Haag niet zó maar uit handen te geven; vandaar, dat men nu al geruime tijd naar schatting een miljoen Nederlandse belasting-guldens per jaar aan de opheffing van het stenen tijdperk besteedt.

Wenst men grootser voorbeeld van edelaardigheid in de interná- tionale staatkunde? En wil men wérkelijk, dat aan dit nobele ont- wikkelingsstreven tot emancipatie der Papoea's opdat zij ten- slotte over zichzelf kunnen beschikken, abrupt een einde wordt ge- maakt, door West- lrian voor de haaien, in casu Sukarno te werpen?

ZIETHIER in ietwat ironische zinsneden de teneur van de officiële

*

propaganda, in velerlei vorm nagekauwd door onze "vrije pers", ongeacht de vooral in het afgelopen jaar sterk toegenomen critische geluiden, waaraan ook zij ruimte heeft moeten afstaan.

(4)

Maar hoe is de werkelijkheid?

Allereerst: Westelijk Nieuw-Guinea - Irian-Barat, zoals het in Indonesië heet - is formeel sedert 1660 deel van het voormalige Nederlands-Indië geweést. In dat jaar sloot de Verenigde Oost-In- dische Compagnie met de Sultan van Tidore een overeenkomst, waar- bij West-lrian als één van qiens gebiedsdelen werd beschouwd1).

Wil men verder terug gaan in de historie, dan mag niet onvermeld blijven, dat West-lrian tijdens het keizerrUk van Madjapahit, van het middeleeuwse Hindoerijk op Java dat tot in de 16e eeuw voortbe- stond, deel uitmaakte. De Madjapahits hadden op westelijk Irian een aantal versterkingen.

Eerst de Spanjaarden, vervolgens de Nederlandse koloniale ver- overaars via de VOC, knoopten staatkundige en commerciële banden aan met de diverse regionale vorsten-erfgenamen van het oude kei- zerrijk, onder wie de reeds genoemde sultan van Tidore en die van Ternate en Batjan. Formeel heeft het "zelfbestuur" van de Molukse sultans zelfs voortbestaan tot vlak vóór de souvereiniteitsoverdracht per 1 januari Î950 2).

Steeds was daarbij West-lrian inbegrepen. Aan dat feit valt niet te twijfelen, en vandaar dan ook, dat zelfs in de periode 1945-1949 van officiële Nederlandse zijde Nieuw-Guinea herhaalde malen als onder- deel van Indonesië is genoemd.

DAT was in de periode van de z.g. "Malino-politiek"; de politiek,

*

die veelal aan de toenmalige lt-gouverneur-generaal dr. H.

J.

van Mook wordt toegeschreven.

Zij bestond er uit, door het oprichten van z.g. "deelstaten", de Republiek Indonesia, wier feitelijke gezag voornamelijk na 17 augus- tus 1945 op Java en Sumatra was gevestigd, te verzwakken.

Binnen de "Verenigde Staten van Indonesië", die Van Mook wilde oprichten, zou de Republiek het tegen de deelstaten onder Neder- landse koloniale leiding, moeten afleggen, zo was de berekening.

Van Mook c.s. schakelden daarbij uiteraard de kleine groep Indo- nesische vorstelijke en andere reactionaire vazallen in de. "buiten- gewesten" in, en poogden daarbij de bestaande verschillen in natio naliteit en sociaal-economische ontwikkeling op de diverse eilanden der archipel mede uit te spelen.

Tot op de dag van vandaag kan men dit soort "argumenten" ver- nemen tegen het "Javaanse imperialisme", waarmee dan doorgaans ·1 president Sukarno of de Indonesische communisten worden bedoeld.

Het is de traditionele propaganda der rechtse ultra's tegen een sterk centraal gezag in een jonge multi-nationale staat. Men geeft de voor- keur aan "federalisme" als middel tot inmenging van buitenaf met behulp van feodale of kleinburgerlijke nationalistische elementen.

Toen dat "Malino"-streven van Van Mook c.s. nog een kans leek te maken, en men die politiek ook internationaal moest verdedigen als een stuk "anti-kolonialisme", bleek West-lrian geen afzonderlijk

1 ) Prof. Mr. B.V. A. Röling- Nieuw-Guinea als wereldprobleeem - Assen MCMLVIII pag. 11 e.v.

2) Vgl. Röling - pag. 13.

(5)

probleem voor de na-oorlogse kolonialisten in Den Haag te zijn. Dit wordt o.m. nadrukkelijk erkend in het boek van Duynstee3) , dat in zijn overigens geraffineerde pleidooi voor een Amerikaanse "oplos- sing" der kwestie Nieuw-Guinea een groot aantal interessante argu- menten en feiten tegen het Luns-beleid geeft.

1 Dr.

J.

H. van Roijen, thans als aangewezen eventueel onderhan- delaar met Indonesië weer in het nieuws, verklaarde in 1948 in de Veiligheidsraad namens de Nederlandse regering-Beel-Drees:

"De eenheid van Indonesië, die geleidelijk is gegroeid, is een pro- duct van de gemeenschappelijke Nederlandse souvereiniteit . .. Een gemeenschappelijk bestaan onder de Nederlandse Kroon heeft een gevoel van Indonesische nationaliteit doen ontstaan en de wil tot een Indonesische Staat."4 J

Geen woord dus over Nieuw-Guinea, dat "anders" zou zijn en dus buiten dat Indonesische staatsverband als erfgenaam van het Neder- landse koloniale staatsverband zou vallen.

Van Mook schrijft zelf in zijn boek "The stakes of Democracy in South East Asia":

"Het politieke centrum, het regeringsgezag, berustte in de kolo- niale hoofdstad, en de natie, die iedere nationalist in zijn hoofd had, diende dan ook samen te vallen met de kolonie zoals deze was

• mtstaan uit de toevalligheden van de imperiale geschiedenis.'l'fl}

Volgens de Amerikaan Louis Fisher heeft Van Mook trouwens met nadruk verklaard, dat"nóch in Linggadjati nóch in Denpasar (een tweede soort Malina-conferentie - W.K.) de .uitsluiting van Nieuw- Guinea tot een voorwaarde was gemaakt; de status van Nieuw-Guinea binnen de Verenigde Staten van Indonesië was slechts onbeslist gelaten. Hoofdzaak echter is, aldus Van Maak medio 1949, dat de gesuggereerde oplossingen buiten de Verenigde Staten van Indonesië om noch een toekomst noch enige aantrekkelijkheid hebben.''6} -

(Spat. van ons- W.K.).

En om nog eenmaal Van Roijen aan te halen:

"Het geschil gaat niet om de vraag of Indonesië al dan niet on··

afhankelijk zal worden. Alle partijen zijn het er over eens, dat wat Nederlands Oost-Indië placht te zijn, een onafhankelijke staat dient te worden."7}

*

TROUWENS, in de veelbesproken Linggadjati-overeenkomst van november 1946 tussen de Republiek Indonesia en de Neder- landse Commissie-Generaal (Van Mook, Schermerhorn, Van Poll en De Boer), wordt in art. 3 verklaard:

.,De Verenigde Staten van Indonesië zullen het gehele gebied om- vatten van Nederlands-Indië."

Maar hier school reeds een eerste adder onder het gras, de adder

3) Prof. Mr. F. J. F. M. Duynstee - Nieuw-Guinea als schakel tussen Nederland en Indonesië - Amsterdam 1961 - pag. 72 e.v.

4) Officiële Handelingen Veiligheidsraad - 3e jaar pag. 20.

5) London 1952 - pag. 82.

6) Aangehaald bij Duynstee - pag. 163.

7) Veiligheidsraad 22-12-48 - Handelingen pag. 22.

(6)

van de "zelfbeschikking", want er werd tevens bij bepaald, dat een

"speciale verhouding" tot deze "Verenigde Staten van Indonesië"

en/of het Koninkrijk der Nederlanden mogelijk zou zijn, "ingeval de bevolking van enigerlei gebied, na ampele raadpleging van andere gebieden, langs democratische weg zou beslissen, niet of nog niet, tot de Verenigde Staten van Indonesië te willen toetreden."

Hieruit kan men rechtstreeks de lijn doortrekken naar de Sou- vereiniteitsoverdracht van december 1949 krachtens de Ronde-Tafel- Conferentie, hoewel, naar Röling [pag. 20) opmerkt, "langs demo- cratische weg" vanzelfsprekend nooit op de Papoea's van het stenen tijdperk kon slaan.

We vinden in art. 1 van het charter der RTC-overeenkomst:

"Het Koninkrijk der Nederlanden draagt de volledige souvereini- telt over Indonesië onvoorwaardelijk en onherroepelijk over aan de Republiek der Verenigde Staten van Indonesië en erken~ deze mits- dien als een onafhankelijke en souvereine Staat." Maar in art. 2 wordt "ten aanzien van de residentie Nieuw-Guinea overeengeko- men: dat de status quo (bestaande toestand) van de residentie Nieuw-Guinea zal worden gehandhaafd met de bepaling, dat binnen een jaar na de datum van overdracht van de souvereiniteit aan de Republiek der Verenigde Staten van Indonesië, het vraagstuk van de staatkundige status van Nieuw-Guinea zal worden bepaald door onderhandelingen tussen de Republiek der VSI en het Koninkrijk der Nederlanden."

"Binnen een jaar" betekende: vóór januari 1951. We schrijven nu.

maart 1962 ...

*

EEN zeer belangrijke vraag rijst uiteraard bij dit punt in de ge- schiedenis van de kwestie Nieuw-Guinea: Hoe is deze "zelfbe- schikking" en deze uitzonderingstoepassing daarvan op West-Irian binnengesmokkeld?

De "zelfbeschikking" als idee, zoals opgenomen in Linggadjati, is vooral een Brits-Nederlandse vondst. Tot 30 november 1946 bevon- den zich Britse troepen op verscheidene punten in Indonesië, krach- tens een oorlogsafspraak tussen de Britten, Amerikanen en Neder- landers. En uit alles wat tot dusverre bekend is geworden, blijkt duidelijk, dat Jonkman-Schermerhorn-Van Mook hun politiek tot aan de eerste militaire actie op 20 juli 1947, in belangrijke mate onder auspiciën van Londen hebben ontworpen.8]

Het "verdeel en heers" is trouwens altijd één der grondslagen ge- weest van het "perfide Albion", en kreeg in diezelfde eerste na- oorlogse jaren o.m. gestalte in de deelstaat Pakistan tegenover het grote India.

Wat de toepassing van dit "beginsel" op Nieuw-Guinea betreft, dienen we echter verder te zien. De eerste militaire actie in de zomer van 1947 heeft namelijk geleidelijk, o.m. formeel via de UNO, de weg vrijer gemaakt voor de Amerikaanse inmenging.

Dat begon met de "Commissie voor Goede Diensten" van de UNO,

8) Vgl. o.a. Röling - pag. 16.

(7)

die als derde "onpartijdige" voorzitter de Amerikaan Graham, naast de Belg Van Zeeland en de Australiër Kirby, kreeg. Haar inmenging leidde tot het zgn. Renvilie-accoord op 17 januari 1948, waarbij het belangrijkste feit was, dat de "goede diensten" onder leiding van de Amerikanen, door beide staten, Nederland en de Indonesische Repu- bliek( kabinet-Hatta) als blijvend werden aanvaard.

*

DEZE overschakeling van Britse supervisie naar Amerikaanse, viel in Nederland samen met de ·algehele inschakeling der Neder- landse economische, staatkundige en militaire politiek in de Ame- rikaanse Marshall-NAVO-strategie, via de kabinetten Beel-Drees on- der leiding van Romme.9)

Van Mook, tot 1 november 1948 de grote man in de Bataviase Malino-politiek, laat er in zijn boek "Indonesië, Nederland en de wereld"10) geen enkele twijfel over bestaan, dél't hij zich onder de Britse supervisie van Sir Archibald Clark Kerr en Lord Killrean heel wat beter en vrijer kon bewegen dan na de inschakeling van de door Washington beheerste UNO-commissie.

Tenslotte werd hij door Beel opgevolgd bij het optreden van het eerste kabinet-Drees, met de volledig op de Amerikanen spelende KVP-er Sassen als minister van Overzeese Gebiedsdelen, ter op- volging van Jonkman [PvdA). Van Mook stelt in zijn boek dit kabinet en de Amerikaanse UNO-commissie verantwoordelijk voor de tweede militaire actie, die hij als "fout" afkeurt na de mislukking van de door hem gesteunde eerste.

In Indonesië beschikten de Amerikanen over enkele belangrijke steunpunten binnen de betrekkelijk kleine groep oudere leiders van de jonge republiek, met name de premiers Sutan Sjahrir van de rechtse sociaal-democratische Partai Socialis Indonesia, en de rechtse Islamiet Mohammed Hatta.

De Amerikaanse vice-consul in Batavia, Charles Wolf Jr., verklaart onomwonden, dat Washington in het voorjaar 1947 druk op de Indo- nesische Republiek begon uit te oefenen "in feite om Sjahrirs positie binnenslands te versterken" .U} Wanneer de toenmalige regering- Sjahrir de Haagse opvatting van Linggadjati, vastgelegd in de be- ruchte motie-Romme-Van der Goes van Naters, zou aanvaarden, kon zij rekenen op "Amerikaanse financiële steun".

Verzet van de linker zijde in het republikeinse nationale front ver- hinderde, dat Sjahrir op dát moment de Amerikaanse lijn uitvoerde.

Terzelfdertijd had Washington een stap gedaan in Den Haag - waar men toen al besloten had tot de eerste militaire actie - om daar nog even mee te wachten, tot Sjahrir de tijd zou hebben gehad om te capituleren. Sjahrir, zo meldt Wblf, had zich daar zelf in het geheim reeds toe accoord verklaard.12)

9) Vgl. als interessant burgerlijk geschrift hierover het proefschrift van dr. S. van Campen - The Quest for Security - Den Haag - 1956.

10) Amsterdam 1949.

11) Charles Wolf Jr. - The Indonesian Story - pag. 93 en 123-124 - N.York 1948.

12) Wolf - pag. 123.

(8)

Daarmee aldus dezelfde ingewijde bron, werd de eerste Neder- landse militaire actie bijna een maand uitgesteld. Toen de Republiek tenslotte bleek niet in de Amerikaanse val van Sjahrir c.s. te stappen, brak de eerste koloniale oorlog uit. Om de Amerikanen nu via de UNO de gelegenheid te geven, zich in de kwestie te nestelen en te

"bemiddelen".

*

WIJ stonden hier wat uitvoeriger bij stil, omdat het een leerzaam voorbeeld is van de Amerikaanse politiek tot op heden. En omdat uit de Amerikaanse "bemiddeling" en goede diensten", de huidige kwestie Nieuw-Guinea is ontstaan.

Want na het Amerikaanse Renville-accoord, de Madiun-provocatie tegen de Indonesische communisten in september 1948 onder leiding van Hatta en Nasution (vgl. Duynstee pag. 96 en pag. 124/125], de tweede militaire act~e in december 1948 met als gevolg nóg sterker Amerikaanse inmenging via de UNO, kwam tenslotte eind 1949 de Ronde-Tafel-Conferentie in Den Haag tot stand, waarbij Hatta de Indonesische delegatie leidde.

Van Romme-zijde werd uitsluiting van Nieuw-Guinea uit de souve- reiniteitsoverdracht als voorwaarde voor parlementaire goedkeuring gesteld, waar zich de PvdA bij aansloot om de PvdA- KVP-coalitie niet te verbreken.

En voor de Republiek ving Hatta deze Romme-voorwaarde uit de koker van de Amerikaan Cochran op: Hatta accepteerde de uitzonde- ringspositie voor West-Irian en maakte het op die wijze mogelijk, dat de Indonesische Republiek in een permanente conflictsituatie met Nederland bleef, met handhaving van de Amerikaanse supervisiel- inmenging via de speciale commissie van de UNO.

Duynstee beschrijft het op pag. 169 van zijn boek openlijk:

"Een merkwaardig aspect is de bereidheid van de republikeinse delegatie . . . om ten aanzien van Nieuw-Guinea een compromis te aanvaarden, teneinde Nederland uit de interne politieke moeilijk- heden te helpen. Dit was ongetwijfeld een gevolg van de nuchtere en zakelijke visie van Hatta . .. "

Daarbij werden de Indonesische afgevaardigden ter RTC via de Australi~r Critchley nog extra onder druk gezet door de UNO-com- missie: men kon als tweede keus óók eventueel een UNO-trustschap

krijgen... ·

Zo zien wij dus, dat er momenteel bij de "internationalisatie" van Luns en Burger, of het UNO-beheer van Oe Thant, waarover straks meer, niets nieuws onder de zon is.

Sedert voor iedere imperialist, wáár ook ter westelijke wereld, duidelijk begon te worden, dat de Indonesische Republiek en het anti-imperialisme van het Indonesische werkende volk niet meer waren neer te slaan, is de positie en het bezit van Nieuw-Guinea een vitale kwestie geworden.

Sinds 1950 is deze kwestie meer en meer een sleutelstelling ge- worden in de hele anti-koloniale wereldstrijd van de volkeren van Azië, Afrika en Latijns-Amerika.

(9)

Alleen in dit licht is het dan ook te begrijpen, dat er zó'n heftig gevecht moet worden geleverd om het grote onherbergzame land met zijn amper 700.000 inwoners, van wie zeker de helft nog nobit met de Europese beschaving in aanraking is geweest.

Alleen in dit perspectief kan men verklaren, dat het stenen tijd- perk op Nieuw-Guinea de gevaren van een oorlog in het atoom-tijd- perk in zich draagt.

*

WAARMEE wij aan de vraag zijn gekomen, waaröm West-lrian in 1949 zo nadrukkelijk van de rechtstreekse souvereiniteitsover- dracht is uitgesloten. Hierover lopen de meningen der diverse "des- kundigen" nogal uiteen, maar toch lijkt het mogelijk enkele hoofd- motieven uit de verschillende andere verklaringen naar voren te halen.

Het beslissende is het Amerikaanse imperialistische belang.

Het jaar 1949 was ook het jaar waarin de Chinese Volksrepubliek werd gesticht en de Amerikanen hun zwaarste koloniale fiasco met Tsjiang Kai-sjek leden. Het was aan de vooravond van de Koreaanse oorlog, die vanuit Zuid-Korea met de marionet Syngman Rhee werd voorbereid en begonnen. In de Dulles-conceptie van het "terugrollen"

nam ook Nieuw-Guinea een vitale plaats in.

Röling blijft zelf op de vlakte wat dit "veiligheidselement" betreft, maar maakt er op pag. 76 en 77 van zijn boek melding van in de UNO-discussies over Nieuw-Guinea tijdens de zitting van najaar 1957.

Hij noemt met name de opmerkingen van de zijde der Sowjet-Unie, de Oekraïne en Bjelo-Rusland, waarbij hij noteert:

"Wit-Rusland was het geheel met Sowjet-Rusland eens, dat het grondgebied van West-lrian wordt gebruikt als militaire basis en strategische springplank voor de gewapende strijdkrachten van het Z.O. Azië-pact."

Dit Z.O. Azië-pact was een constructie van Dulles, waarin Neder- land overigens niet werd toegelaten, maar Nieuw-Guinea wel in werd begrepen. De strategische Dulles-lijn voor het "terugrollen"

in Z.O. Azië liep van Japan via Formosa en de Philippijnen, naar

Nieuw-Guinea en Australië. .

Vandaar ook de door Röling vermelde gemeenschappelijke Austra- lisch-Nederlandse verklaring van 6 november 1957, vlak voor dit UNO-debat. Die verklaring bepaalt zich tot politieke en sociale alge- meenheden in de bekende "vrije wereld"-terminologie, maar Röling merkt op, dat in de UNO de verklaring "er toe leidde, dat de Nieuw- Guinea-kwestie in verband werd gebraqht met gezamenlijke verde- diging en met de SEATO" (Z.O. Azië-pact), o.a. door Ceylon.

*

HIER ontmoetten elkaar de Amerikaanse strategische interessen, . de Nederlandse koloniale en de Australische, zowel strategische als koloniale.

Want de Nederlandse ultra's van het slag Welter en Gerbrandy, die voor souvereiniteitsoverdracht geen goed woord over haddèn,

(10)

evenals de groep-Romme-Luns in de KVP, gesteund door de groep- Drees binnen de PvdA, zagen in het behoud van Nieuw-Guinea een kans om de nieuwe "Verenigde Staten van Indonesië" voortdurend onder pressie te houden.

Nieuw-Guinea ligt nabij de Molukken, waar zich de belangrijkste steunpunten van pro-Nederlandse en anti-Republikeinse elementen bevonden ["Ambon moet vrij", "Republiek der Zuid-Molukken" en meer van dat fraais, aanvankelijk zelfs openlijk door de regering- Drees gesteund en gesubsidiëerd). Terecht werd van Sowjet-zijde in de UNO gesteld, dat Nieuw-Guinea de · haard was voor subver- sieve acties tegen Indonesië13), met de bedoeling daar andere landen bij te betrekken. Uiteraard in de allereerste plaats de Verenigde Staten, die zelf eveneens met hun stromannen, o.a. tijdens de zgn.

opstand der tegenregering op Sumatra in 1957, de eenheid en de kracht van het Indonesische nationalisme op grondslag van een neutraliteitspolitiek trachtten te ondermijnen.

De Amerikaanse Zevende Vloot is daarbij een begrip geworden, dat men echter niet tot het verleden moet rekenen. Nog altijd bevindt deze vloot zich in de wateren rond Formosa, en met name kwam zij weer in het nieuws, toen Michael Rocksfeller vorig jaar door de haaien [of de koppensnellers?) werd opgegeten en nooit nader aan- geduide Amerikaanse kringen met de gedachte speelden dat de Ze- vende Vloot hem zou moeten gaan zoeken ...

Trouwens, tijdens een bijeenkomst in het voorjaar van 1961 in Oegstgeest, antwoordde oud-minister Jonkman op een vraag over het strategische aspect van het Nieuw-Guinea-probleem: "Zolang; de Amerikanen de Zevende Vloot nog laten liggen bij Formosa en dat dus de moeite waard vinden, zullen ze zeker ook strategische interes- sen bij Nieuw-Guinea hebben."

Hieronder wordt uiteraard zo min mogelijk door de NAVO- en ZOAVO-strategen en -politici gesproken, maar ondanks bepaalde nuances in de Kennedy-politiek ten aanzien van Z.O. Azië na het Dulles-fiasco, kan als vaststaand worden aangenomen, dat het Pen- tagon en de China-lobby in Washington, geheel volgens de oude Dul- les-lijn, Nieuw-Guinea nog altijd als een zeer belangrijk militair steunpunt tegen EN Indonesië, EN China EN alle andere Z.O Azia- tische landen beschouwen. Dáárop berust in belangrijke mate de hardnekkigheid der Luns-politiek.

*

EN daarmee raken wij een ander vitaal punt in de kwestie Nieuw- Guinea aan; waarbij we aan de Haagse schijnargumenten van

"zelfbeschikking", "beloften aan de Papoea's" en "tehuis voor In- dische Nederlanders", voor het vasthouden van Nieuw-Guinea dus verder willen voorbij gaan. Al dat soort uitvindingen leidt slechts af van de hoofdzaken.

Eén der hoofdzaken is voor de Amerikaanse, Britse, Nederlandse en Australische imperialisten de vraag, of de neutralistische Indone- sische Republiek met haar "geleide democratie" zich verder zal ont-

13) Zie Röling - pag. 76.

(11)

wikkelen in de richting van een progressieve binnen- en buiten- landse politiek.

Sinds 1949 hebben deze koloniale kringen geïntrigeerd om hetzij door economische druk, hetzij dàor militaire steun aan stromannen (bijv. de Westerling-putsch tegen Bandung in 1950 en de reeds ge- noemde Sumatra-coup van Sumitro/Rum zeven jaar later), hetzij door zoete broodjes bakken met figuren als Nasution, Sjahrir en Hatta, Indonesië aan het imperialisme te binden.

Die intriges zijn mislukt. Het tegendeel is bereikt: ondanks grote politieke en economische problemen, die rechtstreeks het gevolg waren van dit buitenlandse geknoei, heeft zich de eenheid van natio- nalistische en communistische anti-imperialisten versterkt.

Bandung is niet de zetel voor een Westerling-bewind geworden maar voor de grote conferenties van Afro-Aziatische landen, die er hun zelfstandigheidspolitiek proclameerden.

President Sukarno is, ondanks zelfs herhaalde aanslagen op zijn leven vanuit duistere kringen met duidelijke buitenlandse steun, een figuur geworden die binnens- en buitenslands veel aanzien geniet;

behalve dan in Den Haag.

De kwestie Nieuw-Guinea vormt voor Indonesië het sluitstuk op de bevrijding van haar grondgebied. Voor de imperialisten vormt het de laatste vette kluif tegenover de Indonesische zelfstandigheids- politiek.

Die kluif wil men zo duur mogelijk verkopen, ook al, omdat het eiland vermoedelijk grote rijkdommen aan ertsen bezit, al doet men daar doorgaans nogal pessimistisch over. De concessie voor 75 jaar aan United States Steel/Müller c.s. spreekt boekdelen. Trouwens, Japan en nazi-Duitsland aasden er al ver vóór de Tweede Wereld- oorlog op.14)

NIEUW-GUINEA is echter vooral politiek-strategisch een vette kluif,

*

die een hoge prijs voor de imperialisten zou moeten opbrengen.

Daarover verschillen noch Röling, noch Duynstee, noch De Kadt van mening. Evenmin trouwens als een Kennedy, een Luns, een Burger;

een Philips, Rijkeus of Standard Oil; zowel uit politieke als econo- mische overwegingen.

Zij verschillen echter wel van mening over de middelen, die moe- ten worden gebruikt om Indonesië "in het gareel te houden", zoals dat pleegt te worden genoemd. Dat meningsverschil is het gevolg van de fundamenteel gewijzigde krachtsverhoudingen in de wereld, tussen het socialistische en het kapitalistische kamp.

Zoals het niet meer mogelijk is gebleken, Cuba op ouderwetse wijze onder de voet te lopen, is het niet meer mogelijk, Indonesië als in 1949 bij de RTC-overeenkomst, de wet voor te schrijven. De verklaring van de Sowjet-regering van 6 februari j.l., waarin de vol- ledige steun aan de Indonesische aanspraken op West-Irian wordt toegezegd, kan wellicht een onverantwoordelijke cynicus als Luns willen negeren; in Washington, Londen en Canberra weet men wel beter.

14) Vgl. Ir. S. J. Rutgers - Indonesië - Amsterdam 1946 - pag. 18.

(12)

Dat blijkt bijvoorbeeld uit hetgeen Röling aan het slot van zijn boekje uit 1958 schrijft, waarbij hij aan de Suez-oorlog herinnert.

Ook hij speelt overigens met de gedachte, dat een vreedzame op- lossing, die hij krachtig bepleit, niet alleen een bloedbad maar ook

"soviëtisering van Indonesië" zou moeten voorkomen.

Duynstee schrijft dit alles nog veel openlijker en brutaler, waar- bij hij onomwonden speelt op "constructieve" elementen tegenover de "extremisten van links."

Zonder blikken of blozen noemt deze Nijmeegse KVP-hoogleraar op pag. 123 van zijn boek, Nieuw-Guinea "de voornaamste kaart van de communisten, die op het hun meest passende moment een con- flict zouden kunnen uitlokken."

Dit wordt geschreven door een man, die in zijn hele boek syste- matisch het optreden van de Nederlandse communisten weglaat, die als enigen in ons land met hun partij de strijd tegen de koloniale oorlogen van 1947 en 1948 en vóór onmiddellijke overdracht van West-Irian aan Indonesië hebben aangebonden.

Zo behandelt hij ook de rol van de KPI, die, zoals bekend, in november 1961 met de CPN een gemeenschappelijke verklaring publiceerde, waarin gezegd wordt:

"Beide delegaties legden er de nadruk op, dat het gevaar en de consequenties van zulk een (langdurige en bloedige} oorlog, (waar- bij het bloed zowel van de Nederlanders als van de Indonesiërs ver- goten wordt} niet onderschat mogen worden . . . Tenslotte leggen beide partijen de plechtige gelofte af al hun krachten in te spannen om alle progressieve krachten in hun landen te verzamelen en te verenigen in de strijd voor de overdracht van West-Irian (Nieuw- Guinea} aan Indonesië als zijnde hun concrete bijdrage tot het be- hoeden van de wereldvrede."

EN

dáár gaat het om: wanneer Luns -

*

daartoe aangezet en ge"

steund door belangrijke groepen in Wallstreet en door de West- duitse revanchisten in Bonn - de weg naar de vreedzame overdracht zou blijven blokkeren, zou een gewapende bevrijdingsactie van Indo- nesische zijde onontkoombaar worden.

Dit zou, zo zegt de gemeenschappelijke CPN-PKI-verklaring, "voor het Indonesische volk een gerechtvaardigde bevrijdingsoorlog zijn, een oorlog die de onafhankelijkheidsoorlog die het op 17 augustus 1945 is begonnen, voleindigt."

Maar zulk een door Luns en zijn Amerikaanse en Westduitse vrien- den ontketende strijd zou op dit moment zeer ernstige consequenties kunnen hebben voor de wereldvrede.

Luns' sabotage van een vreedzame oplossing; het terugdeinzen der AR politici en Rijkens-groep voor de consequenties van hun ferme woorden uit zomer en najaar van 1961; dat alles laat hun onderwor- penheid zien aan de politiek van oorlogsvoorbereiding der agres sieve groepen in de imperialistische militaire blokken.

Deze imperialistische machten weigeren Indonesië in zijn binnen- landse en buitenlandse politiek met rust te laten en pogen via het

(13)

rekken en desnoods laten exploderen van de kwestie Nieuw-Guinea, een oorlog te forceren. Hetgeen op de gehele Oost-West-verhouding zijn invloed zou doen gelden, zodat het niet hoeft te verbazen, dat Adenauer zijn TV nog in januari van dit jaar beschikbaar stelde voor enkele uren Luns-propaganda.

De leidingen van PvdA en NVV, die zich de laatste tijd, vóór over- dracht aan Indonesië, zij het liefst "geïnternationaliseerd", hebben uitgesproken, hebben tot dusverre op geen enkele wijze hun aanhang ingezet, om aan het Luns-beleid en aan de regering-De Quay een einde te maken.

Het is bekend, dat Luns tegenover zijn critici uit KVP en andere groeperingen cynisch geantwoord heeft, dat Nieuw-Guinea dan maar,

"net als de Congo en West-Berlijn, een onopgeloste kwestie" moet blijven. Vandaar het gemanoeuvreer met de "Nieuw-Guinea-Raad", de comedie der "zelfbeschikking" van Bot, nota bene uit naam der Papoea's en hun belangen ...

Maar Nieuw-Guinea zal géén onopgeloste kwestie blijven. Men • hoeft aan de vastberadenheid van het Indonesische volk om zo spoedig mogelijk definitief een einde te maken aan de koloniale onderdrukking van het laatste stuk Indonesisch grondgebied niet te twijfelen.

*

DAT beseffen ook in ons land steeds meer kringen en groepen. Hun verzet tegen de Luns-politiek inzake Nieuw-Guinea vormt dan ook, gewild of ongewild, een verzet tegen de koude-oorlogspolitiek van het agressieve imperialisme. Afzien van Nieuw-Guinea als mogelijke oorlogshaard in de wereld; als breekijzer in de interne Indonesische politieke verhoudingen; als ankerplaats voor alle bin- nenlandse Nederlandse oude en nieuwe fascistische stromingen, be- tekent een bijdrage tot een zelfstandiger Nederlandse buitenlandse politiek; tot versterking van neutralistische krachten tegenover de Amerikaanse en Westduitse overheersing van ons land; tot de ver- sterking der binnenlandse democratie.

Maar vandaar dan ook de krampachtigheid, waarmee Luns en zijn kliek zich pogen te handhaven; vandaar de dubbelzinnige politiek van Washington, dat volgens de woorden van een danig in het nauw gebrachte Robert Kennedy te Djakarta, "goede vrienden wil blijven met het neutrale Indonesië en NAVO-bondgenoot Nederland."

Dat is echter een onmogelijkheid. Het toenemende verzet in Neder- land tegen Luns, de onverzettelijkheid van het Indonesische volk, de solidariteit der socialistische en neutrale staten met de Indone- sische aanspraken op West-Irian, zullen Washington tenslotte dwin- gen, Luns en Nieuw-Guinea volledig op te geven.

De 180 graden koerswijziging van de Australische regering-Men- zies laat dit reeds zien; Japans - zij het nog halve - maatregelen tegen de KLM-troepen-smokkel zijn er een andere aanwijzing voor.

Maar de strijd is nog niet gewonnen. Zolang Luns in het zadel blijft, is er het grote gevaar van een nieuwe oorlog met Indonesië.

(14)

Nog steeds gaan de troepenzendingen door. Nog steeds worden en- kele "sier-Papoea's" in Hollandia ten tonele gevoerd om een oplos- sing tussen Nederland en Indonesië te voorkomen. Nog steeds dromen bepaalde kringen van Oe Thants UNO-"bemiddeling" als voorspel tot een nieuw Congo-drama.

Niemand mag dan ook rusten vóór de volgende gemeenschappe- lijke uitspraak van PKI en CPN werkelijkheid is geworden: ndat de enige wijze van oplossing van de kwestie-West-Irian { Nieuw-Guinea}

bestaat in de onmiddellijke en onvoorwaardelijke overdracht van dat gebied aan de Republiek Indonesië.n

W.K.

de algerijnse jongen Er ligt een dode jongen op het plein,

wie mag toch wel die dode jongen zijn?

Zijn moeder had hem 's morgens weten gaan, hij wou, op 't plein, tussen de andren staan.

Zijn vader was lang dood, op 't zelfde plein, hij wilde dat zijn jongen vrij zou zijn.

Nu stond de jongen met groen-witte vaan tussen de velen, stil en aangedaan.

Soldaten dromden dreigend op het plein.

't Doelpunt van hun wapens vormde één lijn.

Het eerste salvo trof de trotse vaan en ook de jongen die was blijven staan.

Er ligt een dode jongen op het plein, het had uw eigen jongen kunnen zijn.

Uit de bundel: Alles 1 wereld, van Marc Braet, gedichten 1962. Uitgegeven door .,Marnix", Gebr. Van De Veldestraat 6 Gent en .,Pegasus", Leidsestraat 25 Amsterdam.

(15)

ACHTERGR·ONDEN VAN EEN DISCUSSIE

pAus JOANNES XXIII heeft herhaaldelijk betoogd, dat het huidige wantrouwen in de wereld overwonnen moet worden, willen wij niet onherroepelijk steeds verder afdrijven in de richting van de oorlog.

Prof. B. Delfgaauw heeft deze uitspraak in De Tiid van 29 januari

j.l. in herinnering gebracht. Het is dienstig er op te wijzen, dat zij

in de kringen van de wereldvredesbeweging en nu door de leiders van de socialistische staten met instemming werd ontvangen. Helaas is echter de toevoeging van Delfgaauw maar al te waar: Hij zei niet te geloven, dat er "vele protesten zijn losgekomen naar aanleiding van dit pauselijk verlangen. Men is slechts verdacht, wanneer men het gaat concretiseren!"

Wij moeten zeggen, dat de Groningse hoogleraar hiermee precies de spijker op de kop heeft geslagen: aan verzekeringen van toe- gewijdheid aan de zaak van de vrede is geen gebrek, maar wee degene, die het waagt officiële uitspraken van dit soort letterlijk op te vatten en de daad bij het woord te voegen!

Delfgaauw heeft deze situatie aan de orde gesteld in het breder verband van de discussie over de verhouding van de anti-commu- nistische wereld en meer speciaal van de katholieke wereld tot de krachten van het socialisme.

Deze discussie is - sinds wij zijn artikel in De Maand hebben be- sproken1) -onafgebroken doorgegaan. Ter Elfder Ure heeft er een speciaal nummer aan gewijd. De Linie heeft haar bijdragen geleverd en het dagblad De Tiid-De Maasbode heeft om zo te zeggen zijn poorten wijd opengezet voor iedereen, die er wat over te zeggen had. Het begon met twee brieven van pater Werenfried van Straten en prof. Delfgaauw. Daarna publiceerde het dozijnen zeer uitvoerige brieven en artikelen-reeksen van de professoren Fortman, Zacharias en dr. Loenen.

Men kan ook niet aan het in de Sociologische Gids . verschenen stuk van pater Hoefnagels over de sociale verhoudingen in ons land, voorbij gaan waarmee wij ons elders2} reeds uitvoerig hebben bezig gehouden. Men moet zelfs zeggen, dat het verband tussen de discussie en het stuk van Hoefnagels nauwer is, dan men op het eerste gezicht wellicht zou denken. De socioloog spreekt er zelf niet over, ja, nog sterker, in zijn critiek op de huichelachtigheid van de heersende machten in ons land, op de krampachtige pogingen om de sociale tegenstellingen te verdoezelen en het feit van de sociale strijd te ontkennen, noemt hij niet eens de rol van de com- munisten I Toch is iedere bespreking van de sociale verhoudingen een discussie met de communisten, om het eenvoudige feit, dat zij

1) Zie Critische Notities, d.ec. 1961.

2) De Waarheid, 27 jan., "Pater Hoefnagels en de werkelijkheid.''

(16)

de bezielers, de aanvoerders van de praktische strijd zijn en boven- dien, omdat men in de sociale strijd voortdurend geconfronteerd wordt met de theorie van het marxisme-leninisme.

Het is dus niet moeilijk te begrijpen, dat de achtergrond van de discussie over de vraag of er van katholieke zijde een "gesprek met het marxisme" al of niet nodig is, door deze twee elementen wordt gevormd:

1. Het diepgaande verlangen van de brede massa naar vrede, naar vreedzame regeling van de internationale geschillen tussen Oost en- West, naar definitieve beveiliging tegen de dreiging van een kern- oorlog;

2. Het hele complex van het "sociale vraagstuk", waarin begrepen de gevolgen van de economische structuurveranderingen in eigen land met hun diepgaande invloed op de geestesgesteldheid - vooral van de katholieke massa én de gevolgen van de economische wed- ijver tussen socialisme en kapitalisme, hun invloed op de opvattingen en de sociale verlangens van de werkende massa in de landen van het kapitalisme. •

Het is duidelijk, dat het bij de tweede groep vraagstukken voor- namelijk gaat om krachten, die onder de oppervlakte van het dage- lijkse rumoer werkzaam zijn. Het pleit evenwel voor de intelligentie van mensen als Hoefnagels, dat zij de duurzame werking van deze krachten onder ogen willen zien. De waarheid is immers, dat deze krachten de toekomstige ontwikkeling bepalen, ja, dat zij het werke- lijke onderwerp van gesprek en strijd blijven, terwijl zulke ver- schijnselen als De Quay en Luns op z'n hoogst goed zijn voor een voetnootje in onze geschiedenisboeken.

Het nut van de Marx-studie

WIE

niet gelooft, dat dit de werkelijke, de objectleve oorzaken van het opvlammen der discussie in katholieke kring zijn, moet maar de beschouwil)gen van Fortman, Delfgaauw en Kwant lezen, resp. in De Tijd en Ter Elfder Ure afgedrukt.

"Het is waar", zo merkt Delfgaauw in De Tijd op, "dat ik in een po- ging om het marxisme wijsgerig te begrijpen, oog heb gekregen voor de wijsgerige [en humane) betekenis van Marx en ben gaan inzien, dat ons gewone praten over Marx en marxisme bijna steeds in voor·

oordelen en caricaturale voorstellingen bevangen blijft."

Het is een oude wijsheid, dat men een tegenstander niet mag hopen doeltreffend te kunnen bestrijden, indien men zich een cari- caturale voorstelling van hem maakt. En al willen wij gaarne aan- nemen, dat Delfgaauw zich ernstig aan de studie van het marxisme heeft gezet, als een middel om het "gesprek" te kunnen voeren :- , dan nog moet men aannemen, dat hij in de eerste plaats tot die studie werd gedreven, omdat de levende werkelijkheid van het marx- isme het eigenlijke probleem is, waarmee hij en iedereen te maken heeft.

Een ander voorbeeld: Hoefnagels vertelt in zijn stuk, dat zijn collega - socioloog Thoenes op een vergadering van de Nederlandse

(17)

Sociologische Vereniging er voor gepleit heeft "Marx weer ten tonele" te voeren, "omdat hij meent, dat een marxistische injectie ons politieke leven weer met interessante conflictstof zou kunnen laden." Als Thoenes werkelijk meende wat hij zei, moet hij wel zeer naïef zijn en blind bovendien. Want zeer terecht antwoordde Hoef- nagels daarop: "U hoeft Uw ogen maar open te zetten om in ons land overvloed van sociale problemen te vinden" en hij gebruikt de rest van zijn stuk om er enkele van op te noemen.

Of anders gezegd: hij liet zien, hoe de klassenstrijd doorgaat, zonder overigens te begrijpen dat het om een objectief verschijnsel gaat, de voornaamste en doorslaggevende kracht in de geschiedenis is. Als hij dan bovendien ook nog een beeld geeft van de huichelarij der heersende machten en de corruptie in vakbondskringen, die hem zeer na staan, dan bevestigt hij op zijn manier slechts wat wij sinds de studie van Lenin over de kenmerken van het imperialisme, een veertig jaar geleden, reeds wisten.

Wij geloven echter niet in de naïeviteit van mensen als Thoenes.

Want het is nauwelijks aan te nemen, dat de politieke groeperingen die hij vertegenwoordigt en die het als hun hoofdtaç_k beschouwen

"het marxisme" - de CPN te bestrijden en haar trouwens om de haverklap dood verklaren, na de plechtige begrafenis plotseling be- hoefte zouden krijgen aan haar herrijzenis te werken. Nee, de wer·

kelij kheid is anders.

Het gaat hier niet om een academisch vraagstuk, maar het gaat erom, dat de theorie van het "marxisme-leninisme levende realiteit is, zowel op het vlak van de binnenlandse politiek als op dat der buitenlandse. Waarom zouden anders die oproepen tot studie van Marx nodig zijn? Alleen maar om hem opnieuw te kunnen "begra··

ven?"

Laten we hier een vraagstu"K van binnenlandse aard noemen, nl.

de gevolgen van de industrialisering van eertijds landelijke ge- bieden en de vernietiging van grote aantallen kleine agrarische bedrijven met het bijbehorende wegzuigen der agrarische bevolking naar de industrie.

Tot nu toe heeft "men" slechts oog gehad voor de voordelige gevolgen van een dergelijke politiek. Voordelige gevolgen dan voor de grote ondernemers en monopoliebedrijven. Maar wijs geworden door de ervaringen in katholieke landen als Italië en Frankrijk, beginnen sommigen zich af te vragen of men niet bezig is zijn eigen doodgravers een handje te helpen.

De feitelijke ontwikkeling laat duidelijk zien, waarheen het gaat.

Men bekijke eens de cijfers op de volgende pagina.

Zij illustreren in de eerste plaats het doelbewuste streven van Den Haag om het oude centrum van de Nederlandse arbeiders- beweging - Noord-Holland met Amsterdam voorop - economisch gesproken tot een tweede-rangs-gebied te maken. Zij illustreren verder de snelle ontwikkeling van het industriële leger in zulke pro- vincies als Noord-Brabant, Zuid-Holland, Gelderland en Limburg, die, voor een deel althans, nog zeer onlangs eilanden van duffe onder- worpenheid aan de geestelijke en wereldlijke autoriteiten waren.

(18)

Ontwikkeling aantal industrie-arbeiders

Toename

Provincie 1948 1958 1960 1948/1960

Noord-Brabant 135.000 186.000 205.000 70.000 Zuid-Holland 165.000 209.000 214.000 49.000

Limburg 80.000 117.000 117.000 37.000

Noord- Holland 138.000 173.000 178.000 40.000

Gelderland 75.000 110.000 120.ÓOO 45.000

Overijssel 78.000 97.000 104.000 26.000

Utrecht 38.000 50.000 54.000 16.000

Friesland 115.000 24.000 28.000 13.000

Groningen 25.000 34.000 37.000 12.000

Drente 13.000 17.000 21.000 8.000

Zeeland 10.000 14.000 15.000 5.000

(Cijfers zonder bouwbedrijf, industriële bedrijven met meer dan 10 arbeiders, afgerond op duizendtallen)

Maar welke garantie heeft de kerk en hebben de monopolies, dat de mentaliteit van deze massa's ontwortelde boeren dezelfde blijft?

Geen enkele l Het tegendeel is waar. Met de desintegratie van de oude betrekkelijk stabiele landelijke omgeving gaat gepaard de ver- vreemding der nieuwe proletariërs van oude "eeuwige waarden" en de geboorte van een nieuwe mens, die kerk en maatschappij begint te bekijken met de ogen van een fabrieksarbeider. De ontkerkelijking is het begin van deze ontwikkeling, aan het einde staat de in de strijd geharde klassebewuste arbeider.

En dat zijn problemen, waarmee mensen als Hoefnagels zich bezig houden, die uit hoofde van hun beroep wat verder kijken dan hun neus lang is.

Tussen twee vuren.

DE onafwendbare vernietiging van de oude voorstellingen over het karakter van de maatschappij, de rol van staat en kerk en het ontstaan van een nieuwe (arbeiders-] mentaliteit van deze massa's plaatst hen voor de noodzaak om naar nieuwe middelen te zoeken, ten einde deze massa's van de klassenstrijd af te houden en hen te verzoenen met de maatschappij zoals ze is. Dat Hoefnagels daarbij wegen betreedt, die objectief gesproken uiterst gevaarlijk zijn voor de heersende machten, is niet toevallig. Want afgezien van de vraag wat haar werkelijke bedoelingen zijn, mag de kerk slechts hopen verloren krediet te kunnen herwinnen, wanneer zij toelaat, dat Hoefnagels c.s. beginnen de maatschappij "van links" aan te vallen Maar waar is daar het einde? Het is dan ook geen wonder, dat het Financiële Dagblad (25 januari] hem ernstig waarschuwt voor zijn oproep "tot hervatting van de klassenstrijd op de klassieke manier met opgestroopte mouwen."

Tenslotte is Hoefnagels een kerkelijke hoogwaardigheidsbekleder en als hij de katholieke arbeiders oproept om de mouwen op te

(19)

----~~~--~~------·-- - - -

stropen tegen hun al of niet katholieke ondernemers, dan zouden die arbeiders nog kunnen denken, da,t hij uit naam van de kerk spreekt!

Zij zouden consequenties kunnen trekken uit zijn beschuldigip.g van verraad aan het adres van de vakbondsleiders, zij zouden kunnen gaan denken dat de officiële theorie van het gemeenschapsbelang tussen arbeider en ondernemer maar onzin is, zij zouden tot de over- tuiging kunnen komen, dat de communisten gelijk hebben met hun opvatting over het karakter van deze maatschappij en bovendien zouden zij tot het inzicht kunnen komen, dat ook de communistische opvattingen over de vakbondsstrijd juist zijn.

Aan de a]J.dere kant begrijpen mannen als Hoefnagels klaarblijke- lijk, dat het dalende gezag der kerk in sociale kwesties juist het gevolg is van het feit, dat zij de officiële politiek van loonstop, huurverhogingen, bescherming van de winstbelangen der monopolies enz. steunt en er zelfs leiding aan geeft.

Dit alles kenmerkt de tweeslachtige positie van de kerkelijke [en wereldlijke] leiders. Het bewijst eêhter tevens, dat de nieuwe belang- stelling voor Marx echt niet uit de lucht is komen vallen.3)

Of nemen wij een van de grootste vraagstukken der internationale politiek: de economische wedijver tussen de twee stelsels. Realisten kunnen geen genoegen nemen met het herkauwen van vooroordelen en het propageren van caricaturale voorstellingen over de gang van zaken bijv. in de Sowjet-Unie. Zich troosten met de hoop, dat de land- bouw-ontginningen in Siberië en Kazakstan tot mislukking zijn ge- doemd en dat het twintigjarenplan een hersenschim zal blijken te zijn - is één zaak. Maar het zou toch wel heel erg onverstandig zijn om geen rekening te houden met de mogelijkheid, dat het hier niet om hersenschimmen gaat I En dan dient men zich af te vragen, welke gevolgen bijv. het feit dat het gemiddelde levenspeil in de Sowjet-Unie dat van Amerika na 1970 zal overtreffen, zal hebben voor het denken van de werkers en voor de sociale verhoudingen in ons land. Tenslotte wil de Sowjet-Unie Amerika binnen de komende acht jaar inhalen en wat zijn acht jaar!

Hoe zullen de mensen dan wel over de "humane betekenis" [zoals Delfgaauw het uitdrukt] van het marxisme denken? Maar afgezien daarvan: dwingen niet deze grootscheepse economische en sociale.

plannen der socialistische landen de ideologen van onze eigen maat- schappij, zich ernstig met de theorie van het marxisme bezig te houden? Bovendien is het geen feit, dat het geroep om een "nieuwe"

ideologie die als tegenwicht zou kunnen dienen tegen het socia- lisme, tegen zijn cultuur en zijn wetenschappelijke prestaties, tegen zijn aanstekelijk, op de realiteit gegrondvest idealisme, juist een weerspiegeling is van het feit, dat de discussie met het marxisme

3) Hoefnagels is trouwens zelf een typisch voorbeeld voor deze tweeslachtigheid. Ge- schrok',ken door felle aanvallen van bladen als De Volkskrant, Het Vrije Volk, het Alge·

meen Handelsblad, verklaarde hij in De Linie van 20 jail!. j.l. lamlendig: "Ik heb er geen ogenblik aan gedacht, dat de grote pers er zich meester van zou gaan maken," namelijk van zijn stuk in de Sociologzsche Gids. "Waar het uiteindelijk om ging, dat waren een aantal br·and.ende kwesties van sociologische theorie, waaromtrent onder sociologen verschil van mening bestaat." Vervolgens sleepte hij e·r een verhaaltje bij waaruit moet blijken, dat de ondernemers onschuldig zijn. Een stakingsleider wil hij dus in elk geval niet worden!

Nee, het moet een discussie "onder vakgenoten" blijven.

'

(20)

onvermijdelijk is? Laten we zeggen: ze vindt ook zonder Delfgaauw plaats, ze vindt plaats, al herhaalt Wlerenfried van Straten nog zo vaak, dat "een gesprek met de duivel" onmogelijk is en ze vindt plaats op wereldschaal. De bevrijdingsstrijd van de koloniale landen is zulk een "discussiebijdrage." '

De economische wedijver tussen de twee stelsels is er ook één en dit geldt al evenzeer voor het verlangen van de massa naar vrede.

Objectieve historische factoren, die onafhankelijk van de wil van de enkeling werkzaam zijn, hebben de discussie aan de gang ge·

bracht. De stroom van artikelen en beschouwingen afkomstig uit katholieke kringen (maar niet alleen, want in de PvdA is in elk geval een dergelijk proces aan de gang) zijn er de uiting van.

Waarover praten?

MEN zou zeggen, dat - gezien deze achtergrond - geen verschil van mening kan bestaan over de onderwerpen van discussie, nóch over de wijze waarop zij tot stand moet komen. Dit is echter wel het geval.

Laten we eerst een opmerking maken over het laatste punt. Prof.

H. M. M. Fortman stelt de retorische vraag of men wel met land- genoten kan en mag praten, "die bereid zijn als de kans rijp is, de eigen natie te doen of te laten inlijven." En hij antwoordt dat het

"contact" juist gelegd moet zijn "voor ze dat doen."

Maar begrijpt hij niet, dat onze deur gesloten is? Begrijpt hij niet, dat hij geen communist in dit land zal vinden, die bereid is met hem te praten, zolang hij hem als een geboren landverrader beschouwt?

Hij wil met ons praten. Prachtig. Maar dan wil hij misschien be- ginnen met de geschiedenis van het landverraad van een hele uit- gelezen groep vooraanstaande katholieken tijdens de bezetting te bestuderen en tevens de rol die de Communistische Partij in die jaren heeft gespeeld?

Nee, professor, de eerste voorwaarde zal zijn dat U zich als man van de wetenschap gedraagt en hoe komt een man van de weten- schap erbij op gezag van de BVD en de on-Amerikaanse commissie van on-Amerikaanse zaken te zeggen wát hij heeft gezegd?

Vervolgens komen we aan de hoofdvraag: waar moet over ge- sproken worden?

Om nog even bij Fortman te blijven: Wij nemen natuurlijk gaarne kennis van zijn opvatting dat men recht moet doen aan l1et "ethos"

dat "inspiratiebron van het marxisme" is. Wij spreken hem niet tegen als hij zegt, dat het "laatste doel" van het communisme niet vernietiging maar heropbouw is, "waarin de mens gered wordt" en wij noteren dat een dergelijke zienswijze moeilijk te rijmen valt met het "inlijven" bij wie dan ook.

Maar het schijnt dat hij als onderwerpen voor een gesprek in de eerste plaats de moeilijkste zaken in aanmerking neemt.

Als men meent, dat allereerst wijsgerige of theologische proble- men aan de orde zijn, dan noemen wij dat een irreële benadering van het probleem. Het zou in laatste instantie uitlopen op een wederzijdse poging tot bekering en laten wij openhartig zeggen,

(21)

dat bekering van de heren Delfgaauw en Fortman niet ons dichtst bij- liggende doel is. Trouwens, is Fortman van plan zich te laten be- keren? Neen!

Niet veel anders liggen de zaken op het gebied van de economische theorie. Wij willen geenszins betogen, dat discussies op ideologisch gebied overbodig of uit den boze zijn. Maar waarom moet men be- ginnen met die zaken, waar de standpunten het verst uiteenliggen?

Met een variatie op Marx zouden we kunnen zeggen, dat het doel van een gesprek niet moet zijn, te onderzoeken hoe de wereld weder- zijds geïnterpreteerd wordt, maar hoe haar te veranderen.

Trouwens, de katholieke voorstanders van contact begeven zich zelf in een zwakke positie tegenover de tegenstanders in eigen rijen, wanneer zij menen, dat ideologische vraagstukken voorop moeten staan. Want worden zij er niet onmiddellijk van verdacht, dat zij be- reid zijn wat materialistisch water in de katholieke leerstellige wijn te doen? Men moet eens zien, hoe prof. Zacharias tegen Fortman tekeer gaat, omdat deze zich de onschuldige opmerking had laten ontvallen, dat het marxisme "de eigen aard van de geest onderkent"

en dat het dus "helemaal geen materialisme is in de gewone zin van het woord." In de "gewone zin" van het woord- dilt is dan natuur- lijk wat de caricaturisten van de marxistische opvattingen over de verhouding van zijn tot bewustzijn en de rol der ideeën hebben ge- maakt.

Bovendien: wat zou het resultaat van een discussie zijn, laten we zeggen over de opvatting van Fortman, dat het atheïsme misschien nog wel eens ... met behulp van marxistische beginselen overwonnen kan worden. Of van een discussie over de stelling van Delfgaauw, dat het begrip "vrijheid" in de opvatting van het marxisme aan zijn

"innerlijke tegenspraak" ten onder zal gaan, aangezien vrijheid in de opvatting van het dialectisch materialisme het inzicht in de nood- wendigheid is. Wij zouden het erover eens kunnen worden, dat wij het niet eens zijn met elkaar en het gevolg zou uiteindelijk de be- vestiging van de toch reeds bestaande verdenking zijn, dat met "die mensen toch niet te praten" valt!

Wij herhalen: de discussie over de juistheid of de onjuistheid van de marxistische opvattingen op wijsgerig, historisch, economisch, sociaal, politiek-staatkundig gebied vindt plaats, dagelijks op het wereldwijde terrein van de strijd der volkeren, in en door de worste- ling der politieke en sociale krachten in eigen land. Wij vinden daarin een voortdurende bevestiging van de juistheid der inzichten, die ons optreden bezielen. Zij vindt plaats op theoretisch gebied en dit blad is er trouwens speciaal voor opgericht.

Wij zijn ervan overtuigd, dat deze discussie over reële ideologische geschilpunten in versterkte mate plaats zal vinden, naarmate de idee van de vreedzame coëxistentie veld zal winnen. Maar ook om- dat de snelle ontwikkelingen op het gebied van natuurwetenschap- pen, electronica, biologie en de toenemende kennis van de hogere activiteiten van het zenuwstelsel daartoe dwingen.

Verder: omdat de ontwikkelingen op maatschappelijk, sociaal en staatkundig gebied daartoe dwingen. Waarom zouden communis- ten trouwens zulke discussiepunten als het begrip "vrijheid" uit de

(22)

weg gaan, waar de praktijk in onze maatschappij een aaneenscha- keling van toenemende aanvallen op de maatschappelijke en de ideeën-vrijheid is, of een discussie over de democratie, waar de prak- tijk bij ons een toenemende uitholling van de parlementaire demo- cratie en democratische rechten van het volk is?

De ideologische discussie zal dus doorgaan, maar wij achten zuiver academische bekvechterijen nutteloos en ook zijn wij van opvatting dat onze geachte tegenstanders daarbij afstand moeten doen van de gedachte van het "missiewerk". Volgens ons heeft elke ideolo- gische strijd alleen zin als een middel tot praktisch handelen.

De kern van de kwestie

DIT

is zeer in het bijzonder het geval in de onderhavige discussie.

Hier, in de discussie over de vraagstukken van de strijd voor de vrede en de vreedzame coëxistentie, waar reeds een begin van toenadering is, moet men elkaar tegemoet treden met het doel, het over iets eens te worden!

Zulk een discussie heeft zeer in het bijzonder slechts zin, wanneer het de bedoeling is, het gesprek te "vertalen" in gemeenschappelijke actie voor op zich zelf beperkte, maar niettemin grote doelen.

Zij heeft weinig om het lijf, wanneer men zich voorstelt te laten zien, dat communisten "ook mensen" zijn. Zij voelen er niet voor benaderd te worden op· een wijze als missionarissen koppensnellers benaderen. Waarom zouden zij, waar zij de grootste idee van onze tijden vertegenwoordigen - een idee, die door het machtigste land op aarde omhelst is en voor een derde der mensheid levende werke- lijkheid is geworden?

De onderwerpen van gesprek zijn door de voorstanders zelf reeds aangegeven. Als Delfgaauw zegt, dat de communisten vrede prefere- ren boven oorlog, dan is dit een uitgangspunt voor het bespreken van de zaken waar het om gaat: het behoud van de vrede, de strijd voor ontwapening, voor stopzetting van de atoombomproeven en vernietiging van de atoomwapens, voor verwijdering van de kern- opslagplaatsen in ons land enz.

Er zijn andere nuttige onderwerpen, zoals de stand van zaken in de betrekkingen tussen Nederland en de Sowjet-Unie. Het is zeker waar als Delfgaauw zegt, dat protestdemonstraties tegen bewapening slechts één kant van de zaak zijn, maar dat iedereen "positief" mee moet helpen door het kweken van een sfeer van vertrouwen. Welnu, waarom beginnen we niet bijv. met het opruimen van het ob- stakel in de wederzijdse betrekkingen, dat door het Schiphol-inci- dent is ontstaan?

Waarom zou het onmogelijk zijn, een serieuze discussie te be- ginnen over het herstel van de neutraliteitspolitiek van Nederland?

Delfgaauw en zijn medestanders hebben voldoende organen ter be- schikking, om daarover publiekelijk hun gedachten te laten gaan.

Want laten wij elkaar goed begrijpen: het gaat er niet in de eerste plaats om, om algemene richtlijnen en adviezen voor de leiders der wereldpolitiek te bedenken, maar het gaat om de vraag, welke bij- drage Nederland tot verzekering van de vrede kan leveren. Het

(23)

vraagstuk van de neutraliteit is zulk een onderwerp. Het gaat hier niet om een communistische uitvinding, maar om een idee, die ge- worteld is in de historie van ons land. Het biedt voor Nederland zelf een uitweg uit de huidige impasse.

Het gaat hier bovendien om een brede stroming in de wereld- politiek en tenslotte zal het herstel van de neutraliteit van Nederland een diepgaande invloed ten goede hebben op de algemene strijd voor vrede en vreedzame coëxistentie.

De discussie over dit vraagstuk is trouwens ook reeds buiten de kring der communisten aan de gang, al is het een feit, dat de medestanders van Werenfried van Straten, de venijnigste aanhangers van de "weg naar de catastrofe" er het meest luidruchtig aan deel- nemen.

Wij zullen Kwant, Fortman en hun vrienden er ieker niet van willen weerhouden ernstige studie van de theorie van het marxisme- leninisme te maken, zoals zij zelf voorstellen. Zij kunnen dan helpen wantrouwen weg te nemen, door de caricaturale voorstelling van zaken te bestrijden. Zij zullen blijkens hun beschouwingen dan nog veel werk hebben, om zichzelf van de invloeden van de koude oorlog te bevrijden. Dat kunnen we dus rustig afwachten.

Maar de concretisering van de strijd voor de vrede is een zaak die voorrang heeft.

Wij kunnen het als een gunstig teken beschouwen, dat geleerden als Delfgaauw en Fortman het vraagstuk aan de orde hebben gesteld.

Dit heeft een positieve betekenis. Maar de zaak mag daar niet bij blijven rusten. En vooral zullen de voorstanders van een "dialoog"

zich niet door de MacCarthyisten in eigen rijen moeten laten inti- mideren, die de voorstanders van contact volgens Fortman ervan verdenken "verraad te willen plegen" aan de zaak van het katho- licisme.

Het is te hopen, dat zij voor dit soort niet zullen terugschrikken.

Slechts op deze wijze zullen zij medestanders in eigen rijen vinden.

Slechts op deze wijze zullen zij kunnen aantonen, dat hun optreden serieus bedoeld is.

F.BARUCH

l

'!,~' 1:

(24)

Opmars der verdeeldheid

Sedert de totstandkoming van de Lager-Onderwijswet 1920 is het een geliefkoosde bezigheid geworden om de daarbij vastgestelde overeenkomst tussen het openbaar en het bijzonder lager onderwijs (de zogenaamde pacificatie) voor te stellen als het toppunt van democratie!

Het lijkt ook zo mooi: ieder ouder kan zijn kind dat onderwijs laten geven waaraan hij de voorkeur geeft, terwijl de staat alles betaalt.

Een uniform staatstoezicht (de inspecteurs) controleert het peil van het onderwijs en staat borg voor de kwaliteit ervan.

Uit vele publicaties in De Waarheid en in organen van voorstanders van het openbaar onderwijs is bekend, dat de geïdealiseerde toe- stand wel sterk afwijkt van de werkelijkheid.

In de praktijk is het zo geworden, dat de pacificatie er op neer- komt, dat katholieke en protestantse scholen opgericht moeten wor- den, wanneer voldoende ouders hierom vragen. De openbare scholen daarentegen kunnen door een gemeentebestuur worden opgericht.

Wanneer de leden van een gemeentebestuur zelf geen voor- maar tegenstanders zijn van het openbaar onderwijs - hetgeen vooral in het zuiden van ons land nog al eens vóórkomt - dan blijkt het in vele gevallen bijna onmogelijk om een openbare school te ver- krijgen, ook al vragen twee- of driemaal zoveel ouders er om als vereist zou zijn voor de stichting van een bijzondere school.

Een ernstig gevolg van de vrijwel automatische subsidiëring van de scholen bij het lager onderwijs is het indirect subsidiëren van de R.K. kloosters via deze scholen.

De religieuzen immers ontvangen als onderwijzers( essen) het nor- male salaris, dat zij in zijn geheel aan de kloosterleiding afdragen en waarvan zij zelf slechts een fractie uitgeven.

Hoewel dit op vrijwillige basis geschiedt, zal het toch wel duidelijk zijn, dat op deze manier vele miljoenen vanuit de staatskas in de R.K. schatkamer vloeien.

Is het niet vanzelfsprekend, dat de kerkelijke overheid een begerig oog heeft geslagen op het Voortgezet Onderwijs? Ook daar ligt im·

mers een rijke buit te wachten.

De moeilijkheden om middelbare of nijverheidsscholen te stichten waren echter tot nu toe te groot, om van een even groot gevaar als bij het Lager Onderwijs te kunnen spreken. Hier gold namelijk niet het automatisme van de L.O.-pacificatie, dat wil zeggen: vijftig handtekeningen en dus ... een school.

De reden van deze andere vorm is gelegen in de aard van hetVoort- gezet Onderwijs. Een gymnasium of een technische school vragen een vrij groot minimun aantal leerlingen, omdat afzonderlijke leer- jaren gevormd moeten kunnen worden, terwijl tevens een vrij sterk uiteenlopend vakrichtingsonderscheid vereist wordt. Bovendien is niet alleen de momentele behoefte van de school van belang, maar vooral ook de toekomstige bestaansmogelijkheid.

Tot voor enkele jaren kon men dan ook zien, dat het Middelbaar

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

over de buitenlandse politiek met mi- nister Luns van Buitenlandse Zaken. Hij stond kritisch tegenover de Nederlandse opstelling ten aanzien van het Amerikaanse optreden in

In art. Gezien de gemeentekas een openbare kas is kan de gemeente dus niet voor eigen rekening beginnen. Natuurlijke of rechtspersonen mogen dit wél. Het openbaar

Een uitzondering moet alleen gemaakt worden voor de strijd tegen de werkloosheid, waarin de rijksregering de leiding heeft en behoort te hebben, moeten zelfs constateren, dat louter

God, zoo zegt de Heilige Schrift, leidt Zijn volk ter overwinning, leert het den krijg; Israëls oorlogen tegen zijne vijanden vormen een heiligen krijg. Daarom

(Zie hierover het artikel van JVlr. Gaastra op de onlangs te Utrecht gehouden buitengewone vergadering van het Ned. Verbond van ziekenkassen en -fondsen; zie het

Hoewel er in de literatuur geen ondersteuning voor is gevonden, is het op theoretische gronden niet ondenk- baar dat er kruisreactiviteit bestaat met andere NSAID’s be- treffende

Als wij dus lezen: door dezen hebt gij vergeving van zonden, door dezen hebt gij kwijtschelding van alles, waarvan gij door de Wet van Nlozes niet kondt

Dat was alleen mogelijk door ten eerste steun van Washington aan Nederland tegen de “scandalous actions” van Djakarta, ten tweede een publieke bevestiging dat Nederland niet