• No results found

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde · dbnl"

Copied!
199
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Elisabeth Zernike

bron

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde. Em. Querido's Uitgeverij, Amsterdam 1936

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/zern001leve01_01/colofon.php

© 2011 dbnl / erven Elisabeth Zernike

(2)

AAN FRÉ DOMMISSE

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(3)

Eerste hoofdstuk

De heele school was dien morgen rumoerig, geen enkele onderwijzer gaf meer les.

Er moesten kasten worden opgeruimd, platen aan den wand omgedraaid en borden worden schoon geveegd.

In de klas van Heleentje Hilting zoemde het als in een bijenkorf. De meester haalde de schoolboeken op en toen dat gebeurd was, mocht Heleentje de bloempotten verdeelen. - De kwaden krijgen niets, zei mijnheer Lange, denk daaraan.

- Het roosje is voor Truus Besant, zei Heleentje, en tilde het potje met de

bleek-roode trosroosjes op. Ze zou graag vriendinnetje zijn geweest met Truus, maar die woonde zoo ver weg, en liep altijd dadelijk uit school naar huis.

Truus schudde haar hoofd, zoodat haar donkere krullen begonnen te dansen. - Ik kan die pot niet zoover dragen, zei ze, en we hebben thuis al zooveel bloemen.

Heleentje schrok, de bloempot wankelde even in haar handen. - Als Truus zooiets zei, dacht Heleentje, dan had ze zoo'n rare, grootemenschachtige stem, en dan was ze niet aardig. Maar ze had zoo'n mooi gezicht en zulke prachtige krullen. Heleentje keek dikwijls naar haar om, omdat ze zoo graag die groote, fluweelen oogen zag, en dan glimlachte Truus toch altijd naar haar - maar misschien was ze toch eigenlijk een naar kind?

- Kom Heleen, zei mijnheer Lange, neem zelf die roos, je klemt hem tegen je borst en draagt hem wel

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(4)

veilig naar huis? Heleen knikte ijverig, ze had altijd zoo van dat roosje gehouden.

- Nu de witte geranium, een zeldzaam mooie bloem.

- Ga jij maar zitten, kind, ik zal jullie voordoen hoe het op een verkooping onder groote menschen toegaat. - Een geranium, blank als sneeuw, en rein als een kinderhart - wie biedt er een dubbeltje?

- Ik! - Ik! riepen verscheidene kinderen.

- En wie meer? Wie het hoogste biedt, wordt eigenaar van de plant, en betalen hoeft niemand.

- Daar twee dubbeltjes geboden, - dáár drie!

- Vier! riep Jeantje.

- Jeantje Kolthof, zei de meester, - omdat ik haar een lief meisje vind. Hij zette den bloempot voor haar neer. Heleen dacht: Jeantje? je merkt nooit iets van Jeantje, ze is zoo stil als een muis. Maar nu ze naar haar keek, zag ze dat anders zoo bleeke gezicht met een blosje overgoten, en die lichte oogen straalden. Ze is toch zeker wel lief, dacht Heleentje.

- En nu dit mooie vetplantje, dat zoo is gaan groeien in de zon. Gebloeid heeft het nog nooit, maar als het bij een kind komt dat er héél goed voor zorgt....

Piet Buwalda vloog bijna zijn bank uit.

- Piet, jij zult het hebben, kerel; - water, - en als je de zon kunt laten schijnen....

- Dan krijgt het ook 's nachts de zon, zei Piet.

Mijnheer Lange trok een bedenkelijk gezicht. - Daar zouden we een lesje over kunnen geven: de zon bij nacht - maar we moeten voort. - Een Afrikaantje, als een dik, stevig boerinnetje, met veel kleêren aan. Biedt niemand iets voor mijn

boerinnetje?

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(5)

- Ik! riep Beppie de Vries.

- Natuurlijk, zei de meester, Beppie ontfermt zich over de niet beminden. Heleentje begreep die woorden niet heelemaal, toch hoorde ze aan de stem van mijnheer Lange dat hij er iets goeds mee bedoelde, en ze wilde ze graag onthouden. Maar plotseling begon de bel te luiden, en het werd nog rumoeriger in de klas.

- Groote vacantie! elf uur! riep de meester, en nu al vrij! Mijnheer Kort heeft geen geduld meer, hij wil naar buiten. Mijnheer Kort was het hoofd van de school.

Naar buiten, dacht Heleentje. Het was zomer, en de zon scheen, maar haar vader en moeder wisten niet of zij wel naar buiten zouden gaan, zooals andere jaren. Even voelde ze heel erg de teleurstelling. Ze stond recht op in haar bank en keek naar het roosje, waarmee ze vijf minuten geleden zoo blij was geweest. - Kon het haar nu nog iets schelen? Verleden jaar gingen ze naar Zuid-Limburg, en daar groeiden de bloemen zoo maar langs den weg, wel honderd verschillende soorten van bloemen. - Frank, haar oudere broertje, kende ze allemaal. Ze zag dat mooie plekje voor zich, waar het water uit den grond borrelde, en daar boven, in het bosch op de berghelling, hadden ze slangen en hagedissen gezien. En onder de hooge varens maakte ze een huisje, een groen kamertje voor zich alleen, en kleine Bert mocht bij haar op visite komen.

De bel hield op met luiden. - Wie klaar is, zei mijnheer Lange, mag heel rustig naar buiten loopen, en op straat mag hij van blijdschap over de huizen springen.

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(6)

Toen Heleentje in de zonnige straat was gekomen, stond ze een oogenblik stil. Als ze eerst haar roosje naar huis bracht, en daarna terug kwam, dan waren alle kinderen misschien weg, en kon ze geen touwtje meer springen. Daar liep Beppie de Vries met haar Afrikaantje, en Riek Lamers, die zoo'n mooi, dik springtouw had, kwam juist de schoolpoort uit, ook met een plant in haar armen. Zoodra het vacantie was, bleven de kinderen niet meer bij elkaar. - Heleentje wist dit nog wel van vorige keeren. Ieder kind liep zoo gauw mogelijk naar zijn eigen huis. - Riek keek niet meer op of om. Annie Welders zwaaide even met haar schooltasch en riep: Daaaag! Die dacht ook niet meer aan touwtje springen.

Er kwam een wonderlijk gevoel in Heleentje, ze wist niet meer of ze de vacantie wel prettig vond - het spelen na schooltijd was ineens weg, - en eigenlijk waren alle vriendinnetjes weg. Langzaam en een beetje verdrietig liep ze naar huis.

En wie stond daar op hun stoep en trok juist aan de bel? - Maar Adri, haar oudste zusje, kon toch nog niet uit het meisjes-kamp terug zijn?

- Hallo, riep Adri - wat sjouw jij onzinnig met die bloempot!

Heleentje begreep dadelijk dat er iets ergs was gebeurd. Ze keek Adri met groote oogen aan, maar vroeg niets. Toen de deur open ging, zei Adri:

- Kinderen en blommen eerst.

Heleen liep de trap op, - ze had het gevoel dat Adri zich achter haar wilde

verstoppen. Daarom begon ze ook maar gauw tegen moeder te praten, die in de open keuken stond. - Kijk moes, die roos heb ik voor

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(7)

u gekregen, - en ik ga over naar de vierde klas.

Maar de moeder had den dubbelen voetstap al gehoord. Ze veegde haar handen af aan haar boezelaar, en zei: Adri? wat nu?

- Nou, zei Adri, en trok haar schouders op - niets bijzonders, - ik heb u altijd gezegd dat het niets voor mij was, zoo'n kamp.

- Ben je weggestuurd? vroeg moeder streng.

- Ja - dat wil zeggen....

- Draai er niet om heen.

Moeder is nu al ongeduldig, dacht Heleentje, en voelde haar hart bonzen.

Adri haalde haar schouders op. - Gisterenmiddag was ik thuis gebleven, dat mocht ik, en toen kreeg ik een standje, omdat ik niet uit mezelf het fornuis had aangemaakt.

Stel u voor, ik was gaan zitten lezen, omdat ik het wandelen met zoo'n heele bende afschuwelijk vind, en toen had ik moeten bedenken, dat die troep weer thuis kwam ook, en dan nog warm eten moest hebben.

Heleentje luisterde met schitterende oogen. - Wat leuk, dacht ze, om thuis te blijven, en dan voor de anderen te gaan zorgen. Maar Adri raakte altijd verdiept in een boek.

- Was jij aangewezen voor de keukendienst? vroeg moeder.

Adri vertelde verder. - Nee, juist niet, twee andere meisjes. Maar één daarvan kroop in haar bed met buikpijn, en de ander vergiste zich een uur in de tijd; ze had mij wel even gevraagd om te helpen, maar dat was ik weer vergeten.

- Juist, zei moeder, je wilt zulke dingen vergeten,

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(8)

en dan gaat dat o, zoo gemakkelijk. - En toen?

- Nou, toen kreeg ik alle schuld - erg onrechtvaardig - ik was toch maar toevallig thuis, dat eene kind had heelemaal niet op me mogen rekenen.

- Hm. Ik zal er zeker meer over hooren, van juffrouw Nunes?

- Ik heb een brief bij me, zei Adri - maar het is onrechtvaardig, en ik heb het u vooruit gezegd, ik wou heelemaal niet naar dat kamp toe.

- Het geld krijgen we zeker niet terug? zei moeder - we hebben veertien dagen vooruit betaald, en nu ben je nauwelijks een week weg geweest.

Heleentje voelde opnieuw een kneep in haar hart. - Het geld! Vader wist niet of er genoeg was voor hen allen om naar buiten te gaan, en nu.... - Maar plotseling flitste er een gewaagde gedachte door haar hoofd.

- Mag ik dan nu naar dat kamp, in Adri's plaats? vroeg ze.

Moeder keek haar aan, en de rimpeltjes tusschen haar oogen verdwenen. Maar voor moeder iets kon zeggen, viel Adri uit: Het idee, zoo'n onderkruipsel in een kamp voor groote meisjes!

- Maar jij paste er lekker ook niet, zei Heleentje snibbig.

- Niet kibbelen! Heleentje, ga jij de keuken uit. Moeders stem klonk nog altijd kortaf.

- Maar waarom nou niet? Ik kan best een fornuis aanmaken.

- Schaap! zei Adri minachtend.

Heleentje voelde zich bij een arm gepakt. - Alé, jij gehoorzamen.

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(9)

Nu stond ze buiten de keuken. Zou Adri nog erg op haar kop krijgen, dacht ze, - en als vader straks thuis kwam, wat dan? - En zouden ze nog naar buiten gaan, allemaal samen?

Ze liep de huiskamer binnen, en meteen kroop ze op haar knieën naar het hoekje, waar Bert en Truusje op den grond speelden.

's Middags mocht ze haar vader een eind wegbrengen. Mijnheer Hilting moest dien dag nog lessen geven, maar had dan ook vacantie.

Heleentje danste aan zijn arm. Ze was plotseling weer vroolijk geworden, want vader had aan de koffietafel gezegd: Ik denk haast wel, dat we nog een poosje naar buiten zullen gaan. Eerst had hij wel ernstig gekeken, toen hij Adri zag, maar gelukkig, Adri had op een anderen toon tegen hem gesproken dan tegen moeder. Ze hield haar hoofd gebogen en zei: In het begin was het wel opzet van me, dat ik me heelemaal niet met die twee meisjes in de keuken bemoeide, maar later niet meer, toen was ik werkelijk zoo verdiept geraakt in mijn boek.

- Welk boek? had vader gevraagd, - en toen Adri den titel noemde, kwam er een glans in vaders oogen, dat had Heleentje heel goed gezien. Vader hield immers zelf ook zooveel van boeken, en hij was wel een beetje trotsch op zijn knappe Adri!

- Vader, vroeg Heleentje, - waar gaan we naar toe? - gaan we ergens heen waar veel bosch is?

- We gaan op het oogenblik naar het Singel bij het Koningsplein, zei vader, daar zijn heel veel huizen, maar er is geen bosch.

- Hè, wat flauw, - ik bedoel....

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(10)

- Ik weet wel wat je bedoelt, klein meisje, en ik zal een mooi plekje voor je uitzoeken, hoor. Jij houdt van groen, en van schaduw, - maar moeder houdt meer van de volle zon en een open vlakte.

- Ik vind de hei ook heel mooi, zei Heleentje haastig.

En toen moest ze naar huis terug, anders zou ze te ver uit de buurt raken. Ze strekte haar armen naar vader uit, zoodat die zich bukken moest om haar een zoen te geven.

- Dag kindje, tot straks.

- Dag! Nu Heleentje weer opkeek, zag ze een oud vrouwtje, dat blijkbaar naar haar en vader had staan kijken, want het vrouwtje had een heel vriendelijken lach op haar gezicht. En vreemd, door dien glimlach voelde Heleentje zich nog ééns zoo blij worden.

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(11)

Tweede hoofdstuk

De familie Hilting kwam in den laten middag in Assel aan. Heleentje vond het heerlijk, bij zoo'n klein stationnetje uit te stappen, waar ze dadelijk het bosch zag, en den geur rook van een korenveld. Vader ging nu met de twee oudsten op de fiets verder, maar voor moeder en de kleintjes stond er een dogkar te wachten. Wat was Heleentje nu blij, dat zij tot de kleintjes hoorde! Moeder ging naast den voerman zitten met Truusje op schoot, en zij en Bert mochten achteruit rijden. Bert gilde nog naar vader, die een koffer achterop zijn fiets bond: Vader, is het nog een heel eind? - maar Heleentje kon van louter plezier niet praten; ze merkte wel alles op wat gebeurde, maar ze zei niets.

En nu begon de rit. Ze hoorde soms moeders stem vroolijk en hoog uit boven het doffe geklots van de paardehoeven, en ook Truusje leek blij te zijn, want ze zong, op haar manier! Heleentje zag den gelen grintweg onder het wagentje doorschuiven, ze zag bebouwde velden, en aardige, verscholen huisjes, maar het allermooiste vond ze het bosch, waardoor ze kwamen. Zou ik hierheen kunnen loopen, als we in ons pension zijn, dacht ze, is dat niet te ver, en weet ik dan den weg terug? - Maar het volgend oogenblik dacht ze weer aan wat anders. Toen het wagentje eindelijk stil hield, zuchtte ze eens van genot, en kon juist in vaders armen springen, voor hij Truusje aanpakte, en moeder bij het uitstappen hielp.

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(12)

- Dat was een ouderwetsch tochtje, zei moeder, en Heleentje dacht: Ik zal het nooit vergeten.

Er werd hun een eigen zitkamer aangewezen, waar ze gingen eten, en toen ze daarna buiten kwamen (ze hoefden maar over den drempel van de openslaande deuren te stappen!) toen zagen vader en moeder oude kennissen, eerst alleen een mevrouw, met wit haar, maar een oogenblik later kwam de mijnheer er ook bij. Heleentje hoorde dadelijk, dat deze menschen haar vader en moeder bij den naam noemden: Truida en Albert, en ze vond dat grappig om te hooren, daarom bleef ze bij moeders elleboog staan. Ze merkte ook dat moeder heel beleefd praatte, en veel glimlachte, en het gaf haar een feestelijk gevoel, dat haar ouders deze menschen kenden. De oude heer zei plotseling: Maar als je wat vergeten hebt, dan moet je naar de stad terug, er is hier niets te krijgen.

- Hebt u iets vergeten, mijnheer du Ferry? vroeg moeder.

- Ja, zei hij, - mijn tandpasta.

- O, maar er is hier natuurlijk zoo'n manusje van alles, viel zijn vrouw in, ik heb al een kruidenierswinkel gezien, hier schuin tegenover.

- En daar zal onze Heleentje dan tandpasta voor u halen, zei mijnheer Hilting lachend.

Heleentje kreeg een beursje met geld in haar handen, vader draaide haar hoofd precies in de richting van den kruidenierswinkel, en toen zette ze het op een loopen!

Ze wilde dien ouden mijnheer graag laten zien, hoe goed zij boodschappen kon doen.

Op de stoep van den winkel zat een meisje van haar

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(13)

leeftijd te bikkelen. Heleentje kende dat spel niet, maar ze nam het dadelijk scherp in zich op, ook het gezicht van het meisje zag ze goed, het was bleek, met groote, donkere oogen.

Gelukkig verkocht de kruidenier ook tandpasta, en toen Heleentje de winkeldeur achter zich dicht deed, keek het meisje naar haar op en zei:

- Kom met me spelen.

- Ik zal het vragen, zei Heleentje, - ik moet eerst mijn boodschap thuis brengen.

Meteen holde ze weg.

- Nu nog spelen? vroeg moeder, en de vreemde mijnheer, die haar prees omdat ze zulke goede tandpasta had gekocht, legde zijn hand op haar hoofd, en zei: Een goed kind sluit gemakkelijk vriendschap.

- Een half uurtje dan, niet langer, zei moeder.

Heleentje keerde zich dus weer om naar den kruidenierswinkel, maar dit keer liep ze niet hard, ze was een beetje in tweestrijd, want op dat oogenblik voelde ze zich erg aangetrokken tot de groote menschen.

Het meisje stond al op haar te wachten. - Ga mee, zei ze kortaf. Ze liepen dicht langs het huis, een smal pad, waar de takken van de boomen overheen reikten. Telkens moesten ze zich bukken, en hun voetstappen waren niet te hooren op den weeken mosgrond. Het pad mondde uit in een klein, laag boschje. Heleentje zag dat het daar vuil en rommelig was, er lagen oude emmers en scherven tusschen de struiken, ook stukken van een fiets, en zelfs vieze lappen. De zon kon daar niet komen, en het rook er bedompt.

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(14)

- Laten we op de stoep gaan zitten, zei Heleentje, dan kan je me dat spel leeren.

Het vreemde kind antwoordde niet, maar ging op den grond zitten, en haalde iets tevoorschijn uit een zak onder haar jurk; het waren groote, zure ballen.

- Hier, zei ze, en strekte haar hand met het lekkers uit. Heleentje ging toen maar naast haar zitten, en stak een bal in haar mond; - hij smaakte erg lekker. Onder het zuigen door vroeg ze: Hoe heet je eigenlijk?

Het vreemde kind antwoordde: Dat zeg ik je niet.

Hierover was Heleentje zoo verbaasd, dat ze bijna den bal uit haar mond liet vallen, en hem toen per ongeluk doorslikte. Terwijl ze de prop nog in haar keel voelde, probeerde ze na te denken. Op de winkeldeur staat: S. van Ruyven, zei ze.

- Zoo heet ik niet, zei het kind.

- Ben je dan niet uit de winkel?

Op die vraag kwam heelemaal geen antwoord, maar het meisje hield weer haar hand op en zei: Hier - je hebt je bal doorgeslikt.

Heleentje nam haar tweeden bal. Een poosje zaten ze nu zwijgend naast elkaar. - Was ik maar thuis gebleven, dacht Heleentje, maar ik zal weg gaan, zoodra ik mijn mond leeg heb. Ze begon wat harder te zuigen. De lucht in het boschje hinderde haar, en ze vroeg: Wie heeft hier die rommel neergegooid?

Het vreemde meisje trok haar schouders op en antwoordde niet.

Toen voelde Heleentje de lust in zich opkomen, haar te plagen. - Ik zal je noemen, zei ze - wacht

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(15)

eens - Ik zal je noemen: Pietje Vullisvat. Pietje zei niets, maar grabbelde opnieuw onder haar jurk en bracht nu een handvol suikerpepermuntjes tevoorschijn.

- Hoe kom je aan al die snoep? vroeg Heleentje, en meteen gaf ze een klap tegen den rug van die uitgestrekte hand, zoodat de pepermuntjes omhoog spatten. Zelf sprong ze overeind, en week een paar stappen terug, maar haar voeten raakten verward in een struik en ze viel. - Dadelijk ging het andere kind bovenop haar zitten en sloeg in het wilde naar haar. Maar Heleentje was sterk, en op dat oogenblik nog ééns zoo sterk als anders, doordat ze boos was. Ze richtte zich op en gooide Pietje van zich af, voelde dat ze ergens aan haken bleef, maar keek niet om en holde weg. Natuurlijk had ze haar jurk gescheurd. En zoo heel vlug kwam ze niet vooruit, door die lastige lage struiken. Achter zich hoorde ze het vreemde kind hijgen, en eenmaal kreeg ze een trap tegen haar enkel, maar ze spande zich nog meer in, en sloeg wild met haar armen de struiken opzij. Ze voelde zich heel warm worden en een paar maal slierde er een tak over haar gezicht, maar ze hield dapper vol, en was toen al gauw op het open veld. Daar hoorde ze dat het vreemde kind achter bleef, maar stilstaan dorst ze toch nog niet. Dat deed ze pas bij het tafeltje op het grasveld, waar ze allemaal zaten, de oude heer en mevrouw, vader en moeder, Frank en Adri. En ook toen aarzelde ze nog, want ze voelde zich plotseling een beetje schuldig, het meest misschien, omdat ze in dat vuile boschje gekropen was.

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(16)

- Kind, zei moeder, heb je zoo hartstochtelijk gespeeld?

Ze schudde haar hoofd, en zag in moeders oogen, dat die niets begreep van wat er gebeurd was.

- Gevochten heb ik, zei ze - met dat nare kind - ze wou niet eens haar naam zeggen, en ze snoepte.

Moeder stond op. - Ik zal je je slaapkamertje wijzen, zeg maar: Nacht allemaal, - je kunt geen hand geven. Nu keek moeder afkeurend en haar stem klonk strak. Maar vader legde zijn hand op Heleentje's schouder, zoodat ze nog even moest blijven staan. - U hebt gezegd, zei vader tegen den ouden heer: Een goed kind sluit gemakkelijk vriendschap - maar wat zegt u nu?

Mijnheer du Ferry dacht een oogenblik na. - Een goed kind durft zich vijanden te maken, zei hij, en glimlachte naar Heleentje. Het meisje had hem wel om den hals willen vallen, want al begreep ze zijn woorden niet goed, des te meer begreep ze de uitdrukking van zijn gezicht. Maar ze bedacht nog bijtijds dat ze heel warm en zeker ook heel vuil was, en omdat moeder dringend zei: Kom, meiske, riep ze: Nacht allemaal - en ging met moeder mee. Boven op het kleine slaapkamertje moest ze nog eens alles vertellen wat er gebeurd was, en ze vroeg moeder wat mijnheer du Ferry had bedoeld. Uit het zolderraam zag ze in de kruin van een beuk, een tortelduif ging op een tak zitten, die even doorboog.

- Zie je, zei moeder, die achter haar stond, - als je een kind ontmoet, dat iets verkeerds doet, dan moet je dadelijk en hardop durven zeggen: Ik doe niet mee. Dan wordt dat kind je vijand, want je wilt

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(17)

er niet mee bevriend zijn. - Nu had Heleentje het begrepen. Ze waschte zich vlug, met stevige halen, en toen moeder haar nachtkleêrtjes had klaar gelegd, zei ze: Gaat u maar naar beneden, ik lig er dadelijk in.

Moeder kuste haar en ging.

Even later sloeg Heleentje met een zucht van blijdschap de dekens open, en strekte zich heerlijk uit. Ze zou niet meer denken aan het vreemde kind en het rommelige boschje, er waren zooveel andere, mooie dingen om aan te denken! De aankomst, en de rit in de dogkar, en het mooie bosch, en mijnheer du Ferry. Twee maal had hij gezegd: een goed kind. Hoe was het ook weer den tweeden keer? - Een goed kind durft erop te slaan, - een beetje anders, maar toch zooiets. Je moest niet meedoen met het slechte, je moest heel hard zeggen: Dank je lekker, dat doe ik niet!

Heleentje begon schaterend te lachen. Een vogel, daarbuiten, schrok er blijkbaar van, en vloog met veel geritsel op. - Dank je lekker - stel je voor dat mijnheer du Ferry dat zei!

Terwijl ze in haar bed lag, kon ze den hemel zien, die was heel strak en donker blauw, en de kleur van de bladeren was het mooiste groen dat ze kende, want het was even groen als gras.

En toen voelde Heleentje plotseling dat ze slaap had, en ze liet bijna zonder het te weten haar oogen dicht vallen.

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(18)

Derde hoofdstuk

Het was herfst geworden. Heleentje zat nu in de vierde klas. Ze dacht nog dikwijls aan dien zomer buiten, het was zoo heerlijk geweest en had ook lang geduurd, maar eindelijk was het toch voorbij gegaan.

- En nu maar weer heerlijk leeren, had vader gezegd.

Heleentje hield veel van de school, maar zoo'n Zaterdagavond vond ze toch ook wel erg prettig, omdat ze dan den vrijen Zondag al voelde. En deze Zaterdagavond had nog iets bijzonders: Adri ging naar haar eerste feest, een uitvoering van de school-club, met bal na! Heleentje moest een paar maal tegen zichzelf zeggen: och kind, jij gaat niet mee, - zoo blij voelde ze zich, en zoo vol verwachting. Ze vergat heelemaal dat het album-avond was, dat vader met de kleintjes - waartoe zij ook hoorde! - plaatjes ging plakken. Ze dacht maar aan de nieuwe jurk van Adri, roomkleurige zij! en aan al het feestrumoer en de muziek in zoo'n groote zaal. Nu was Adri boven om zich te kleeden, en Heleentje kon niet begrijpen dat moeder zoo rustig de krant las, en vader op zijn studeerkamer was gaan zitten. Zijzelf liep maar zoo'n beetje rond, hing op alle stoelen om beurten, en voelde dat ze onrustig was.

Plotseling liep ze naar boven, - er was haar iets ingevallen.

- Vader (hij zat heel gewoon achter zijn schrijftafel) vader, ik weet wat voor u.

Hmmm, zei vader, dat beteekende, dat hij even zijn

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(19)

zin moest afschrijven voor hij kon luisteren. Nu keek hij op. - Ja, kindje?

- Vanmorgen op de speelplaats hoorde ik een klein jongetje in één van die tuintjes, die daar achter loopen. Hij schreeuwde, naar een zusje of zoo: Kom mee, we gaan op het ‘afgemaakte’ bed spelen!

- Ja, zei vader, dat is heel aardig, goed dat je het onthouden hebt.

Heleentje bloosde van plezier. Ze wist dat vader een boek schreef over de taal van jonge kinderen; zijzelf zei soms nog iets dat niet heelemaal goed was, dan wees vader haar op de fout, maar nu had zij hem geholpen.

- Dat jongetje heeft dus eerst geleerd: een bed is opgemaakt, en het tegenovergestelde daarvan noemt hij ‘afgemaakt’.

Heleentje dacht ernstig na. - Ja, zei ze, maar als hij nu iemand hoort zeggen: Ik heb mijn werk afgemaakt, zou hij dat dan niet begrijpen?

Nu keek vader ook ernstig. - Dat weet ik niet, zei hij, mogelijk begrijpt het kind dat wèl, hetzelfde woord kan heel verschillend voor ons klinken, zoodat we toch weer niet aan hetzelfde denken. Adri gaat vanavond naar een bal, en jij kaatst je bal tegen den muur. - Ze keken elkaar glimlachend aan, want nu hadden ze beide weer aan Adri gedacht. - Gaat u mee naar beneden, vroeg het kind, Adri zal wel dadelijk komen.

- Goed, even opschrijven van het ‘afgemaakte’ bed.

En toen ze in de gang kwamen - daar stapte Adri al juist voor hen uit! - O, riep Heleentje, zal ik je

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(20)

rok ophouden, als je de trap afloopt?

Dat vond Adri niet noodig, maar toch liep het zusje heel voorzichtig achter haar aan, en keek hoe de lichte stof van de eene trede op de andere wipte, zoo soepel, en zonder ritselen. En: O, riep ze nog eens, toen Adri dicht onder de lamp was gaan staan. Ze vond het zoo mooi, die zachte kleuren! Moeders gouden kettinkje om Adri's hals, en haar goudbruine haar, dat een beetje lang was, en aan het uiteinde omkrulde;

dan de roomkleurige zij, en het ceintuur van goudachtige stof, en de beige kousen, waarvan je haast niets zag, een klein stukje maar op den voet, en de goud-leeren schoentjes!

- Je zult wel dikwijls dansen, zei ze, misschien wel aldoor. Toen keek ze op en zag in Adri's heldere, grijs-blauwe oogen. - Vind je het eigenlijk niet zoo erg prettig?

zou je liever.... nee, toch niet liever thuisblijven?

- Och kind, zei Adri.

- Nou niet snauwen, meisje, viel vader in. Zeg liever, eerlijk, dat je het niet weet, want het is je eerste bal. Je geeft niet zoo heel veel om dansen, is het wel? - maar alles wat erbij komt - je hebt zoo 'n mooie jurk aan, wat zullen je vriendinnen zeggen?

- Maar bedenk, dat jij ook iets moet zeggen van hùn feestgewaad.

- De koningin van het bal zal je wel niet zijn, zei Frank plotseling.

- Zooals Asschepoest, zei Heleentje, toen de tooverfee haar had geholpen.

- Hoeft ook niet, zei Adri kort af, want er is toch geen prins.

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(21)

Vader trok zijn wenkbrauwen op. - Daar kon je je eens in vergissen.

Heleentje zag een flikkering van pleizier in zijn oogen, ze vond het zoo heerlijk, als vader zich met de kinderen bemoeide.

- Een heel gewoon meisje, ging vader voort, - ze zou bij jou in de klas kunnen zitten - kan een broer hebben, die een prins blijkt te zijn. Wist je dat niet? Hij keek moeder aan, en die begon te glimlachen, - maar Adri zei, een beetje gejaagd: Ik geloof dat het mijn tijd wordt.

- Hè toe vader, zei Heleentje.

- Wat, mijn dochtertje?

Maar het meisje dorst niet hardop te zeggen: praat u nog een beetje door op dienzelfden toon, - misschien wist ze ook zelf niet, dat ze dat bedoelde. En de vader vroeg niet verder, want Adri nam afscheid.

Toen ze dan goed en wel weg was, begon het heerlijke half uurtje voor de kleintjes.

Bert mocht wat langer opblijven dan gewoonlijk, want het was ‘plakavond’. De kleine jongen haalde al het zware album uit de kast en legde het voor zijn vader neer;

moeder gaf de lijm en de plaatjes. Iederen Zaterdag-avond werd er een blad

volgeplakt, en de beide kinderen mochten om beurten zeggen, hoe ze het graag wilden hebben. Nu sloeg vader het album open, en Heleentje herinnerde zich dat ze den vorigen keer een beetje boos was geweest, omdat Bert zijn bladzij zoo vol geknoeid had. Alles stond maar door elkaar heen, het was bont en leelijk geworden.

Frank, die zijn schooltasch had opgenomen, vroeg:

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(22)

Vader, mag ik boven gaan zitten, ik heb een heeleboel algebra-sommen.

- Goed, zei vader.

Soms bemoeide Frank zich ook met het album, - vanavond dus niet, dacht Heleentje. En Adri was naar het feest. Heleentje had plotseling heelemaal geen zin meer in plakken. Ze zei: Ik wil ook liever boven zitten, en-ne - en mijn aardrijkskunde leeren. Ze hield haar hoofd gebogen, maar voelde toch dat vader haar aankeek.

Hij antwoordde: Zoo, laat je ons nu al in de steek? misschien wil moeder mee doen. Ga jij maar naar boven. - Vaders stem klonk net als die van Adri, toen ze gezegd had: Er is toch geen prins. Zou ze nog gauw zeggen: Och nee, ik blijf maar hier? Ze had heelemaal geen huiswerk, dat van die aardrijkskunde was maar een verzinsel.

Heleentje stond op en haalde den atlas tevoorschijn. Misschien zei Bert wel: doe niet zoo flauw - of anders moeder. Van de kast tot de kamerdeur was ditmaal een lange weg, maar niemand zei iets.

Heleentje zuchtte eens toen ze de studeerkamer binnen kwam.

- Wat nou? vroeg Frank.

Ze probeerde zoo onverschillig mogelijk te zeggen: Ik moet aardrijkskunde leeren, en met een bons legde ze den atlas op tafel.

- Ik zal je straks overhooren, zei de jongen, - wat heb je op?

Ze loog: Alles van Noord-Holland.

- O, fijn, dan doe ik het uit mijn hoofd. Frank hield van overhooren.

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(23)

- Maar je moet een lange poos je mond houden, zei hij erbij.

Daar zat Heleentje tegenover hem en sloeg de kaart van Noord-Holland op. De steden: Amsterdam, Haarlem, Zaandam, Alkmaar. - Nou ja, dat kinderachtige gedoe ook met die plak-plaatjes - Hoorn, Medemblik. Eigenlijk waren die plaatjes leelijk, dat had ze verleden week voor het eerst gezien, toen Bert zoo knoeide. Dan in het Gooi: Naarden, Muiderberg, Hilversum. - En al knoeide je niet, je kon er toch nooit iets moois van maken. En vader praatte dan zoo flauw van: prachtig, en wat een lief schaapje, hè Bert? - Nee, het zou heerlijk zijn, als ze echt huiswerk had, net als Frank.

- Kan je me niet een beetje algebra leeren? vroeg ze. Frank keek niet op. - Hoe oud ben je?

- Negen.

- Goed, dan zal ik het je leeren, als je drie jaar wacht.

- Aardig, zei ze.

- Ken je nou Noord-Holland al? de Purmer en de Beemster, en zoo?

- O, die polders zou ik bijna vergeten.

Ze werkten een poosje zwijgend voort. Toen zei Heleentje weer: Zeg, gisteren had een kind op school zich gesneden, en toen huilde ze zoo vreeselijk, want ze dacht dat bloed pijn deed. Hoe vind je dat?

- Ik vind, zei Frank, dat je je mond moest houden. Maar even later keek hij zelf van zijn werk op en zei: Sommige menschen zijn bang voor bloed; het is ook wel een geheimzinnige stof, het stolt zoo gauw.

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(24)

- Wat is ook weer: stolten?

- Stollen! - dat zal ik aan vader zeggen.

Heleentje bloosde. - Nou ja, stollen dan.

- Dat is: van een vloeistof tot een vaste stof worden, bijvoorbeeld als het water ijs wordt.

- Maar dat heet bevriezen. Ze zag dat Frank aarzelde, en ging voort: Je zegt toch niet: het heeft vannacht hard gestoken?

- Gestold.

- Nou ja, maar je zegt het niet.

- Kind, houd je gemak. Vriezen is een beetje wat anders, zie je. Ik wou dat ik al natuurkunde leerde. Maar nu moet ik mijn algebra maken, en als je je mond niet houdt, dan doe ik je wat.

Heleentje tuurde weer op de kaart van Noord-Holland. Eigenlijk kende ze alles, - zou ze naar beneden gaan? Vader alleen met Bert - vader deed natuurlijk maar of hij het ook prettig vond, dat plakken. Maar ze kon het toch niet helpen, dat zij er te groot voor was geworden?

- De Purmer en de Beemster - een kind op school zei: purmerenden, voor.... Nou ja, eigenlijk wist zij ook niet precies hoe dat vreemde woord was. Het beteekende:

je haar laten golven. Zou ze dit aan vader vertellen? Och nee, zulke fouten bedoelde vader niet. Truusje begon nu ook te praten, - misschien kwamen er nog meer voorbeelden voor vaders boek. Ze zou eens goed opletten of Truusje ging zeggen:

houd me los, inplaats van: laat me los, zooals zooveel kinderen deden. - De Loosdrechtsche en de Ankeveensche plassen - werd Bert nog niet naar boven gebracht? - dan was dat gezeur met die

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(25)

plaatjes tenminste voorbij. - En toen, ineens, sloeg Heleentje den atlas dicht. - Je hoeft me niet te overhooren, zei ze tegen Frank, - ik ken het wel. Op een drafje liep ze naar beneden.

Daar zat moeder, vlak naast vader, en Bert zat op hun knieën. Heleentje wist niet goed wat ze nu voelde, - was het spijt, dat zij zoo lang was weg gebleven?

Moeder keek op de klok. - Daar hebben we de groote Heleen al weer, zei ze, - de kinderen moeten naar bed, - maar eerst een stukje krentebrood. Moeder wilde gaan, maar Heleentje drukte een knie op haar schoot en sloeg een arm om haar hals.

- Laat eens kijken, wat hebben jullie geplakt?

Moeder schoof haar wat meer naar het midden.

- Ga gewoon zitten, zei ze, ik wil nog over je heen kunnen zien.

En zoo zat dan Heleentje, die al negen jaar was, bij haar moeder op schoot, en naast zich voelde ze het warme lijfje van haar kleine broertje, en in haar nek moeders adem. Ze zag een jong poesje, met een roze strik om, middenop het album-blad, en daarom heen een krans van roodzijden roosjes. Vader zei: Ik heb vanavond eens mogen kiezen - hoe vind je mijn smaak, Heleentje?

- Heel goed, zei ze, mooi - wat een zachte roosjes, heb je wel met je vingertje gevoeld, Bert? Ze nam den wijsvinger van zijn rechterhandje, en streek daarmee over het plaatje. Nu praat ik net als vader en moeder van ‘mooi’ en ‘goed’ en ‘zacht’, alleen omdat Bert nog zoo klein is. Dit is geen jokken - o nee, het is iets heel anders.

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(26)

Maar nu stond moeder toch heusch op en haalde het krentebrood uit de kast. - Zoo, ieder een dikke sneê, en dan naar bed.

Als het laatste minuutje van den Zaterdag-avond prettig is, dacht Heleentje, dan -

- Dank u, moes. Ze hapte met smaak in haar krentebrood. Had ze misschien willen denken: dan is de heele avond prettig geweest?

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(27)

Vierde hoofdstuk

Het regende al dagen lang, en de wolken waren zoo zwaar en dicht dat de zon zich niet kon laten zien. Als om vier uur de school uitging, was het al schemerdonker, en moeder had tegen Heleentje gezegd: Houd je broertje wat in het oog, hij moet niet buiten blijven spelen met dit weer. - En dus keek Heleentje naar kleine Bert uit, maar ze vergat het wel eens, en drie maal achtereen gebeurde het, dat hij toch later thuis kwam dan het zusje. - De eerste klas gaat vijf minuten vroeger uit dan wij, had Heleentje tot haar verontschuldiging gezegd, en als Bert zich dan verstopt, kan ik hem ook niet vinden. - De jongen zelf had op moeders vraag, wat hij na schooltijd uitvoerde, geantwoord: We knikkeren nog wat in de portiek van een huis.

Toen, op een Woensdag om twaalf uur, moest Heleentje school blijven. Ze had onder de les een lachbui gekregen, doordat er allerlei rommel was gevallen uit het kastje onder haar bank, en nu moest ze dat kastje opruimen. Er lagen zelfs vuile zakdoeken in!

Ze keek nog in enkele portieken terwijl ze naar huis liep, maar zag haar broertje niet.

Tonia deed haar de deur open zonder groet. In de huiskamer was alleen Truusje, die bij de vensterbank stond te spelen. Terwijl ze haar mantel ophing, meende ze een snik van Bert te hooren uit de keuken, en ze ging er onmiddellijk heen. Haar hart bonsde een beetje. Daar stonden moeder, Tonia en Bert,

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(28)

- er moest iets heel ergs gebeurd zijn.

- En wat heb je met dat geld gedaan? vroeg moeder.

Bert's lijfje schokte van het snikken, - hij kon niet antwoorden.

- Och Heere, zei Tonia, maar Heleentje voelde, dat moeder geen medelijden had.

- Houd dat snikken nog maar wat in, zei moeder, en antwoord me.

Bert probeerde te praten, het klonk onduidelijk, maar was toch verstaanbaar. - Ik - ik heb - er - snoep - voor gekocht.

- Dus je hebt van dat gestolen geld staan snoepen, alleen in een portiek.

Het kind schudde heftig zijn hoofd. - Niet alleen.

Heleentje voelde dat haar oogen vol tranen stonden.

- Natuurlijk met andere jongens, zei ze snel, - hij heeft het misschien om de anderen gedaan.

Een oogenblik bleef het stil, alleen Bert hijgde luid en krampachtig. - Hij heeft geld weggenomen uit de kast, zei moeder toen, dat is slecht van hem, - en laf, als hij zich door anderen heeft laten opstoken. Hij moet naar bed, ik wil hem niet in de huiskamer zien. - Moeder keek nog altijd even streng. - En ga jij naar Truusje, zei ze tegen Heleentje. Ze liepen achter elkaar aan door de gang, langzaam, en met o zoo'n wonderlijk kloppend hart. Voorzichtig deed Heleentje de deur van de huiskamer open, - de beide anderen waren nu bij de eerste treden van de trap. Maar toen ze het kleine zusje nog net zoo zag staan bij de vensterbank, vloog ze op haar toe, en omvatte dat lijfje met haar armen. Huilend boog ze haar hoofd, en zoende Truusje in haar zachte hals.

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(29)

Het kind begon van den weeromstuit ook te huilen. Maar toen ze een poosje zoo gestaan hadden, droogden hun tranen als vanzelf op, en ze zagen het speelgoed voor zich. Met kleine, lieve woordjes begon Heleentje tegen het zusje te praten. Maar zoodra moeder binnen kwam, dempte ze haar stem nog meer, en ze schrok, toen Truusje lachte.

Al gauw kwamen nu ook de anderen thuis, vader, Adri en Frank. Moeder vertelde hun heel kort wat er gebeurd was, en ieder ging op zijn eigen plaats aan tafel zitten.

Het werd een stille, treurige maaltijd.

Daarna - Truusje ging haar middagslaapje doen, en de beide grooten hadden hun huiswerk - daarna wist Heleentje maar niet, wat ze spelen zou. Ze nam allerlei speelgoed in haar handen, maar kon tot niets besluiten. Haar mooie, nieuwe vertelselboek sloeg ze open, en verbeeldde zich dat ze Bert daaruit voorlas. Even was dat toen prettig, ze zei zichzelf dat haar broertje een beetje ziek was, en daarom in bed lag. Maar lang kon ze dat niet volhouden, ze wist zoo goed dat het anders was.

Moeder vragen of ze naar Bert toe mocht gaan, dorst ze niet.

Toen dacht ze ineens aan haar grootmoeder. Die woonde dicht bij hen, en toch gingen er wel eens weken voorbij, dat Heleentje haar niet zag. Nu stond ze vlug op en borg het vertelselboek weg. - Moeder, mag ik naar oma?

Moeder keek haar aan, met in haar oogen de vraag: waarom wil je daarheen? - maar ze antwoordde langzaam: Ja, dat kan wel, ik heb oma gisteren gezien, ze was nogal goed. Ga het even aan vader zeggen.

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(30)

Vader zat aan zijn schrijftafel, en had een onbeschreven blad papier voor zich; hij zag er een beetje verdrietig uit, dacht Heleentje.

- Doe oma mijn hartelijke groeten, en blijf niet te lang - en-ne -. Nu schoof vader zijn stoel achteruit, en pakte haar beide polsen.

- Je wordt al groot, kind, zei hij, - en oma is oud, en je weet wel: oude menschen doen soms een beetje wonderlijk - dus-e - jij moet de verstandigste zijn. Hoe oud ben je? - negen jaar? Goed, ga dan maar.

Heleentje voelde zich heel groot toen ze, voor het eerst alleen, bij grootmoeder binnen kwam. Ze wist wel dat grootmoeder ‘kindsch’ was. - Dag, zei ze.

De oude dame zat in een hoogen leunstoel; voor haar op de tafel lag een spel kaarten. Heleentje sloeg haar armen om oma's hals, - ze vond dat oma toch zoo'n lief gezicht had.

- Zoo, Francientje, kom je me eindelijk weer eens opzoeken? Ga maar zitten, kind.

Francientje was de naam van een jong gestorven zuster van grootmoeder, dat wist Heleentje.

Grootmoeder strekte een hand uit, en begon de kaarten te wasschen; over haar gezicht kwam een ontevreden uitdrukking. - Ik moest eens zien, welke boer de mooiste was, zei ze, - maar zijn dat nou boeren? het lijken wel heel zwierig aangekleede mijnheertjes, met een veer op den hoed, en een schitterend buis aan, alsof ze kermis gaan houden. Ik zal eens schrijven aan dien fabrikant - dien fabrikant van de speelkaarten - dat boeren heel anders zijn, - die man heeft er niets geen verstand van.

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(31)

Heleentje was met haar knieën op een stoel gaan liggen, en boog zich ver over de tafel heen. Ze nam een kaart op. - Het zijn toch mooie plaatjes, oma, vindt u niet? - Deze koning heeft een zwarte baard, en deze heeft zulk blond haar, net een poppe-kop, - kijkt u eens?

De oude dame lachte. - Precies een pop. En zoek nou alle vier de koningen, dan zullen we uitkiezen - maar als ik de harten-koning kies, moet jij een ander nemen.

- Ja oma, zei Heleentje.

Ze speelden zoo een poosje voort. Toen zei grootmoeder ineens, dat ze zuurtjes wilde hebben, en Heleentje moest in de kast kijken.

- Maar breng mij de trommeltjes hier, ik zal ze open doen.

Er waren heel veel trommeltjes, en het was wel aardig, ze één voor één op tafel te zetten, en te kijken wat er in zat. Koekjes, chocolaadjes, balletjes - maar toen werd Heleentje herinnerd aan Bert, die gesnoept had, en - en - geld had weggenomen, en ze wilde de trommeltjes maar liefst weer gauw opbergen. Oma gaf haar plotseling een tik op haar handen. - Blijf er af, het zijn mijn trommeltjes; maar Heleentje dacht gelukkig meteen aan wat vader gezegd had: Jij moet de wijste zijn. Ze wilde wel naar huis terug, maar ze zag op de klok, dat het pas half vier was - en dan zou de middag thuis toch ook nog heel lang duren.

- Wat zullen we eens spelen, oma, vroeg ze. Zullen we een vingerhoed verstoppen?

- maar open en bloot.

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(32)

- Goed, zei oma.

- Aftellen wie begint. - Olke, bolke, rubesolke, olke, bolke, knol. Nou moet die vuist weg, oma.

De oude vrouw lachte. - Kan je net denken, ik heb twee vuisten, hoor. Het kind probeerde haar het aftelspelletje uit te leggen, maar dat lukte niet. Toen zette ze maar flink door. Olke, bolke, rubesolke, olke, bolke, knol. Nou, zei ze na een poosje, - u mag beginnen. Wilt u zoeken of verstoppen?

- Allebei.

- Goed, zei Heleentje, dan zal ik toch maar mijn oogen dicht doen.

- Maar we moeten eerst eens tellen hoeveel geld ik heb, vanmorgen heb ik ook geteld, maar ik weet het niet meer, en ik moet het opschrijven, want als Rika me soms besteelt.... De oude vrouw haalde haar portemonnaie tevoorschijn.

- Natuurlijk steelt juffrouw Rika niet, zei Heleentje - natuurlijk niet, oma, - u hoeft heelemaal niet te tellen.

Oma gooide den inhoud van haar portemonnaie voor zich op tafel. Centen en dubbeltjes waren het, - maar een klein beetje geld voor een groot mensch, dacht Heleentje - haar vader had altijd guldens in zijn portemonnaie.

- Zeven en veertig cent samen, oma.

Verschrikt keek oma haar aan. - Zeven en veertig cent? meer niet? - ik moet toch veel meer hebben, wel tachtig cent, geloof ik.

Maar nu wilde het kind toch heusch naar huis - ze bedacht, dat Bert misschien weer beneden had mogen komen.

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(33)

- Het is genoeg, oma, zei ze, - heusch, het is genoeg, u kunt er alles voor koopen.

Die groote, een beetje angstige oogen van de oude vrouw maakten haar zoo verdrietig.

Ze stond op en sloeg haar arm om grootmoeders schouders. - Doet u nou dat geld weer weg. Ik ga naar huis, - zal ik de groeten doen aan vader en moeder? - Weet u wel? vader is toch uw zoon?

Daarop gaf grootmoeder geen antwoord. - Geef me dan mijn kaarten weer, zei ze.

Een groote droefheid kwam in Heleentje's hart. - Alstublieft, oma, zei ze, en ze streelde plotseling oma's hand. - Dag, ik ga maar. Weet u nog van die boeren? Het zijn net zwierige heertjes, met hun mooie jasjes aan. - Dag - het is koud buiten, zoo'n beetje venijnig koud - u zit hier maar lekker bij de kachel. Ze drukte een zoen op grootmoeders wang.

- En nu mocht ze toch wel de deur achter zich dicht doen?

Langzaam liep ze naar huis - ging nog een blokje om. Raar was het, dat ze liever niet thuis wilde komen. Als Adri en Frank nu maar in de kamer zaten, en deden of er niets gebeurd was - en als vader ging voorlezen. - Ze liep nu toch een beetje vlugger.

De lamp brandde al, en Truusje had haar middagslaapje uit.

- Waar is moeder? vroeg ze dadelijk.

Vader antwoordde: Even naar boven. Zijn stem klonk zacht, en een beetje schor.

- Hoe was het met oma? vroeg Adri.

- Och, gewoon. Heleentje wist niet, wat ze verder zou moeten zeggen over oma, en ze zweeg maar

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(34)

weer. Stilletjes schoof ze bij aan de tafel, - nu zat ze tusschen vader en Frank, maar beiden hielden ze hun hoofd gebogen over een boek. Er was natuurlijk geen sprake van, dat vader zou voorlezen.

Toen ging de deur open, en moeder kwam binnen.

Ze liep naar vader toe, en legde haar hand op zijn schouder. Heleentje keek naar moeders gezicht, - het was veranderd, dacht ze, - zóó had ze het nog nooit gezien.

- Man, zei moeder, - ik kwam boven, en zag kleine Bert liggen slapen - voor zijn ledikantje, op den harden grond. Hij kan er niet zijn uitgevallen, en de dekens had hij recht gelegd. Ik heb hem nu weer warm toegestopt, - maar - wat vind je? - zullen we hem beneden laten komen?

Heleentje luisterde en keek met gespannen aandacht. - Nee, zei vader, en hief zijn gezicht op, - hij moet boven blijven, dat is beter voor hem. Maar morgen staat hij op en gaat naar school, en niemand praat over wat er gebeurd is. Denk jullie daaraan - geen woord. Morgen begint er een nieuwe dag. - Vader slikte even. - Dat op den grond slapen, staat in een of ander verhaal - ik heb het laatst toevallig gezien.

- Ik heb het Bert voorgelezen, zei Adri schuchter.

- Goed, zei vader, zooiets bedenkt een kind niet zelf - en dat doet er ook niets toe - ik geloof daarom wel, dat Bert berouw heeft. En nu praten we hier niet meer over.

Moeder ging op haar gewone plaats zitten.

Weer werd het heel stil in de kamer, maar Heleentje zag, dat moeders gezicht niet meer droevig stond.

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(35)

Vijfde hoofdstuk

Sinterklaas was voorbijgegaan, het heerlijkste feest dat Heleentje kende. Nooit, ook niet toen ze nog een klein meisje was, had ze geloofd dat de Goede Sint heusch leefde, maar ze wist, ze voelde, dat soms in de menschen de lust boven kwam, vriendelijk en goed te zijn voor anderen, - ze deed daar zelf aan mee, en genoot meer, dan ze zou kunnen uitspreken.

Het Kerstfeest werd bij de familie Hiking niet gevierd met geschenkjes en een verlichten boom, en was daardoor voor de kinderen niet te vergelijken met het Sinterklaasfeest, - maar iets bijzonders was het wel, want vader las het Kerstverhaal voor uit den Bijbel. En hij zei: Ik begin bij het tweede hoofdstuk van het Evangelie volgens Lukas.

Heleentje herinnerde zich die woorden nog van verleden jaar, en weer voelde ze, hoe vreemd het was, dat vader dit zei tegen de kinderen, en niet vroeg of ze het begrepen, en niets nader uitlegde. Haar oogen werden groot van aandacht, en ze keek vader aan, om te zien hoe zijn gezicht was, als hij al die wonderlijke dingen zei. ‘En zie, een engel des Heeren stond bij hen, en de heerlijkheid des Heeren omscheen hen, en zij vreesden met groote vreeze’. - Maar toen vader zoo ver gekomen was, zag Heleentje toch eigenlijk zijn gezichtniet meer. Ze dacht aan een uitgestrekte heide met schapen, alles was donker, maar de engel alleen was licht, zoodat de herders hem duidelijk konden zien.

Vader las voort: ‘En de engel zeide tot hen: Vreest

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(36)

niet! want ziet, ik verkondig u groote blijdschap’. De woorden ‘groote blijdschap’

deden Heleentje's hart sneller kloppen, en ze zag de vreugde in de oogen van de herders, maar ook nog iets van de vrees om het ongelooflijke. En zooals de herders, zoo keken ook Adri, en Frank en Bert. Moeder niet, die glimlachte een beetje, - en doordat Truusje op haar schoot zat, leek ze op Maria met het kindje Jezus. En vader - Heleentje dorst naar vader niet goed te kijken, omdat zijn stem anders werd, nu hij de woorden van den engel nasprak. Maar heel even keek ze toch, en zag dat vaders oogen als sterren waren. Misschien had de engel ook zulke oogen gehad.

Na het lezen van het Kerstverhaal, gingen de verdere vacantie-dagen heel rustig voorbij. Het was vroeg donker, en het miste veel. Vader zat weer op zijn studeerkamer, en zei, als hij beneden kwam, dat hij prettig gewerkt had.

- Leiden de kinderen je niet af? vroeg moeder eens - want Adri en Frank slopen graag met een boek naar boven.

- Nee, antwoordde vader - ik laat me niet afleiden.

- En? vroeg hij met een hoofdknik in de richting van Heleentje - zal dit kind later ook haar plaatsje bij me innemen? of blijft ze bij moeder, om te leeren naaien en koken?

Op dat oogenblik voelde Heleentje zich heel klein.

Ze wachtte of moeder misschien voor haar antwoorden zou, maar moeder zweeg.

Toen zei ze:

- Ik wil wel leeren, - maar niet al die dingen van school.

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(37)

- Heel goed, zei vader, er zijn nog zooveel andere dingen - muziek, bijvoorbeeld.

Haastig zei het kind: - We hebben geen piano.

- Neen. - Hoe zou je het vinden, Heleentje, als we deze zomer eens niet naar buiten gingen, maar we kochten een piano?

Heleentje bloosde. - Ik zou het erg goed vinden, maar de anderen....

- Als je eens niet aan de anderen denkt?

- Ja, dan.... Naar buiten gaan is ook erg heerlijk, en Frank heeft gezegd, dat hij niets om muziek geeft. Vader glimlachte eens even. - Het zou natuurlijk prettiger zijn, zei hij, als we het één konden doen, en het ander ook. Nou, ik zal er hard voor werken.

Ze sprong op hem toe, en sloeg haar armen om zijn hals. - Vadertje! - Kindje! Dus jij wordt later piano-juffrouw. En vader zong: Jan, daar ligt een kip in 't water - en toen moest Heleentje lachen, want vader kon niet zingen. Ze keek moeder eens aan, die gaf haar een knipoogje. - Lieve vader, dacht het kind.

Den drie en twintig sten Januari was vader jarig.

Een week daarvoor had Bert zijn zusje meegetroond naar de gang, zijn oogen glinsterden, en hij praatte geheimzinnig fluisterend. Ze gingen naast elkaar op de trap zitten.

- Hoor eens, begon hij daar - andere kinderen hebben een grootvader en een grootmoeder.

- Wij hebben ook een grootmoeder, zei Heleentje, maar ze had dadelijk spijt van die woorden, want ze zag dat Bert's gezicht betrok.

- Nou ja, die komt haast nooit bij ons - moeder

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(38)

zegt dat ze ziek is, en zonder grootvader is het toch ook niet zoo leuk.

- Dat is waar, zei Heleentje, en ze dacht aan mijnheer du Ferry, die den laatsten tijd nogal eens bij hen kwam, alleen of met zijn vrouw.

- En daarom, ging Bert voort, en praatte nog heescher, daarom wou ik aan mijnheer en mevrouw du Ferry vragen, of ze onze grootvader en grootmoeder willen zijn.

Heleentje kon het niet helpen, maar ze barstte in lachen uit. Meteen begon Bert haar om haar ooren te slaan.

- Ben je mal! houd op! Ze weerde zijn handen af, zag toen zijn oogen, groot en ernstig.

- Je mag niet lachen, - het is toch heelemaal niet zoo gek, ik weet waar ze wonen, dan gaan wij er eens naar toe, en ze hebben een tuin, daar kunnen we in spelen.

Heleentje werd nadenkend. - Ja, maar zouden ze dat prettig vinden?

- We kunnen het toch vragen? En als ze zeggen dat het goed is, dan krijgen ze van mij een albumpje met onze portretten. Eerst vader en moeder, en eronder geschreven hoe ze heeten, en waar ze geboren zijn - weet jij dat precies?

Heleentje luisterde nu aandachtig.

- En dan wij, van de oudste af, natuurlijk, - maar je moet me helpen om kiekjes op te zoeken. Die van vader en moeder, die boven mijn bed hangen, plak ik er de laatste dag in, anders ziet moeder dat ze weg zijn. Het albumpje heb ik op school gemaakt onder handen-arbeid.

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(39)

- Maar wat is de laaste dag? vroeg Heleentje.

- Als vader jarig is, want dan komen ze 's avonds, dat heb ik moeder hooren zeggen.

Heleentje moest plotseling weer lachen, maar ze hield haar handen voor haar ooren.

- Wou je ze dan opa en oma noemen? - niet slaan hoor!

- Zooveel kinderen, zei Bert, noemen iemand tante, die heelemaal geen tante is, en dat vindt niemand gek - dus dit is ook niet gek.

- En als ze nee, zeggen - krijgen ze dan het albumpje niet?

- De kleine jongen dacht even na. - Groote menschen zeggen niet: nee.

In haar hart geloofde Heleentje dat ook, en dus zweeg ze een oogenblik.

- Wil je dat albumpje vast eens zien? vroeg Bert, - het is erg netjes geworden. En heb jij een portretje van jezelf, en van Adri?

Het zusje aarzelde. - Ik heb wel oude kiekjes van ons tram-abonnement, maar het is aardiger, als jij het alleen doet, dan is het een echte verrassing, en dan hoefje niet te zeggen dat ik je geholpen heb. - Ze voelde zich niet heelemaal op haar gemak, ze geloofde dat het een beetje ‘gek’ was wat Bert wilde doen, maar hij was drie jaar jonger dan zij. Zij wilde het niet tegen hem zeggen, maar zij was er te oud voor.

Ze hoorde hem zuchten. - Als je dan maar voor me wilt uitrekenen, wanneer we allemaal geboren zijn, vooral van vader en moeder, dat is een beetje moeilijk voor me. Adri in 1920 - is dat goed? ik tel het op mijn vingers af, als ik 's avonds in bed lig.

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(40)

- Ja, dat is goed; - ik zal het voor je opschrijven. Nu sloeg ze een arm om haar broertje heen. - Ik denk dat mijnheer du Ferry het erg aardig vindt.

- Ja, zei Bert, als hij maar grootvader wil zijn, zie je. Heleentje knikte; ze voelde ook, dat dàt het voornaamste was.

En het werd 23 Januari. De zon scheen dien dag helder, en de ontbijttafel zag er heel anders uit dan gewoonlijk, want moeder had er bloemen op gezet.

Heleentje voelde haar hart een beetje raar kloppen, als ze aan het plan van Bert dacht. 's Middags zaten ze weer even samen op de trap.

- Alles is klaar, fluisterde de jongen. Hij zat pas in de eerste klas, maar voor hij naar school ging, kon hij alle letters al schrijven.

Moeder riep hen binnen, en liet een groote taart zien, die mijnheer en mevrouw du Ferry hadden laten sturen.

- Ai, zeiden ze, en Bert's gezichtje straalde. Hij keek Heleentje eens aan, - ze vonden die taart een goed voorteeken.

Toen de gasten gekomen waren, dien avond, dacht het meisje: Ik zou het niet durven, en ze wilde dat Bert nu maar gauw met zijn brief voor den dag kwam, - en het volgend oogenblik wilde ze maar liever, dat hij het heelemaal niet zou doen.

Mevrouw du Ferry vroeg naar grootmoeder. - Ze komt zelden haar huis uit, antwoordde moeder, en ze weet van geen datums, dus zeggen we ook maar niets.

Maar mijn man gaat morgen wel even naar haar toe, met wat lekkers, een groot stuk van uw heerlijke taart bijvoorbeeld.

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(41)

Kort daarop zei moeder: De kleintjes moeten bijna naar bed. - Had Bert het gehoord?

dacht Heleentje. Ze keek de kamer rond, en zag hem niet.

Maar toen ging juist de deur open en hij kwam binnen. Hij liep naar mijnheer du Ferry toe, en overhandigde zijn briefje. - Alstublieft, zei hij alleen - en toen heel even stotterend: Ik moet op antwoord wachten.

Heleentje zag, dat iedereen plotseling keek en luisterde. Bert bleef kaarsrecht naast mijnheer du Ferry staan. Die opende de enveloppe en las. - Heleentje zag heel even zijn neusvleugels trillen. Toen gaf hij den brief aan zijn vrouw; die las ook, en zei iets in een vreemde taal.

- Zal ik je het antwoord zeggen, - of moet ik het opschrijven? vroeg mijnheer.

- Opschrijven, alstublieft. Bert was ineens zoo verlegen, dat hij bijna niet dorst te praten.

Mijnheer haalde een vulpen uit zijn vestzakje en schroefde er langzaam den dop af. Bert loosde een diepe zucht, maar niemand lachte of zei iets. Een oogenblik later liep het kind de kamer uit met zijn brief, en kwam bijna onmiddellijk weer terug met een klein pakje in zijn hand. Zijn gezicht stond nog altijd ernstig. Weer zei hij niet anders dan: Alstublieft. Maar toen mijnheer du Ferry het pakje had open gemaakt, vouwde hij zijn handen over het albumpje heen en zei: Nu moet ik eerst eens vertellen wat er gebeurd is. Bert heeft mijn vrouw en mij uitgekozen tot grootmoeder en grootvader, en we willen heel graag gekozen zijn.

Vader riep: Hoezee! en alle anderen stemden daar-

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(42)

mee in. En nu, eindelijk, begonnen Bert's oogen te glinsteren, en voelde Heleentje zich weer heelemaal blij worden.

- En we hebben iets gekregen, ging mijnheer voort. Hij bladerde in het albumpje.

- Ha, de portretten van onze kinderen en kleinkinderen, en de datum van hun geboorte.

Dat is uitstekend van je bedacht, Bert, ik dank je wel. - Die jongen, Albert, heeft fantasie, maar ook gevoel voor de werkelijkheid - dat wordt een knappe man.

- Vader glimlachte. - Ik denk het ook, omdat hij nu al zoo goed kiezen kan.

- Bij deze vreugde moeten we een stuk taart eten, zei moeder. - Nu was Heleentje de eerste die juichte: Ja, ja, hoeral

Het werd een onvergetelijke verjaardag. -

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(43)

Zesde hoofdstuk

Wat vader gezegd had over het koopen van een piano, vergat Heleentje niet. Het gebeurde dikwijls, dat moeder rustig in de huiskamer zat te naaien, als Heleentje uit school kwam, en dan zong moeder daarbij. Zooveel liederen kende ze, dat het heel moeilijk voor het kind was, de wijsjes te onthouden - dat leerde ze pas langzamerhand, door de jaren heen. Ook waren de woorden moeilijk voor haar, immers, moeder zong meestal in het Duitsch. Heleentje ging dan stil aan de tafel zitten, met een boek, of een spelletje, maar ze deed niet anders dan luisteren. Dikwijls brak het wijsje plotseling af, doordat Truusje begon te praten, of Bert de kamer binnen stormde.

Ook kon het zijn dat vader om een kop thee vroeg, of Tonia haar hoofd om de deur stak: Mevrouw, kan u even in de keuken komen? - Meestal nam moeder daarna hetzelfde wijsje weer op, maar soms ook zette ze een heel ander lied in.

- Moeder, kunt u piano spelen?

- Ja, ik heb het geleerd toen ik een jong meisje was. En in 't begin vond ik het zóó moeilijk, dat ik erom moest huilen, en mijn vader zei: Wat een onzin, dat kind kan geen muziek leeren, plaag haar toch niet met die lessen! - Zoo vertelde moeder, en Heleentje wilde het wel tien maal hooren.

- En later, moekie?

- Later, toen ik wat ouder was geworden, ging het beter, toen kreeg ik ook een andere leerares, één die meer verstand had van kinderen.

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(44)

- Hoe oud was u toen? - zoo oud als ik nu?

- Nee, ik was ouder - maar jij zoudt het nu misschien kunnen leeren - als we een piano hadden.

- Vader heeft gezegd....

- Ja, dat weet ik, die goede vader zou alles willen geven, maar....

Heleentje hield er niet van, dat moeder een zin onafgemaakt liet; toch dorst ze niet verder te vragen.

Na een poos begon vader er zelf over. - Het was voorjaar geworden, en de menschen verheugden zich over de eerste warme dagen. - Nu krijg ik zoo'n verlangen naar buiten, zei vader, dat ik al mijn geld zou willen geven voor een huisje aan den rand van een loofbosch.

Dat kon Heleentje begrijpen, maar de woorden klonken nog in haar na: al mijn geld - en toen dacht ze plotseling aan de piano. Ze zei, een beetje aarzelend: En de piano dan?

Vader keek haar eens aan. - Ja kindje, dat heb ik je beloofd, maar ikzelf houd meer van den geur van bloeiende boomen, dan van muziek, en soms denkt een mensch het meest aan zichzelf. In het voorjaar, als de eerste bloemen ontspruiten, dan zou hij weer jong willen zijn, en zonder zorg voor vrouw en kind.

Heleentje hoorde wel, dat vader niet meer tegen haar sprak - en ze wist niet goed, hoe ze nu moest kijken, het was of moeder ook niets dorst te zeggen. Maar gelukkig sloeg vader een arm om moeder heen, en zei: - Och vrouwtje, wat zou ik moeten beginnen zonder jullie? - Toen zuchtte Heleentje van blijdschap, en begon te praten over een klein huisje aan den zoom van een bosch, - hoe heerlijk dat

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(45)

zou zijn, als ze een eigen huisje hadden, wit, met groene luiken, en een grasveld ervoor om te spelen - en misschien kwamen daar ook jonge hertjes grazen, 's morgens vroeg, als de menschen nog sliepen. - Zijzelf vergat de piano, en wel een week lang dacht ze 's avonds in bed aan het huisje - hoeveel kamers er zouden zijn, en hoe het uitzicht was uit alle ramen.

En toen werd oma ziek - niet mevrouw du Ferry, maar de echte oma. Ze werd naar een ziekenhuis gebracht, en moest geopereerd worden. Heleentje hoorde haar vader en moeder daaroven praten. - Het is een sterke vrouw, zei vader, ze wordt

waarschijnlijk wel weer beter.

Moeder keek heel ernstig. - Maar als het een lang gesukkel wordt, hoe komen we daar dan doorheen?

- Ik weet het ook niet, zei vader, we moeten het maar afwachten.

Twee dagen later kwam hij thuis, en ging in zijn leunstoel zitten, alsof hij heel moe was. Met een zucht zei hij: De operatie is goed gegaan - nu moeten we ervoor zorgen, dat oma gauw weer aansterkt.

- Heb je haar gezien? vroeg moeder.

- Ja, een oogenblik, ze was te zwak om te praten en toch deed haar gezicht me aan vroeger denken, aan lang geleden, toen ze nog een jonge vrouw was - dat smalle gezicht, met de fijne, rechte neus. - Vader keek op en zag Heleentje zitten. - Ik heb een heel knappe moeder gehad, zei hij tegen het kind, - jij weet dat niet, jij hebt haar alleen maar gekend, sinds ze oud en ziek is, maar vroeger....

Heleentje wist niets te zeggen. Ze dacht aan Bert,

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(46)

en hoe hij op vaders verjaardag dat albumpje had gegeven aan mijnheer en mevrouw du Ferry. Misschien had vader dat toch niet prettig gevonden, omdat hij zijn eigen moeder nog had. Bert was de eenige, die altijd opa en oma zei, de andere kinderen vergisten zich nog wel eens. Frank deed altijd een beetje potsierlijk, zei meestal voluit: grootvader - en eens: dag mevrouw oma. Daar was toen om gelachen, maar Heleentje geloofde eigenlijk niet, dat iemand het aardig had gevonden.

De kinderen gingen om beurten bij de nieuwé grootouders koffie drinken, behalve Truusje, die was daarvoor nog te klein. Adri ging met Frank, Heleentje met Bert.

Eens zei Bert tegen zijn zusje: Iedereen houdt meer van opa dan van oma - maar zie je, dat kan ik niet helpen. Heleentje dacht even na. - Oma kan niet zoo goed met kinderen omgaan, zei ze, maar Adri is al een beetje grooter, en die krijgt dikwijls iets van haar, en laatst heeft Adri een poëziealbum mogen zien van haar eenige dochter, die gestorven is.

- Nou ja, zei Bert, maar ze doet altijd zoo damesachtig, ze kijkt naar je handen en naar je schoenen als ze een beetje vuil zijn - alleen als opa erbij is, durft ze niets te zeggen. En ze heeft altijd nieuwe kleêren aan, en laatst heeft ze een schoone zakdoek voor me gehaald, zoo'n kleintje, daar kon ik mijn neus maar één maal in snuiten.

Heleentje moest lachen. - Nou vind je ook alles verkeerd, zei ze, - maar ze voelde wel, dat zij ook niet zoo heel veel van mevrouw du Ferry hield.

Toen de echte oma hoog en breed terug was uit

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(47)

het ziekenhuis, zei vader op een keer: Zie zoo, we zullen opnieuw moeten gaan sparen, want al die drankjes hebben veel geld gekost.

Adri vroeg: - Heeft oma zelf dan niet genoeg geld?

- Wel om gewoon te leven, zei vader, maar niet voor zulke extra dingen als ziek zijn en geopereerd worden.

Toen Heleentje dat gehoord had, dorst ze niet meer over een piano te praten.

En de zomer naderde al meer, Adri en Frank mochten zwemmen, vader vond Heleentje daarvoor nog te jong. - Het volgend jaar misschien, zei hij, en moeder beloofde haar, dezen winter een badpak te breien. Zoo werd alles uitgesteld, verschoven tot later. En of ze naar buiten zouden gaan? -

Op Adri's verjaardag, in Juni, werd er weer een taart bezorgd, en iedereen begreep, wie de goede gevers daarvan waren.

- Die menschen zijn allerliefst voor ons, zei vader - ik vind het dikwijls te erg, - wat kunnen wij hun terug doen? De kinderen gaan er koffiedrinken, - zijn ze meer tot lust dan tot last? - ik weet het niet. Moeder antwoordde: De kinderen houden van hen.

Heleentje dorst op dat oogenblik haar broertje niet aan te kijken; ze dacht: het is niet voldoende, dat we van opa houden.

Dien avond liep ze mevrouw du Ferry tegemoet in de gang, en zei:

Oma, wat een heerlijke taart, dank u wel. Haar vader, die er bij stond, legde zijn hand op haar hoofd.

- We zullen onze oma in eere houden, is 't niet? -

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(48)

Oma keek zoo blij, en liep wat haastiger naar binnen dan anders. Toen ze

gelukgewenscht had, zei ze: Nu moet ik iets vertellen, - ja Truida, iets bijzonders, ik heb een cadeau voor jullie - daar is die taart niets bij.

Heleentje voelde haar hart kloppen. Als een flits ging het door haar gedachten: de piano - zou oma ons haar piano cadeau geven? die stond in den salon, en werd niet gebruikt, altijd bleef hij dicht.

- U maakt het veel te bont, zei moeder, - nu nòg een cadeau? Ze keek opa en oma om beurten aan.

- Durf je te raden? die taart duurt misschien twee dagen, - dat andere duurt twee weken.

Dus niet de piano, dacht Heleentje, want die duurt voor altijd, - en ze bloosde van schaamte, dat ze aan zoo iets groots had durven denken.

- Ik begrijp er niets van, zei moeder.

Oma ging voort: En den veertienden dag kun je niet zeggen: Kom, ik bewaar nog een stukje voor morgen, want dan is het onherroepelijk om.

- Het is dus iets, zei vader, dat ‘om’, niet ‘op’ gaat.

- Och, vertelt u het alstublieft.

En oma zei: Ik heb goede vrienden van ons gesproken, die hebben een landhuisje op de Veluwe, - maar ze gaan dit jaar naar hun zoon in Engeland, - nu mogen jullie veertien dagen in dat huis wonen.

Toen oma zoo ver gekomen was, begonnen alle menschen en kinderen tegelijk te praten. - Wat heerlijk! o, het is te mooi om waar te zijn! waar ligt dat huisje? viertien volle dagen? - De blijdschap was groot, en ditmaal was het oma, die het meest

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

(49)

te vertellen had. Ze wist ook allerlei huishoudelijke dingen, dat er op petroleum gekookt moest worden, en dat er geen waterleiding was, maar een pomp in de keuken.

Vader vroeg mijnheer du Ferry naar dien zoon in Engeland, en Heleentje dacht: hoe is het mogelijk, dat hij nu al over andere dingen kan praten? Zijzelf luisterde gespannen naar ieder woord van oma, en naar alle vragen van moeder. En weer vergat ze de piano.

Maar twee maanden later, toen de nieuwe cursus op school begonnen was, stuurde mevrouw Hilting haar dochtertje eens met een boodschap naar oma du Ferry. Het was een heel warme dag in het eind van Augustus. Heleentje, die door de zonnige straten had geloopen, herademde in oma's koele, marmeren gang. Het liefst zou ze even op den grond zijn gaan zitten, haar rokjes opgetild, maar dat dorst ze toch niet goed. Oma deed de deur van de achterkamer open. - Kom hier maar binnen, Heleentje, zei ze. Haar stem klonk anders dan gewoonlijk, nog een beetje zachter en treuriger.

Heleentje gaf het briefje van moeder.

- Wat ben je warm, kind, heb je zoo hard geloopen?

- Nee oma, heusch niet. - Ze voelde zich niet erg op haar gemak in die hooge kamer met de statige meubelen, - zij met haar roode kleur en kleverig warme handen. Maar terwijl oma moeders briefje las, keek Heleentje naar de piano in den hoek. Het leek haar vreemd, dat er in deze kamer muziek gemaakt zou worden, er hingen zooveel portretten en schilderijen en alles was zoo oud en zoo stil. Toen zag

Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Er kwam in Josien een strakke aandacht voor hem en het kind, aandacht die niet zweemde naar angst of bespieden, maar haar leven liet als buiten zich zelf om, zich volkomen

De verbittering kwam terug - misschien moest je daar je leven lang tegen blijven vechten, en dat wilde je wel, omdat je van hem gehouden had - maar als hij nu nooit meer schreef,

Natuurlijk, als Renée niet kòn komen - als haar eigen omstandigheden zóó waren - Ze las Pierre den brief voor, en keek naar hem op aan 't eind. - Zou

‘Als Pierre valt,’ zei de vader, ‘zullen we het horen, hij is mijn wettige zoon, geen vondeling of bastaard.’ De erkenning trof Rite, ze keek haastig naar haar moeder, om te zien

Zo, de woorden zoekend voor wat in hem opwelde, liep hij voort, voelde zijn kaken verstijfd door de kou, maar dacht niet meer aan de auto, tot die bij hem stilstond en hij

Wat komt het zelden voor, dacht Johanna, dat ik hen samen zie - nu zou ik willen dat ze zich uitspraken tegen elkaar - maar Toos is een kind.. - Hardop zei ze: Ga naar

Elisabeth Zernike, De erfenis.. tel me nooit hoeveel geld je hebt. Hij antwoordde: Dat is jou te min, hè? Maar rijkdom is geen schande en armoede alleen maakt ook niet altijd

Graafland werd daar buitengewoon boos over, niet omdat het schilderij hem niet beviel, maar omdat er naar zijn mening geen hel