Het boek der ambachten
bron
exemplaar Koninklijke Bibliotheek Den Haag, signatuur: XKN 077
Het boek der ambachten. Z.p. 1900-1910
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_boe017boek01_01/colofon.htm
© 2010 dbnl
1
De Verver.
In 't houtwerk van den timmerman Daar stopt hij reet en scheur, En verft dan alles net en vlug In de verlangde kleur.
Recht kunstig verft hij met 't penseel Het hout of 't marmer was,
En wat zal schittren maakt hij dan Met lak zoo glad als glas.
De verver is een kunstenaar, Zijn werk bewaart het hout,
En maakt, dat alles nieuw weer lijkt, Wat haavloos was en oud!
De Blikslager.
Hij tikt maar met zijn hamer En knipt met zijne schaar, En zet, uit dunne platen.
Veel nuttigs in elkaar.
Hij knipt en buigt en klinkt maar, En klopt maar rik-ke-tik, - En maakt zoo duizend dingen Van koper, stort of blik.
Het boek der ambachten
2
3
De Timmerman.
Van 's morgens vroeg tot 'd avond da[...]
Werkt onze timmerman
Met schaaf en beitel, zaag en boor.
Zoo vlijtig als 't maar kan.
Hij schaaft tot planken, keurig glad, Het ruwgezaagde hout,
En maakt er deur en vensters van In 't huis, waaraan hij bouwt.
De trap, de vloer, de zolder, 't dak, Deur, venster - 't is zijn werk:
Hij meet en zaagt en schaaft en klopt En bouwt het hecht en sterk!
De Hoefsmid.
De jongen trekt den blaasbalg.
Het vuur moet gloeiend heet, En 't doffe, zwarte ijzer
Is kersrood, eer je 't weet.
Dan gaat de smid aan 't haamren, En 't ijzer, rood van gloed, Krijgt door zijn felle slagen
Den vorm, dien 't hebben moet.
Het boek der ambachten
4
5
Het boek der ambachten
6
De Wever.
De wever zit in zijn weefstoel Voor 't ingeschoten draad, - Ei, ziet, hoe snel zijn spoeltje Rechts-links,-links-rechts weer gaat!
En telkens slaat er een draadje Weer door de schering heen:
Klik-klak! zoo klinkt het telkens, Als zei het: ‘Al weer een!’
Stil in zijn weefstoel, dag aan dag, Maakt onze weversman
Van al die draden, één voor één.
Het mooiste weefsel van!
De Schoenmaker.
Stijf om houten leest geslagen.
Buigt hij 't leer in elk fatsoen, - Naait en spijkert het tot laarzen, Tot pantoffel, smil of schoen.
Sterke zolen, flinke hakken Maakt hij aan de schoenen vast Waarmee strakjes weer een jongen Liefst door slijk en modder plast!
7
Het boek der ambachten
8
De Metselaar.
Op den steiger, hoog omhoog.
Zie 'k hem dikwijls staan, Altoos met zijn schootsvel voor En zijn klompen aan.
Steen voor steen in laag bij laag Legt de metslaar neer,
En de muur van 't nieuwe huis Rijst al meer en meer.
Kunstig voegt hij steenen saam.
Dat het vlechtwerk lijkt, Zoodat later 't nieuwe huis Met fraaien gevel prijkt.
De Kuiper.
Klop, klop, zoo gaat zijn hamer den heelen dag;
De hoepel dringt de duigen saam bij iedren slag; - Dan slaat hij vast den bodem in het vat
En schaaft en snijdt den kanten glad.
Van 's morgens, dat de haan kraait, tot 's avonds laat.
Is hij aan 't schaven, snijden, en klopt en slaat; - Zoo maakt van rechte staven met een hoep of wat, Hij emmer, tobbe, karnton of een watervat!
Het boek der ambachten