• No results found

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten · dbnl"

Copied!
537
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Prasiaten

Willem van Haren

bron

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten. Salomon Schouten, Amsterdam 1741

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/hare004geva01_01/colofon.htm

© 2005 dbnl

(2)

Vo o r r e d e n .

Om twee redenen hebben wy ons verpligt gevonden den Lezer met eene Voorreden op te houden.

Eerstelyk: Op dat men niet verwagte dat dit Werk eene volkomene navolginge zy van het gene door de Friesche Geschiedenis- of Chronyk-Schryvers, nopens den Perzoon, Vaderland, Geslacht, en Godsdienst van F

R I S O

word gemeld.

Niets had gebrekkelyker, en ongerymder geweest voor een Gedicht van dezen aard.

De zwarigheden derhalven, dewelke zich in eene stiptelyke navolginge dier Geschiedenis-Schryvers opdeden, wel overwogen, en de wetten der Dichtkunst hebbende in agt genomen,

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(3)

heeft het ons ondoenlyk geschenen dezelve met elkanderen overeen te brengen, door nader by de overleveringen te komen dan wy gedaan hebben, indien wy aan iemand onzer Lezeren wilden behagen.

Zo wanneer men

*

Ubbo Emmius wilde horen,

* De Orig: atque Antiq: Fris: Jam de FRISONE ipso, ut intermedia mittamus, quid dicemus?

Eum ne regno dejectum, familia tám illustri et potenti, tám facilé ex intima Indiae regione, et Gangetico tractu per tot terras aut maria, per gentes tám multas, tám magnas, tám dissonas, cum gravi familia in Graeciam penetrasse? Illic PLATONEM docentem studiosé audisse? Post Macedonibus quoque militasse? LYSIMACHI neptem conjugem duxisse? Et filios ex ea tulisse?

Haec quisquam putet vera, aut saltem vero similia? Si Prasiae imperio exclusus ab AGRAMME

fuit, nec voluit aut potuit ob ignominiam aut periculum in proxima regione consistere, cur non in Indiae potius aliqua parte, terrae tám patentis atque amplae, quae transeunda Europam potenti erat, ac gentis  μ             μ      substitit, sedesqué posuit, quod erat sine controversia commodius? an erat ei tota India tám aut invisa aut infesta propter unum AGRAMMEM, quantulae partis Indiae dominum, ut totam sibi fugiendam putaret? Ut si quis tempore hoc fortuna sua in Germaniae parte excussus, constituat propterea tota Germania cum familia excedere, imó Europa abire, adeóque in ultimos Cathainas commigrare. Quanquam nunc quoque ob commercia majora, et itinera magis trita id sit futurum multó expeditius. Et si India excedendum putavit, cur non in Asia universa, in tám vasto Persarum Imperio, sedis aliquem locum cepit? An Persas omnes et Persis subjectos Populos propter eundem oderat AGRAMMEM? Aut ipse in odio erat horum omnium, ut nusquam se tutum apud eos esse posse arbitraretur? An tam suavis ei et facilis familiae universae per tanta terrarum spacia circumductio? An, si Patriam respectabat, ac spem reditus et restitutionis sequebatur, non Indi, non Persae erant ad hujusmodi spem ac opem propiores? Et si militia delectabatur, ejus copiam apud Persas habere non poterat? Et quae fiducia expectatióve potuit eo esse tempore belli Macedonici in Indiam usque transferendi? Pudet et taedet nugarum tám inanium. Simile de PLATONE audito. Qui potuit Indus advena Graecum, et quidem PLATONEM, quem ne Graeci quidem omnes ob grandiloquentiam et sublimem dicendi modum, ac Geometrica      μ    disputantem assequebantur? Nec hic juvabit ANACHARSIS Scythae exemplum, cum is matre Graeca fuerit, et Graeci sermonis peritiam domo se cum in Graeciam extulerit. De conjugio veró quid dicam? Solusne FRISO maritus factus in Macedonia, an et fratres? Cui autori HILLA ista AGATHOCLIS filia, LYSIMACHI neptis, praeter hos sabulatores, memorata?

Quid? LYSIMACHUS ALEXANDRI satelles ac militum praefectus, XL. totos annos post ALEXANDRUM Bella gerens, vivo adhuc et florente PHILIPPO, aut recens perempto neptem habuit nubilem? imó proavus ex ea est factus? cum annos aetatis haberet ad summum XXIV?

Nam annum agebat LXXIV, ut ex bonis autoribus est notam, cum praelio extremo cum SELEUCO congressus anno post ALEXANDRI mortem XLI, post ejusdem in Asiam transitum LI, occubuit. Credat Judaeus Appella. Et quantum verisimilitudinis in hoc, tantum in caeteris, quae in fabula sequuntur, FRISONEM à morte ALEXANDRI invidia militiae Macedonicae ab Indis praesidio et patria cedere coactum, assumptis fratribus, liberis, familia et valida sociorum manu per Asiae immensos illos tractus in Aëgyptum, ex AEgypto in Thraciam ad

LYSIMACHUM, inde per mediterraneum mare, et Hispanicum Gallicumque Oceanum in hoc boreum mundi latus, ubi nunc Frisia se extendit, anno à morte ALEXANDRIVIII. advenisse:

aut, ut Furmerius in peroratione sua Suffrido sapientior scribit, ex India per minorem Asiam, Siciliam, fretumqué Herculis eôdem delatum esse, captisqué hic sedibus, ac veteribus Incolis Suevis atqué aliis submotis aut subactis, universam regionem cum fratribus esse partitum, ipsum Frisios, SAXONEM et BRUNONEM Saxonas et Brunsuigios condidisse. Ad quae quaero rursum, qua ratione, qua fretus ope, si è Prasia iterum discessit FRISO, per tot infestos Indiae populos cum suis potuerit penetrare? cur non apud SELEUCUM Orientis Dominum, aut caeteros Macedonas, Asiam, AEgyptum, Macedoniam, Thraciam, Graeciam, Illyricum tenentis, imprimis apud LYSIMACHUMThraciae imperantem, ejusqué filium socerum suum, propiora et certiora fortunae solatia, maluerit subsistere, quàm devia, incerta, ignota sequi? &c.

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(4)

wy twyffelen niet of het zoude aan elk voorkomen, dat de genoemde overleveringen zodanig tegen alle

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(5)

waarschynlykheid strydende zyn, dat niemand, die eenige kennis van de Oudheid heeft, dezelve met de geringste aandagt zoude willen verwaardigen. Nogtans hebben wy den Regel, die van de Dichtkunst eischt, dat dezelve zich eenigermaten daar aan binde, gansch niet versmaad, nog te buiten gegaan; maar de Fabels gevolgd, zo verre als wy oordeelden dat dezelve, of tot nut, of tot vermaak, konden strekken. In andere gevallen hebben wy ze daar gelaten, en kort om, deze les van Horatius gevolgd:

- - - et quae

Desperat tractata nitescere posse, relinquit:

De overeenkomsten van dit Gedicht met de Chronyken zyn deze:

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(6)

1. Dat F

R I S O

uit Indië is geboortig geweest:

2. Van Koninklyken Staat:

3. Verdreeven door den Verrader A

G R A M M E S

: 4. In zyne eerste jeugd:

5. Dat Hy, uit Indië, door Asie, de Middelandsche Zee, en den Straat van Hercules gevlugt, den Vliestroom is ingezeild: Immers volgens Furmerius:

6. Dat Friesland haren naam van dezen F

R I S O

heeft ontvangen, en behouden:

7. Ten tyde van A

L E X A N D E R

den Groten:

8. Dat F

R I S O

een Prins is geweest van uitmuntende hoedanigheden:

9. En den

*

Persiaanschen Gods-dienst toegedaan.

* P. Winzemius Chronyk van Friesland, fol. 10. Maer na dat FRISOhet Land met Dycken, ende bouwingen versien, als ook goede ordonnantien van wetten haer voorgeschreven, ende in vrede 68 jaeren geregeert hadde, is in 't jaer voor die gheboorte onses Heeren Jesu Christi 245 binnen Stavoren gestorven, alwaer ook op de Persische wyse (zo Furmerius schryft) zyn uitvaert gehouden is. Men leest, dat by de Persen, na den dood haerder Coningen, onder andere ook mede ghebruyklyk geweest is, het vyer, 't welk sy (gelyk als die Romeynen haer Aram Vestalem) steedts lieten branden, tot eere haerder Coningen, pleegden uit te blussen, als willende daar mede te kennen geven, dat het die gemeene saecke, oft stant van regeeringhe deur het afsterven haeres Coninks behoorden te treuren, ende 't vyer. 't welk een teken van blytschap, ende gemeene behoudenisse was, wechgenomen, te worden.

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(7)

Deze zaken oordeelden wy genoeg te zyn, als de voornaamsten van allen, en dewelke alleen worden

*

vereischt: hoewel by zommige Dichters het zelve op verre na zo naaukeurig niet zy waargenomen.

Wyders wenschen wy, dat het den Lezer aangenamer zal zyn om den Koning naar Trapobana, Persië, en Romen te vergezelschappen, dan zo wy den zelven, met eene Volkplanting, van de oevers van den Ganges, om de Kust van Africa, belachelyk door een dorre Zee den Vliestroom hadden doen inzeilen, gelyk andere

Chronykschryvers willen, inzonderheid Winsemius: Mede, dat A

T O S S E

beter zal behagen dan eene H

I L L A

: en, voornamelyk, dat men zal toestemmen onze keure van den Persiaanschen Godsdienst, die alle anderen der oude Volkeren verre te boven streeft, en die wy daarom vertrouwen dat in het algemeen meer zal behagen dan die der Grieken en Romeinen.

Eindelyk hopen wy goed gekeurd te zien de veranderinge, die wy hebben gemaakt in de hoedanigheden

* Vide Aristot. Poët, cap. IX.

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(8)

van M

E L I T E

, of, om beter te spreken, van de Vrouw des Konings, den welken A

G R A M M E S

van den Troon en het leven had beroofd, volgens

*

Curtius.

Nog zullen wy een woord zeggen van het Byverdichtzel (Episodium) van T

E U P H I S

, in het tweede Boek: het welke wy zo omstandig hebben behandeld, om dat het de oorzaak is der vlugt des Konings uit zyn Vaderland, niet alleen, maar wel

voornamelyk, om dat alles in dien opzigte zich toedragende onder den anderen Zonne-keerkring, de verafgelegenheid zo wel als de stilzwygendheid der

geschiedenissen van dat groote Ryk van Gangaris (by

Curtius met dat der Prasiaten vereenigd) vereischten dat 'er een denkbeeld van wierd gegeven. Aangaande nu den redelyken Godsdienst van T

E U P H I S

: men merkt wel dat wy de stelling van den Heer T. Hyde hebben gevolgd, te weten, dat Z

O R O A S T R E S

, (wie hy zy geweest;

immers een verstandig Man) vindende een zeer gewig-

* Libr. IX, cap 11.

† Libr. IX, cap. 11. Ulteriorem ripam colere gentes Gangaridas et Pharrasios; eorumque Regem esse AGRAMMEM, etc.

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(9)

tig gebrek in den Godsdienst der M

A G E R S

, het denkbeeld van eenen Oppersten God heeft doen herleven: en wy meenen, dat uit zulk een regtzinnig grondbeginzel eene gezonde Zedekunde moet spruiten. Voor het overige wyzen wy den Lezer, nopens deze Stoffe naar de Verhandeling van den gemelden Heer T. Hyde, in zyne berugte geschiedenis van den Godsdienst der oude Persianen.

Insgelyks moet men wel in het oge houden, terwyl men het Agtste en het Negende Boek leest, dat het geen daar verhandeld word ten voordeel van het

G

E M E E N E B E S T

en ten nadeel der Eenhoofdige Regeering, in dien tyd, en door die Menschen niet anders kon worden gezegt. Een Gemeenebest als het Roomsche overtrof oneindig alle Koninklyke Regering, hoe men dezelve ook moge onderstellen, gelyk de uitkomst geleerd heeft; en het grondbeginzel der Regeerderen, uit dewelke het G

E M E E N E B E S T

in dien tyd bestond, was

H E T W E L Z Y N D E S L A N D S

. Andere Grondbeginzels kende men niet. De sma-

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(10)

delykste straf die men hedendaags den snoodsten Boosdoender aandoed, is niet te vergelyken by de schande die 'er in dien tyd van zelf sproot uit eene daad in dewelke men beweegredenen van Eigenbaat konde ontdekken. Met een woord, men zag in die Eeuw te Romen niet dan Deugdzame, Wyze, Opregte, Standvastige, en Dappere Mannen.

Veel minder hadden wy tot lof der Veel-hoofdige Regeering kunnen zeggen, was 'er in dien tyd beneffens Romen een Gemeenebest te beschouwen geweest, dat even bedorven van zeden was als het Roomsche uitmuntende: waar in by voorbeeld, de Eigenbaat op den Troon zittende, de Wetten geduurig ten voordeel der Magtigsten wierden geschonden: daar de hoge Regeering slap en veragt was, zo dat men byna niet wist of 'er eene Regeering was: daar de Regeerders, van hunne jeugd af aan in de diepste Onwetendheid opgebragt, hunne besmette en verwyfde zinnen alleen op Pragt en Overdaad scherpten, Geleerdheid en Kunsten verwaarlozende, ja spottende in het openbaar met hen

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(11)

die de Orde, Wet, en oude Eenvoudigheid en Opregtheid tragteden voor te staan, en te doen zegepralen: daar de weinigen dier Welgezinden geene standvastigheid hadden (dodelyke stuipen voor een Gemeenebest!) om, op het voorbeeld der Helden, de goede zake door te dryven. Was 'er een Gemeenebest geweest beneffens het Roomsche te beschouwen, daar geene straf meer voor het kwade, geene beloninge meer voor het goede, en geene agting meer dan voor schatten en Rykdommen was: daar men brave, ervarene, verstandige, en edelmoedige Lieden te rug hield, of, uit jaloezy, in hunne voornemens tegenging, terwyl onwetende, onbekwame, onverstandige, lafhartige, en onervarene Bloedverwanten met de hoge Eerampten wierden bekleed:

Eindelyk, daar het Eenigen vrystond, het zy door waanwysheid, het zy door

eigenbelang, alle heilzame besluiten te doen vervallen, of in verwarring te brengen:

Waarlyk, wy hadden op eenen anderen toon moeten zingen.

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(12)

Maar de onophoudenlyke Krygs-oeffeningen bevrydden de Romeinen voor deze kwalen. De Oorlog was hen eene onuitputbare bron van doorlugtige Zielen, en belettede hen zich der wellust en lafhartigheid over te geven, door het dagelyks aanzien van duizenden proeven van dapperheid en grootmoedigheid.

Eindelyk veranderde zulks nogtans.

Eindelyk schudde de

*

Vrede hare gewaande Rykdommen uit haren bedriegelyken schoot over die zegeryke Stad; en, gelyk een water dat lang stil staat vuil en stinkende word, gelyk een bloedryk lichaam dat buiten beweeging is allerley dodelyke kwalen teeld; zo wierd de ramp der overwonnene waereld gewroken: zo viel eene Monarchy, die alle de Volkeren had doen bukken voor hare Deugd, en wiens gelyke nooit is geweest, alleen door de Vrede, die, zo ze langduurig is, altyd de wellust en de lafhartigheid met zich sleept, om verre.

* Nunc patimur longae Pacis mala: Saevior armis Luxuria incubuit, victumque ulciscitur orbem.

Juven. Sat. VI.

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(13)

De tweede reden, om dewelke wy ons genoodzaakt hebben gevonden deze weinige woorden vooraf te laten gaan, is om dat wy aan de gehele Waereld wilden bekend maken de verpligtinge dewelke wy hebben aan den Heere B

A L T H A S A R

H U I D E C O P E R

, Schepen der Stad Amsterdam, Bailluw en Dykgraaf van Texel, door zyne Schriften by alle Geleerden bekend, en te veel ge-agt dan dat onze geringe lof-tuitingen hem eenigen luister zouden kunnen byzetten: hoe zeer de moeite, die hy genomen heeft, om ons de gebreken van dit werk aan te wyzen, dezelve hebben verdiend.

Wanneer wy het Gedicht (deze vrugt onzer leedige uuren) hadden voltooid en afgeschreven, was het niet ongelyk aan een Kind van eene goede inborst, wiens lot en hoedanigheden afhangen van de opvoeding, en van de Lieden onder wier handen het geraakt. Het heeft het geluk gehad van eenen onpartydigen en verstandigen Leeraar te ontmoeten: en het is openhartig berispt geworden tot verbetering, gelyk het, aan den anderen kant, tot aanmoediging is geprezen daar het

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(14)

zulks verdiende. Wy verklaren dat onze dankbaarheid daar voor eeuwigduurende zal zyn: wel begrypende, dat de zwarigheid van het ontmoeten van eenen zo

edelmoedigen Vrind zomtyds die van het ontwerpen en uitvoeren van een zo uitgestrekt Gedicht, evenaard.

Men verbeelde zich egter niet dat wy zulks zeggen om aan ieder een in te willen boezemen als of wy ons nu inbeeldeden een volmaakt Werk te hebben voortgebragt.

Het is 'er zeer verre af: en, niettegenstaande den arbeid, dien de Heer

H

U I D E C O P E R

zich wel heeft willen troosten, en de moeite en vlyt door ons aangewend, zal men 'er oneindig veele Taal-feilen in vinden, ja, buiten twyffel ook hoofdgebreken in de zamenstellinge van het geheele gebouw, ontsnapt aan onze oplettendheid. Omtrent de eerste misslagen, verzoeken wy mede deel te mogen hebben aan de toegevendheid, zo dikwyls door den Lezer aan anderen vergund. Betreffende de tweede, zullen wy met het uitterste vermaak de bedenkingen en berispingen te gemoet zien der Lieden

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(15)

zich het verhevenste deel der Dicht-kunst verstaande; op dat wy van hen mogen leeren, en ons bekwaamer maken.

Voorts eindigen wy met te zeggen, dat, indien dit Werk niet verdiend te worden gerekend onder de kunstige Gedichten, wy gestruikeld hebben op een pad waar op aan veele doorluchtige Verstanden zulks is overgekomen.

PAUCI, QUOS AEQUUS AMAVIT

JUPPITER, AUT ARDENS EVEXIT AD AETHERA VIRTUS, DIS GENITI POTUERE.

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(16)

Uit het eerste Capittel van het Tiende Boek van Q. Curtius; tot ophelderinge van het Zevende Boek van dit Werk.

Locus Q. Curtii Lib. X, cap. 1, ad Illustrationem Libri Septimi.

Van daar kwam A

L E X A N D E R

te Persagade. Het is eene Persiaansche Stad, Ventum est deinde Persagadas. Persica

est gens, cujus Satrapes O

R S I N E S

erat,

en zy had tot Landvoogd O

R S I N E S

, onder nobilitate ac divitiis inter omnes Barbaros

alle deze Volkeren zo wel de rykste als de eminens. Genus ducebat á C

Y R O

doorlugtigste in geboorte. Hy was afkomstig quodam rege Persarum: opes et á

van C

Y R U S

Koning van Persië. De majoribus traditas habebat; et ipse longa

schatten, hem door zyne Voorouderen imperii possessione cumulaverat. Is Regi

nagelaten, had hy zeer vermeerderd door cum omnis generis donis, non ipsi modo

een langduurig bezit zyner Staten. Deze trad ea, sed etiam amicis ejus daturus occurrit.

A

L E X A N D E R

te gemoete, met zich Equorum domiti greges sequebantur,

voerende allerley zoort van geschenken, currusque argento et auro adornati,

niet alleen voor dien Koning, maar ook voor zyne gunstelingen. Geheele Benden ten preciosa supellex, et nobiles gemmae,

aurea magni ponderis vasa, vestesque purpu-

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(17)

Oorlog toegerustede Paarden, wagenen met goud en zilver vercierd, pragtige huisgeraden, reae, et signati argenti talentum

quatuor millia.

edele gesteentens, zware goudene vaten, purpere klederen, en vier duizend talenten gemunt zilver, volgden den Persiaanschen Prins.

Maar deze edelmoedigheid kostte hem het leven.

Want voor elk van 's Konings gunstelingen Ceterum tanta benignitas Barbaro

causa mortis fuit; nam quum omnes

geschenken, boven hunne verwagting, hebbende amicos regis donis super ipsorum

verordend, verwaarloosde hy B

A G O A S

den vota coluisset; B

A G O A E

Spadoni,

gesnedenen, een schandjonge van qui A

L E X A N D R U M

obsequio

A

L E X A N D E R

; en van zommigen daar omtrent corporis devinxerat sibi, nullum

zynde aangesproken, en verwittigd hoe veel deze honorem habuit; admonitusque á

B

A G O A S

op dien Vorst vermogt, gaf hy tot quibusdam, quam A

L E X A N D R O

antwoord: Dat hy des Konings Vrienden eerde, cordi effet; respondit, amicos regis,

maar niet zyne schandjongens, dewelke door de Persiaanen ten hoogsten wierden verfoeid.

non scorta se colere: nec moris esse Persis, mares ducere, qui stupro effeminarentur.

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(18)

Dit antwoord den Gesnedenen zynde

overgebragt, heeft hy zyne, door schande en His auditis Spado potentiam flagitio et

dedecore quaesitam, in caput nobilissimi

misdryf verkregene magt geoeffend op het et insontis exercuit. Namque gentis

doorlugtigst en zuiverst hoofd. Want hy heeft ejusdem levissimos falsis criminibus

zommigen der booste Mannen der Stad astruxit, monitos tum demum ea deferre,

afgerigt om op bekwamen tyd gereed te zyn, quum ipse jussisset. Interim quoties sine

en zodanige valsche beschuldiging en tegens arbitris erat, credulas Regis aures

O

R S I N E S

in te brengen, als hy hen zoude implebat; dissimulans causam irae, quo

bevelen. Oudertusschen, zo dikwyls hy zonder gravior criminantis auctoritas esset.

getuigen by aen Koning was, vervulde hy Nondum suspectus erat O

R S I N E S

, jam

deszelfs ligtgelovige ooren met valsche tamen vilior. Reus enim in secreto

redenen: de waare oorzaak daar van listiglyk agebatur, latentis periculi ignarus: Et

verbergende, op dat des Beschuldigers importunissimum scortum, ne in stupro

woorden des te meerder ingang mogten quidem et dedecoris patientia fraudis

vinden. A

L E X A N D E R

sloeg in den beg inne oblitum, quoties amorem regis in se

nogtans geen geloof daar aan, egter accenderat, O

R S I N E M

modo avaritiae,

interdum etiam defectionis, arguebat. verkoelde hy omtrent O

R S I N E S

, die, in het geheim, dan van dwingelandy, dan van verraad beschuldigd zynde, des gevaars gansch onbewust was.

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(19)

Haast naderde het uur, waar in de Logen en het Noodlot, wiens magt niet te ontkomenis, Jam matura erant in perniciem innocentis

mendacia, et Fatum, cujus inevitabilis

zouden zegepralen op de onnozelheid. Want sors est, appetebat. Forte enim

A

L E X A N D E R

gebood dat men het graf sepulchrum C

Y R I A L E X A N D E R

van C

Y R U S

, waar in diens Konings lichaam jussit aperiri in quo erat conditum ejus

rustede, zoude openen; van meening zynde corpus, cui dare volebat inferias. Auro

het zelve met lyk-offerhanden te vereeren.

argentoque repletum esse crediderat,

Hy vleide zich dat hy 'er eenen grotenschat quippe ita fama Persae vulgaverant; sed

in zoude vinden, gelyk het gerugt daar van praeter clypeum ejus putrem, et arcus

getuigde; maar behalven een versleten duos Scythicos, et acinacem, nihil

reperit. schild, twee Skythische bogen, en eenen dolk, kwam'er niets te voorschyn.

De Koning eene gouden Kroon op de dood-kist, waar in het lichaam rustede, Ceterum corona aurea imposita amiculo,

cui assueverat ipse, solium, in quo

hebbende gezet, spreidde daar zynen eigen corpus jacebat, velavit; miratus tanti

Koninklyken mantel over; verwonderd dat nominis Regem, tantis praeditum opibus,

men eenen zo groten Prins niet anders had haud preciosius sepultum esse, quam si

bygezet dan of het iemand van zeer geringe afkomst was geweest. Maar

fuisset é plebe. Proximus erat lateri Spado, qui Regem intuens,

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(20)

de Gesnedene, naast den Koning staande, en hem aanziende, ving toen op deze wyze aan:

Quid mirum, inquit, est, inania sepulchra esse reguum, quum

Wat wonder dat men de graven der Koningen Satraparum domus aurum inde

ledig vind, dewyl de huizen der egestum capere non possint? Quod ad

Landbestierders te kleen zyn om het goud, daar me attinet, ipse hoc bustum antea non

uit gestolen, te kunnen bergen. Wat my videram: Sed ex D

A R I O

ita accepi

belangt, ik heb nooit te voren dit graf gezien, tria millia talentum condita esse cum

maar van D

A R I U S

zelv gehoord dat drie C

Y R O

. Hinc illa benignitas in te; ut

duizend Talenten met C

Y R U S

herwaards zyn quod impuné habere non poterat

gebragt. Van daar demildadigheid van O

R S I N E S

, donando etiam gratiam

iniret. O

R S I N E S

t'uwaards; op dat hy door het schenken van iets, 't welk hy niet langer ongestraft konde bezitten, uwe gunst zoude mogen verwerven.

Op zulk eene wyze verbitterde hy den Vorst meer en meer, wanneer zyne eerloze getuigen mede naderden; B

A G O A S

van

Concitaverat jam animum in iram;

quum üs, quibus negocium idem dederat, superveniunt; hinc B

A G O A S

; hinc ab

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(21)

deze, zy van geene zyde beschuldigende. Voor dat de rampspoedige O

R S I N E S

deze treken eo subornati, falsis criminibus

occupant aures. Antequam accusari se

vermoedede, wierd hy reeds gevat, en ter dood suspicaretur O

R S I N E S

, in Vincula

verwezen. De Gesnedene, niet te vreden met est traditus. Non contentus supplicio

des onschuldig en straf, sloeg zelf zyne handen insontis Spado, ipse morituro manum

aan den stervenden, maar O

R S I N E S

, hem injecit. Quem O

R S I N E S

intuens,

aanziende, sprak hem toe: Ik heb wel gehoord Audieram, inquit, in Asia olim

dat 'er eertyds Vrouwen in Asië hebben regnasse feminas; hoc veró novum est,

geheerscht, maar dat 'er een laffe Gesnedene regnare Castratum! Hic fuit exitus

gebiede, zulks is nieuw. Dit was het einde des nobilissimi Persarum, nec insontis

doorlugtigsten aller Persianen; dewelke niet modo, sed eximiae quoque

benignitatis in Regem. alleen rein was in zynen wandel, maar die daarenboven nog eene ongemeene

weldadigheid aan den Koning hadde betoond.

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(22)

I n h o u d v a n h e t e e r s t e b o e k .

FRISO vlugt voor Agrammes uit de Koninklyke Stad Gange, aan het hoofd van een troep Krygslieden. Hy ontmoet Teuphis, broeder van zynen Vader Stavo. Word van hem gekend, dog kent hem niet. Teuphis, zynde een groot Wysgeer, en den Godsdienst van Zoroastres toegedaan, raad den Prins zich naar Taprobana te begeven, en bied zich aan om met hem derwaarts te vertrekken; waar in hy bewilligt. Op Zee zynde verklaard de Wysgeer, op eenige vragen van den Koning Friso, den Godsdienst van Zoroastres. De Koning omhelst dien. Zy komen op Taprobana. Charsis Koning van dat Eiland is een zeer deugdzaam Vorst, dog Cosroës, zyn zoon, en Pasiphaë Vrouw van Cosroës, en dogter van Pandion, zyn door Vleiers geheel bedorven, en verwyfd van zeden.

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(23)

Friso, reisende van het strand naar de Hoofdstad van Taprobana, genaamd Magramme, ontmoet een bende Verraders, die den ouden Charsis tragteden om te brengen, en voorgenomen hadden om in den volgenden nagt de Stad in brand te steken, en het Ryk te overweldigen. Gevegt. Friso overwint. Een gedeelte der Verraders vlugt, en een gedeelte, gewond zynde, word naar de Hoofdstad gevoerd.

Liefde van bet Volk jegens Charsis. Diocaar, voor uit gezonden door Friso, verhaald aan Charsis het voorgevallene in tegenwoordigheid van het gansche Volk, waar op men van stonden aan de Stadspoorten bezet. De Koning Friso koomt zelv by Charsis, die hem hulp beloofd, en zulks zweerd by den Styx. Men maakt zich nogtans alvorens gereed om de Verraders op Taprobana aan te tasten, wier hoofd was Torymbas, een man van moed en van magt.

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(24)

G e v a l l e n v a n F r i s o , K o n i n g d e r Gangariden en Prasiaten.

E e r s t e b o e k .

Ik onderneem om van dien JONGELING te spreken, Die, voor AGRAMMES woede uit Gangaris geweken, Veel Volkeren doorkruiste, en grote Mannen zag, Wier voorbeeld hem ten baak verstrekte in zyn gedrag.

Gesterkt door wysen raad vermogt Hy recht te ontleden Hoe naauw een Vorst zich moet verknogten aan de Reden, En tot wat doelwit zich eene Overheid vertoond

Van Volkeren begroet, en met gezag bekroond.

Van de oorzaak zyner vlugt, en wie Hem troost deed vinden, 10 Wie dat hem leerde zich aan wysheid te verbinden,

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(25)

Tot dat Hy, verr' gedoold van 't Vaderlyke strand, Den Vlie-stroom ingezeild, in dit Gebied geland, Een onverwagt geluk ontmoette, en deze Kusten Met zynen naam vercierde, en daar besloot te rusten;

Zing ZANGSTER! want gy weet die dingen. Schryf my voor Wat voegt aan 't deugdzaam hart en aan het eerbaar oor!

DE PRINS was in het eerst der aangenaamste jaren, Wanneer hem deze slag van 't Noodlot kwam weêrvaren.

Hy vlugtte aan 't hoofd van een geselschap hem getrouw, 20 Vol vrees dat 's Booswigts Volk hem agterhalen zou,

En yverend om zich het dreigend Staal te ontrukken;

Tot oeffening der wraak van all' deeze ongelukken.

Zy naderden de plaats, daar Ganges groote Vloed Aan Amphitrites Ryk zich hegt, en hulde doed;

En boorden door een woud van hoge Dennebomen, Wanneer iets onverwagts hun snelheid in deê tomen.

Daar wierd naast eene Hut, met oordeel opgeboud, Een agtbaar sterveling in 't eenzaam bosch aanschoud.

Hy scheen in 't sterkst gety der mannelyke jaren, 30 Eenvoudig van gewaad, maar groot van ziels-bedaren.

Zy merken, dat hun komst Hem niet in 't minste ontzet, Maar dat hy, stil te moede, aandagtig op hen let.

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(26)

't Was TEUPHIS, Broeder van des jongen Konings Vader, Nu lang geleên vervolgd door list van een Verrader.

Hy, Wysgeer, had zich hier verborgen. In zyn lot Vond hy zyn diersten troost by *ZOROASTRES God.

Hy zogt zich meer en meer met kennis te vercieren, En den verheven geest naar zynen aard te stieren.

De Wysgeer kent den Vorst, maar deez' herdenkt hem niet:

40 Hy had wel (nog een kind) verstaan hoe veel verdriet Was door dien Held gesmaakt; maar wyl de Faam deê horen Dat hem al lang de dood door 't noodlot was beschoren, Vermoedde hy geen Man alhier, wiens groot beleid Gansch Indië getuigde, en prees met dankbaarheid.

De Prins, onkundig waar hy 't veiligst zoude ontkomen, Vind voor 't eerwaardig oog geen reden om te schromen;

Derhalven spreekt hy dus: O gy, die hier uw tyd, Naar allen schyn, tot dienst van eene Godheid slyt!

Uw Vorst, myn Vader, is door snood verraad gevallen:

50 AGRAMMES zwaard en vuur doorwand'len Gange's wallen!

Gy ziet dien FR I S O, dien men nog niet lang geleên

* Want Zoroastres hervormde den Godsdienst der Magers in deszelfs eerste beginzel, erkennende eenen Opper-God, daar zy eertyds alleen den goeden en kwaden Geest stelden.

Hyde de Rel. vet. Pers.

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(27)

Geschikt zag op den Troon van Indië te treên.

O doe gy myne hoop door uwen raad herryzen, En weiger niet een weg ter uitkomst aan te wyzen!

Men zoekt ons. Zo gy nog uw dierste pligten agt, Behou het overschot van STAVO'S nageslagt!

Vorst TEUPHIS antwoord dus: Daar zal geen vlyt ontbreken.

Een Oog dat alles stierd zend u naar deze streken.

Een God, der Vromen hulp, schoon u nog onbekend, 60 Heeft, in d' ontsteltenis, uw vlugt hier heen gewend;

Want daar is kans om naar *Taprobana te wyken;

Daar legt een Kiel gereed te streven naar die Ryken, Wier rust thans ongestoord, wier magt ontzachlyk is.

Myn yver voor uw heilkryge een getuigenis!

Ik zag in myne jeugd dier Volken groten Koning, Ik trek, behaagt het u, met u naar zyne woning.

Hy zweeg. Men neemt het aan. Zy volden zyne treên, En zien meer uitkomst in hun wederwaardigheên.

Maar FR I S O voeld veel meer dan bloten dank en agting 70 Voor Hem, die hulp aanbied verr' boven zyn verwagting.

Hoe meer de jonge Vorst zyne aandagt hem waards strekt, Hoe groter neiging hy voor d'Onbekende ontdekt.

* Hedendaags Ceylon.

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(28)

Hy sprak: Wien ben ik dus verpligt, hoe zal ik noemen Den werker van myn heil? Door wien zal ik my roemen Dus onverwagt te zyn getroost en bygestaan?

Wie zyt gy die niet schroomd in mynen ramp te gaan?

O, zulk een trouw is niet, Doorluchtste myner Vrinden, In 't ruwe Bosch nog by 't gemeene Volk te vinden!

De Wysgeer antwoord hem: O jonge Prins! daar kan 80 Wel Wysheid zyn in 't woud; en een grootmoedig Man

Leeft dikwils onder 't Volk, niet aangezien, vergeten, En klaagt niet, schoon zyn deugd zy nooit te recht geweten.

Hy jaagt naar groter wit dan 's warelds hoogheid. Hy Is groter in dien staat, van meer bestryding vry;

En yverd om de deugd, en niet om een beloning.

't Gemoed is hem een Troon. Is daar de Rust ten Koning Verheven, dan bezit hy straks een hoog Geslacht, Gezag, en Rykdom, en eene onbepaalde Magt.

Hy temt de rampen daar de Koningen voor bukken:

90 Geen wisselvalligheid kan hem dien schat ontrukken;

En 's Vyands dolste woede, en allerhevigst vuur Stuit op zyn boezem af als op een stalen muur.

De Mannen, mede als hy tot deugd en eer genegen Zyn magtig zyne Ziel tot bystand te bewegen.

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(29)

Zyn pligten wetend, gaat hy midden in den dood Tot heil van anderen, of rukt hen uit den nood.

Dit leerde ik in myn jeugd in 't uiterst uwer Staten, En daar Vorst PORUS Ryk grenst aan de Prasiaten:

Te Tamasis: een Stad door wyse Liên bewoond, 100 Daar Redenkonst geschat, en kennis is gekroond:

Daar heb ik 't allereerst, tot myn geluk, de wetten Der Waarheid aangehoord, en vasten grond doen zetten:

Daar zou men heden nog den naam van LEONAAT

Wel kennen. Naderhand verwisselde ik dien staat:

Maar naar de Rykstad Gange om zeker wit getogen, Kwam nooit een vrolyk uur weêr blinken voor myne ogen.

't Geluk begaf my meer en meer: zelfs myn geslagt Verdrukte en hoonde my. De deugd, die 'k had betragt, Wierd my benyd. Ik wierd beschuldigd, en verraden:

110 En, schoon ik meer dan eens bewees door myne daden Wat in het hart verschool; de Wangunst, die my trof, Ontbrak het niet aan gal, waarschynlykheid, en stof, Om my voor zommigen zo gruw'lyk af te malen, Dat ze eind'lyk op het snoodst vermogt te zegepralen:

En ik besloot, om niet meer voor haar bloot te staan, Naar 't afgelegen Woud, en 't eenzaam strand te gaan.

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(30)

Vorst TEUPHIS nam aldus behendig voor te spreken, Om, was 'er van zyn' staat iets naders hen gebleken, Een lang verhaal te ontgaan van 't geen hem was gebeurd;

120 En warom dit verblyf was by hem goedgekeurd Kon niet gemeld zyn, dan door tevens te gewagen Met welke onachtzaamheid zich STAVO had gedragen.

Toen gaf men hem van 't geen verrigt was meer bescheid:

En, na 't verhaal van een' zo grote onmenschlykheid, Sprak Hy tot antwoord: Geen' der wisselvalligheden Geschieden by geval. Daar wenteld hier beneden Niets recht rampspoedigs, dan het geen door eige schuld Verkregen word: maar Gy, zoek heil in uw geduld.

't Kost veel op zulken ramp verwinning te behalen, 130 Maar 't eenigst middel is nogtans dit zegepralen.

Daar is te dezer tyd geene uitkomst dan door moed;

De zegerykste schat, en nog bezeten goed!

De rest smoord in de vlam, maar moed is niet te ontroven, En hoop op deugd gegrond koomt allen ramp te boven!

De Mannen hoorden naar deez' woorden met ontzag;

En eindigden aldus bezadigder dien dag.

Intusschen dringt de Boeg door de Erythreesche stromen, En, in het ruime bed der wateren gekomen,

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(31)

Vliegt Morpheus met een zagte en lome vlerk aan boord, 140 En schuift de ontstelt'nis weg die 'tzwak gemoed verstoord.

Hy worsteld door de smert, en boeid de ontstoke zinnen, Wier woede 't hem gelukt in korten te overwinnen.

Thans spreid hy zynen daauw, in stillen nagt gegaard Uit Kruiden, die Natuur tot zyne baat bewaard.

Het ooglid voeld een zwaarte onmoog'lyk te weêrstreven, En stremt voor korten tyd de zorgen van het leven.

Maar na den zachten slaap verschynd de wrede smart Weer in het rouw-gewaad, en wenteld zich in 't hart.

De jonge Prins gedenkt hoe TEUPHIS wyse woorden, 150 En moed, en stilheid, hem tot in de ziel bekoorden:

En wenscht dat hy nog meer toebrenge om al het leed Te stillen, en toont zich eerbiedelyk gereed

Om van der dingen aard het recht bescheid te horen:

Geluk, het welk hem nooit gebeurd was van te vooren.

Hy zeide: O LEONAAT! wat spreekt gy van een Oog Dat alles ziet en stierd? Wat leeft'er daar om hoog?

Wat geeft geluk of wat geeft ongeluk in 't leven;

Zyn onze Leeraars wel op deze stof bedreven?

In 't Vaderlyk Paleis sprak dikwyls een *Brachmaan

* Indiaansche Priester.

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(32)

160 Van d'aard der Goden: hoe de ziel zoude overgaan In and're stoffen; 't zy verachtelyke Dieren,

't Zy, wist ze zich tot deugd en godvrugt te bestieren, In groter menschen, meer geheven in gezag.

Maar uit de reden van dit wonderlyk gedrag,

Door and'ren wederlegt, hoe 'k myn verstand mogt slypen, Konde ik geen recht bewys nog zekerheid begrypen.

Gy schynt my dieper hier in onderregt. Wat dan Is waarheid? Of is ze iets dat men niet vinden kan?

Toen hief de Wysgeer aan, en sprak voor aller oren 170 Wat *ZOROASTRES dêe van 't OPPERWEZEN horen:

Hoe 't in maar Een Perzoon bestaat; een zuiv're Geest, Voor geen verderf door stof of door gewrigt bevreesd.

't Was OROMASDES; door hem zelven eeuwig levend, Aan de beginzelen zelf d'eersten oorspronk gevend, De zaden uit het niet verwekkende, en ook weer Vernietigend, naar 't best kan dyen tot zyn eer:

Die, boven al gekroond, den Scepter aller dingen Alwetend voerd; door geen Weêrstrever te bespringen:

* Zie over dit alles de uitweiding over Zoroastres, hoofd der Magers, van den Heer Prideaux, in de Geschiedenis van het oud en nieuw Verbond aan een geschakeld. Boek IV.

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(33)

In alle deugd volmaakt, de zetel van 't geluk, 180 De zegeryke troost der Menschen in den druk!

Toen, nederdalend, sprak hy van het eerste Wezen, Dat voor zyn Godd'lyk Woord en Oog was opgerezen.

't Was d'Engel van het Ligt, die 't goede en 't heilzaam werkt;

En hoe daar naast ontsprong, als schaduw straks gemerkt Daar licht is, zeker Geest, der Duisternis geheten,

Die, de oorzaak van het kwade, en kweller van 't Geweten, Noodwendig uit het Licht in wezen kwam, en niet

Van God is; veel te rein dan dat hy 't kwade aanziet!

Hy lei hen uit hoe deez' twee grote Geesten stryden 190 En twisten zullen, tot dat 's Waerelds jongste tyden

Volend zyn: En, dewyl elk zyn' Navolgers heeft,

De Geest des Lichts den Mensch die naar het goede streeft, En die der Duisternis de dwaze Stervelingen,

Die hy, door zyn bedrog, ten bozen wist te dringen;

Dat zy dan, aan het hoofd van hunne schaar, om hoog Verschynen zullen voor 't alwetend Godd'lyk oog, Om daar de rekenschap van hunne daân te geven, En wat 'er is verrigt in 't sterffelyke leven.

Dat OROMASDES dan den Geest der Duisternis 200 Zal scheiden van het Licht, en eeuwig met gemis

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(34)

Van magt, door pyn, die nooit voleinden zal, getroffen, Tandknersende in het diepst der Helle nederploffen:

Maar d'Engel van het Licht, tot loon van zyne deugd, Bekronen met een nooit verminderende vreugd, En, blinkende als de Zon met Goddelyke stralen, In 't Opperste Paleis met zyne Schaar doen pralen.

Dus was 'er hier beneên geen wenschelyker lot Dan door een' zuivre deugd te hagen aan dien God.

Voorts meldde hy, met all' de schranderste bewyzen, 210 Hoe dat de ALMAGTIGE den Aardkloot op deê ryzen,

De Lugt, gelyk een kleed, spande over 't nieuwe Rond, En d' eerstgeschapen Mensch den Aêm blies in den mond:

Een Straal van 't eeuwig Licht! God gaf hem het vermogen Om alles met begrip te brengen voor zyne ogen:

Twee deelen tot bestaan hem stellend', Stof en Geest, Verscheiden van Natuur, en nooit vermengd geweest, En nogtans naauw gepaard om tot het nut te strekken

Van 't Schepzel, 't geen hy kwam uit d' eeuwgen Nagt te wekken:

Dat eens de Stof weêrom zal keren in den schoot 220 Der Stoffen; maar de Ziel, ontrefbaar voor den dood,

Zou van die scheiding af een Geestlyk wezen blyven, Om op de vleugelen der Eeuwigheid te dryven.

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(35)

Vervolgens sprak hy van de pligten van den Mensch, En hoe hy 't veiligst moet bestieren zynen wensch:

Hoe niet alleen 't geluk bestaat der Stervelingen Door in deez' Wetenschap bespiegelend te dringen, Maar wat gehoorzaamheid aan God hy tonen moet Zo wel in het geluk als in den tegenspoed.

Ook zey hy, wat de Mensch den Mensch behoord te geven:

230 Hoe niemand is geschikt om voor zich zelv te leven, Maar ook voor anderen: Hoe 's Naasten droeffenis Hem gaan moet aan het hart: Hoe 't weldoen Godd'lyk is:

Hoe haat te voeden, zugt naar wrake te waarderen Verachte Slaven maakt van Koningen en Heren:

Hoe grootheid van gemoed gepaard met goede zeên Een Burger waard doed zyn den Zetel te betreên.

Vervolgens sprak hy van de buitensporigheden Waar toe het Bygeloof den Mensch kan overreden:

Van 't Priesterlyk bedrog, en logge onwetendheid, 240 By wie de Reden zwygt zo ras de baatzugt pleit,

Van waar het koomt dat nu de menschen, niet ter degen Verlicht, zo dwaas den aard der Godheid overwegen:

Hoe 't eerste Menschdom meer daar van was onderrigt;

En waar de Afgodery het eerst op was gestigt;

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(36)

Een onvermydelyk gevolg van dweeperyen, Gebroet! dat nimmer rust de waarheid te bestryen.

Van *MITHRA handelde ook de Wysgeer, en wat meer Tot kennis, of tot troost, in ZOROASTRES Leer'

Begrepen is, en Hy besloot met te verhalen

250 Hoe Gange's Vorst, door zich van Goden te doen dalen Die van het Priesterdom tot Goden zyn gemaaakt, Veel eer zyn glans verdoofd, en zynen roem verzaakt.

Hoe 't groter voor hem waar' van d'Oppersten der Helden, Den Vader BACCHUS, als een deugdryk Prins te melden (De stigter van 't Geslagt en nieuws verraden Troon) Dan van een God, den Vorst des Hemels tot een hoon.

Want BACCHUS had wel eer, in Indiê gekomen, Het Volk door orde en wet geweten in te tomen;

En toen hen 't wild gediert' bevogt, in ruwer Eeuw, 260 Versloeg hy zeegeryk den Tyger en den Leeuw,

En voerde Panthers meê, terwyl zyn Thyrs omvangen Van wyngaard-ranken drilde; als hebbende in het hangen Van het gebergt' geplant den Wynstok, en zyn vrugt

* De Zon. Volgens de Magers was het vuur de waaragtige Shecinah of zinnebeeld der Goddelyke tegenwoordigheid, en de Zon het volmaaktste vuur zynde, stelden zy dat God daar den troon zyner heerlykheid had gevest.

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(37)

Het eerst ten zap geperst, waar voor de droefheid vlugt.

Het snode Priesterdom wist lang daar na de Vorsten, Die hier de Scepters der voornaamste Volken torsten, Van dien gewaanden God herkomstig te doen zyn, En vleiden 't Volk met dien bedriegelyken schyn.

Prins FRISO, diep ontroerd door 't schielyke beproeven 270 Dier Leer', valt om den hals des Wysgeers zonder toeven.

O, (sprak hy) 'k merkte u niet vergeefs ten eersten aan Als wys, verheven, groot! O, durfde ik nu bestaan U, wyl ik alles koom rampspoedig te verliezen, Tot myn Gezel, en Raad, en Trooster te verkiezen!

De God, van wien gy spreekt, gaf my dit groot geluk, En, eer ik u verlaat, en m' uit uwe armen rukk', Verbind uw Lot aan 't myne, en laat myne eerste jaren Van ZOROASTRES Leer' de vrugten wedervaren!

O, welk een' toevlugt in een wederwaardig lot, 280 O, welk een' troostelyke aanbidding van een God!

Veel meer dan eens was ik verpligt my te verwond'ren Hoe deez' de Zeën bestierd, deez' in de lugt kan dond'ren, Hoe deez' de Hel regeerd, en niemand verder heerscht:

Gy hebt de waarheid ons ontdekt het allereerst!

Volvoer dit groote werk; leer wyders wat kan baten:

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(38)

Veins en bewimpel niets. Ik ben gereed te haten Wat gy mispryzen zult. Ik min het geen gy mint.

Volherd, O LEONAAT! in 't geen gy dus begind!

Hy, die de hoge Leer' weet van dien God te ontleden, 290 Kent zekerlyk den aard der Vorstelyke zeden,

Naar welker kennis ik met dier verlangen zugt'.

Maar dat toegeventheid, voor Vorsten zo gedugt,

Nooit zulk een groot ontwerp rampspoedig koom' verstoren!

Daar is geen taal die 'k schroom' tot onderwys te horen.

Zo sprak hy, door de zorg der groote Koningin, Die hem had opgevoed, opregt en rein van zin, Gewapend tegens hen, die jonge Vorsten blinden, En in hun hogen rang hun hoogst geluk doen vinden;

MELITE gaf hem vroeg een schrik voor vleyery.

300 Vorst TEUPHIS antwoord dus, ook van die lafheid vry:

Grootmoedigheid, die voor geen dwaasheid is geboren, Kan zonder aandoen nooit de stem der waarheid horen!

O PRINS, het is alleen een regt verheven hert, Waar in 't vooroordeel ras ten grond gebogen werd!

Ik ben gereed om u by 't eeuwig Licht te zweren Dat ik uw hogen roem zal zoeken te vermeeren!

Een Wysgeer, wegend' met de Reden alles op,

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(39)

Haat wat geen waarheid is in d'allerhoogsten top, En, diep doorzoekend' wat is reedlyk te geloven,

310 Kan niets hem 't denkbeeld, eens gevestigt, weêr ontroven, Ten zy daar klaarder merk van nutter waarheid is,

Voorheen niet regt ontdekt in haar gestaltenis, Dan volgt iets beters 't goede, en hy, met wyse zinnen, Agt zich nog groter door zyn zwakheid te overwinnen.

Zyn roem verheft zich meer en meer, wanneer hy ziet Dat duisternis voor licht, en waan voor kennis vlied:

En deze opregtigheid, die gy van my koomt vragen, Kan geene schaduw zelf van overtreding dragen.

Ze is iets 't welk door de deugd en het geweten word 320 Bevoolen, beide door de minste vlek verkort:

Die schrikken voor de stoute of snode vleyeryen, Die slechts tot iemands gunst zich te beraân gedyen, In plaats van tot zyn nut. Der dwaze Prinssen doel!

Die, tot verdryving van der waarheid naar gevoel, Gestaag rondom hen heen een zwerm van lafaarts voeren, Die door een valschen lof de ziel nog meer beroeren, Het hert bederven, 't spoor doen missen, en 't verstand Uitdoven tot verderf van het rampzalig Land.

Het past een Prins, zal hy tot 's Volks geluk regeren,

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(40)

330 Met Liên van wetenschap en kennis te verkeren, En met hun wyse reên, te wapenen zyn zin, Of daar sluipt beuzelwerk te zaam met ondeugd in!

Op deze wyz' berigt in beet're en wyser gronden, Verheugd de Vorst zich in den schat by hem gevonden, En naakt op 't laatst, met meer bedaartheid en met rust, Taprobana's beminde en diergewensche kust.

O ZANGSTER! meld nu wie was op den Troon gezeten Van dit Gebied, om 't Recht den Volken toe te meten!

't Was CHARSIS; waardig zich daar op geplaatst te zien, 340 Bewust waarom een Vorst geschikt is te gebiên.

Hy was de Koning t'zaam en cieraad dezer Landen:

De Inwoners zegenden den Scepter in zyn' handen.

Hy had zyn jeugd besteed in meer dan een Gewest, Alom het Ryks-bestier gewikt, en, wat hem best Naar Reden scheen te zyn, verstandig aangenomen;

En overdagt hoe 't kwaad was spoedig voor te komen, Of uit te roeijen (waar' 't een langen tyd verspreid) Door openbaar geweld, of door behendigheid.

Ofschoon hy dapper was, hy hield zich by zyn' Staten;

350 En grys geworden dêe nog meer zyn deugden baten.

Maar, zwakheid van den mensch! waar is het wys gedrag

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(41)

Dat zich uw' heerschappy geheel onttrekken mag?

Ook deze Vorst moest voor uw' hinderlagen buigen, En aan de Volkeren van uwe magt getuigen!

De wyse CHARSIS had al zyne ervarentheid Vergeten in zyn Zoon, door tederheid misleid, En de Erfgenaam van deez' zo wel bestierde Ryken Had niets by zyn vernuft en wysheid te gelyken.

Met nietig tydverdryf te zorgeloos gepaeid, 360 Was zyne lust van 't wit der heerschappy verdraeid.

Men waande het onnut een Kind met ernst te naken, En liet gerust daar voor de aanstaande Reden waken:

Waar door m' een Jongeling te voorschyn komen zag, Die naar zyn drift en wil bestierde zyn gedrag, In purp're, zilv're, en goude opschikzels en gewaden Behagen scheppende, als verheve Ryks-cieraden!

Uit weelde ontsprong, als uit een bron, de vleyery, Waanwysheid, eigen-min, en trotsheid: spotterny Met and'ren: ongeduld, en gramschap, snel gerezen, 370 En als het bliksem-vuur voor d'Onderdaan te vrezen.

PANDION, Vorst wiens magt tot den Namadus schiet In 't West, en Oostwaarts aan 't Mesolische gebied, Had eene Ryks-Princes aan hem ten echt gegeven,

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(42)

Te recht verordend om met COSROËS te leven!

In 't eerst alom vermaard door Vleiers, die het Hof Weet op te kweken tot een onverdienden lof, Maar haast gekend. Zy was nog minder te beminnen Dan COSROËS, en eens gestoord niet te verwinnen.

Wraakzugtig, trots, tot geen goedhartigheid bekwaam, 380 Hovaardig op geboorte en koninklyken naam.

Zo was PASIPHAË: bezet met loze Vrouwen,

Aan wie ze op 't onbedagtst verleende haar betrouwen.

De gryze Koning zag zyn' roek'loosheid te laat, En, zugtende, begon te stryden tegen 't kwaad, Maar yverde ydelyk in 't geen hy mogt beginnen.

Te verr' was 't onheil reeds om 'tschielyk te overwinnen.

Hy sprak Prins COSROËS gestaâg beweeg'lyk aan, En zeide: O, hoe vernoegt zoude ik ten Afgrond gaan Indien ik aan myn Volk mogt eenen Vader geven, 390 Gelyk ik altyd heb getragt voor hen te leven!

O COSROËS! waarom moet ik u met een zugt Verkondigen het geen ik voor uw noodlot dugt!

Want weet dat JUPITER, door 't schenken van 't vermogen, Den stervling niet aanschoud met meer geduldende ogen.

Hy leend ons slechts den Staf tot welzyn van den Staat;

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(43)

Maar geest hy dubbelde eer', hy dubbeld ook het kwaad!

O, spot niet met zyn gunst, door ze enkel te begeren Tot weelde, en yd'le pragt, beletzels in 't regeren!

Nog is het tyd: Zoek hulp by Lieden wier gedrag 400 Ik dikwyls op de proef standvastig pralen zag,

En die, deez' heerschappy gewoon met lof te stieren, De pronkgewaden zyn waar meê men zich moet cieren.

Vlugt Vreemdelingen, vlugt de slaven, die 't gewin Alleen doed handelen, en spreken naar uw' zin;

En wier bedorven hart nog weet nog kan ontdekken Wat tot uw waar geluk en 's Volks belang mag strekken!

Het is een Koning die zyne oude doling ziet, Haat, en bekend, en door een' wysen raad ontvlied, En die ze hem ontleên, en raden te verbannen,

410 Nut zoekende eer dan gunst, zyn Koninklyke Mannen!

Voornamelyk doof uit, myn Zoon, dat gramschaps-vuur, Zelf voor uw besten Vrind ondraag'lyk op den duur.

Die goed is, is ook groot, verheven, roem behalend, Die Goden Vrind en lust, en altyd zegepralend!

Nooit zag men eenen Vorst in 't hoogst geluk, zo hy Weldadigheid niet kroonde, en plaatste naast zyn zy'!

Maar de Oude Vorst verkreeg slechts woorden op zyn reden;

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(44)

En COSROËS volherd'de in zyn verwyfde zeden:

Waarom hy des te meer gaf aan den Onderdaan 420 Al wat hy tot zyn nut en welzyn kon beraân,

En liet den laatsten loop der afgesloofde dagen Geheel den zwaren last der Ryksbestiering dragen, Op dat hy, door te vroege afzond'ring van den Troon, Geen herssenloos gedrag mogt horen van zyn Zoon.

Maar hoe Regeerders ooit der Menschen voorspoed zogten, Daar schuilden in hun Land nog altyd wangedrochten, By wie geen grysheid baat, nog cieraad, die gevest En langen tyd gegrond is op 't gemenebest;

Die wettige Overheid op losse hoop weêrstreven, 430 Om zelfs, ofschoon met bloed bevlekt, in magt te leven.

Vorst CHARSIS had wel eer TORYMBAS het bestier Van *Sandocandië gegeven, maar hy hier

Geplaatst, bevond het zo bevallig te regeren, Dat hy bestond het Volk tot zyn belang te keren:

En toen de Koning van 't misbruiken van den Staf Berigt ontving, en 't kwaad wou smoren door de straf, Zag m' onverwagt hem reeds een heir te velde voeren, En met het Oorlogsvuur het gansche Ryk beroeren.

* Zie Ptol. Tab. XII. Asiae.

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(45)

De Vorst toog op hem af, en door zyn dapperheid 440 Versloeg den snoden hoop, verlaten van 't beleid

Des Veldheers; die, geraakt in 's overwinnaars handen, Gekluisterd wierd in zware en welverdiende banden.

Hy, kennend CHARSIS aard, beweegde al wat hy kon, Tot hy, hoe schuldig ook, naar wensch vergiff'nis won.

Maar verre van oprecht nu zyn Verlosser te eeren, Begon hy weer op nieuws den Ryks-staf te begeren;

Stelde alle list, die hem kon baten, in het werk, Om zich bedektelyk weer tot zyn doelwit sterk Te maken, en den Prins, die hem grootmoedig 't leven 450 Geschonken had, trouw'loos en gruw'lyk te doen sneven.

Zelv, uiterlyk geraakt door 't koninklyk gedrag, Bewoonde hy het Woud, en sprak met diep ontzag;

Maar 't heilloos oproer-zaad, dat nimmermeer kan rusten, Rees veel gedugter op aan de eens ontroerde kusten.

Zyn zeven Zonen deên, nu wetend wie hen best Genegen was, op nieuws, verborgen in 't Gewest, De Sandocanders van den heiligsten der pligten Afdolen; en, om 't wit op vaster grond te stigten, En d'aanslag niet verstoord te zien, gelyk voorheen, 460 Wist hy PASIPHAË, van d'and're zy der Zeen,

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(46)

Twee Dienaars, toegedaan aan zyn verraad, te zenden, Bekwaam om 't staal naar 't bloed der Koningen te wenden, De jonge Ryks-Princes wierd door hun geest gevleid;

Zeer weinig afgerecht, om in uitwendigheid

En een' onnutten zwier hunne ondeugd te doorgronden, Schoon reeds veel meer dan eens door and'ren ondervonden.

Zy zagen hier een stuk hen waardig te begaan, En werkten listiglyk om diep in gunst te staan.

Prins COSROËS, verrukt door hun' hoedanigheden, 470 Die ze onophoudelyk tot zyn vermaak besteed'den,

Hield niets voor hen geheim. Door welk een loos gedrag TORYMBAS zich voor alle ontdekking veilig zag.

Want had men aan het Hof zyn' aanslag waargenomen, Vroegtydig was hem daar de Maar van toegekomen.

Hy wist, door 't middel van deez' twee Vertrouden, 't geen Daar omging in 't Paleis en de afgelege Steên.

De Booswigt had ook Volk geworven in de Vesten, En door het goud een troep gekregen t'zynen besten Die, na den eersten wenk, gewapend snellen zou 480 Tot domp'ling van het Ryk in dodelyken rouw.

De toeleg was den brand in Hof en Stad te steken, Wanneer in stillen nagt elk waar' ter rust geweken.

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(47)

Aan CHARSIS was zo wel als COSROËS den dood Gezworen, en alleen PASIPHAË genoot

Hunne aandagt; geenzins door den Bloed-dorst in te tomen, Maar om PANDIONS wraak door haar behoud te ontkomen.

De Zetel van 't Gebied, de Stad *Magramme, zag Van 't wettige bestier reeds d'alderlaatsten dag;

Daar waren in haar schoot ses van 's Verraders zonen 490 Geslopen, om zich niet dan met het zwaard te tonen.

De zevende verborg zich met des Vaders magt In 't dik gebergt, rondom de Hooftstad t'zaamgebragt.

Zy wagtten daar de vlam, die, hemel hoog gerezen, Dien zelven nagt het zein zou van den aanval wezen.

Uit was 't met CHARSIS Ryk en leven, was 'er niet Het zelfde in Gangaris op 't vreesselykst geschied.

Prins FRISO was aan Land getreên met al de Helden, Die met hem vlugteden uit Vaderlandsche Velden.

Voor af ging met hun Gids de dapp're DIOCAAR: 500 Een Krygsman stil te moede in 't hevigste gevaar;

Grootmoedig en oprecht: mispryzende te vegten, Zo ras men door de vree de zaken kon beslegten;

Maar, moest het zyn, en kon men geen geweld ontgaan,

* Zie Ptol. Tab. XII. Asiae.

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(48)

Hy was in moed en kragt door niemand te weêrstaan.

'tGebleek wel haast. Daar kwam op 't onverwagtst ontmoeten Gewapend Volk, niet met bescheidentheid te groeten.

Het voerde met zich voort Een, die gebonden 't zwaard Te dugten had, en naauw wierd in den hoop bewaard,

Maar, 's Konings Mannen ziende, aanstonts kwam hulp te bidden, 510 En riep met groot geweld deez' woorden uit hun midden:

O dapp're Mannen! zyt gy niet van het verwoed En gruw'lyk eedgespan om 't koninklyke bloed Te storten, staat my by; 'k zal u 't verraad verklaren Tot heil van mynen Vorst, en straf van deez' Barbaren!

Hy roept zyn kragten t'zaam, en rukt, terwyl hy spreekt, Met zulk een heldenmoed dat hy zyn banden breekt.

Fluks rent hy naar den Prins, en eischt beschermd te wezen, En toont zyn's Konings oog en vonnis niet te vrezen.

Hier op treed TEUPHIS uit, en spreekt de Mannen aan:

520 Wat 's deze? en waarom dus met hem ter dood te gaan?

Waarom beroept hy zich op 't oordeel van zyn Koning, Als of hy nog iets had te melden tot verschoning?

Zy spraken veel te trots om zonder schuld te zyn;

En gaven aan hun doen geen d'alderminsten schyn, Maar met een streng bevel deên ze ongeveinsd bezeffen,

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(49)

Zo men den Vlugteling hen letten mogt te treffen, Gereed te zyn de wraak van het geschonden Recht, Tot aller ongeluk, op 't wreedst te zien beslegt.

Toen sprak de Wysgeer: 't Is nog Recht nog wetten krenken, 530 Wanneer men ze in den nood voor af eischt te overdenken:

En, waar men van verraad hoord melden, is geen wet Dan onderzoek, 't geen nooit aan Ryks-belangen let.

De schuld van dezen zal op 't allerklaarste blyken:

Wy zullen hem zyn straf wel hinderen te ontwyken, En gaan ook naar den Vorst: maar schromen geen geweld, Dewyl ons doelwit is met billykheid verzeld.

Het hoofd van deze Bend' was ZANDROVAL, der Zonen Des Booswigts d'allersnoodste, en de Erfgenaam der Tronen, Daar 't nakende verraad zyn hart had mêe gevleid,

540 Tandknerssende van spyt, en vol verbolgentheid.

Hy was gewaarschuwd, dat, die hy nu boschwaards voerde, En een des aanslags was, 't geweten reeds ontroerde, En tegen 't naderen van het besprokene uur

Beraadslaagd had den Vorst te melden zyn bestuur.

Fluks had hy hem geligt, gebonden, en besloten Hem in het duister hol des Helvoogds neêr te stoten.

Hy hoorde pas waar heen de Koning reisde, of 't staal

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(50)

Blonk in zyn hand. Hy sprak met een verwaande taal:

Gy ziet ons in getal vermogend te overwinnen;

550 Staat dan niet tegen, of een bloedbad moet beginnen:

Wat sneld gy naar den dood? O stervelingen, geeft U straks gevangen, werpt de waap'nen neer, en leeft!

Of gy zult dezen ook in zynen ramp verzellen, En myne Mannen zyn geboden u te vellen!

Zo sprak hy, naad'rend. Fluks trekt DIOCAAR het zwaard, En klooft hem door de kruin tot midden in de baard.

Hy valt en sterft. Toen schoot men toe van alle zyden.

De zwaarden klaat'ren op het harnas, niet te myden.

De vloekverwanten zien een groter tegenstand

560 Dan eerst gedagt. Daar ploft CHARONDAS een op 't zand, Die, rollende in zyn bloed, de Goden vloekt in 't sterven, En zyn beloofden loon moet van 't verraden derven.

Hier treft'er ASCON een, met doodelyke straf, En slaat in 't wagg'len hem den kop van 't lichaam af:

De romp word straks getrapt, verpletterd, en vergeten, En zyn Verwinnaar gaat aan and'ren 't zelve meten.

Een valt voor DECAMUS, op wiens verwoed gelaat De dolheid na den dood nog afgeschilderd staat.

Held GALO, naast de zy van GOBRIAS, geeft slagen,

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(51)

570 Die door geen Vyand zyn te weren, nog te dragen:

En UBBO wond 'er drie. Zy verwen met hun bloed Den grond die hen ontvangt, en razen gansch verwoed Maar magteloos; gedoemd ten voorbeeld te verstrekken.

Ook DIOCAAR, die 't zwaard eerst uit de scheê ging trekken Wanneer hy ZANDROVAL reeds toegelopen zag,

Verflaauwde niet na dien zo wel bestierden slag:

Bezorgd in dezen stryd voor 's Prinsen dierbaar leven, Was 't niemand mogelyk zyn arm te wederstreven.

Hy doodde vier, en met een vreesselyken loop 580 Klampt hy van agt'ren aan den vyand'lyken hoop.

Terstond keert zich de kans. De Vloekverwanten vlugten, Vergetende voor een' nog zwaarder straf te dugten.

Intusschen stond de Vorst niet ledig, nog gezind Alleen te aanschouwen. Straks wanneer 't gevegt begind Blaakt zyn verbolgen oog. Gelyk een Leeuw, die nimmer Zyn aard vergeten kan, maar 't schitt'rend zwaard nog slimmer En onverzaagder maakt, besluit hy DIOCAAR

Te helpen, en zich ook te werpen in 't gevaar.

Hy ziet in 't ogenblik twee van de Ryks-verraad'ren, 590 Met snellen vaart, en vol verwaandheid op hem naad'ren,

Die, midden uit den hoop d'ontdekker van 't verraad

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(52)

Bemerkend' naast zyn zy', door zynen dood het kwaad Besloten aan de straf, die volgen moest, te ontrukken, En niet vermoed'den dat hun poging zou mislukken.

De Prins verwagt hen met het opgeheven zwaard, Niet voor hun razerny nog woesten loop vervaard:

En TEUPHIS, ziende dat zy dezen Vorst verkiezen, Voeld de oude dapperheid, die 't hart niet kan verliezen, Herleven, en hy rent naar 't dikste van 't gevegt, 600 Grypt ZANDROVAL'S gevest, die 't eerst was neêrgelegt,

En snelt om zynen Prins gewapend te onderschragen, Die 't dreigend staal van twee moest eene wyl verdragen.

Hy hadde alreeds den Een den helm das doorgekloofd, Dat hem het eerloos bloed vloeide uit het duiz'lend hoofd;

Wanneer de Wysgeer, ook voorheen gewoon te stryden, En geen gevaar, wanneer het nodig was, te myden, Den ander in den hals, met onweerstaanb'ren slag, Getroffen, op het zand den doodsnik geven zag.

Hy rolde zeer te onpas voor zyn gewonden makker,

610 Die, blind door 't rennend bloed, nog schermt in 't rond, en wakker Zyn leven, reeds verbeurd, verweerd; maar wyl hy 't al

Verdedigd, hem ontmoet, en struikeld door deez' val.

Terstond trest FRISO hem ten twedenmaal. Zyne ogen,

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(53)

Verwonderd, zien een drom van spoken toegevlogen Van 't Phlegetonsche strand. Hy vlugt; maar ydelyk;

Voor eeuwig Onderdaan van Pluto's âk'lig Ryk!

Het was de tyd des Daags, dat CHARSIS was gezeten Op d'elpen stoel, om 't Volk 's Lands wetten toe te meten.

Hier kwam in veiligheid elk treden by den Troon.

620 'tWas, om dien groten Prins te aanschouwen, niet van noôn Geschenken aan te biên aan Snoden, die de gunsten Der Vorsten, tot hun baat, verkopen; of door kunsten Verdraeyen naar hun lust het geen hy denken moet Wiens stem een gansch Gewest met diep ontzag begroet.

Hy hoorde zelv. Hy sprak met all' zyne Onderdanen, Berispend' Vaderlyk, of stuitend' hunne tranen.

Zyn voet, door ouderdom en moey'lykheên geknakt, Had nogtans zynen geest in 't minste niet verzwakt:

Men droeg hem, om het Volk God-spraken te verkonden, 630 Van 't Hof naar de ope Markt. Men hoorde duizend monden

Uitgalmen van rondom. Leev, leev, o grote Vorst!

Zo leeft ook ons geluk in uw doorlugte borst!

Reeds zag men om hem heen, in stêe van Lyf-trauwanten, De liefde van het Volk, geschaard aan alle kanten, Vermogender dan 't scherp van het vergank'lyk staal,

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

(54)

Of spiessen drom, of muur van blinkend berg-metaal;

Toen DIOCAAR, voor af door FRISO'S last gezonden, Om aan den ouden Vorst zyne aankomst te verkonden, Snel door de scharen dringt, den elpen Stoel genaakt, 640 Spreekt, en door zyn verhaal elk in het binnenst raakt.

't Ontstelde Volk roept straks, ter wapen, en, bewogen Door 't onverwagt gevaar, heeft niets dan wraak voor de ogen.

Men hoord een sterk gebrom, en een vergramd geluid, 't Welk teêrheid voor den Vorst, en lust tot kryg beduid.

Bezorgd dat 's Vyands heyr een bloedbad aan koom' regten, En wage met geweld den aanslag te beslegten,

Gaan op des Konings wenk, reeds gansche benden voort, En plaatzen zich by muur, by wallen, en by poort;

Met wettige oorlogs-moed besluitende te sterven, 650 Of 't heil van Land en Vorst roemrugtig te verwerven.

Intusschen naderd, met zyn' helden, STAVO'S Zoon, Door vreugde-galmen heen, den Taprobaanschen Troon.

In schoonheid van gelaat en lyfs-bevalligheden

Kon niemand in zyne Eeuw met hem in 't strydperk treden;

Waar by de deftigheid, uit zyn verheve ziel Herkomstig, ieders oge uit eerbied staande hiel:

En 't was onmoogelyk een' neiging te bedwingen,

Willem van Haren, Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Want schoon de Christelyke Godsdienst, na, geduurende byna honderd jaaren, een voorwerp geweest te zyn van vrees voor 't gemeen, en van haat by de Regeering; nu schynd veragt by

Door de aanleg van de rotonde komt er een verandering in de voorrangssituatie voor fietsers die vanaf Paterswolde komen en naar Groningen of Haren willen.. Dat is nadelig

Volgens de op dat moment beschikbare informatie kon het huidige tracé blijven liggen, zouden de mantelbuizen in de Meerweg en de Hoofdweg worden verwijderd, de kathodische

Boven- dien brengt meer openheid van gemeenten door externe digitale communicatie meer risico's met zich mee voor het beveiligen van gegevens die niet voor de openbaarheid

Twee door Brunswijk gegijzelde piloten, Guno Illes en Orlando van Amson werden door Tussenbroek bewerkt om naar Nederland uit te wijken, want als ze naar Paramaribo zouden

Myn vonnis wierd my daar voor gelezen, ô Droevig lot wat ik hier verstaan, Dat ik 8 jaar hier slaaf moest wezen, Al voor de fout die ik heb gedaan, Ik dagt ach hemel neemt my in

Opheffen, en alleen de Vryheid met myn leven Beschermen, voor geen dood vervaard. Ik schroom geen Overmagt, geen Heyr van Persianen, Hoe groot hun woeste stoet

Wat Fathema ook is, dramatische fictie of historische realiteit, door haar verblijf aan het hof van de sultan kon het tragisch gebeuren in breder perspectief gezet worden: Bantam