• No results found

bouwen voor

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "bouwen voor "

Copied!
138
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1

bouwen voor

bank

&

stad

Een onderzoek naar gipsen maquettes voor De Nederlandsche Bank uit 1916

Masterscriptie W.K.J.Arts s1053833 Rijksuniversiteit Groningen

Begeleider: Dr. C.P.J. van der Ploeg

Amsterdam, maart 2007

(3)

Voorwoord

Als je met een zeer beperkte kaart een schat op het spoor bent en je vindt de schat precies daar waar hij thuishoort in een scheepswrak op de bodem van de oceaan, maar verder nog volstrekt intact, moet er een siddering door je heengaan die zijn weerga niet kent.

Net zo'n sensatie is het als je op de zolder van De Nederlandsche Bank voor het eerst de maquettes ziet waarvan je al wel iets hebt gehoord, maar eigenlijk nog niets weet. Deze sensatie, deze nieuwsgierigheid, is onontbeerlijk voor iedere onderzoeker en ook de drijfveer van mijn masterscriptie. Mijn behoefte deze honger naar feiten en informatie te stillen is ruimhartig ondersteund door het Nederlands Architectuurinstituut, de medewerkers van het historisch archief van De Nederlandsche Bank en door mijn begeleider van de Rijksuniversiteit Groningen, Dr. C.P.J. van der Ploeg. Allen hartelijk dank.

4

Pim Arts Amsterdam, maart 2007

1 1 1 1 1 1 1 1 1

1

■ ■

■ ■

■ ■

■ ■

■ ■

1

1

(4)

Inhoudsopgave

Voorwoord . . . 4

Inhoudsopgave . . . 5

Inleiding. . . . 7

1 Amsterdam en cityvorming ... 11

1 .1 inleiding ... 11

1. 2 definitie en theorie ... 11

1.3 overzicht aanpassingen Amsterdam 1890-1940 ... 19

1. 4 conclusie ... 28

2 Rondom de prijsvraag .... 30

2. 1 inleiding ... 30

2.2 voor de prijsvraag: Salrn ... 31

2.3 de prijsvraag: de uitverkoren vijf ... 36

2.4 na de prijsvraag: Cuypers ... 42

2 . 5 besluit . . . 4 3 3 DNB en ei t yvorming. . . . 4 6 3. 1 inleiding ... 4 6 3. 2 DNB als opdrachtgever ... 4 6 3. 3 DNB en architectuur ... 4 9 3.4 DNB en Amsterdam ... 69

3. 5 conclusie ... 71

4 De ontwerpen en cityvorming ... 72

4.1 inleiding ... 72

(5)

4. 2 typologie bank ... 72

4. 3 bankarchi tectuur ... 7 4 4. 4 de ontwerpen ... 76

4. 5 conclusie ... 91

5 De maquettes en cityvorming ... 94

5. 1 inleiding ... 94

5.2 het gebruik van gips in de negentiende en twintigste eeuw ... 94

5. 3 maquettepraktijk ... 101

5.4 gipsen maquettes 107 5. 5 maquettes en cityvorming ... 118

5.6 conclusie ... 119

Conclusies ..... 121

Nader onderzoek ... 123

Verantwoording. . . . 124

literatuur ... 124

archivalia ... 130

herkomst afbeeldingen ... 131

Bijlage. . . . 132

6

11:l 11:l 11:l

l:l 113

al

• • • •

■ ■

• • ■

■ ■

(6)

Inleiding

In vroeger tijden was het wel gebruikelijk architectuurmodellen en -fragmenten op zolders van kerken en stadhuizen te bewaren. Verschillende kerkfabrieken in Vlaanderen en Noord-Italië bestaan nog altijd en in Nederland zouden de bouwloods van de Sint-Jan in Den Bosch en de stadhuizen van Middelburg en Rotterdam in deze traditie gezien moeten worden. De maquettes op de zolder van het Middelburgse stadhuis zijn bij het bombardement van 1940 verloren gegaan;

de maquettes van het Rotterdamse stadhuis zijn daar inmiddels ook weg, want op genomen in 's rijks architectuurcollectie van het Nederlands Architectuurinstituut.

Waarschijnlijk zijn er niet veel meer van dit soort maquettecollecties in Nederland op hun oorspronkelijke plek, maar zeg nooit nooit. In het voorjaar van 2005 werd duidelijk dat er voor De Nederlandsche Bank (DNB) in 1915 ontwerpen en maquettes waren gemaakt.

Literatuuronderzoek leverde niets op, maar een telefoontje met De Nederlandsche Bank was des te spectaculairder: de maquettes stonden nog bij DNB op zolder! Naast kerken en stadhuizen kan nu ook een bank aan het rijtje toegevoegd worden. Aangekomen op de zolder van de pakhuizen aan de Achtergracht bleek het spektakel van de ontdekking nog sensationeler: de gipsen maquettes verkeerden in nagenoeg perfecte staat en bovendien mocht het Nederlerlands Architectuurinstituut de maquettes in de collectie opnemen.

Aanvankelijk was er in de literatuur nauwelijks iets over de maquettes of hun ontstaansgeschiedenis te vinden, al wel werd duidelijk welke architecten uitgenodigd waren voor de meervoudige opdracht. Direct al rezen de vragen: waar moesten deze gebouwen gebouwd worden, waarom is er niet gebouwd, waarom zijn juist deze architecten gevraagd een ontwerp te maken voor De Nederlandsche Bank, hoe heeft het zo kunnen zijn dat nooit meer iemand van deze prijsvraag heeft vernomen; hoe passen deze ontwerpen in het Amsterdam van de jaren '10 van de vorige eeuw? Allemaal vragen waarop antwoord gewenst was, want de collectie DNB­

maquettes is uniek in Nederland; ongekend en tegelijkertijd onbekend.

In zijn algemeenheid zweven deze maquettes in een vacuüm van de architectuurgeschiedenis.

Deze scriptie poogt dit vacuüm op te vullen en de maquettes van een brede context voorzien, zodat ze op volle waarde geschat kunnen worden. Niet alleen de prijsvraag, de gang van zaken en het niet doorgaan van de bouw zijn interessant, maar ook en juist de maquettes als artefacten: het zijn kunstwerken op zich.

Zo wordt een context bij de maquettes op diverse niveaus gegeven: achtereenvolgens in het eerste hoofdstuk op het niveau van de stad, in hoofdstuk twee op niveau van de prijsvraag, de

(7)

afbeelding 1: de maquettezolder van De Nederlandsche bank. Links de maquette van Poggenbeek, rechts die van 'l an Gendt.

8

i 1 1

1 1 i 1 i 1

1 1 1 • •

• • • •

• • ••

(8)

opdrachtgever Q1oofdstuk 3) en, in hoofdstuk vier, het ontwerp. Datgene wat al deze lagen verbindt is cityvorming. Cityvorming was actueel in de jaren 1910: iedereen had het erover en ook de nieuwbouwplannen voor De Nederlandsche Bank lijken in dit kader te plaatsen. In elk hoofdstuk zal deze thematiek terugkeren. Het levert zelfs een nieuwe vraag op: in hoeverre zijn de maquettes als artefacten te plaatsen in de context van de cityvorming? Deze vraag heeft meer betrekking op het gebruik van maquettes, waar in hoofdstuk 5 dieper op ingegaan zal worden.

Om antwoord op bovenstaande vragen te geven was uitgebreid archiefonderzoek nodig: zowel in het historisch archief van De Nederlandsche Bank als in het Gemeentearchief van Amsterdam, waar zich het archief van vader en zoon Salm bevindt, en in de archieven van de deelnemende architecten en diverse beroepsorganisaties in de collectie van het Nederlands Architectuurinstituut. Het is voor het eerst dat deze archieven in deze samenhang werden bestudeerd.

9

J

(9)

111

afbeelding 2: de maquettezolder van De Nederlandsche bank. Op de tafels staan van links naar rechts maquettes van (waarschijnlijk) Cuypers uit 1921, het overgebleven pandje van Cuypers' ontwerp B, de maquette van Cuypers' ontwerp .A. en de maquette van het bestaande pand van DNB, het gebouw van Froger.

10

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

(10)

1 Amsterdam en cityvorming

1.1 inleiding

Om de wensen en de ambities van De Nederlandsche Bank met betrekking tot hun nieuwbouw te kunnen goed te kunnen plaatsen, is het van belang een kader te scheppen, waarin duidelijk wordt wat precies bedoeld wordt met het begrip cityvorming, wat de voorwaarden zijn om tot zoiets als cityvorming te komen, maar bovenal of er in de stad Amsterdam in de eerste helft van de twintigste eeuw sprake is van cityvorming en hoe die al dan niet vorm kreeg. Dit hoofdstuk zal uiteindelijk een antwoord op deze laatste vragen geven.

1.2 definitie en theorie

Een definitie van cityvorming zou aan de hand van een woordenboek of gespecialiseerde architectuurwoordenlijst gemakkelijk te geven zijn; ook recente literatuur op dit gebied zou de aangewezen manier kunnen zijn om direct en doeltreffend het verschijnsel cityvorming te omschrijven.1 Maar omdat de cityvorming waarover deze scriptie gaat, zich ongeveer honderd jaar geleden voordeed, heb ik er voor gekozen een definitie samen te stellen aan de hand van een aantal artikelen uit kranten en vaktijdschriften verschenen tussen 1900 en 1920. Zonder historische distantie, maar met een contemporaine blik wordt zo cityvorming omschreven en komen en passant sentimenten voorbij die weliswaar niet van belang zijn voor een definitie van het woord, maar wel voor de context waarin zich de cityvorming voordeed. Deze contemporaine context is van belang om in volgende hoofdstukken de wensen van De Nederlandsche Bank en de ontwerpen beter te kunnen begrijpen.

Het eerste artikel is: 'Vermoorde schoonheid' dat in 1919 in Het Centrum verscheen: niet alleen worden in dit artikel achtereenvolgens alle aspecten en dimensies van cityvorming behandeld, maar het geeft ook een aanzet tot het overzicht van ingrepen in de stad Amsterdam waarmee dit hoofdstuk zal eindigen. Bovendien geeft de auteur nauwkeurig de contemporaine kritiek op de cityvorming weer. Een heel ander beeld geeft het artikel 'Moderne steden' dat in 1903 in De Opmerker stond: het geeft weliswaar ongeveer dezelfde definitie van cityvorming, maar ziet hierin

1 Van Dale (Utrecht 2005): het versrhi;·11sel dat de binnenstad 111iju1el uitsluitend als ;;;_ake11rentmlll dient en de beu1011i11g er dientengevolge arhtemitgaat; E.J. l-Ia�linghui$ en 1 -I. Janse, Bo111vk1111dige /ef7/JC11 (Se druk Leiden 2005) 123: city [ ... ] In de 111odeme ti;d heeft het ;;;_aken/even er �ch Olll de beurs- en bankgebo111ve11, n1arenh11i;;;_en e.d. geconre11/reerd. In de;;;_e 'ci!)'l'Or111i11g' is Londen voor;gegaaf!.

(11)

juist meer de vooruitgang en de nieuwe tijdsgeest; de auteur geeft aan dat het resultaat misschien niet altijd heel mooi is, maar dat dat in deze tijd ook niet verwacht kan worden en dat cityvorming in ieder geval wel praktisch is.2

Strikt genomen behelst de term cityvorming, of centrumvorming, alleen de functieverandering in het centrum van een stad: het plaatsmaken van de woonfunctie voor bedrijfsleven, overheid en vermaak.

De noodlottige ommekeer is begonnen, toen de oude patriciërhuizen in kantoren werden veranderd. 3

Inderdaad zijn de woningen in de binnenstad en vooral op de grachten langzamerhand vervangen door kantoren. De pastoors der stadsparochies zullen u met een bedenkelijk hoofdschudden verklaren, dat al de notabelen uit hun parochie allengs vertrokken zijn of vertrekkende zijn, naar de buitenwijken.

En de huizen worden allemaal kantoren.4

Inherent echter aan deze definitie zijn de schaalvergroting en toenemende verkeersdruk die hiermee gepaard gaan. Het toenemende wegverkeer kan tot gevolg hebben dat er meer ruimte wordt gereserveerd voor wegen, wat niet zelden ten koste van de bebouwing gaat en dus ook van de woonfunctie. Ook deze functieverandering, verkeer in plaats van wonen of een andere functie, valt onder het begrip cityvorming. In deze scriptie zal ik onder cityvorming allebei deze aspecten verstaan: functieverandering en schaalvergroting.

Om tot cityvorming te komen moet er, in zijn algemeenheid, aan een aantal voorwaarden voldaan worden, althans uit de geschiedenis blijkt dat cityvorming heeft kunnen plaatsvinden bij de gratie van een aantal ontwikkelingen. Cityvorming ontstaat wanneer de economie moderniseert, als er mechanisatie en specialisatie optreedt en wanneer de tertiaire sector groeit:

[ ... ] de handelspaleizen van de cultuurmaatschappijen, van de banken en de

effectenfirma's, van de gemeentelijke bedrijven, van de groote winkelzaken

1 Anoniem, 'Vermoorde ,choonheid', Het Centr11111, 6 november 1919. Anoniem, 'Moderne steden', De Opmerker 38 (1903) 301-303.

3 Anoniem, 'Vermoorde schoonheid', regel 85-87.

� Idem, regel 123-131.

12

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

(12)

omhoog rijzen. Ze belichamen immers het krachtige, voortvarende en zeer wèlvarende economische leven van onze eerste en grootste koopstad. 5

Banken en handelshuizen willen zich bij elkaar en in het centrum huisvesten; dit gaat ten koste van de woningvoorraad en omdat op deze manier de woon-werk-afstand toeneemt, moet er een adequaat openbaar vervoer zijn om cliëntèle en werknemers van en naar de bank te brengen.

Als ge de invasie der binnenstad ziet, iederen morgen tusschen acht en half negen, en den grooten exodus, 's avonds tussen viif en zeven, dan geven die volgeladen rijen en rijen trams en het drukke voetgangersverkeer u het idee dat die binnenstad één groote b/jenko,j moet zijn, waarvan iedere cel een kantoor is en waar 's morgens de zwermen in en 's avonds weer uit vliegen [sic]. 6

Omdat het openbaar en particulier vervoer toeneemt, moet ook hiervoor ruimte gemaakt worden in de stad. De Amsterdamse trams vervoerden in 1916 126 miljoen passagiers; auto's waren er in 1914 pas 400 in Amsterdam ( en 150 motorfietsen), tegenover 15.000 handkarren en 20.000 fietsen.

De groei van de economie maakt dat niet alleen de bevolking groeit maar ook dat vanwege het verlies van woningen in de binnenstad er elders, aan de randen van de bestaande stad, nieuwe huisvesting gerealiseerd moet worden; in Amsterdam werden tussen 1880 en 1915 ongeveer 100.000 nieuwe woningen gebouwd.7 Ook deze nieuwe wijken moeten bereikbaar zijn en worden aangesloten op het bestaande of nieuwe openbaarvervoernetwerk. Een ander gevolg van een florerende economie is dat het besteedbaar inkomen groeit. Niet alleen bij gezinnen, die dus ook meer behoefte aan bijvoorbeeld vermaak krijgen (en er dus theaters, sportfaciliteiten, en schouwburgen en later ook bioscopen komen), maar ook bedrijven hebben meer te besteden. Bij hen groeit de wens zich op representatieve of herkenbare wijze te manifesteren in de stad; niet zelden ging dit gepaard met schaalvergroting.

Bij cityvorming kan een aantal verschillende actoren betrokken zijn. Zowel particulieren als overheden, hoewel de gemeenteraad van Amsterdam volgens 'Vermoorde schoonheid' hierin jammerlijk faalt, kunnen als opdrachtgever fungeren en ook de media spelen een belangrijke rol

5 Idem, regel 22-28.

6 Idem, regel 114-123.

7 M. van Haaren e.a. (ed.), Atlas 1 !T'-emwse ring (Amsterdam 2004) 64.

(13)

afbeelding 3: in de Reguliersbreestraat clusterden bioscopen; tegenover de Cineac van

J.

Duiker, 1933 - 1934, staat bioscoop Tuschinski van H.L. de Jong, 1921 (foto 1934, Paul Guennonprez).

14

! Il 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 • •

(14)

in de op1mevorming en het al dan niet doorgaan van projecten.8 Particulieren (organisaties, bedrijven, stichtingen, cultuurcentra, winkelbedrijven) hadden de neiging zich per bedrijfstak te clusteren: winkels bij elkaar, banken bij elkaar, handelshuizen bij elkaar, et cetera. Dit had te maken met het intensieve contacten die zij met elkaar en met andere partijen onderhielden:

handelshuizen wilden graag dichtbij de beurs zitten (Amsterdam) of bij de havens (Rotterdam);

winkelstraten hadden meer toeloop dan enkele verafgelegen winkels; banken wilden graag een degelijke en representatieve omgeving en vonden die in 'de Gouden Bocht' in de .Amsterdamse grachtengordel; krantenredacties wilden graag bij telegraafkantoren in de buurt zitten, omdat deze belangrijke nieuwsbronnen voor hen waren.9

Gemeentelijke overheden waren op twee manieren bij de cityvorming betrokken. In de eerste plaats boden zij het juridisch kader en de praktische mogelijkheden: zij konden door middel van bepalingen en procedures nieuwbouw sturen (maximale bouwhoogte, toetsing aan welstand) en door krotopruimingen of onteigeningen ruimte maken voor nieuwbouw of verkeersdoorbraken.

In 1905 vaardigde de gemeente Amsterdam een nieuwe bouwverordening uit, waarin zij bepaalde dat de oude binnenstad 'bestemd is meer en meer uitsluitend te worden een handels en bedrijfscentrum [sic], waartoe de woningen [ ... ] moeten verdwijnen. Vervanging van woningen door winkels, pakhuizen en magazijnen worde gemakkelijk gemaakt, daarentegen het maken van

' 10

meuwe wo11111gen tegengegaan.

Op de tweede plaats behoorden de gemeenten tot de belangrijkste nieuwkomers op de kantorenmarkt: de gemeentelijke diensten trokken op hun beurt weer andere particuliere functies aan. Ook op deze manier konden gemeenten het particuliere vestigingsbeleid sturen.

Cityvorming betekende zonder uitzondering vernieuwing van een stad, zowel infrastructureel als architectonisch en ging vrijwel altijd gepaard met schaalvergroting.

Er moet een nieuw groot kantoor worden gezet: modem natuurlijk. Er worden een aantal panden aangekocht. Of het oude mooie huizen, daar wordt niet naar gekeken. Ze gaan tegen de grond en een architect van naam zet op den open

8 Over het falen van de Amsterdamse gemeenteraad: Anoniem, 'Vermoorde schoonheid', 85-87, regel 77.

9 Meur,, De 111odeme histo1isrhe stad, 318.

lO Toelichting op nieuwe bouwverordening in Gemeenteblad, geciteerd in: M. \'v'agenaar, 'De stad ontworpen', in: M.

Bakker c.a. (ed.), Amsterdam in de tweede gouden emw (Bussum 2000) 9-35, aldaar 32.

(15)

plek een groot modem paleis. Zeer verdienstelijk op zichzelf; zeer aantrekkelijk, grootsch en imposant. toegegeven/11

In het Amsterdam van rond 1900 werd algemeen aangenomen dat elke nieuwbouw in harmonie met de oude, bestaande stad diende te worden gepleegd. Het begrip 'harmonie' werd echter door verschillende mensen op verschillende manieren geïnterpreteerd. Inpassing van nieuwe gebouwen kan op twee manieren geschieden: dialectisch en synthetisch.12 Synthetisch betekende hier dat vorm en proportie gehandhaafd blijven en de nieuwe bebouwing opging in het oude stadsbeeld.

Dialectische inpassing betekende het opzoeken van contrasten tussen oud en nieuw, maar ook hierin kon harmonie worden nagestreefd en bereikt, bijvoorbeeld stedenbouwkundig. Harmonie was dus een rekbaar begrip. Het was ook mogelijk om stedenbouwkundige harmonie te realiseren, maar stilistisch vrijwel de gehele architectonische voorhoede te ontstemmen, zoals dat gebeurde bij de oplevering van de derde telefooncentrale aan de Herengracht (Dienst Publieke Werken, 1916-1922); of dat harmonieopvattingen door een bepaald gebouw veranderden:

aanvankelijk werd het gebouw van de Nederlandsche Handelsmaatschappij aan de Vijzelstraat (K.P.C. de Bazel, 1917-1926) te hoog en te pompeus geacht, bij oplevering echter werd in de pers het gebouw alom geprezen en was er een nieuwe tijd in het denken over harmonie in de binnenstad aangetreden. Niet iedereen vond het overigens noodzakelijk (of mogelijk) het oude te bewaren of het nieuwe zorgvuldig in te passen:

De moderne stad heeft gerieflijkheden, die geen oude bezeten heeft. Laat ons die dankbaar aanvaarden en niet eischen, dat ons nu ook nog schoonheid, met die gerieflijkheden onbestaanbaar, getoond zal worden. Laten wij het den architecten van tegenwoordig niet kwalijk nemen, dat zij geen kunstwerken leveren in een tijd als de onze, die voor het beoefenen der kunst zoo ongeschikt is. Doch laten die architecten dan ook erkennen dat. wat de schoonheid betreft, de ouden, anders in zoo menig opzicht hun minderen, hun ver vooruit waren.

Laten wij niet boos worden als een aardige gevel, een fraai stadsgezicht verdwijnt, doch ons verheugen in de practische en doeltreffende zaken, waaraan deze schoonheid wordt opgeoiferd.13

11 Anoniem, 'Vermoorde ,choonheid', regel 137-144.

12 Meur,, De 111oderne bistorisrhe stad, 65-67; 73-75; 319-344. J. Mobron, Banken in de bi1111evstad: van bankpa!eis tot bankko!os (doctoraal,criptie Univer,iteit van Am,terdam 2003) 54-55.

13 Anoniem, 'Moderne steden', regel 125-132.

16

• • •

.■

(16)

• •

afbeelding 4: G.J. Rutgers en P.L. Marnette: Derde Telefooncentrale (Herengracht 295, 1915- 1916), foto 1938.

(17)

De oorsprong van het woord cityvorming ligt in het negentiende-eeuwse Londen. In Groot­

Brittannië voltrok zich als gevolg van de vroege industriële revolutie voor het eerst het fenomeen van grootschalige functieverandering in de binnenstad. Vanaf dat moment werd met city niet langer slechts de oude binnenstad bedoeld, maar meer dat gedeelte van de stad waar zich banken, beurzen, warenhuizen et cetera concentreerden.14 Deze specifiek Britse of Londense oorsprong verklaart waarom het woord in zijn oorspronkelijke taal in het Nederlands is overgenomen.

In Nederland doet het woord ci(yvorming zijn intrede in het begin van de twintigste eeuw. Vanaf 1900 wordt er over gepubliceerd in kranten en vakbladen, aanvankelijk slechts als oorzaak van de sloop van woonhuizen in de binnenstad, maar later wordt er ook over het doel van de cityvorming gepubliceerd: de komst van nieuwe functies in die binnenstad. Het aanvankelijk alleen aandacht schenken aan het verdwijnen van de woonfunctie uit het centrum, geeft weliswaar aan dat men meer begaan was met de dagelijkse werkelijkl1eid van de burger, namelijk het verplicht verhuizen van binnenstad naar woonwijk buiten het centrum, maar tegelijkertijd wijst het op het bewustzijn van wat er speelde in de stad: de media wisten wat cityvorming was (want gebruikten het woord), maar kregen pas later oog voor het doel.

Over dit doel werd wisselend gedacht in de pers. De NRC schrijft op 17 november 1914: De ciryvo1ming is een economisch vemhijnsel dat men moet aanvaarden, gelijk het ::::_ich voordoet, terwijl uit Het Volk van een jaar later blijkt dat men niet altijd positief is: [ ... ] de steeds voortgaande verbou1JJing van ge1JJonen huizen tot 1JJinkelhui::::_en, 1JJaardoor veel 1vanstaltigs 1vordt geschapen. \X'ethouder Vliegen stelt verder in hetzelfde artikel: De ciryvon11ing eischt massale groote gebou1ven die van de grachten niet ::;jjn te iveren, omdat het schade zou doen aan de toekomst dier grachten. De hui::::_en die er staan voldoen niet meer als 1JJoonhuizen en :;jjn voor kantoren niet bmikbaar. De modemiseering der grachten is dus niet alleen niet tegen te gaan, maar ::::_e(fs noodig. De grondtoon van alle kritiek 1JJas tegen het massale van het gebou1v gericht [ ... ], maar op den duur [zullen] de oude huzjjes verd1vjjnen en plaats maken voor meer moderne geboulJJen.15 Het is dus, volgens Vliegen, niet het gebouw dat detoneert in de omgeving, maar de omgeving met het nieuwe gebouw, zijns inziens zou dit met de modernisering van de grachten vanzelf worden opgelost.

Zoals gezegd is harmonie een rekbaar begrip.

14 E.J. Haslinghuis en H. Janse, Bouwkundige temm1 (Sedruk Leiden 2005) 123.

15 Het Volk 6 november 1916: Amsterdams nieuws - Gemeentebegroting - Publieke Werken. Deze kunstgreep (niet het nieuwe gebouw valt uit de toon, maar de oude omgeving) werd overigens ook besproken in een brief van wethouder ,'liegen aan De Bouwwereld die werd gepubliceerd in hetzelfde tijdschrift: vol. 15 (1916) 23, 182.

18

• • •

• • •

(18)

1.3 overzicht aanpassingen Amsterdam 1890-1940

Welbeschouwd begon het cityvormingsproces in Amsterdam pas in de jaren '90 van de negentiende eeuw. Halverwege die eeuw werden al grootscheepse, visionaire plannen bedacht om Amsterdam in de vaart der volkeren op te stuwen. Aan het begin ervan was Amsterdam alleen in naam hoofdstad: residentiestad Den Haag was feitelijk de hoofdstad; al het geld (corps diplomatique en de rest van 's lands elite) zat in Den Haag. Net als overig Nederland was Amsterdam zwaar verpauperd: het was een oud mens met rotte tanden.16 Het had zich onder Lodewijk Napoleon zwaar in de schulden moeten steken en de regering was geenszins van plan de hoofdstad extra geld te geven om de schijn van bevoorrechting te voorkomen. Terwijl steden als Parijs en Brussel zich vanaf halverwege de negentiende eeuw als hoofdstad voornaam en deftig konden presenteren, ging het met Amsterdam enkel nog bergafwaarts. Elke vorm van stadsverbetering leek afhankelijk van particulier initiatief. Nu groeide er juist bij particulieren een schaamte voor de staat waarin de hoofdstad zich bevond. 17

De aanleg van het Noordzeekanaal en het nieuwe Centraal Station brachten echter verandering in deze zaak. Naar aanleiding hiervan werd verwacht dat het (weg-) verkeer in het centrum aanzienlijk zou toenemen en nam men de verkeerssituatie in de Amsterdamse binnenstad onder de loep. Geïnspireerd door Haussmann ontwierpen Outshoorn en Kuinders een doorbraak van de Dam naar de Muiderpoort in 1866, dwars door de morsige en verkrotte Jodenbuurt.18 In dit plan zou de Halsteeg veranderen in een luxe winkelpassage; het gehele plan werd echter al snel ingetrokken.19 In de jaren zestig werd ook nog eens een particulier plan bij de gemeente ingediend om de gehele Keizersgracht, met alle erkenning van haar schoonheid, te dempen en tot een brede Ringstrafie om te flaneren te maken.20

16 I. Jager, Hoofdstad in gebreke ((füsertatie Vrije Universiteit Amsterdam, Rotterdam 2002) 162-221.

17 Bern. Koster O.C. Zimmerman], 'De hoofdstad van Polderland', De Gids 2 (1864) 513-532. P.N.Muller, 'Amsterdam. Deel Il', De Gids 28 (1877) 359-395. Ook Samuel Sarphati, die in 1851 de wereldtentoomtclling in Londen bezocht, was diep onder de indruk van onder andere Chrystal Palace en liet geïnspireerd door dat gebouw in J"\msterdam het Paleis voor Volksvlijt bouwen.

18 Anoniem, 011twe1p tol het aanleggen mier breede aanzienlijke hoofdstraat en het bouwen eener nieuwe renlraie burgenvijk (Cité 011v1ière) Ie AJ11sterda1JJ (Amsterdam 1866).

19 M. Wagenaar, 'De stad ontworpen', in: M. Bakker e.a. (ed)., Amsterdam i11 de tweede go11dm eemv (Bussum 2000) 9-35, aldaar 13

10 W. Vroom, 'De stad behouden', in: Bakker, Amsterdam in de tweede go11den eemv, 378-403, aldaar 387.

(19)

Door het nieuwe Noordzeekanaal, dat door de Duitse eenwording en het afschaffen van het tolsysteem op de Duitse wegen van groot belangwas geworden, en het nieuwe station nam de handel in de stad exponentieel toe en, in het kielzorg hiervan, ook de beurshandel en het geldwezen, maar bovenal de bevolking.21 Al deze nieuwe mensen moesten gehuisvest worden.

Aanvankelijk loste dit probleem zich vanzelf op, maar toen bleek dat de Jordaan, de Oostelijke en Westelijk Eilanden en de Jodenbuurt overvol werden, drong de bevolking er bij de gemeente op aan om het gebied rond de Plantage, dat de gemeente sowieso al in bezit had, onder haar supervisie ter beschikking te stellen voor volkshuisvesting. De gemeente was evenwel weigerachtig en toen bleek dat het gebied door particuliere projectontwikkelaars tot een luxe wijk geworden was, was zij ervan overtuigd dat marktwerking en dus een afzijdige overheid het beste waren. En zo gebeurde er niets voor de arbeidersbevolking.

Aangemoedigd door de gemeente en enthousiast gemaakt door econoom en publicist Quack, nam de arts Samuel Sarphati niet alleen het initiatief voor de bouw van het Paleis voor Volksvlijt en de directe omgeving, maar ook aan de overkant van de Singelgracht liet hij een nieuwe woonwijk op een stuk grond ter grootte van ongeveer 1000 hectare ontwerpen. Sarphati plande hier prachtige luxe woonwijken en exclusieve parken, maar door de hoge uitvoeringskosten was dit plan gedoemd te misluk.ken en moest Sarphati de grond weer verder verkopen, onder andere aan de firma Heineken, wier fabriek nog steeds aan de Stadhoudersk.ade staat. Uiteindelijk zou het noordelijk deel van de Pijp door projectontwikkelaars op het van Sarphati gekochte gebied worden gebouwd. Van Sarphati's plannen resten nu nog de bebouwing aan het Oost- en Westeinde en het Amstelhotel.22

De gemeente begon allengs in te zien dat elke vorm van stedelijke ontwikkeling zonder supervisie gedoemd was te misluk.ken en liet door stadsingenieur Van Niftrik een totaalplan voor de hele stad maken (1867). Geïnspireerd door het mislukte plan Sarphati werd het een civieltechnisch en esthetisch plan - en dus veel te duur om uit te voeren. Hoewel het plan van Van Niftrik en het veel soberder Plan-Kalff uit 1876 de volledige stadsuitbreidingen bedienden, droegen geen van beide plannen oplossingen aan voor de problemen in de binnenstad.

21 l'v1.M. Rakker en 1.-.M. van de Poll, Architec/1111r en stedebowv in Amsterdam 1850-1940 (Se druk; Zwolle 2002) 8-9.

22 Dat particulieren een doorslaggevende stem hadden in de fysieke vormgeving van de stad, blijkt onder meer uit totstandkoming van projecten als het Vondelpark, het Stedelijk Museum en het Concertgebouw. De Rijkwverheid financierde niets en de gemeentelijke overheid was grotendeels afhankelijk van particuliere geldschieters en particuliere initiatieven.

20

• •

• ■

■ ■

■ ■

• ■

• • 1

1

1

1

(20)

1

1.3.1 de middeleeuwse kern

Om de nieuwe wijken uit het Plan-Kalff, later ook wel de 'negentiende-eeuwse strop' of 'grafkrans' genoemd, bereikbaar te maken vanuit het centrum, moest de gemeente ook in dat centrum aanpassingen maken; er moesten radialen vanuit de oude stad naar de nieuwe gedeelten worden aangelegd. Nadat men tot dat inzicht gekomen was, kwam met veel pijn en moeite de Raadhuisstraat tot stand (1894-1898), een verbinding tussen het Paleis op de Dam en de Westermarkt, in het verlengde van de inmiddels gedempte Rozengracht. De firma Van Gendt bouwde hiervoor de halfoverkapte passage.

Van het Plan-Kalff resten ook nog de dempingen van de Nieuwezijds Voorburgwal en het Spui (1881-1884). Het voorstel voor deze dempingen haalde slechts een nipte meerderheid bij de stemming in de gemeenteraad; lobby's van de Maatschappij ter Bevordering der Bouwkunst en het Oudheidkundig Genootschap hadden een publiek debat hierover aangezwengeld. Waren tot de jaren '80 dempingen schering en inslag en uit hygiënisch, sociaal en verkeerstechnisch oogpunt vanzelfsprekend, vanaf die tijd drong bij de de burgerij het besef door dat de stedenbouwkundige structuur van Amsterdam, de grachtengordel, uniek was in de wereld en behouden diende te worden.23 Opmerkelijk is overigens dat in deze discussie het verschil tussen monumentaliteit en schilderachtigheid niet altijd even duidelijk lijkt.24

De dempingen van de Nieuwezijds Voorburgwal en het Spui zijn een direct gevolg van de kornst van het Centraal Station aan het havenfront. Vanaf dat moment moest het verkeer vandaar verder de stad in en moest dus het verkeersplan voor de hele stad daarop worden aangepast. Er waren verschillende plannen om het verkeer door de stad te loodsen: een '\Viener' RingstraBe;

verkeerspleinen op de Nieuwmarkt, bij de Heiligeweg en doorgaande wegen over de Geldersekade en de Nieuwezijds Voorburgwal zijn de revue gepasseerd. Uiteindelijk werd met de beslissing tot het bouwen van de Beurs aan en op het Damrak ook een beslissing genomen over de verkeersstructuur van de stad: vanaf het station zou een noord-zuid-as gecreëerd worden via het Damrak, de Dam en het Rokin en de breedte van het Damrak lag door de nieuwe beurslocatie vast, namelijk zoveel meter als dat er tussen de bestaande bebouwing van het Damrak en de nieuwe beurs lag.

23 Eerder wees een literair-artistieke elite rond J .A. Alberdingk Thijm en Potgieter al op dit belang, zie hiervoor: J.

Veth cnJ. de Meijer, Stedenschennis (Amsterdam 1901).

24 Vroom, 'De stad behouden', 392.

(21)

afbeelding 5: Bureau van Gendt, passage in de Raadhuisstraat (1894-1898). De Raadhuisstraat ziende op de winkelgalerij en op de Westertoren (foto 316 uit het album van W.J.R. Dreesmann).

22

1

• Il

1

1

.1

(22)

1 1 1 1

Het zijn de kwesties omtrent deze drie punten die het cityvormingsdebat over de middeleeuwse kern van Amsterdam bepaalden: Damrak, Dam en Rokin; alledrie de debatten zijn wezenlijk verschillend. Bij de discussie over het Damrak vormde het historische stadsschoon geen overweging; de doorstroom van het verkeer wel. Jarenlang (1867-1896) werd gedebatteerd over verschillende vormen van boulevards en pleinen en over beurslocaties, totdat wethouder Treub aantrad en de knoop doorhakte: de beurs kwam op het gedempte Damrak en Berlage werd de ardiitect.25 Doordat het publiek murw geslagen was door het zich al jaren voortslepende debat, was er nauwelijks kritiek op dit besluit. Met het besluit werd definitief gebroken met de mogelijkheid een brede boulevard vanaf het station naar de Dam aan te leggen en je zou dus kunnen zeggen dat het verkeer in de Damrakdiscussie geen voorrang heeft gekregen. Hierbij moeten echter wel de context van de voorafgaande (uitputtende) discussie en de stand van zaken in het verkeer anno 1896 worden verdisconteerd: de paardentram had zijn intrede weliswaar al gedaan, maar een verkeerstoename die een zestig meter brede boulevard rechtvaardigde (die plannen waren er geweest), lag toen niet in de lijn der verwachtingen. Elke toekomstige verkeerstechnische afweging in de binnenstad van Amsterdam zou hierdoor bepaald blijven worden: een boulevardstad zou Amsterdam nooit meer worden. Een bijkomend effect, zo betoogt Meurs, is dat de middeleeuwse kern van Amsterdam ook met alle stedelijke vernieuwingen het centrum van de stad zou blijven.26

Dat niet de allerhoogste prioriteit werd gegeven aan het verkeer in de kwestie Damrak, wil niet zeggen dat bij de inrichting van de Dam dezelfde afweging werd. Hoewel het probleem-Dam uiteindelijk complexer lag dan de kwestie-Damrak, was het ook hier de stedenbouwkundige context die centraal stond; een centrale rol was weggelegd voor de elektrische tram. Al vrij snel was men het er over eens dat de bestaande historische bebouwing rondom de Dam, met uitzondering van het Paleis, niet de moeite waard was om te bewaren en daaronder vielen ook de Beurs van Zocher, het zestiende-eeuwse Commandantshuis (dat weliswaar in 1775 van een nieuwe gevel was voorzien) en 'Naatje' 01et nationaal monument ter herdenking van de eendracht van de volksgeest en het leger in 1830-1831). Een aantal prijsvragen, een handvol concepten en ettelijke ontwerpen later bleek dat de gemeente toch geen geld voor onteigening had, dat de vrijgekomen Beurs-grond aan de hoogste bieder van de hand was gedaan, dat er grotendeels

25 Meurs, De modeme historische stad, 254. en G. Hoogewoud, 'De Amsterdamse beursprijsvraag, in: Nederlands l0111sthistorisch Jaarboek 25 (1974) 277-365, aldaar 299.

26 Meurs, De 111odeme historische stad, 255.

(23)

onsamenhangende en omstreden architectuur verscheen aan de Dam (De Bijenkorf, Van Straaten 1911-1914; De Bisschop, Gratama 1933-1934; Peek en Cloppenburg, Joling, 1916) of dat bepaalde gedeelten van de plannen niet werden ingevuld (de Middendam werd nooit bebouwd) en dat uiteindelijk van alle grootse plannen een reeks incidenten het resultaat bepaalde: een halfslachtige keus voor het verkeer.27

De kwestie-Rokin ging pas spelen vanaf 1924. In tegenstelling tot de herinrichting van Damrak en Dam speelde hier niet meer de aanwezigheid van respectievelijk de paarden- of de elektrische tram de bepalende rol, maar de auto. De gevolgen van de locatie van de Beurs en van het inrichten van de Dam als breedteplein maakten het Rokin tot gedoodverfde doorgaande weg van maximaal dertig meter breed. Dit hield in dat er gedempt moest worden, maar niet noodzakelijkerwijs het hele Rokin. In 1924 werd er een prijsvraag uitgeschreven in de hoop een oplossing te vinden voor een ruimte die te lang is voor een plein en te breed voor een straat.

Beschermers van het stadsschoon vonden evenwel dat het ontbreken van bomen karakteristiek was voor het Rokin en dat die dus niet gewenst waren ter geleding. Hoewel prijsvraaginzendingen die voorzagen in een ongedempt Rokin niet beoordeeld werden, was de vraag óf het Rokin gedempt moest worden geenszins beantwoord; dit ondanks het feit dat na de demping van het Damrak, de verbreding van de toegangen tot de Dam en de verbreding van de Vijzelstraat alleen het Rok.in nog de ontbrekende schakel vormde in de noord-zuid-as tussen station en Amsterdam­

Zuid. De gemeenteraad zwichtte na een intensief publiek debat uiteindelijk voor het kamp van de dempers; het was toen 1936, twaalf jaar na de prijsvraag.

1.3.2 de grachtengordel

Niet alleen in de middeleeuwse kern, maar ook in de grachtengordel werd voortdurend strijd geleverd tussen het verkeer en de monumenten en ook hier gebeurde dit als gevolg van de cityvorming. Een grote eerste overwinning voor het 'monumenten-kamp' is het niet doorgaan van de voorgenomen demping van de Reguliersgracht. Jan Veth, inmiddels de spreekbuis van de beschermheren van schilderachtig Amsterdam, schetste in het pamflet Stedenschennis samen met Jan de Meijer het schrikbeeld van een tweede Pijp aan de Reguliersgracht.28 Opmerkelijk is dat in dit betoog niet alleen de esthetische werden van de grachten werden benadrukt, maar dat ook de

27 Idem, 256 e.v.

28 Veth en De Meijer, Stede11sche1111is, passim.

24

1 1

1 1 1

1

1

1

1

1:

t

(24)

afbeelding 6: Reguliersgracht gezien in noordelijke richting, omstreeks 1930. (foto Bernard F.

Eilers).

(25)

verkeerstechnische noodzakelijkheid werd ontkend:

Zou het zulk een ontzettende ramp zijn voor Amsterdam, als in 't vervolg de tramreizigers langs de Utrechtsestraat-lijn in plaats van met electriciteit door paardenkracht werden vervoerd? Zou men voor geen vilftig Reguliersgrachten die tramreizigers mogen blootstellen aan dàt verschrikkelijk noodlot! Ja, ik weet het in buitenlandsche steden worden vele tramwagens door electriciteit bewogen. Maar moet de na-aperij van het buitenland dan zóóver gaan dat men zich op de Utrechtsestraat-lijn niet van paarden zou kunnen blijven bedienen79

Bovendien, zo stelt De Meijer verderop, gaat een elektrische tram niet eens veel sneller, omdat een paardentram niet hoeft te stoppen en de reizigers al rijdend op en af kunnen springen. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat de gemeenteraad zich liet overtuigen door deze argumenten en dus zal het argument van het stadsschoon zo zwaar hebben gewogen dat het voorgenomen besluit zou zijn teiuggedraaid. Wellicht speelde ook mee dat de gemeente Amsterdam niet ruim bij kas zat, iets wat structureel zo zou zijn in de eerste decennia van de twintigste eeuw. Wat de redenen uiteindelijk ook zijn geweest, vanaf 1901 kwamen dempingen of doorbraken in de binnenstad van Amsterdam nauwelijks meer tot stand. Het feit echter dat individuele monumentale panden nog steeds ten prooi vielen aan vervanging door nieuwigheden, relativeert het succes van de heemschutbeweging in de eerste jaren van de eeuw. De gemeente lanceerde voortdurend plannen die niet uitgevoerd werden.

Het niet doorgaan van de demping van de Reguliersgracht betekende, toen in 1907 uiteindelijk die beslissing definitief door de gemeenteraad werd genomen, dat om toch een radiaal van de oude stadskern naar buiten aan te kunnen leggen, de Vijzelstraat verbreed moest worden. Wijs geworden na het debacle van de Reguliersgracht en de Dam, stelde de gemeente in overleg met diverse beroepsverenigingen een esthetisch adviseur van onbetwist gezag aan: K.P.C. de Bazel.

De bedoeling was een winkelstraat aan te leggen, maar na uitblijven van gegadigden werd het van lieverlee een brede kantoorboulevard. Ook de bouwhoogte bleek achteraf niet geworden te zijn wat de gemeente van tevoren verwacht had: gemiddeld reikte de bebouwing tien meter boven de toegestane hoogte uit. Doordat alleen de westzijde van de Vijzelstraat veranderd werd Q1et parlement heeft speciaal een aantal onteigeningswetten uitgevaardigd om de westzijde van de straat ter verbreding en herbouw ter beschikking te stellen) ontstond een merkwaardig dialectisch 29 Ibidem, 14.

26

• • • •

• ■

• • ■

• • •

■ •

• • • •

(26)

stadsbeeld: enerzijds groot, hoog en kolossaal; anderzijds kleinschalig, laag en smal. Dit was overigens niet in de laatste plaats aan De Bazel zelf te wijten, omdat hij zowel stedenbouwkundig raadgever, als architect van het meest gezichtsbepalende pand van de straat was: de Nederlandsche Handelmaatschappij.

Met het gereedkomen van de verbreding van de Vijzelstraat en de demping van het Rokin eindigt de vooroorlogse cityvorming. Met de completering van de noord-zuid-as tussen Centraal Station en Amsterdam Zuid was de stad toegerust op een autorijke toekomst. De naoorlogse toename van het autogebruik stelde weer nieuwe eisen aan de stad; dit valt echter buiten het bestek van deze scriptie.

1.3.3 functieverandering

De hierboven besproken doorbraken en dempingen hadden tot doel het toegenomen verkeer in de stad Amsterdam beter van en naar het centrum te leiden. De verkeerstoename was onder andere een gevolg van een scheiding van functies: mensen woonden niet meer naast hun werk, maar in woonwijken buiten de stad en moesten dus forensen. In de binnenstad van Amsterdam clusteren bepaalde beroepsgroepen en uitgaansgelegenheden op specifieke plekken samen. Het betreft nieuwe functies die met de bloei van de economie en alle technische en maatschappelijke vernieuwingen van dien opkwamen aan het einde van de negentiende eeuw. Aan het Rembrandtplein kwamen cafés, aan de Regulierbreestraat bioscopen, in de Kalverstraat en op de Nieuwendijk winkels en de "gouden bocht" van de grachtengordel en aan het Rokin was populair onder zich in Amsterdam vestigende banken en handelshuizen.

Gedeeltelijk waren bankinstellingen al gevestigd op deze plekken. Kleine handelskantoren bestonden al aan de grachten in de vorm van woonhuizen met kantoor aan huis. Door professionalisering van het bedrijfsleven en uitbreiding van de werkzaamheden groeide de bancaire sector en werden de kantoren aan huis eerst mono-functionele kantoren om later verder uit te groeien tot bankpaleizen. Doordat de bankfunctie al langer aanwezig was aan de grachten en de sector groeide, trok deze ook nieuwe kantoren aan en groeide ook het aantal bankkantoren.

Aan de grachten waren de banken bovendien verzekerd van een representatieve omgeving, die door haar statige aanzien een beroep kon doen op een statig verleden. Zo konden banken zich een betrouwbaar imago aanmeten. De grachtengordel verwees met zijn verleden naar de bloeitijd

(27)

van de Republiek in de 17• eeuw en aldus suggereerde de sector een eeuwenoude traditie ter plekke.30

Ook het Rokin was sinds de vestiging van De Nederlandsche Bank in 1814 een gewilde plek voor bank- en handelshuizen. Bovendien waren zowel de beurs als het postkantoor om de hoek gevestigd.

In de verschillende studies wordt duidelijk gemaakt dat juist het Rokin en de grachtengordel in toenemende mate populair waren om bankbedrijven te vestigen.31

1.4 conclusie

De cityvorming in de Amsterdamse binnenstad en de vele debatten die daarmee gepaard zijn gegaan, worden gekenmerkt door het spanningsveld tussen enerzijds verkeer en anderzijds schilderachtigheid en monumentaliteit. Een aantal parallel lopende ontwikkelingen hebben tot een vrij ingrijpende metamorfose voor de Amsterdamse binnenstad geleid. Naar mate de tijd vorderde, veranderden de verkeersomstandigheden: eerst kwam de paardentram, toen de elektrische tram, uiteindelijk de auto. Naar mate de tijd vorderde, vorderde ook het verkeersnetwerk, dat men vanuit het Centraal Station naar het zuiden van de stad wilde aanleggen. En naar mate de tijd vorderde, nam de roep om bescherming van architectonische en stedenbouwkundige monumenten toe. Deze drie ontwikkelingen beïnvloedden elkaar voortdurend: op elk moment in de wordingsgeschiedenis van de stad Amsterdam werd een compromis bewerkstelligd, gevoed door de stand van zaken in deze drie ontwikkelingen. Dit werd mogelijk gemaakt doordat het juist niet mogelijk bleek één omvattend plan voor de hele binnenstad te ontwerpen, waaruit alles logischerwijs zou voortkomen. Zo'n plan was gewoonweg te duur en vergde teveel investeringen in een keer; dat kon Amsterdam niet opbrengen.

Bij de wens het oude Amsterdam te behouden, speelde vooral het sentiment van het schilderachtige en sfeervolle Amsterdam de hoofdrol en slechts dan wanneer de stedenbouwkundige strnctuur van de stad of individuele monumentale gebouwen (het liefst uit de zeventiende eeuw: Paleis op de Dam) in het geding waren; aandacht voor losse woonhuizen was 30 Meur,, De moderne historische stad, 337-341; M.F \X!agenaar, Stedebo11w en b11r:gerlijke vrijheid. De ro11tmsterende rarrières van ::;_es Europese hoofdsteden (Bussum 1998), 126 e.v.

31 Ibidem, en

J.

Mobron, Banken i11 de binm11stad: van bankpaleis tot ba11kkolos (doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam 2003) 43. M. Bakker en F.M. van de Poll, Architect1111r en stede11bo11w in A111sterda111 1850-1940 (Zwolle en Zeist 1992) 92.

28

(28)

1

1

1 1

er bijvoorbeeld maar mondjesmaat Gordaan en jodenbuurt), hoewel schijnbaar contradictoir, want juist verkrotte huisjes dragen in grote mate bij tot een schilderachtig beeld van de stad.

Het is niet verwonderlijk dat de meest rücksichtsloze ingrepen in de Amsterdamse binnenstad in de oude middeleeuwse stadskern plaatsvonden: Amsterdam mat zich het imago van cultuur- en handelsmetropool aan en voerde dat temg op een traditie die in de zeventiende eeuw begon. De voornaamste monumenten uit die tijd waren het Stadhuis op de Dam (inmiddels Koninklijk Paleis) en de grachtengordel. De aandacht was voornamelijk hierop gericht en dit verklaart waarom de monumentenzorg in de rest van de stad een selectief geheugen leek te hebben.

Damrak, Dam en Rokin waren het toneel van de cityvorming. Pas toen de dmk op het centmm groter werd en bagatelliserende woorden uit de hoek van de monumentenzorg en de Bond Heemschut aan kracht verloren, werd de Vijzelstraat aangepakt. Henri Polak stelde in 1927 nog:

l\1.ij wil het voorkomen, dat hier sterk overdreven wordt. Het verkeer is in onze stad waarl!Jk niet ovenveldigend.

( . .) Het is toch waarl!Jk niet zo heel e?J;, als op een do�:jjn punten in de stad zoo nu en dan een matige hoeveelheid voe11uigen, plus een bende fietsers, eenige ogenblikken opgehouden 1vordt - waarbij niet vergeten mag 1vorde11, dat zulks óók zou geschieden indien men alle straten denig meter breed zou maken en alle grachten zou

J 31

uempen.

32 J-I. Polak, 'Stede,chennis' in: Haagsch Maandbl.ad 7 (1927) 2, 115-123; geciteerd in Meur,, De moderne historische stad,

187.

(29)

2 Rondom de prijsvraag

2.1 inleiding

In dit tweede hoofdstuk wordt op basis van archiefonderzoek een nauwgezette constructie gemaakt van wat zich heeft afgespeeld rondom de door DNB uitgeschreven meervoudige opdracht in het jaar 1915. \'vaarnodig wordt het verslag met essentiële informatie uit de literatuur aangevuld. De bedoeling van dit hoofdstuk is een feitelijk verslag te geven van de gebeurtenissen:

interpretatie vindt in de volgende hoofdstukken plaats. Het belang van dit beschrijvende hoofdstuk ligt in het feit dat het gros van de hier genoemde feiten in de architectuurgeschiedenis nog onbekend zijn en met deze nieuwe informatie op een aantal van de deeh1emende architecten een nieuw licht geworpen kan worden.

Het archiefonderzoek dat ten grondslag ligt aan deze constructie is uitgevoerd in de archieven van DNB, het Nederlands Architectuurinstituut, het Gemeentearchief Amsterdam en in het Pandenarchief van het stadsdeel centrum in Amsterdam.33 Ik heb niet volstaan met de eenvoudige invoeging van verslagen van deze afzonderlijke onderzoeken, omdat ik verwacht dat het samenvoegen en onderlinge combineren een duidelijk meerwaarde zal opleveren die bij het beantwoorden van vragen in volgende hoofdstukken van pas zal komen.

Strikt genomen is een architectuurprijsvraag een openbare competitie die voor iedereen open is voor deemame. Bij een meervoudige opdracht wordt een bepaald aantal architecten verzocht deel te nemen en zijn anderen uitgesloten van deemame. Aangezien DNB een selecte groep architecten heeft verzocht een ontwerp in te dienen, hebben we hier dus te maken met een meervoudige opdracht. De deememende architecten, De Nederlandsche Bank en contemporaine en hedendaagse literatuur echter, gebruiken deze termen op grote schaal door elkaar. Ik voeg mij genoeglijk in deze rij, omdat ten tijde van de meel'"Voudige opdracht er volgens de Permanente Prijsvraagcommissie, waarover meer in hoofdstuk 3, sprake kon zijn van een prijsvraag met algemene mededinging of een prijsvraag met besloten mededinging op uitnodiging. In beide gevallen is dus wel sprake van een prijsvraag, de term meel'"Voudige opdracht ter onderscheiding hiervan is van later datum en dus anachronistisch. Afhankelijk van de bron waarnaar verwezen wordt, zal ik het over een meel'"Voudige opdracht hebben, maar meestal over een prijsvraag.

33 De genoemde archieven zijn grotendeels losbladig en ongenummerd; ik zal verwijzen naar archiefstukken met inventarisnummer en datum van het stuk.

30

• • • •

• • •

■ ■

• • • • •

■ • • •

(30)

'

1 1 1 1 1

1 1 1

t 1 1 1 1 1 1 1 1

2.2 voor de prijsvraag: Salm

Op 14 april 1897 volgde A. Salm GBzn. zijn vader G. B. Salm op als "benoemd" architect van DNB.34 Dit is niet verwonderlijk, aangezien Salm junior zijn vader in menig opzicht volgde: zij hebben in veel opdrachten samengewerkt en hun praktijken liepen vloeiend in elkaar over. Junior maakte ook dankbaar gebruik van het netwerk van Salm senior.35

Vanaf 1910 werd duidelijk dat DNB erover dacht de hoofdbank aan het Rokin (Oude Turfmarkt) ingrijpend te verbouwen en uit te breiden. Als vanzelfsprekend betrok president Van den Berg, die ook nog met Salm senior had samengewerkt, Salm junior bij deze plannen. Overigens nog voordat Salm officieel werd gevraagd deze plannen vorm te geven (december 1910), werd hij al benaderd door een leverancier van cv-installaties, die lucht had gekregen van de bouwplannen Guni 1910).36 Van den Berg benadrukte dat in deze plannen ook de nieuwe president gekend zal moeten worden, aangezien een bestuurswissel aanstaande was.37 Op initiatief van Salm werd een programma van eisen opgesteld en werden verkennende onderzoeken gedaan naar de bij de hoofdbank te betrekken gebouwen.38 Salm stelde voor op werkbezoek te gaan naar de nationale banken van België en Frankrijk. In de referenties die hij van Van den Berg meekreeg, wordt Salm voorgesteld als Architecte de notre Banque, qui est chargé de composer un plan des travaux d'agrandissement des locaux de la Banque à Amsterdam.39 In een later schrijven van de president aan Salm (19 juli 1911) over het aan de het neus van Salm voorbijgaan van de opdracht voor het Agentschap in 's­

Hertogenbosch herhaalde Van den Berg dat Salm wel de opdracht voor de hoofdbank heeft. De opdracht voor Den Bosch is aan Salm voorbijgegaan, omdat DNB zich wil profileren als 34 GAA 1315 (archief G.B. Salm en A. Salm G.B.zn.), 41 stukken betreffende zijn werkzaamheden voor De Nedcrlandsche Bank (1897-1916), uitnodiging en acceptatie resp. 13 en 14 april 1897.

35 . 11iddelkoop, 'G.R. Salm en:\. Salm GBzn.; Architecten voor een nieu\ve tijd' in: J. Kuyt, N. J\ii.iddelkoop en_,\.

van der \X'oud, G.B. Sa/171 & A. Sah11 GB::;_11; bo11iv171eesters van A1J1s!erda1J1 (.\msterdam en Rotterdam 1997) 14-33, aldaar 21. 36 G,\A 1315, 41, brief 8 juni 1910 en volgens een in januari 1913 door Salm gemaakt verslag (Aa11/eekmi11gen hoofdbank Nederlandsche Bank) met gebeurtenissen betreffende zijn samenwerking met DNB, was Salm al eerder door Van den Berg gevraagd het ontwerp voor de nieuwe hoofdbank te maken. Inderdaad zit in het archief van Salm ook de uitnodiging voor een onderhoud met de president dd. 13 december 1910, het onderhoud was, volgens het verslag van Salm zelf, daags erna.] let origineel van dit verslag zit in het archief van DNB (DNB, 2.041) een afschrift in het GAA.

37 Ibidem, bovendien ook in brief dd. 19 juli 1911.

38 GAA 1315, 41, verslag Salm januari 1913, pagina 1.

39 Ibidem, pagina 2.

(31)

nationaal instituut en daarom in den lande alleen nog maar met lokale architecten en aannemers wil werken. Als Salm, of een andere Amsterdamse architect de agentschappen zou bouwen, kwam DNB niet van haar Amsterdamse in1ago af. Bovendien, maar dat verzwijgt Salm in zijn verslag van gebeurtenissen, was het agentschap van Nijmegen nogal duur en weelderig voor de provincie.40 \Vellicht bestond de vrees dat Salm ook voor Den Bosch een te duur ontwerp zou

maken. �

Gedurende het jaar 1911 onderzocht Salm diverse alternatieven als locatie voor de niem'te hoofdbank; onder andere de Dam en de Leidschegracht passeerden de revue, maar geen van de locaties werd geschikt geacht. Uitbreiding ter plekke aan de Oude Turfmark leek aanvankelijk ook problematisch, omdat linkerbuur het Binnengasthuis, met wiens architect C.B. Posthumus Meyjes sr. Salm in overleg was getreden, een te hoog geldbedrag voor zijn terreinen vroeg. Salm voerde, namens DNB, ook overleg met de gemeente, onder andere met bouw- en woningtoezicht en publieke werken, over terreinen als het Amstelveld en het - nog niet afgebrande - terrein van het Paleis voor Volksvlijt. Maar nog steeds voldeed geen van de terreinen.41

Uitkomst bood uiteindelijk ene makelaar Ozinga. Op eigen initiatief heeft hij namens een fictieve partij geïnformeerd of het St.-Bernardusgesticht (de bijna rechterbuur) niet bereid was te

"erhuizen.42 Het gesticht bleek bereid en hoefde niet eens zoveel geld te hebben. DNB besloot met Ozinga in zee te gaan en nadat tijdens de onderhandelingen de prijs was opgedreven, maar ook het tussenliggende gebouw vrij was gekomen en aangekocht kon worden, ging DNB over tot aankoop van beide percelen. In de verkoopovereenkomst werd gesteld dat de termijn van oplevering van het gesticht uiterlijk tot 10 ap1il 1915 verooegd zou worden.43 Tot 1915 kan dus niet over worden gegaan tot sloop van het Gesticht. De aankoop de belendende percelen was een van de laatste wapenfeiten van president Van den Berg; op 19 september trad hij af.

Een week na het aftreden van Van den Berg krijgt Salm plots een verzoek om de extra gemaakte kosten voor het werk aan de verbouwing van de hoofdbank in te dienen zover die niet onder de

40 Brief noot 29.

41 Archief DNB. 2.041, bestuursnotulen 1911 -1924.

42 Ozinga had in het jaarverslag van DNB gelezen dat de bank op zoek was naar uitbreidingsmogelijkheden en kwam logischerwijs uit bij een van de buren van de bank. DNB, 2.041, pp. 39-41.

43 Ibidem, 47-78.

32

(32)

afbeelding 7: de Oude Turfmarkt gezien vanuit het zuiden omstreeks 1900, het Rokin is nog niet gedempt en alleen de twee panden direct rechts van De Nederlandsche Bank zijn in het bezit van DNB en hebben nog de functie van respectievelijk secretaris- en presidentswoning.

(33)

600 gulden standaard vergoeding vielen.44 Salm lijkt dit als een soort afrekening te interpreteren:

vrijwel tegelijkertijd signaleert hij een stagnatie in de uitwerking van de plannen.45

Tussen de oude en nieuwe panden zit nog een doorgang van het Binnengasthuis naar de Oude Turfmarkt, om een aaneengesloten bebouwing aan het Rokin (Oude Turfmarkt) te kunnen realiseren, moet deze doorgang worden verlegd naar de Nieuwe Doelenstraat. Salm had deze klus op zich genomen. Hij wordt door een reeks opzettelijke of onopzettelijke misverstanden en ergernissen echter gefrustreerd in zijn werkzaamheden, bovendien lijkt Salm met zijn herhaaldelijke verzoeken de ergernissen van het bestuur van de bank op de hals te hebben gehaald. Hoewel aanvankelijk nietsvermoedend, het aan een misverstand wijtende en zich in correspondentie uitvoerig verklarende, ziet Salm achteraf, in een door hem opgesteld verslag van gebeurtenissen tussen 15 december 1910 en 24 december 1912, in het weigeren de bouwtekeningen aan hem te verlenen toch een teken aan de wand. Hoewel hijzelf schrijft 'beslist blijft weigeren te geloven' dat Ed. Cuypers zijn vriendschap met nieuwe president Vissering aanwendt om de opdracht binnen te slepen, zoals ook de opdracht voor de effectenbeurs, na een lobby van Veltman (opdrachtgever), met één stem verschil aan hem voorbij ging en aan familielid Jos. Cuypers toekwam.46 Een herhaling van zetten dreigde: Sahn zou na een onderonsje tussen

opdrachtgever en verwante architect achter het net vissen bij een belangrijke opdracht.

Toch lijkt het niet onwaarschijnlijk de frictie tussen de architect en zijn broodheer te wijten aan verstoorde persoonlijke verhoudingen. Het eigengereide optreden van Salm zal nogal tegen de borst van verschillende bestuursleden zijn gestuit.47 Ook het feit dat het in ongenade vallen van Salm in tijd samenviel met de presidentswisseling bij DNB, maakt aannemelijk dat één en ander met elkaar te maken heeft. Daar waar Van den Berg Salm aanhield als architect, omdat Van den Berg zijn hele presidentsschap samen met een Sahn als architect gewerkt had, wilde Vissering

44GAA, 1315, 41, Aa11teekeni11ge11 hoofdbank Nederla11dsche Bank, p. 5.

45 Ibidem.

46 Ibidem, p. 6.

47 Over de diplomatieke kwaliteiten van Salm bestaan tegenstrijdige berichten. Middelkoop haalt een geschieden.is boven waaruit blijkt dat het feit dat Salm jr. niet net als zijn vader architect van Artis werd, door het ondiplomatieke optreden van junior in het ontwnpen van een dikhuidemtal (M.iddelkoop, op.cit, 21). Hier valt tegenin te brengen dat Salm zich als voorzitter van de Maatschappij ter bevordering der Bouwkumt en als voorzitter van de schutterij, functies die hem op zijn lijf geschreven bleken (uitgaande van de herhaalde roep om terugkeer), buitengewoon succesvol is geweest in het bemiddelen in een uit de hand gelopen meningsverschil tussen Geum en Trotsenburg, net als Salm bestuursleden van de Schutterij.

34

■ ■

■ ■

■ •

(34)

graag zijn eigen architect inbrengen. De toch al ongunstige persoonlijke verhoudingen tussen Salm en de diverse directeuren zouden Vissering gesterkt kunnen hebben in zijn ideeën.

De verstoorde verhouding tussen Salm en de directie van DNB wordt duidelijk uit een aantal documenten: een brief van Salm aan de president van de bank, met daarbij het al eerder genoemde verslag van gebeurtenissen tussen 1910 en 1913 en een brief van één van de directeuren van DNB aan de president van de bank uit 1915.48 De eerste brief, met verslag van wat er volgens Salm is gebeurd in de aangegeven periode, is gedeeltelijk nogal emotioneel gesteld:

welhaast nederig richt Salm zijn schrijven tot de president (25 januari 1913). Salm probeert te redden wat er te redden valt, accepteert dat een nieuwe president een nieuwe architect wenst ("Nieuwe meesters - nieuwe wetten"), excuseert zich en passant nog voor zijn taalgebruik, maar vraagt bovenal dat als het tot zijn ontslag komt, dat dan met zo min mogelijk schade aan zijn imago gepaard kan gaan. Keihard en tegelijkertijd schrijnend is het om te zien dat de ontvanger van de brief (de brief is gericht aan Vissering) de brief hardvochtig gecorrigeerd heeft op spel- en stijlfouten, zich aldus nauwelijks om de inhoud bekommerende. In latere correspondentie (14 april 1915), gaat Salm er vanuit dat zijn positie aan de Bank te handhaven is, verontschuldigt Salm zich voor zijn ziekbed, verklaart het inkrimpen van zijn kantoor door de stand van de economie en het uitblijven van opdrachten. Tijdens Salms ziekte heeft de directie de kwestie lijkenhuisje buiten Salm om afgehandeld, terwijl hij vanuit zijn ziektebed, zo schetst Salm zelf, het plan afgemaakt heeft, zo blijkt uit dezelfde brief.49 Uit deze stukken blijkt de ongelijke relatie die de Bank en de Architect van de Bank met elkaar hebben: de architect bedelt, de Bank beschikt.

Uit andere stukken blijkt een ander facet van de verstoorde verhouding. In een schrijven van 31 maart 1915, waarschijnlijk van directeur-secretaris Moens aan de president, maakt melding van een ernstig verstoorde arbeidsverhouding. Een zelfde wantrouwen spreekt ook uit het feit dat de directie van de bank naar aanleiding van een advies van Salm over een aan te brengen verwarmingsinstallatie een onderzoek ingesteld heeft naar de daadwerkelijke noodzaak. Het feit dat dit onderzoek plaatsvond, bevestigt het feit dat er aan Salms kwaliteit werd getwijfeld en bovendien was de uitkomst van het onderzoek, de installatie werd niet nodig geacht, voor de directie een bevestiging daarvan. Het belangrijkste verwijt dat Salm gemaakt wordt is evenwel zijn eigengereide optreden, zowel intern, als naar buiten toe: Het is pjjnl!Jk zooals de Heer Salm

8 Het eerste document zit in het archief van DNB, 1.412/32/1: Rok.in; plannen voor een nieuwe hoofdbank; de laatste twee documenten bevinden zich in het archief van Salm: GAA, 1315, 41.

9 De kwestie 'lijkenhuisje' is een andere zich voortslepende kwestie, die net als de doorgang van het Binnengasthuis, lange tijd onopgelost bleef en de verhoudingen tussen DNB en Salm er niet beter op maakte.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen maken be- kend dat zij in de periode van 15 februari tot en met 21 febru- ari 2014 de volgende aanvragen voor

‘Het zijn de machines die we eigenlijk altijd voor ogen hadden’, vertelt Frans Bosch van Schouten.. Auteur:

Phonak Field Study News, afkomstig van www.phonakpro.com/evidence, bekeken in oktober 2020....

Figuur 1 laat goed zien waarom het scheurvolume zich manifesteert in enkele grote scheuren in plaats van vele kleine: de laag 30 – 60 diepte krimpt veel meer dan de laag er

Als je door een van de twee ingangen gaat die naar een trap leiden, kan het dat er boven aan de trap een beveiliger van het museum staat.. Het kan zijn dat de beveiliger je vraagt

Misschien moeten er wel accen- ten zijn die speciaal interessant zijn voor leerlingen in het beroepssecundair onderwijs, maar een sterke persoonlijkheid, goede communicatieve

Het portfolio is nu geschikt gemaakt voor het Referentiekader Taal, waarbij scholen voor voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) en mbo-scholen een keuze kunnen maken tus-

De Kennisbasis is bedoeld als opmaat voor een landelijke eindtoets Nederlands voor de Pabo die, zoals de plannen nu liggen, het ministerie voor het cohort 2011-2012 wil invoeren..