• No results found

Haven BESTEMMINGSPLAN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Haven BESTEMMINGSPLAN"

Copied!
105
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

26 september 2013

Haven

(2)
(3)

Gemeente Woerden

Bestemmingsplan Haven

INHOUD:

- TOELICHTING

- REGELS

- VERBEELDING

Werknummer: 370.308.02 Datum: 26 september 2013

KuiperCompagnons

Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Architectuur, Landschap B.V.

Rotterdam

(4)
(5)

TOELICHTING

(6)
(7)

INHOUDSOPGAVE

DEEL A HET PLAN

1 Inleiding ...1

1.1 Aanleiding en doel ... 1

1.2 Plangebied ... 1

1.3 Vigerende bestemmingsplannen ... 2

1.4 Leeswijzer ... 2

2 Planbeschrijving ...3

2.1 Inleiding ... 3

2.2 Bestaande situatie ... 3

2.3 Ontwikkelingen ... 4

2.4 Criteria historische schepen ... 6

2.5 Planmethodiek ... 7

Deel B: Verantwoording ... 11

3 Ruimtelijk kader ... 13

3.1 Rijksbeleid ... 13

3.2 Provinciaal beleid ... 14

3.3 Gemeentelijk beleid ... 15

4 Recreatie en economie ... 17

4.1 Kader ... 17

4.2 Onderzoek en conclusie ... 19

5 Cultuurhistorische waarden ... 21

5.1 Archeologie ... 21

5.1.1 Kader ... 21

5.1.2 Onderzoek ... 23

5.1.3 Conclusie ... 24

5.2 Cultuurhistorie ... 24

5.2.1 Kader ... 24

5.2.2 Onderzoek ... 25

5.2.3 Conclusie ... 25

6 Milieu ... 27

6.1 Algemeen... 27

6.2 Geluid ... 27

6.2.1 Kader ... 27

6.2.2 Onderzoek ... 27

6.2.3 Conclusie ... 28

6.3 Luchtkwaliteit ... 28

6.3.1 Kader ... 28

6.3.2 Onderzoek ... 30

6.3.3 Conclusie ... 31

6.4 Externe veiligheid ... 31

6.4.1 Kader ... 31

6.4.3 Onderzoek ... 32

6.4.3 Conclusie ... 33

6.5 Kabels en leidingen ... 33

6.5.1 Kader ... 33

6.5.2 Onderzoek ... 34

6.5.3 Conclusie ... 34

6.5 Bodemkwaliteit ... 34

6.6.1 Kader ... 34

6.6.2 Onderzoek en conclusie ... 35

6.7 Milieuzonering ... 35

(8)
(9)

7 Water ... 37

7.1 Kader ... 37

7.2 Onderzoek ... 39

7.3 Conclusie ... 41

8 Ecologie ... 43

8.1 Kader ... 43

Gebiedsbescherming ... 43

8.2 Onderzoek ... 43

8.3 Conclusie ... 44

9 Duurzaamheid ... 45

Deel C: Uitvoerbaarheid en procedure... 47

10 Uitvoerbaarheid ... 47

10.1 Economische uitvoerbaarheid ... 49

10.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid ... 49

10.3 Handhavingsaspecten ... 49

11 Overleg en inspraak ... 51

11.1 Overleg ... 51

11.2 Inspraak ... 51

Bijlagen

Bijlage I: KNNV, “Muurplanten op de havenmuren in het centrum van Woerden”, 13 september 2011

(10)
(11)

Deel A: HET PLAN

(12)
(13)

1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Als onderdeel van de herinrichting van de haven beoogt de gemeente in de haven een nieuwe steiger, aanlegplaatsen voor historische schepen en een tijdelijke sanitaire voorziening te realiseren.

Het perceel heeft in het vigerende bestemmingsplan de bestemmingen “Water”, “Recreatie – Jachthaven”, alsmede de dubbelbestemming “Waarde – Archeologie 2”. De ontwikkeling is niet mogelijk omdat de aanleg van de steiger, de aanlegplaatsen voor historische schepen en de realisatie van een sanitaire voorziening niet zijn toegestaan in het vigerende bestemmingsplan. Doel van het project is het inrichten van de haven in de binnenstad van Woerden tot een recreatieconcentratiepunt in het Groene Hart.

Het nieuwe bestemmingsplan “Haven” voorziet in een nieuwe bestemming voor het perceel en maakt de beschreven ontwikkeling planologisch / juridisch mogelijk.

1.2 Plangebied

Het herinrichtingsplangebied bevat een deel van de Singel en de huidige jachthaven gelegen aan de Westdam, de Haven en de Singel in het centrum van Woerden. De globale ligging van het plangebied is op afbeelding 1 weergegeven. De exacte begrenzing van het gebied is op de analoge verbeelding opgenomen.

Afbeelding 1: Globale ligging plangebied Haven

(14)

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

In het plangebied is momenteel het volgende bestemmingsplan van kracht

Bestemmingsplan Raadsbesluit

Binnenstad Woerden 6 juli 2009

Het bestemmingsplan “Binnenstad Woerden” wordt met het voorliggende plan op enkele onderdelen vervangen.

1.4 Leeswijzer

De opzet en het vervolg van deze toelichting is als volgt. In hoofdstuk 2 vindt de planbeschrijving plaats waarin de huidige en toekomstige situatie wordt beschreven. Tevens komt de planmethodiek aan de orde. In deel B van de toelichting komen achtereenvolgens de aspecten met betrekking tot het ruimtelijk kader, horeca en economie, mobiliteit, cultuurhistorische waarden, milieu, water, ecologie en duurzaamheid aan de orde. Hierbij wordt per thema het relevante beleid van de verschillende overheidslagen kort weergegeven en wordt de huidige situatie en de beoogde toekomstige situatie beschreven zoals deze is vastgelegd in dit bestemmingsplan. Hierbij wordt uitsluitend ingegaan op de toekomstige ontwikkeling die het bestemmingsplan direct mogelijk maakt. Het hoofdstuk milieu wordt uitgesplitst in de verschillende milieuaspecten. De uitvoerbaarheid van het plan en het hoofdstuk met betrekking tot overleg en inspraak komen in deel C aan de orde.

(15)

2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het plangebied zodat een duidelijk beeld van het totale gebied ontstaat. Bij de beschrijving van de bestaande situatie wordt ingegaan op de historie en de ruimtelijke en functionele aspecten van het gebied. Vervolgens komen de uitgangspunten van het bestemmings- plan aan bod waarbij ingegaan wordt op de planologische afwegingen die zijn gemaakt bij het opstellen van het bestemmingsplan. Ten slotte wordt ingegaan op de planmethodiek van het bestemmingsplan.

2.2 Bestaande situatie

Stadshaven

De stadshaven van Woerden is centraal gelegen in de binnenstad van Woerden. De omgeving van het plangebied, de haven, kenmerkt zich door de huidige jachthaven welke is gelegen aan de Haven.

De stadshaven beschikt op dit moment over 26 vaste ligplaatsen en enkele plaatsen voor passanten.

Langs de Westdamzijde is in 2008 een vaste ligplaats gecreëerd voor het Romeins schip 'Per Mare ad Laurium'. Aan de Emmakade zijn enkele plaatsen voor vracht en/of woonschepen en een rondvaartboot in het hoogseizoen. Op dit moment bestaat er belangstelling voor vaste ligplaatsen voor historische schepen terwijl deze niet beschikbaar zijn. Voor passanten die Woerden bezoeken is vaak geen ruimte, waarop zij uitwijken naar jachthaven de Greft of naar een andere haven in de regio. Het jaarlijks bezoek aan Woerden is op basis van gegevens van brugdoorlating als volgt:

- 700 plezierjachten - 150 vrachtboten

- 150 overnachtingen (boten liggen dan 1 nacht)

- 8 vergunningen voor woonarken (2 bootgebonden aan Emmakade 6 locatiegebonden aan - Singel)

- 80 betalende roei- en vissersboten - 385 geregistreerde roei- en vissersboten

Er is geen trailerhelling in de haven, wel één in de jachthaven de Greft. Het beheer en onderhoud is in handen van de havenmeester van de gemeente Woerden.

Monument

De Singel in Woerden heeft een beschermde rijksmonumentale status. De singel welke rondom de oude binnenstad van Woerden ligt is onderdeel van de vestingwerken die in 1702 -1703 naar ontwerp van Menno van Coehoorn zijn aangelegd. De buitengracht met bastions is voor het grootste gedeelte bewaard gebleven, alsmede twee bastions aan de noordzijde van de stad. De overige bastions zijn nog in omtrek te onderscheiden. Van de binnenste omwalling is een bolwerk bewaard, waarop de korenmolen "De Windhond" staat aan de zuid-westzijde van de oude stad.

Van groot belang voor het behouden van de beleefbaarheid van dit monument is dat de singel met zijn natuurlijke oevers en belijning duidelijk zichtbaar, aanwezig en beleefbaar moet blijven. Het toestaan van steigers en/of afmeermogelijkheden voor bootjes kan ten koste gaan van de natuurlijke oever en kan een verrommeling van de singel tot gevolg hebben. Het is dan ook van belang dat bij de inrichting

(16)

wordt bezien op welke manier dit voorkomen kan worden en waar binnen de singel en de haven van Woerden ruimte is voor het op een goede manier inpassen dan wel mogelijk maken van steigers en/of afmeermogelijkheden.

2.3 Ontwikkelingen

De uitstraling van de haven sluit niet aan op de het levendige karakter van de vernieuwde binnenstad.

Vanuit bewoners, bezoekers en ondernemers luidt het signaal de haven aan te passen en in te richten tot een levendig element in de binnenstad.

Met het aanbrengen van meer dynamiek in de haven, kan de haven van Woerden uitgroeien tot een trekpleister voor meer recreanten die Woerden bezoeken, zowel over het water als recreanten die de stad Woerden zelf bezoeken en/of al verblijven in het Groene Hart. Op dit moment wordt de haven vooral bezet door vaste ligplaatsen. Meer beweging zal ontstaan indien de haven wordt getransformeerd naar een haven voor passanten. De haven wordt heringericht met meer aanlegplaatsen voor passanten.

Opgemerkt wordt dat de haven van Woerden niet gelegen is aan een doorgaande route, desalniettemin wordt de haven vaak bezocht door passanten, die vervolgens niet een of enkele dagen kunnen blijven vanwege het ontbreken van voldoende passantenplaatsen. Woerden blijkt dus aantrekkelijk voor waterrecreanten en het streven is dan ook deze bezoekers meer mogelijkheden te bieden voor een langer verblijf in Woerden. Daarnaast draagt de haven van Woerden als recreatieve bestemming in het Groene Hart en de provincie Utrecht op deze manier bij aan het vergroten van de capaciteit voor passanten.

De gemeente wil middels onderhavig bestemmingsplan:

- een aanlegsteiger in de Singel realiseren aan de weg de Singel, nabij de Rozenbrug;

- het creëren van aanmeermogelijkheden voor (historische) woonschepen aan de Emmakade - een toilet- en douchevoorziening voor passanten realiseren

Aanlegsteiger

Om voldoende ligplaatsen te behouden in de directe omgeving wordt in de singel nabij de Rozenbrug een steiger gerealiseerd voor de vaste ligplaatsen, die nu in de haven liggen. Deze steiger voor vaste liggers in het winterseizoen draagt in het recreatie- of zomer seizoen bij aan het vergroten van de capaciteit voor passanten, door deze ligplaatsen in het recreatieseizoen beschikbaar te stellen voor waterrecreanten die tijdens hun tocht door het Groene Hart en de provincie Utrecht Woerden bezoeken. Het multifunctioneel karakter van deze steiger door voor zowel vaste liggers (in winter) en passanten (in recreatieseizoen) vergroot hiermee het gebruik van deze steiger.

Voor passanten zijn voorzieningen in een haven zoals watertappunten en elektrapunten essentieel, evenals sanitaire voorzieningen. Deze zullen op een geschikte locatie langs de haven worden aangelegd.

Aanmeermogelijkheden historische schepen

Aan de Emmakade worden aanmeermogelijkheden gecreëerd voor extra historische schepen. Dit betreffen historische schepen die een woon- of museale functie hebben. Deze historische schepen hebben een toegevoegde waarde voor de uitstraling van het gebied en de stad, het liefst een historische band met Woerden hebben en dienen aan bepaalde eisen van welstand te voldoen. In paragraaf 2.5 zijn de criteria beschreven welke de gemeente stelt aan de historische schepen bestemd voor deze ligplaatsen.

(17)

Sanitair-unit

Aan de Westdam wordt een kleinschalige sanitaire voorziening gerealiseerd. Dit gebouw biedt plaats aan twee toiletten, twee douches en twee wastafels. Dit sanitairgebouw wordt geplaatst voor de duur van ten hoogste 5 jaar. Tot die tijd wordt gezocht naar een definitieve locatie voor een definitief gebouw.

Afbeelding 2.3: voorgestelde inrichting stadshaven

Bereikbaarheid

De Haven en omgeving hebben een goede bereikbaarheid omdat het gebied grenst aan het stadshart van Woerden en op korte afstand is gelegen van het NS-station en diverse bushaltes.

Het NS Stationplein-Noord van Woerden ligt op 1,1 km of 14 minuten loopafstand van de Haven.

De aanlegsteiger aan de Singel en de sanitaire unit in de Haven liggen op 5 tot 150 meter afstand van en naast de twee haltes ter weerszijden van de rijweg van verschillende buslijnen die over de Westdam voeren.

Lijn 3 van de stadsdienst voert vanaf de zuidzijde van NS-station Woerden een lusroute door de wijken Molenvliet en Schilderkwartier naar de noordzijde van het station. Op zondag wordt de dienst uitgevoerd met een 8-persoonsbusje. Deze lijn rijdt tegengesteld aan lijn 4. Lijn 4 gaat vanaf de noordzijde van station Woerden in tegengestelde richting naar de zuidzijde van het station. Beide lijnen doen op de maandag tot en met de zaterdag de twee haltes 2 x per uur aan in de spits en tijdens de daluren. In totaal dus 4 ritten per uur. Op de zondag is dat in beide richtingen 1 x per uur. In het uur totaal 2 ritten.

(18)

Buslijn R 101 van de streekbus van en naar Nieuwkoop doet op werkdagen in twee richtingen vijfmaal daags de Westdam aan. Per dag zijn dat aan de Westdam voor deze lijn tien stops.

Aan de Westdam bevindt zich ook de busstop van lijn W 450 van de streekbus tussen de NS-stations van Bodegraven en Woerden. Deze bus gaat alleen op werkdagen driemaal daags in de ene richting en evenzoveel in de andere richting. Dit zijn nog eens 6 bussstops op een dag.

Op en bij het Stationsplein Noord zijn verder aansluitingen van bussen en treinen van en naar andere richtingen.

2.4 Criteria historische schepen

De gemeente Woerden neemt het uiteindelijke besluit of een schip aan de ”redelijke eisen van welstand” voldoet en of het schip als “historisch schip” kan worden aangemerkt.

Eisen aan historische schepen

Deze eisen bestaan uit de volgende criteria:

a. uitgangspunt is (voormalig) bewoonde vrachtschepen of werkschepen met een lengte van maximaal 25 meter en een bouwjaar van vóór 1955 met een historisch karakter en een authentiek casco met het liefst enige historische binding met Woerden;

b. de overheersende uitstraling van het schip dient in overeenstemming te zijn met de oorspronkelijke functie van het schip (vrachtschip, werkschip);

c. aanpassingen aan het schip voor wonen en werken dienen zo veel mogelijk in harmonie te zijn met het casco van het schip;

d. het schip dient er verzorgd uit te zien en moet op eigen kracht kunnen varen.

Beoordelingscriteria historisch schip

Bij het bepalen of een schip kan worden aangemerkt als een ‘’historisch schip” worden de volgende beoordelingscriteria gebruikt:

a. Ouderdom

a. Het schip is vóór 1955 gebouwd.

b. Bouwkundige waarde

a. Het schip is een goed voorbeeld van een bepaalde stijl/type;

b. het schip is een goed voorbeeld van een functionele en/of typologische ontwikkeling;

c. het schip bezit bijzondere esthetische kwaliteiten (ruimtelijke indeling, verhoudingen van romp en opbouw of zeldzame detaillering, materiaal- en kleurgebruik);

d. het schip heeft een bijzonder of zeldzaam interieur/exterieur of bevat bijzondere en zeldzame onderdelen in het interieur dan wel exterieur;

e. het schip is een goed voorbeeld van het werk van een scheepsbouwer of architect en heeft een belangrijke plaats in de plaatselijke, regionale en landelijke scheepsbouw- geschiedenis;

f. het schip is van belang vanwege een constructiewijze die of overgeleverd of vernieuwend is.

c. Cultuurhistorische waarde

a. Het schip is van belang als bijzondere uitdrukking van een culturele, sociaaleconomische, technische of economische ontwikkeling (hiermee wordt ook bedoeld de sleutelpositie die een schip kan hebben);

b. Het schip is van belang vanwege een plaatselijk, regionaal of landelijk historisch gegeven (feiten, gebeurtenissen, bewoners, beroepen enz.).

(19)

d. Gaafheid/herkenbaarheid

a. Het schip is van belang vanwege de gaafheid van het exterieur en/of interieur; de mate van gaafheid bepaalt de ijkwaarde;

b. het schip is van belang als onderdeel van een samenstellend geheel, waarvan de samenstellende delen een gaaf en herkenbaar visueel karakter hebben (ensemblewaarde);

c. het schip is van belang als onderdeel van de stedelijke omgeving met een gave structuur en een herkenbaar visueel karakter.

e. Zeldzaamheid/representativiteit

a. Het schip is van belang vanwege zijn zeldzaamheid in scheepsbouw- historisch, bouwtechnisch, typologisch of functioneel opzicht en/of zijn bijzondere ouderdom;

b. het schip is van uitzonderlijk belang vanwege een of meer van de onder a tot en met f vermelde kwaliteiten.

f. Stedenbouwkundige waarde

a. Het schip is een essentieel onderdeel van een in cultuurhistorisch opzicht belangrijk stedenbouwkundig of landschappelijk concept;

b. het schip is onderdeel van een historisch vergroeid stedelijk of landschappelijk gebied en speelt daarin een beeldbepalende rol;

c. het schip is van belang vanwege de bijzondere kwaliteit van de bebouwing en de (historisch) ruimtelijke relatie met groenvoorzieningen, wegen en wateren.

g. De onder a tot en met f genoemde criteria hoeven niet allemaal tegelijkertijd van toepassing te zijn om te worden aangewezen als historische schip. In ieder geval moet aan het criterium gebouwd vóór 1955 worden voldaan. Daarnaast telt het feit of het gaat om een historisch Woerdens schip of een schip met een directe link naar Woerden zwaarder mee in de beoordeling 2.5 Planmethodiek

De planmethodiek is afgestemd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen van de DURP- standaarden 2012. Daarbij is de indelingsopzet van de aangegeven hoofdgroepen van bestemmingen gehanteerd.

Verbeelding

De analoge verbeelding, voorheen plankaart, is getekend op schaal 1 : 1000. Op de verbeelding wordt met lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op de verbeelding met aanduidingen nadere regels aangegeven. De verbeelding is volgens IMRO 2008 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2008) getekend. Dit is een eenduidige en technische methode voor het tekenen van kaarten. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden met andere overheden en samenwerkingspartners. Tevens maakt deze methode het mogelijk om (in de toekomst) het plan via internet te raadplegen.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk zijn de begrippen verklaard die gebruikt worden in hoofdstuk 2 en 3. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel “wijze van meten” opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

(20)

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden.

In het bestemmingsplan komen de bestemmingen ‘Overige – Sanitaire voorziening - voorlopig” en

“Water” voor. Binnen de bestemming “Water” is ten behoeve van de nieuwe aanlegsteiger de aanduiding ‘steiger (ste)’ opgenomen. Ter plaatse van de historische (woon)schepen is binnen de bestemming “Water” de aanduiding ‘woonschepenligplaats’ opgenomen.

Ter plaatse van het toiletgebouw is een voorlopige bestemming opgenomen voor maximaal 5 jaar. Na 5 jaar geldt de bestemming “Verkeer”, zoals opgenomen in de bijlage bij de regels.

Tevens zijn dubbelbestemmingen opgenomen. Dubbelbestemmingen regelen een bijzonder belang dat eerst afgewogen moet worden alvorens de onderliggende bestemming mag worden toegepast. Er gelden in die gevallen dus twee bestemmingen, waarbij de dubbelbestemming voor gaat op de onderliggende bestemming.

Het plangebied is aangewezen als een archeologisch waardevol terrein. De dubbelbestemming

‘Waarde – Archeologie’ is opgenomen ter bescherming van mogelijk in de bodem aanwezige archeologische waarden. Indien de bodemingreep dieper gaat dan 30 centimeter beneden maaiveld en een groter oppervlakte beslaat dan 50 m2 bestaat een onderzoeksplicht.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat regels welke op de bestemmingen van hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Anti-dubbeltelregel

In deze bepaling is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.

Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is een algemeen verbod op strijdig gebruik opgenomen, en wordt een aantal voorbeelden genoemd wat in ieder geval als strijdig gebruik wordt beschouwd.

Algemene aanduidingsregels

Aanvullend op de bestemmingsregels geldt ter plaatse van de aanduiding ‘steiger’ bijzondere bepalingen. Ter plaatse zijn de gronden bestemd voor de beoogde aanlegsteiger.

Algemene afwijkingsregels

Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen waarin nog een aantal algemene afwijkingen is opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken.

Algemene procedureregels

Dit artikel regelt de procedure die burgemeester en wethouders dienen te volgen indien toepassing wordt gegeven aan een in dit plan opgenomen afwijkingsregel.

(21)

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.

(22)
(23)

Deel B: Verantwoording

(24)
(25)

3 Ruimtelijk kader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de ‘kapstok’ voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028.

De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.

Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe.

Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor (boven)lokale afstemming van woningbouwprogrammering die past binnen de provinciale kaders. Ook zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningbouwprogramma’s.

Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio’s rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio’s wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het rijk legt met het besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Enerzijds betreft het de belangen die reeds in de (ontwerp-) AMvB Ruimte uit 2009 waren opgenomen en anderzijds is het Barro aangevuld met onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Milieu (SVIR). Het besluit is op 30 december 2011 inwerking getreden.

Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Indien geldende bestemmingsplannen niet voldoen aan het Barro dan moeten deze binnen drie jaar na inwerkintreding van het besluit zijn aangepast.

(26)

In de loop van 2012 zal het besluit worden aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur (hoofdwegen en hoofdspoorwegen), de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer.

De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen.

3.2 Provinciaal beleid

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028

De provincie Utrecht heeft een nieuwe structuurvisie vastgesteld op 4 februari 2013. Hierin is de strategie van Utrecht 2040 in ruimtelijke zin verder uitgewerkt. De nieuwe structuurvisie omvat het beleid voor de periode 2015-2025. Bij de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie zal ook een (nieuwe) Verordening worden vastgesteld. De Provinciale Structuurvisie beoogt een aantrekkelijke provincie te creëren om in te wonen, werken en recreëren. De met vele regiopartijen opgestelde Strategie Utrecht 2040 vormt daarvoor het uitgangspunt. De doelen uit Strategie Utrecht 2040 vragen om een integrale aanpak die resulteert in drie pijlers:

 een duurzame leefomgeving;

 vitale dorpen en steden;

 landelijk gebied met kwaliteit.

Afbeelding 3: uitsnede provinciale structuurvisie

Provinciale Ruimtelijke Verordening

Op 21 september 2009 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. Het doel van de verordening is provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. Dat betekent dat de gewenste

(27)

ontwikkelingen in een gebied of regio op deze manier worden veiliggesteld. De basis van deze verordening is de Structuurvisie 2005 – 2015.

In navolging van de nieuwe structuurvisie is tevens een nieuwe Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) opgesteld, welke op 4 februari 2013 is vastgesteld.

3.3 Gemeentelijk beleid Visie 2022

De gemeenteraad van Woerden heeft op 23 april 2008 besloten de Visie 2022 te gebruiken als richtinggevend document voor het beleid van de komende jaren. In de visie is te lezen dat de centrale ligging van Woerden de kans biedt om in 2022 de poort naar het Groene Hart te zijn. Centrale thema’s zijn …. , genieten van ontspanning. Er zijn veel mogelijkheden voor ontspanning, recreatie en..

De ruimtelijke uitwerking van de Visie 2022 is geboegd in de Ruimtelijke Structuurvisie Woerden.

Ruimtelijke Structuurvisie Woerden

De raad heeft op 2 juli 2009 een structuurvisie voor de gehele gemeente vastgesteld. Op 28 maart 2013 heeft de gemeente de aangepaste structuurvisie vastgesteld. Het doel van de structuurvisie is het bieden van een ruimtelijk ontwikkelings- en toetsingskader voor de gemeente Woerden voor de periode tot 2025, met een nadere concretisering voor de periode tot 2015 als ruimtelijke uitwerking van de (toekomstige) Strategische Visie 2025. In het algemeen zijn de volgende opgaven voor de toekomst geformuleerd:

 maximaal profiteren van ligging in het Groene Hart;

 versterken van de identiteit van de afzonderlijke kernen;

 onderscheid tussen open veenweidegebied en mozaïeklandschap van oeverwallen Oude Rijn in tact houden / versterken;

 verantwoordelijkheid nemen in de regio: onderzoeken van mogelijkheden om te voorzien in regionale behoefte naar woon- en werklocaties, met respect voor cultuurhistorische waarden in het gebied;

 zuinig / zorgvuldig omgaan met ruimte;

 verbeteren van de bereikbaarheid, zowel van buiten af als binnen de kernen, nieuwe locaties voor wonen en werken bezien in relatie tot het bereikbaarheidsvraagstuk.

De twee bestaande landschappen, het veenweidegebied en de oeverwal, vormen al eeuwenlang de sturende kracht achter ruimtelijke ontwikkelingen in dit gebied. Door ook voor de toekomst de (cultuur)historie als verstrekpunt te nemen, ontstaat een vanzelfsprekende koers die een logisch vervolg is op het verleden. De rijke cultuurhistorie van Woerden vormt een belangrijke inspiratiebron bij toekomstige ontwikkelingen. Hierbij past naast het ruimte bieden aan verstedelijking ook het constant versterken van groen- en blauwstructuren, zodat robuuste verbindingen ontstaan, die de landschappelijke structuur versterken. Het versterken van de verschillen tussen het veenweidegebied en de oeverwalzone maakt deel uit van deze ambitie.

Woerden heeft een belangrijke positie in de regio. Dat brengt verantwoordelijkheden met zich mee.

Veel van de kleinere kernen zullen in toenemende mate afhankelijk zijn van Woerden voor de dagelijkse boodschappen, maar ook voor andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, werkgelegenheid, leisure, cultuur en recreatie. Dit zorgt voor een continue druk op de historische binnenstad waar dan ook blijvend geïnvesteerd zal moeten worden in een hoge kwaliteit van voorzieningenaanbod, de openbare ruimte en de verblijfskwaliteit in de stad. De regionale functie biedt ook zeker kansen voor Woerden. De samenstelling van en het draagvlak voor voorzieningen wordt diverser en krachtiger. Hier profiteren onze eigen inwoners van mee.

(28)

Afbeelding 4: uitsnede visiekaart Ruimtelijke Structuurvisie Woerden

Conclusie

Zoals uit het vorenstaande blijkt, past de ontwikkeling in het plangebied goed binnen het provinciaal en gemeentelijk beleid. Het gemeentelijke beleid is immers gericht op het versterken van de identiteit van de kernen en de rijke cultuurhistorie van Woerden vormt hierbij een inspiratiebron. Tevens betreft het een binnenstedelijke ontwikkeling waarbij gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheden die de stadshaven biedt. Hierdoor wordt zorgvuldig omgegaan met de bestaande ruimte.

(29)

4 Recreatie en economie

4.1 Kader

Economisch beleidsplan 2007-2011 Provincie Utrecht

De provincie Utrecht heeft het Economisch beleidsplan 2007-2011 opgesteld. De centrale doelstelling van dit economisch beleid is de ontwikkeling van een economie die de Utrechtse bevolking in staat stelt om op een duurzame en maatschappelijk verantwoorde wijze te voorzien in haar behoeften. Dat betekent ontwikkeling in met name die sectoren, die aansluiten bij de kwaliteiten van de Utrechtse beroepsbevolking.

Voor de komende jaren zijn een viertal ambities geformuleerd. Deze ambities sluiten aan op vier economische thema’s. De ambities zijn:

- De ontwikkeling van een kennisintensieve en creatieve economie bevorderen door kennis en creativiteit meer te benutten, en door innovatie bij bedrijven te stimuleren. Hiermee wordt een duurzame economische ontwikkeling beoogd.

- De kwaliteit van het vestigingsmilieu verder verbeteren en voldoende diversiteit aan vestigingsmilieus bieden die aansluit op de diverse wensen van bedrijven.

- Nieuwe bedrijven aantrekken en bestaande bedrijven binden die passen bij het economisch profiel van de provincie Utrecht. De meest kansrijke sectoren zijn de gaming, de zakelijke dienstverlening, het zakelijk toerisme, en de medische sector en life sciences.

- Een betere afstemming tussen onderwijs en de regionale arbeidsmarkt en een betere benutting van het arbeidspotentieel in kwantitatief en kwalitatief opzicht.

In de hoofdlijnen van nieuwe activiteiten wordt een onderverdeling gemaakt in vier hoofdthema’s die aansluiten bij de eerder verwoorde ambities:

1. Vernieuwen met kennis en creativiteit 2. Ruimtelijk Economisch Beleid

3. Meer en anders ondernemen 4. Arbeidsmarktbeleid

De laatste jaren is de aandacht voor ruimtelijke inpassing en esthetische aspecten bij de ontwikkeling van bedrijfslocaties sterk toegenomen. Nieuwe bedrijfslocaties worden zorgvuldig ontworpen en thematisch in de markt gezet. Er is sprake van toenemende aandacht en zorg voor architectuur en ontwerp bij de ruimtelijke inrichting. De provincie Utrecht is hier al jaren actief mee bezig door, samen met partners bij de gemeenten en het rijk, te investeren in zorgvuldig ruimtegebruik, duurzaamheid en de herstructurering van bedrijventerreinen. De provincie wil haar inzet van de afgelopen jaren op dit punt verder uitbouwen door het stimuleren van de discussie over architectuur op bedrijventerreinen, het vinden van oplossingen voor structurele leegstand op kantorenlocaties, het zoeken naar mogelijkheden voor herontwikkeling van private kavels, en het verkennen van nieuwe combinaties van wonen en werken.

Economische visie gemeente Woerden

In de economische beleidsvisie legt de gemeente haar ambities voor de komende 15 -20 jaar neer en geeft zij aan hoe en wanneer ze deze ambities wil realiseren.

(30)

De lokale economie in Woerden kenmerkt zich niet zoals in het verleden met de steen, pannen en kaasfabricage door een monocultuur, maar berust ze op meerdere pijlers. Van deze pijlers zijn de traditioneel kleinstedelijke bedrijvigheid en de regionaal verzorgende bedrijvigheid de stabiele factoren en is de kantorensector, en dan met name het commerciële gedeelte, aanmerkelijk gevoeliger voor conjuncturele schommelingen en trends op de huisvestingsmarkt.

Op het vlak van toerisme en commerciële vrije tijdsbesteding is sprake van een onderbenutting van de aanwezige potenties en liggen er duidelijk kansen om de stedelijke economie te verbreden. Verder kan gesteld worden dat het uiteindelijke oogmerk van economische ontwikkeling, het welbevinden van de eigen bevolking, in grote lijnen gehaald is. Het lokale banenaanbod is ruim en gevarieerd en verschaft het leeuwendeel van de eigen beroepsbevolking werk, de werkloosheid zit bijna op minimum niveau en het gemiddeld inkomen van de Woerdenaren is relatief hoog. Uit welvaarts- en welzijnsoogpunt geredeneerd heeft behoud en kwalitatief versterken van hetgeen bereikt is een hogere prioriteit dan een groei van het aantal banen en bedrijven.

Het productiemilieu kent zowel plus- als minpunten. De centrale ligging in de randstad en aan twee hoofdtransportassen vormt van oudsher een economisch ijzersterk gegeven. Dat de gevestigde dienstverlening en logistiek het regionale niveau ontstijgt, is in belangrijke mate daaraan te danken.

Deze vestigingskwaliteit lijkt inmiddels tijdens de spitsuren ingehaald te worden door haar succes.

Onderdelen van het gevarieerde terreinaanbod zijn in Woerden aan vernieuwing dan wel vervanging toe.

De volgende relevante beleidskeuzes zijn in de Economische visie opgenomen:

Versterken positie als streekcentrum:

- goed monitoren effecten Hoochwoert;

- versterken winkelfunctie door aanboren consumentenpotentieel Leidsche Rijn;

- ontwikkelen gemeente overkoepelend detailhandelsbeleid;

- verbreden functie als gezondheidscentrum;

- opzetten samenwerkingsverband overheid-bedrijfsleven ten behoeve van scholing en kennisinnovatie;

Uitbouwen toeristische functie:

- betere benutting potenties voor toeristisch verblijf- en watersport;

- ontwikkelen samenhangend toeristisch beleid;

Zorgvuldig gebruik van de ruimte:

- stimuleren intensivering ruimtegebruik op bestaande terreinen ondermeer middels oprekken van bebouwingsregels;

Visie Recreatie en Toerisme 2020

De Visie Recreatie en Toerisme 2020 schetst de belangrijkste strategische opgaven voor de periode tot 2020:

1. Realiseren van een recreatieve hoofdstructuur (met routes, poorten en TOP’s)

2. Ruimte bieden voor de recreatiedruk rondom de steden Utrecht en Amersfoort (vervolg Recreatie om de Stad)

3. Vernieuwing in de natuur (planologische ruimte voor recreatiebedrijven en natuurbehoud en versterking)

4. Beter beleefbaar maken van het groenblauwe landschap

5. Ondersteunen van ondernemerschap (innovatie, kennisbevordering, ruimte voor nieuw ondernemerschap)

(31)

4.2 Onderzoek en conclusie

Met de herinrichting van de stadshaven waarbij een meer levendigere passentenhaven wordt beoogd, wordt het recreatiebeleid van de gemeente Woerden en de provincie Utrecht gevolgd. De potenties van de binnenstad van Woerden worden door middel van onderhavige ontwikkeling benut met behoud van de bestaande cultuurhistorische monumentale kwaliteiten van de Singel. Tevens is sprake van zorgvuldig gebruik omdat een bestaande haven en de nabije aansluitende ruimte wordt heringericht.

(32)
(33)

5 Cultuurhistorische waarden

5.1 Archeologie 5.1.1 Kader

Verdrag van Malta

Op internationaal niveau geldt dat Nederland in 1992 het Verdrag van Malta heeft ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is om op verantwoorde wijze om te gaan met archeologische belangen in de ruimtelijke ordening.

Een belangrijk uitgangspunt van het Verdrag van Malta en het rijksbeleid is dat het behoud in situ (op de oorspronkelijke plaats) voorgaat op het behoud ex situ (opgraven en bewaren in depot). Van belang is dat door middel van veldonderzoek vroegtijdig inzicht wordt gegeven in de archeologische en cultuurhistorische waarden in het gebied. Op deze manier kunnen de aanwezige waarden bij de planontwikkeling voldoende worden gewaarborgd.

Het Verdrag van Malta vindt zijn weerslag in een (ingrijpende) wijziging van de Monumentenwet 1988 die in 2007 van kracht is geworden.

Wet op de Archeologische Monumentenzorg

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden.

Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: ‘de veroorzaker betaalt’.

Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief in situ (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologievriendelijke alternatieven. De eigen rol van de overheden wordt hierbij steeds belangrijker.

Gemeenten moeten rekening houden met archeologie bij nieuwe bestemmingsplannen.

Belangrijke punten in de wet zijn onder andere:

 Zorgplicht voor alle overheidslagen, vooral voor gemeenten.

 Het bestemmingsplan is het instrument waarbinnen de archeologische monumentenzorg kan worden geregeld. Via het bestemmingsplan kunnen voorwaarden en regels worden verbonden aan omgevingsvergunningen en afwijkingsbesluiten.

 De veroorzaker is financieel verantwoordelijk voor de archeologische monumentenzorg.

Bodemschatten van Woerden (september 2007)

Het Beleidsplan Archeologische Monumentenzorg van de gemeente Woerden zet uiteen welke doelen de gemeente wil verwezenlijken ten aanzien van de archeologie, welke uitgangspunten zij daarbij hanteert en hoe deze doelen gerealiseerd moeten worden. Het Archeologische monumentenzorg- beleid van de gemeente Woerden kent drie doelstellingen: behoud en beschermen van de Woerdense bodemschatten, vermeerdering van kennis over de bewoningsgeschiedenis van Woerden en het

(34)

omliggende landelijke gebied en optimaal gebruik maken van de kansen die voorlichting en educatie op het gebied van archeologie bieden.

Uitgangspunt is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem moeten worden bewaard.

Indien blijkt dat dit niet mogelijk is, zal door middel van onderzoek, documentatie en conservering de kennis van de archeologische resten behouden moeten blijven. Hierbij geldt het uitgangspunt “de verstoorder betaalt…”.

Om het bodemarchief doeltreffend te beheren en mee te wegen in de ruimtelijke inrichting is kennis van de archeologische voorraad een eerste vereiste. Voor de gemeente Woerden is daarom een Archeologische BasisKaart (ABK) opgesteld. Hierop zijn de bekende en verwachte archeologische waardevolle terreinen aangegeven. Daarnaast dient regelmatig archeologisch onderzoek te worden verricht en moet de ABK regelmatig worden geactualiseerd.

Archeologische beleidskaart gemeente Woerden

Op 15 december 2010 heeft de gemeenteraad van de gemeente Woerden de Archeologische beleidskaart vastgesteld. Om de gemeentelijke rol als beslissend bestuursorgaan (bevoegd gezag) adequaat en rechtmatig te vervullen heeft de gemeente Woerden een gemeentedekkende archeologische beleidskaart ontwikkeld als instrument voor de uitvoering van haar archeologiebeleid.

Dit document bestaat uit:

1. een waarden- en verwachtingenkaart die een actueel en realistisch beeld geeft van het gemeentelijk bodemarchief in de gehele gemeente;

2. een maatregelenkaart waarin de waarden- en verwachtingen worden gekoppeld aan onderzoekseisen, ontheffingen en planologische maatregelen;

3. een toelichting waarin de werkwijze, bronnen en keuzes worden gemotiveerd.

De Monumentenwet biedt gemeenten de beleidsruimte om, in het belang van de archeologische monumentenzorg en afhankelijk van de plaatselijke situatie, af te wijken van de in de wet opgenomen algemene ontheffing voor archeologisch vooronderzoek bij bodemingrepen tot 100 m2. Daartoe is het grondgebied van Woerden op de beleidskaart onderverdeeld in zes categorieën van zones/terreinen met een archeologische waarde of verwachting. Op de zogenaamde maatregelenkaart zijn deze zones gekoppeld aan een eigen planologisch regime van onderzoekseisen, diepte- en oppervlakte- ontheffingscriteria. Bij de invulling daarvan heeft Woerden een afweging gemaakt tussen haar archeologische ambities (dat wil zeggen bedreigingen voor het bodemarchief tot een minimum beperken, conform beleidsnota Bodemschatten van Woerden, 2007) en de eisen van ‘normaal’

ruimtegebruik en ruimtelijke ontwikkeling.

Categorie 1: Archeologisch monument Categorie 2: Archeologisch waardevol terrein

Categorie 3: Hoge archeologische verwachtingswaarde Categorie 4: Middelhoge archeologische verwachtingswaarde Categorie 5: Lage archeologische verwachtingswaarde

(35)

5.1.2 Onderzoek

Op de Archeologische beleidskaart van de gemeente Woerden wordt aangegeven, dat de binnenstad van Woerden en een deel van het plangebied is aangewezen als een ‘Archeologisch waardevol terrein’.

Voor archeologisch waardevolle terreinen geldt een onderzoeksplicht indien een plangebied groter is dan 50 m2 en de diepte van de bodemingreep meer dan 30 cm ten opzichte van het maaiveld betreft.

Afbeelding 5: Archeologische waarden binnen en rondom het plangebied

Water heeft op de archeologische waarden- en verwachtingenkaart geen archeologische verwachting meegekregen. De archeologisch verwachting van het water is niet gelijk aan de verwachting van het omliggende land. Op de waterbedding zal verstoring plaatsgevonden hebben. De aard en dichtheid

Categorie 1: Archeologisch monument Categorie 2: Archeologisch waardevol terrein Categorie 3: Hoge verwachting

Categorie 4: Middelhoge verwachting Categorie 5: Lage verwachting Geen: Geen verwachting

(36)

van archeologie die in een waterbedding kan worden aangetroffen is anders dan die van de te verwachten archeologie op het omringende land. Om aan het water binnen een gemeente een archeologische verwachting mee te geven, zou voor het water een apart verwachtingsmodel moeten worden opgesteld. Dit is niet gedaan omdat het water en de bedding doorgaans niet onder de bevoegdheid van de gemeente vallen. Voor de oevers is dit wel het geval. Deze zijn in de archeologische verwachtingszones opgenomen. Indien en voor zover de oevers op de waarden- en verwachtingenkaart binnen de eenheid ‘water’ vallen, hebben zij dezelfde archeologische verwachting als het aangrenzende land.

Ter plaatse van de bestemming ‘Water’ en de verkeersbestemming, ter plaatse van de beoogde sanitaire voorziening, is de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’ opgenomen. Hier geldt dat indien de beoogde ontwikkeling kleiner is dan 50 m2 èn niet dieper gegraven wordt dan 30 cm onder het maaiveld een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.

De bodemingrepen blijven beperkt tot herbestrating, het kappen en terugplaatsen van 5 bomen en het plaatsen van een aanlegsteiger. De omvang en diepte van deze bodemverstoringen van deze ingrepen is beperkt, daarnaast valt de herbestrating onder normaal beheer en onderhoud en is de kans op verstoring van archeologische resten gering. Op basis van het gemeentelijk beleid is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

De verstoring door de palen van de aanlegsteiger zijn zeer beperkt. Daarnaast zijn de mogelijkheden voor archeologisch onderzoek bij het plaatsen van de aanlegsteiger eveneens beperkt en is niet noodzakelijk dat voor deze ingreep een archeologische begeleiding plaatsvindt.

Bij de aanleg van de boomplantgaten is, ondanks de geringe verstoring, ruimte geboden aan een amateurarcheoloog om hier een waarneming te kunnen doen. Hierbij zijn vooralsnog geen archeologische resten aangetroffen.

5.1.3 Conclusie

De beoogde ontwikkeling blijft onder de grenswaarde in deze dubbelbestemming, een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

Het plangebied is gelegen in een gebied dat is aangewezen als ‘Archeologisch waardevol terrein’. Ten behoeve van de bescherming van de archeologische waarden is de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’ opgenomen.

5.2 Cultuurhistorie 5.2.1 Kader

Nota Belvedère

De “Nota Belvedère; Beleidsnota over de relatie cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting” uit 1999 richt zich op het behoud en de versterking van de cultuurhistorische identiteit van de leefomgeving. De voornaamste opgave van de nota is het vinden van een verantwoord evenwicht tussen de diverse ruimtelijke opgaven, waarbij het omgaan met cultuurhistorische kwaliteiten een belangrijke rol speelt.

De Nota Belvedère geeft een visie op de wijze hoe met de cultuurhistorische kwaliteiten van het fysieke leefmilieu in de toekomstige ruimtelijke inrichting van Nederland kan worden omgegaan en

(37)

beschrijft daarvoor ook de maatregelen. De cultuurhistorische identiteit wordt hiermee sterker richtinggevend voor de inrichting van de ruimte. Dit betekent niet dat een restrictief regime wordt gevoerd, gericht op het weren van ruimtelijke ontwikkelingen, maar wel dat randvoorwaarden worden gesteld aan de vormgeving van ruimtelijke ontwikkelingen.

Visie erfgoed en ruimte

In de Nota 'Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en ruimte' schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. Om dit te bewerkstelligen is op 1 januari 2012 artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. Deze wijziging verplicht gemeenten nu om het aspect cultureel erfgoed expliciet mee te wegen bij de vaststelling van een bestemmingsplan.

In de Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek wordt een onderscheid in de fysieke omgeving gemaakt tussen de cultuurhistorie in de ondergrond en de bovengrond:

- het bodemarchief;

- het bouwkundig erfgoed (gebouwen en structuren);

- het cultuurlandschap.

5.2.2 Onderzoek

De Singel is aangewezen als Rijksmonument. Aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is gevraagd om formeel in te stemmen met de beoogde werkzaamheden.

In dit bestemmingsplan zijn eisen opgenomen waaraan historische (woon)schepen dienen te voldoen willen deze in aanmerking komen voor een ligplaats in de Haven. Deze welstandscriteria zijn genoemd in paragraaf 2.4. In de regels van dit bestemmingsplan is een bepaling opgenomen die naleving van deze eisen borgt.

5.2.3 Conclusie

Eerder heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed bij de planvoorbereiding ingestemd met het plan. Hierdoor vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

(38)
(39)

6 Milieu

6.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de diverse milieuaspecten die relevant zijn voor het plangebied.

Per milieuaspect wordt het geldende wettelijk en/of het beleidskader beschreven. Daarnaast wordt het uitgevoerde onderzoek belicht waarbij de resultaten kort worden weergegeven. Ten slotte wordt op basis van het kader en het onderzoek de conclusie weergegeven.

6.2 Geluid 6.2.1 Kader

De Wet geluidhinder (Wgh) vormt een toetsingskader voor nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen zoals scholen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. In de Wet worden zones gedefinieerd rondom belangrijke geluidsbronnen zoals industrieterreinen met grote lawaaimakers, wegverkeer- en railverkeerbronnen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied, waarbinnen een akoestische toetsing dient te worden uitgevoerd. Vanwege het feit dat dit bestemmingsplan geen geluidgevoelige bestemmingen mogelijk maakt, is toetsing aan de normen van de Wetgeluidhinder niet noodzakelijk.

6.2.2 Onderzoek

Vanwege het feit dat het bestemmingsplan de ligging van woonschepen mogelijk maakt is aansluiting gezocht hij het juridische kader van de Wet geluidhinder.

In navolging van hetgeen wordt gesteld in het Besluit geluidhinder, luidt artikel 1.2 vierde lid als volgt:

1. Als ander geluidsgevoelig gebouw als bedoeld in artikel 1 van de Wet worden aangewezen:

a. een onderwijsgebouw;

b. een ziekenhuis;

c. een verpleeghuis;

d. een verzorgingstehuis;

e. een psychiatrische inrichting;

f. een kinderdagverblijf.

2. De aanwijzing als ander geluidsgevoelig gebouw in het eerste lid, onderdelen a tot en met f, geldt niet voor de delen van een gebouw die een andere bestemming hebben dan genoemd in artikel 1.1, onderdeel d.

3. Als geluidsgevoelig terrein als bedoeld in artikel 1 van de Wet worden aangewezen:

a. een standplaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Huisvestingswet, en;

b. een ligplaats in het water, bestemd om door een woonschip te worden ingenomen.

(40)

4. In afwijking van het derde lid wordt, indien het bij koninklijke boodschap van 7 december 2009 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de invoering van geluidproductieplafonds en de overheveling van hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer (modernisering instrumentarium geluidbeleid, geluidproductieplafonds) tot wet wordt verheven en in werking treedt, een ligplaats in het water, die op de datum van inwerkingtreding van dat wetsvoorstel in een gemeentelijke verordening is aangewezen om door een woonschip te worden ingenomen, voor de eerste toepassing na die datum van de artikelen 59, 76, 76a en 77 van de wet en van artikel 4.1 niet aangemerkt als geluidsgevoelig terrein.

Een ligplaats in het water, bestemd om door een woonschip te worden ingenomen is in het Besluit geluidhinder aangewezen als geluidsgevoelig terrein als bedoeld in artikel 1 van de Wet.

Het gaat daarbij om legale en permanente ligplaatsen. Een legale ligplaats in het kader van het Besluit geluidhinder is een ligplaats die als zodanig is bestemd in het bestemmingsplan. De grenswaarden gelden op de grens van de ligplaats, er gelden geen binnenwaarden voor woonschepen.

Ligplaatsen voor woonschepen die bij gemeentelijke verordening (Woonschepenverordening, Havenverordening, Algemene Plaatselijke Verordening) zijn aangewezen, zonder dat daarvoor aanwijzing in het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden, worden niet aangemerkt als geluidsgevoelig terrein. Voor het overhevelen van bestaande ligplaatsen van een verordening naar het bestemmingsplan is overgangsrecht opgenomen.

Overgangsrecht:

Ligplaatsen in het water die op 1 juli 2012 in een gemeentelijke verordening zijn aangewezen om door een woonschip te worden ingenomen kunnen tot 1 juli 2022 bij de eerste toepassing van de volgende procedures van rechtswege worden opgenomen in het bestemmingsplan zonder dat ze worden getoetst als geluidsgevoelig terrein:

• artikel 59 (ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting binnen een zone van een industrieterrein);

• artikel 76 en 76a (bij binnen de zone van een weg vaststellen van bestemmingsplan of wijzigings- of uitwerkingsplan of omgevingsvergunning tot afwijking van een bestemmingsplan);

• artikel 77 (akoestisch onderzoek ter voorbereiding van plan of vergunning binnen de zone van een weg).

Dit overgangsrecht is opgenomen omdat het niet redelijk wordt geacht bestaande ligplaatsen te toetsen als ware het nieuwe ligplaatsen enkel omdat ze van het ene juridische instrument (verordening) worden overgeheveld naar het andere (bestemmingsplan).

6.2.3 Conclusie

De huidige ligplaatsen zijn bij gemeentelijke verordening aangewezen als ligplaats voor woonschepen en vallen daarmede onder het overgangsrecht. Bij een eerste herziening van het bestemmingsplan (toepassing voor 1 juli 2022) moeten de ligplaatsen worden geformaliseerd.

6.3 Luchtkwaliteit

6.3.1 Kader

In 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Met deze wet zijn luchtkwaliteitseisen verankerd in hoofdstuk 5.2 van de Wet milieubeheer. Er is vastgelegd dat ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden en richtwaarden. De Wet luchtkwaliteit is nader uitgewerkt in een aantal Besluiten en Regelingen.

(41)

Grenswaarden

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn de richtwaarden en de grenswaarden opgenomen voor een aantal luchtvervuilende stoffen. De belangrijkste zijn de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.

Deze zijn weergegeven in de tabel op de volgende pagina.

Tabel: Grenswaarden stikstofdioxide en fijn stof van bijlage 2 Wet milieubeheer

Stof Type norm Van kracht

vanaf

Concentratie (g/m3)

Max. overschrijdingen per jaar

Stikstofdioxide Jaargemiddelde 2015 40

Uurgemiddelde 2015 200 18

Fijn stof Jaargemiddelde 2011 40

24-uursgemiddelde 2011 50 35

De concentraties van de overige stoffen benaderen de grenswaarden en richtwaarden in Nederland niet. Op grond hiervan is de toetsing aan deze normen niet opgenomen in de bovenstaande tabel.

Niet in betekenende mate

Alleen projecten die ‘in betekenende mate’ bijdragen aan de concentraties luchtvervuiling worden getoetst aan de grenswaarden. Er dient te worden onderzocht of een project ‘in betekenende’ mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Het Besluit nibm (niet in betekende mate) bepaalt dat een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtvervuiling als deze minder dan 3% van de grenswaarde, ofwel 1,2 microgram per m3. De Regeling nibm is hier een nadere uitwerking van. Hierin is bepaald dat woningbouwprojecten tot 1.500 woningen en kantoren tot 100.000 m2 zijn vrijgesteld van toetsing aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.

Besluit gevoelige bestemmingen

Kinderen, ouderen en zieken zijn gevoeliger voor luchtvervuiling en worden daarom extra beschermd.

Op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen gelden voor gevoelige bestemmingen nabij wegen zwaardere beperkingen. Zo mogen binnen 300 meter van rijkswegen en 50 meter vanaf provinciale wegen geen bestemmingen voor langdurig verblijf als kinderdagverblijven, scholen of verzorgingstehuizen worden gebouwd, als de wettelijke grenswaarden worden overschreden. Voor gemeentelijke wegen geldt een zwaardere motiveringsplicht.

Goede ruimtelijke ordening

Het vaststellen van het bestemmingsplan dient te voldoen aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. De formele definitie van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is: het coördineren van de verschillende belangen tot een harmonisch geheel dat een grotere waarde vertegenwoordigd dan het dienen van de belangen afzonderlijk. Een goede luchtkwaliteit is een van de belangen, ofwel de luchtkwaliteit dient geschikt te zijn voor de beoogde functie. Daarom is het wenselijk om inzicht te hebben in de luchtkwaliteitsituatie.

Nationaal samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL)

Om tijdig te voldoen aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide per 1 januari 2015 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren.

Grootschalige projecten die de luchtkwaliteit verslechteren met meer dan 3% kunnen worden

(42)

opgenomen in het NSL. Deze dienen dat door de verantwoordelijke overheid te worden aangedragen bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.

6.3.2 Onderzoek

Omdat de beoogde voorzieningen geen verkeersaantrekkende werking hebben is het beoordelen van de effecten op de luchtkwaliteit niet aan de orde.

Vanwege het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om inzicht te hebben in de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Hiervoor zijn de grootschalige concentratiekaarten Nederland van het Planbureau voor de leefomgeving geraadpleegd.

Figuur 7 achtergrondconcentraties Figuur 8 achtergrondconcentraties fijn stof stikstofdioxide

2011 2011

Uit de bovenstaande kaarten blijkt dat de achtergrondconcentratie voor stikstofdioxide maximaal 30 microgram per m3 bedraagt en de achtergrondconcentratie voor fijn stof bedraagt maximaal 26 microgram per m3. Dit betekent dat de concentraties stikstofdioxide en fijn stof zich ruim beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3 bevinden. Hierbij wordt opgemerkt dat de concentraties stikstofdioxide en fijn stof in de achterliggende jaren lager zullen zijn door de voortgaande verschoning van het verkeer.

Naast een jaargemiddelde grenswaarde voor fijn stof is er ook een daggemiddelde grenswaarde van 50 microgram per m3 van kracht, die per jaar 35 keer mag worden overschreden. Uit statistische vergelijkingen van TNO en het RIVM blijkt dat deze grenswaarde bij een concentratie van 31,3 microgram per m3 vaker dan 35 keer wordt overschreden. Aangezien de concentraties fijn stof in het plangebied maximaal 26 microgram per m3 bedragen, wordt ook aan deze daggemiddelde grenswaarde voldaan.

De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide wordt vanaf concentraties boven de 60 microgram per m3 overschreden. De concentraties in het plangebied bevinden zicht ruim beneden de 60 microgram per m3, wat betekent dat ook aan de uurgemiddelde grenswaarde wordt voldaan.

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen drukke verkeersaders of grote inrichtingen aanwezig. Dit betekent dat het vrijwel uitgesloten is dat de grenswaarden in het plangebied worden overschreden. Hiermee wordt voldaan aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening, ofwel op

(43)

basis van de wettelijke grenswaarden voor luchtkwaliteit is het gebied geschikt voor de beoogde functie.

6.3.3 Conclusie

Uit het onderzoek van de Omgevingsdienst regio Utrecht blijkt dat de toename van de concentraties stikstofdioxide en fijn stof niet significant is en er geen overschrijdingen plaatsvinden van de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof. Dit betekent dat er wordt voldaan aan het wetgevende kader voor luchtkwaliteit, zoals vastgelegd in hoofdstuk 5.2 van de Wet milieubeheer.

6.4 Externe veiligheid 6.4.1 Kader

Algem een

Externe veiligheid is de kans om te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Beleid en regelgeving op dit gebied is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege:

a. het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);

b. het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, waterwegen en spoorwegen;

c. het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Met betrekking tot risico’s wordt onderscheid gemaakt in twee risicomaten: Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een risicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en resteffecten.

Het beleid en de wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid biedt geen absolute veiligheid. Er is sprake van het realiseren van een verantwoorde situatie, waarbij een kleine kans op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen tot het normaal maatschappelijk risico wordt gerekend.

Wet- en regelgeving

De regelgeving voor inrichtingen met (over het algemeen) grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen is samengebracht in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit is aangegeven welke bedrijven bij het verlenen van een milieuvergunning of het nemen van een besluit op grond van de Wro nadere aandacht behoeven.

(44)

In andere regelgeving dan Bevi kunnen ook risiconormen of aan te houden effectafstanden zijn opgenomen ten aanzien van inrichtingen. Te denken valt aan het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit1 ten aanzien van propaantanks, benzine- en aardgastankstations en gasdrukregelstations.

De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is neergelegd in de circulaire

“Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen” (Stc. 147, 2004). Deze Circulaire kan worden gezien als voorbode van een wettelijke verankering van de risiconormen. Met de realisatie van de wettelijke verankering komt de circulaire te vervallen. Aangezien het nog niet duidelijk is op welk moment het

“Besluit transportroutes externe veiligheid” in werking zal treden is de werkingsduur van de circulaire door het ministerie in 2012 verlengd en inmiddels aangepast met transportgegevens van de verschillende Basisnetten.

Externe veiligheid in relatie tot transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (AMvB Buisleidingen).

De gevolgen van elektromagnetische straling worden zo veel als mogelijk beperkt met een beleidsadvies van VROM voor hoogspanningslijnen en door middel van het hanteren van blootstellingslimieten op grond van Europese regels voor antennes.

6.4.3 Onderzoek

Inrichtingen

Bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

In de omgeving van het plangebied zijn geen Bevi-bedrijven aanwezig. Op grond van de bestemmingen en daarbij behorende voorschriften kunnen deze ook niet worden gerealiseerd. Het plan op zich levert geen inrichting op die valt onder Bevi.

Bedrijven die vallen onder overige veiligheidswetgeving

Er zijn in of bij het plangebied geen bedrijven aanwezig die op grond van overige veiligheidswetgeving nader onderzocht moeten worden in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg

In de gemeente Woerden zijn risico’s te verwachten als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen over de rijksweg A12. De plangrenzen liggen op meer dan 200 meter van de rijksweg A12, zodat nader onderzoek naar plaatsgebonden risico en groepsrisico niet nodig is.

Het Basisnet weg dat nog in ontwikkeling is en zal leiden tot een wettelijke verankering in het Besluit transportroutes externe veiligheid kent dezelfde beoordeling en zal derhalve niet leiden tot een andere conclusie.

Voor de gemeentelijke en provinciale wegen die aansluiten op de rijksweg A12 is in de gemeente Woerden een routering voor gevaarlijke stoffen ingesteld. Deze route loopt niet door of langs het plangebied. Over de vastgestelde route mag uitsluitend bestemmingsverkeer rijden. Doorgaand verkeer door de gemeente Woerden is daarmee niet (meer) toegestaan. Het risico als gevolg van dit transport ten behoeve van bestemmingsverkeer (in dit plan) wordt daarmee dermate laag dat nader onderzoek naar plaatsgebonden risico en groepsrisico als gevolg van provinciale en gemeentelijke wegen niet noodzakelijk is.

1 Form eel: Besluit algem ene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim )

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De stookkosten bestaan uit kosten voor verbruik van gas of een andere vorm van energie. Ook de kosten die gemaakt worden om de totale kosten over meerdere woonruimten te

De IOAW (Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers) is bedoeld voor oudere langdurig werklozen, die geboren zijn vóór 1 januari 1965 en

Bij arbeidsongeschiktheid zal aan de werknemer gedurende de eerste 12 maanden van de wettelijke periode als genoemd in artikel 7:629 BW 70% van het maandinkomen, tot maximaal het

Mollema Zwart; bretels en bies blauw-wit, sch.st.. Ze is er dit jaar

Na de pauze werd een presentatie gegeven door Annette van Ruitenburg en Lodewijk Dros over hun boek ‘Lekker Wads’ (uitg.. André, Lodewijk Dros en Annette

Volgend schooljaar zal Helen zich naast individuele coaching gaan richten op het geven van training waar leerlingen zich voor kunnen opgeven. Het gaat hierbij om training

met veiligheidscertificaat en enkel indien de totale verwerkte tonnenmaat van alle Belgische zeehavens samen voor de referteperiode minimum 60 miljoen ton bedraagt: premie van 910

We beginnen in de Taron een supersnelle achtbaan dat was al aardig heftig ☺ Daarna gaan we naar Mystery Castle waar Rick en Erik helaas niet in kunnen omdat ze te lang zijn GP