Welke kunstjes Kardoes al deed
Een geschenk voor lieve kleinen
C.C. Fuchs
bron
C.C. Fuchs, Welke kunstjes Kardoes al deed. J.B.C. Weddepohl, Amsterdam ca. 1873
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/fuch006welk01_01/colofon.php
© 2011 dbnl
5
Aan mijne kleine Lezers!
Kinderen! als gij slechts kunt lezen 'k Bied U hier wat aardigs aan;
Ja, ik zou wel durven wedden, Dat het u goed aan zal staan.
'k Zal u van Kardoes verhalen, Welke kunstjes hij verstond, En hoe Frits, en Koos en Betje Zich vermaakten met den hond.
C.C. Fuchs, Welke kunstjes Kardoes al deed
Kan Kardoes ook u behagen, Ik zie mijn moeiten dan beloond, En eindig met den wensch, mijn lieven!
Dat in uw hartjes vreugde woont.
C.C. Fuchs, Welke kunstjes Kardoes al deed
7
Kardoes Vondeling.
‘Zie eens,
FRITS! wat holt en draaft daar over de sneeuw?’ riep de kleine
KOOS. ‘Hoe, ik woord bang, het komt regt op ons aan.
‘Wel foei,
KOOS!’ zeide
FRITS, ‘gij moogt niet bang zijn, die bang is, kleine man!
moet op schildwacht staan.’
‘Maar het is een groot zwart dier!’ riep het kleine
BETJE, achter haar zusje wegschuilende.
C.C. Fuchs, Welke kunstjes Kardoes al deed
‘Ha! ha! het is een krulhond, een zwarte poedel,’ juichte
FRITS, ‘het beest is vast zijn baas kwijt geraakt.’
‘Of heeft geen te huis komen!’ riep
BETJE.
Inmiddels kwam de hond nader, zag de kinderen eene korte wijl vreesachtig aan, terwijl hij met den staart kwispelende op een paar passen afstands bleef staan.
‘Does! Does!’ riep nu
BETJE, en terstond begon de hond sterker te kwispelstaarten en sprong vrolijk tegen haar op.
‘Ik wed, dat het arme dier honger heeft,’ ziede
FRITS. ‘Zie eens, hoe dun en mager het is.’
‘Laat ons spoedig naar huis gaan,’ sprak
C.C. Fuchs, Welke kunstjes Kardoes al deed
9
KOOS
, ‘Vader en Moeder zullen niet weigeren, dat wij den hond wat eten geven.’
Op een' galop liepen nu de kinderen naar het buitengoed, waarop hunne ouders woonden, en dat slechts een paar honderd schreden van daar lag. Kardoes liet zich niet noodigen, en liep, allerhande vrolijke sprongen makende, dan een eind wegs vooruit en dan weder terug.
Juichend stormden de kinderen het huis binnen, en zonder moeite verwierven zij verlof, Kardoes in te nemen, onder die voorwaarde, dat, indien de eigenaar van den hond zich mogte aanmelden, alsdan het dier gewillig weder te zullen afstaan.
Nu was het een pret en een drokje van be-
C.C. Fuchs, Welke kunstjes Kardoes al deed
lang;
MINAliep naar de keuken, en kwam terug met een bord met eten,
BETJEhaalde eene snede roggebrood,
FRITSeene kom met karnemelk, zoodat er voor Kardoes weldra een maaltijd werd aangerigt, zoo als het arme dier gewis in geen' langen tijd gebruikt had, en waaraan hij dan ook alle eer bewees, door de hem voorgezette geregten met groote gulzigheid te nuttigen.
‘Och wat heeft het beest een' honger!’ riep
KOOSJE.
‘Ik wed, dat onze Kardoes nu echter liefst een slaapje zou doen,’ ziede
FRITSlagchende, want zijn buik is thans kogelrond.
‘Ik zal Moeder om een oud kleedje vragen,’ riep
MINA, ‘dan kan Kardoes bij den haard,
C.C. Fuchs, Welke kunstjes Kardoes al deed
11
zijne vermoeidheid uitslapen. En wip! was zij voort.’
‘En nu mag ik hem immers toedekken,
MINA!’ vroeg het kleine
BETJE, toen hare zuster met een stuk tapijt terugkwam.
Om kort te gaan, Kardoes had een kosthuis gevonden, zoo goed als hij maar verlangen konde, en werd weldra de getrouwe en geliefde speel kameraad dezer vrolijke en gulhartige kinderen. Dagelijks echter ontdekte zij in Kardoes nieuwe deugden en bekwaamheden. Hij verstond kunstjes van onderscheiden' aard.
‘Maar welke kunstjes kende Kardoes dan wel?’ vraagt gij, mijne lieve kleine lezers en lezeressen! ‘Kom, dit wil ik u eens verhalen; en ik zou
C.C. Fuchs, Welke kunstjes Kardoes al deed
haast durven wedden, om een twee cents korstje, of om een half ons chocolaadjes of ulevelletjes, dat gij, mijne lieven! ook wel wenschen zoudt, zulk een kunstig en trouw hondje tot speelmakker te hebben.
C.C. Fuchs, Welke kunstjes Kardoes al deed
13
Kardoes springt door der Hoepel.
Allons, Kardoesje! nog een reisje!
JuichtFRITSJE, die den hoepel houdt.
Bravo, mijn allerliefste beestje!
'k Bewonder u, die sprong is stout.
Kardoesje schijnt den lof te hooren, Die hem zijn kleine Meester geeft, En springt nog hooger dan te voren, WaarFRITSJEregt vermaak in heeft.
C.C. Fuchs, Welke kunstjes Kardoes al deed
Hoort gij, Kinderen! dan te prijzen, Laat u Kardoes ten voorbeeld zijn, Om steeds met moed er naar te streven, Dat gij dien lof moogt waardig zijn.
C.C. Fuchs, Welke kunstjes Kardoes al deed
t.o. 14
C.C. Fuchs, Welke kunstjes Kardoes al deed
Kardoes voor het Wagentje.
Hier trekt Kardoes, het kleineBETJE! Op het tuinpad lustig rond;
Ik zou het beest gewis beklagen, Zoo 't niet ware een sterke hond, Waar' het pad niet vast getreden, Zoodat de wagen maklijk rolt.
FRITShoudt 't leidsel in de handen, Misschien uit vrees of 't beest ook holt.
C.C. Fuchs, Welke kunstjes Kardoes al deed
16
Zoo kan Kardoesje hun behagen, En verhoogt der kindren vreugd;
Wie zou dan 't hondje niet beminnen, Als speelgenoot der blijde jeugd.
C.C. Fuchs, Welke kunstjes Kardoes al deed
C.C. Fuchs, Welke kunstjes Kardoes al deed
17
Kardoes springt Touwtje.
Kom, Kardoesje! nu gesprongen, Fiks, de pootjes in de lucht!
Zoo juichteKOOSen 't kleineBETJE, FRITSJElacht vast om de klucht.
Kardoesje laat zich niet lang nooden, En springt luchtig in het touw.
‘Bravo!’ roeptBETJEonder 't draaijen;
Tien slagen; 't is nu wel, Jufvrouw!
C.C. Fuchs, Welke kunstjes Kardoes al deed
Wilt gij met uw hondje spelen, Doet, kindren! dan als kleineBET; Denkt al te lang zou 't dier vervelen;
En plagen, neen! dat geeft geen' pret.
C.C. Fuchs, Welke kunstjes Kardoes al deed
t.o. 19
C.C. Fuchs, Welke kunstjes Kardoes al deed
Kardoes Tamboer.
‘Slaat de roffel!’ roept kleinFRITSJE! En Kardoes, als braaf soldaat, Trommelt vast met bei zijn pooten, Gelijk gij zien kunt op deez' plaat.
MINAlacht, en 't vrolijkKLAASJE, Danst van blijdschap schier in 't rond;
Kardoesjes kunst kan hen vermaken, Ieder prijst den schrandren hond.
C.C. Fuchs, Welke kunstjes Kardoes al deed
20
Wilt, Lieven! van Kardoesje leeren, Dat wie naar kracht zijn' pligt vervult, Zich veelal prijzen ziet een eeren, Daar men den weetniet noode duldt.
C.C. Fuchs, Welke kunstjes Kardoes al deed
Kardoes Zwemt en Apporteert.
Hier ziet gij Kardoesje zwemmen, Met een' rotting in zijn' bek, Het water kan den hond niet deren;
Want het dier heeft zwemmens trek.
Kunstig kan hij apporteren, Zoo te water als te land, Zonder ploffen of verpoozen, Bereikt Kardoes weldra den kant.
C.C. Fuchs, Welke kunstjes Kardoes al deed
22
Maar, Lieven! daar gij niet kunt zwemmen Gelijk Kardoes, die rappe hond,
Zoo houdt uw voetjes op het drooge, Daar ge anders ligt uw grafsteê vondt.
C.C. Fuchs, Welke kunstjes Kardoes al deed
C.C. Fuchs, Welke kunstjes Kardoes al deed
23
Kardoes neemt les in het Dansen.
Wel, Jufvrouw Does! dat heet ik dansen;
Maar is 't een wals of menuet?
Voorzigtig, niet te wild gesprongen, Denk, dat gij op de passen let.
En gij, vriendFRITS! met uw viooltje, Gij strijkt, naar 'k zie, maar dapper aan!
Doch, beste maat! wie iets wil leeren, Moet bij den aanvang langzaam gaan.
C.C. Fuchs, Welke kunstjes Kardoes al deed
Laat, Lieven! 't spel u vrij vermaken;
Doch denkt steeds aan deez' nutten raad, Dat men door al te veel te spoeden, Niet altoos 't meeste voorwaarts gaat.
C.C. Fuchs, Welke kunstjes Kardoes al deed
t.o. 24
C.C. Fuchs, Welke kunstjes Kardoes al deed
C.C. Fuchs, Welke kunstjes Kardoes al deed
25
Kardoes doet Boodschappen.
Hier gaat Kardoesje broodjes halen, Bij den bakker in de buurt,
Waar men, zoo als wel meer gebeurde, Hem om een boodschap had gestuurd.
De bakkerin kent ons Kardoesje, Zij leest het briefje, neemt het geld, En legt in 't mandje, zonder dralen, De Broodjes, die men heeft besteld.
C.C. Fuchs, Welke kunstjes Kardoes al deed
Zoo dient Kardoes voor boodschaplooper, En 't beestje doet zijn zaken goed;
Of andren soms hun' tijd verpraten, Ons Doesje zwijgt, en maakt steeds spoed.
C.C. Fuchs, Welke kunstjes Kardoes al deed
t.o. 27
C.C. Fuchs, Welke kunstjes Kardoes al deed
Wat Kardoes voor zijne moeite kreeg.
‘Hoe spreekt de hond?’ zoo zegt onsFRITSJE
Met een broodje in de hand;
Terwijl zijn kleine zusterBETJE
Staroogt op de hengselmand.
Kardoesje deftig opgezeten, Gelijk een' hond voegt van fatsoen, Doet zijne stem nu luide hooren, Dit mogt hij twee of driemaal doen;
C.C. Fuchs, Welke kunstjes Kardoes al deed
28
MaarFRITShield niet van dierenplagen, Hij ziet het dier heeft etenstrek, En laat het broodje langzaam glijden!
Kardoesje vangt het in zijn' bek.
Wie niet arbeidt, zal niet eten, Deze spreuk is oud en goed;
Maar die werkt, dit moogt gij weten, Is ook waard, dat men hem voedt.
C.C. Fuchs, Welke kunstjes Kardoes al deed