• No results found

Vroegtijdig schoolverlaten in het (deeltijds) beroepsonderwijs

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Vroegtijdig schoolverlaten in het (deeltijds) beroepsonderwijs"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vroegtijdig schoolverlaten in het (deeltijds) beroepsonderwijs

lagere levensverwachting, lagere gezondheid en lagere mate van geluk (Oreopoulos, 2007).

In het schooljaar 2012-2013 waren er 8097 nieuwe vsv’ers (Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vor- ming, 2015). Deze hoge aantallen jongeren zonder diploma zorgen ook voor hoge maatschappelijke kosten. Eurofound (2012) schat de jaarlijkse economische kosten van NEET-jongeren (Not in Employ- ment, Education or Training) op ongeveer 4,2 mil- jard euro voor België, of 1,2% van het BBP. Door verschillen in het stelsel van de sociale zekerheid, de werking van de arbeidsmarkt, verdisconterings- voeten en het aantal vroegtijdig schoolverlaters, is de maatschappelijke kost van vroegtijdig school- verlaten in België hoger dan in de buurlanden. In Nederland telt de maatschappelijke kost van vsv 0,66% van het BBP, in Duitsland 0,60% en in Frank- rijk 1,11% (Eurofound, 2012). Dit cijfer bevat alleen de kwantificeerbare kosten, met name de sociale zekerheid, publieke diensten en gederfde belas- tinginkomsten. Niettemin is vroegtijdig school- verlaten ook geassocieerd met lagere politieke deelname, lagere intergenerationele mobiliteit en hogere ongelijkheid (Rumberger, 2011), wat de to- tale maatschappelijke kosten van vsv verder doet oplopen.

Gegeven de hoge individuele en maatschappe- lijke kosten van vroegtijdig schoolverlaten, kwam

Jongeren die zonder diploma middelbaar onderwijs de school-

banken verlaten, ondervinden gemiddeld genomen meer moei- lijkheden doorheen hun leven dan jongeren met een middelbaar diploma. Toch is deze eerste groep van vroegtijdig schoolverla- ters (vsv’ers) nog steeds omvangrijk. In 2015 bedroeg het per- centage jongeren tot 24 jaar die geen diploma secundair onder- wijs hebben en niet langer aan onderwijs of training deelnemen in Vlaanderen 7,2%. In vergelijking met andere landen uit de EU-28 staat Vlaanderen daarmee op de achtste plaats, terwijl het beter doet dan de Franstalige Gemeenschap (13,1%) en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (15,8%).

Vroegtijdig schoolverlaters hebben zwakke voor- uitzichten op de arbeidsmarkt. Ze komen slechts voor een op de tien jobs in aanmerking. Figuur 1 toont dat in België 60% van de vroegtijdig school- verlaters werkloos was in 2015. Dit komt overeen met 6% van het totaal aantal jongeren. Dit cijfer is relatief stabiel over de jaren heen, terwijl het percentage vsv’ers met werk daalde sinds de eco- nomische crisis van 2008. Dit wordt bevestigd door onderzoek van Bridgeland, Dilulio en Mo- rison (2006), die aangeven dat de helft van de vroegtijdig schoolverlaters melden dat het moei- lijk was om werk te vinden zonder een diploma.

Daarenboven, zelfs als vroegtijdig schoolverlaters werk vinden, werken ze vaak deeltijds en verdie- nen ze minder dan hun afgestudeerde leeftijdsge- noten (Rumberger, 2011). Vroegtijdig schoolverla- ten is ook positief gecorreleerd met tienerzwan- gerschap (Black, Devereux, & Salvanes, 2008),

(2)

er in 2000 als deel van de Lissabon Agenda een Europese doelstelling om het percentage vsv’ers van 2000 te halveren tegen 2010. Doordat deze ambitie niet werd bereikt, is ze meer prominent herhaald als een van de kerndoelstellingen van de Europa 2020 Strategie. Europa zou tegen 2020 moeten afkloppen op gemiddeld minder dan 10%

vsv. Voor België werd de ambitie van 9,5% afge- sproken, terwijl Vlaanderen zich in het Pact 2020 een ambitie van 4,3% voorop stelde. We zijn met de huidige 7% dus nog een eind verwijderd van de ambitie. Bovendien verbergt dit cijfer ook heel wat verschillen. Vlaamse jongens vallen vaker uit (8,3% in 2014) dan meisjes (5,7%). Ook zijn er sterke regionale verschillen, waarin de provincie Oost-Vlaanderen met 12,1% de kroon spant, ter- wijl er in de provincie Antwerpen met 6,1% het minste vsv’ers zijn. Dit is opmerkelijk, want in 2011 waren er in de provincie Antwerpen nog 14,8% vroegtijdig schoolverlaters, meer dan elke andere provincie.

Bovenstaande cijfers maken gebruik van de ‘La- bour Force Survey’, een grootschalige enquête die de Europese Commissie in staat stelt om de cij- fers over landen heen te vergelijken. Het nadeel van deze enquête is evenwel dat ze geen laag ag- gregatieniveau toelaat. Dit kan wel via administra- tieve data die beheerd worden door het Vlaamse

Ministerie van Onderwijs en Vorming. In deze ge- gevens wordt gekeken hoeveel jongeren op een peilingsdatum in het onderwijs zijn, en wat na een jaar daarvan de ongekwalificeerde uitstroom on- der niet-leerplichtigen is (leerplichtige jongeren die niet meer in het onderwijs zitten, noemen we spijbelaars). Waar de Labour Force Survey werkt met een noemer die bestaat uit alle jongeren in de leeftijdsgroep 18 tot 24 jaar, is de noemer in de administratieve data het aantal gekwalificeerde en ongekwalificeerde jongeren in een schooljaar.

Deze administratieve gegevens laten zien dat het vroegtijdig schoolverlaten in centrumsteden aan- zienlijk groter is dan in de rest van het Vlaamse Gewest. Zo verliet in Antwerpen een op vier leer- lingen het middelbaar onderwijs zonder een kwa- lificatie, terwijl in Gent bijna 17% van de jonge- ren zonder diploma het onderwijs uitstromen. Het vroegtijdig schoolverlaten in het Beroepsonderwijs (BSO) en Deeltijds Beroepsonderwijs (DBSO) is ook aanzienlijk groter dan in de andere richtingen.

Meer specifiek toont tabel 1 dat in 2010 een op vijf leerlingen het BSO en een op twee leerlingen het DBSO verlieten zonder een kwalificatie. Voor de andere richtingen is dit percentage aanzien- lijk lager, namelijk 3% in het Algemeen Secundair Onderwijs (ASO), 8% in het Technisch Secundair Onderwijs (TSO) en 14,1% in het Kunstsecundair Onderwijs (KSO).

Figuur 1.

Arbeidspositie van vroegtijdig schoolverlaters in België

2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

Jaar 14

10 12

8 6 4 2 0

VSV, werkzaam, en werkloos (%)

Totaal vsv Werkzaam Werkloos Bron: Eigen samenstelling op basis van Eurostat (2016)

(3)

Tabel 1.

Vroegtijdig schoolverlaten per richting middelbaar onderwijs

ASO TSO KSO BSO DBSO

Totaal aan- tal leerlin- gen

119 646 93 504 5 716 65 166 7 149

Vroegtijdig schoolver- laters (n)

3 534 7 520 808 13 378 43 177

Vroegtijdig schoolver- laters (%)

3,0 8,0 14,1 20,5 56,7

Bron: Eigen samenstelling op basis van Van Landeghem, De Fraine, Gielen, & Van Damme (2014)

De oververtegenwoordiging van vroegtijdig school- verlaters in BSO en DBSO is te merken in de meeste landen van de EU-28. Specifiek voor Vlaan- deren kan het watervalsysteem een verklaring bie- den, waarin jongeren met een groter risico op vsv (bijvoorbeeld door zittenblijven, demotivatie voor onderwijs, beperkte betrokkenheid door ouders, veelvuldig veranderen van school) een negatieve keuze voor het DBSO maken. De Europese Com- missie hamert dan ook op een goed functionerend (deeltijds) beroepsonderwijs om vsv te vermin- deren. Dit wordt bevestigd door de zogenaamde Brugge Mededeling over een Versterkte Europese Coöperatie in het Beroepsonderwijs die aangeeft dat “Beroepsonderwijs zou zijn rol moeten spelen in het bereiken van de twee Europa 2020 doelstellin- gen vooropgesteld in het onderwijs, met name – tot 2020 – om het percentage vroegtijdig schoolverlaten uit het middelbaar onderwijs te reduceren tot 10%

en om het aandeel 30-34-jarigen die het hoger on- derwijs hebben voltooid te verhogen tot ten minste 40%.” (Europese Commissie, 2011, p. 5).

Het is dus duidelijk dat er nog ruimte is voor verdere verbetering in het (deeltijds) beroepsonderwijs om het hoofd te bieden aan het vroegtijdig schoolverla- ten. Dit artikel stelt een aantal maatregelen voor die op basis van het huidig onderzoek het vsv in het (deeltijds) beroepsonderwijs lijken te verminderen.

Het artikel is als volgt gestructureerd. Eerst worden de oorzaken van vsv opgesomd die specifiek gel- den voor het (deeltijds) beroepsonderwijs. Daarna bespreken we de maatregelen die al genomen zijn

om het vsv in BSO en DBSO te bestrijden. Ten slot- te zullen we, op basis van het vsv-beleid in andere landen, zes nieuwe maatregelen aanbevelen.

Oorzaken van vroegtijdig

schoolverlaten in het (deeltijds) beroepsonderwijs

Figuur 2 structureert de oorzaken van vsv in het (deeltijds) beroepsonderwijs in drie groepen, na- melijk achtergrondkenmerken van de leerling, or- ganisatie van het (deeltijds) beroepsonderwijs, en de arbeidsmarkt (Europese Commissie, 2014). Bo- vendien is vsv vaak het resultaat van een lang pro- ces van demotivatie voor het onderwijs, en is het niet duidelijk wat de fundamentals en de tweede- ronde-effecten zijn. We kunnen dus veronderstellen dat verschillende factoren samen een rol spelen om tot de uiteindelijke beslissing tot vsv te komen.

De eerste observatie is een correlatie tussen vroeg- tijdig schoolverlaten en individuele achtergrond- kenmerken van leerlingen. Zo verlaten jongens het beroepsonderwijs met ongeveer drie procentpun- ten meer dan meisjes (Cabus & De Witte, 2011). Dit effect verdwijnt eenmaal (vaak niet geobserveerde) motivatieverschillen tussen jongens en meisjes in aanmerking worden genomen (De Witte & Rogge, 2013). Bovendien is het effect van geslacht op vsv in het (deeltijds) beroepsonderwijs sterk afhanke- lijk van de mate waarin een beroep als mannelijk of vrouwelijk wordt beschouwd.

Aan de andere kant spelen socio-economische ken- merken een rol. Allochtonen hebben een grotere kans op vroegtijdig schoolverlaten dan autochto- nen. De redenen omvatten taalproblemen, weinig begrip van het onderwijssysteem, maar ook, in de Belgische context, discriminatie op de arbeidsmarkt (Baert, 2013). In Wallonië echter, verlaten alloch- tonen in mindere mate het (deeltijds) beroepson- derwijs dan autochtonen (Europese Commissie, 2014). Anderzijds kan armoede de beslissing om het (deeltijds) beroepsonderwijs te verlaten beïnvloe- den (Europese Commissie, 2014). In België bevindt 14,6% van de bevolking zich onder de armoede- grens, waarbij kinderen uit deze families oververte- genwoordigd zijn in het (deeltijds) beroepsonder- wijs (Belgische Federale Overheid, 2015).

(4)

De tweede oorzaak van het vroegtijdig schoolverla- ten is de specifieke structuur van het (deeltijds) be- roepsonderwijs. Ten eerste is (deeltijds) beroepson- derwijs vaak een negatieve keuze en genieten deze opleidingen een negatief imago. Jongeren beginnen in het ‘watervalsysteem’ hun studieloopbaan vaak in een richting die als ‘superieur’ wordt aanzien, waarna ze geleidelijk beginnen af te dalen. Het (deeltijds) beroepsonderwijs geniet ook van een eerder negatief imago. Hierdoor voelen de jongeren zich vaak ‘niet goed genoeg’, wat hun academisch zelfvertrouwen niet ten goede komt. De negatieve keuze, samen met een negatief imago van BSO- en DBSO-richtingen kunnen dan voor een vicieuze cirkel zorgen: jongeren die al gedemotiveerd zijn voor het onderwijs komen terecht in (deeltijdse)

beroepsopleidingen met een lager prestige waar- door ze nog meer gedemotiveerd raken en uitein- delijk het onderwijs verlaten (Europese Commissie, 2014).

Ten tweede zijn de verwachtingen van jongeren vaak niet in lijn met de werkelijke inhoud van de (deeltijdse) beroepsopleidingen. Jongeren onder- schatten het theoretisch gedeelte dat met veel beroe- pen gepaard gaat. Bijgevolg geraken jongeren door de hoeveelheid wiskunde, talen of chemie verward over het werk waartoe een programma werkelijk leidt. Bovendien zijn sommige beroepen technisch complex en zijn de werkomstandigheden zwaar.

Door dit verschil in de verwachtingen van jonge- ren en de werkelijke inhoud van de opleiding raken Figuur 2.

Determinanten van vroegtijdig schoolverlaten in het (deeltijds) beroepsonderwijs

Achtergrond- Kenmerken

• Geslacht

• Etniciteit

• Armoede

Vroegtijdig schoolverlaten

Structuur van het (deeltijds) beroepsonderwijs

• Negatieve keuze

• Negatief imago

• Inhoud van de opleiding

• Zittenblijven

Arbeidsmarkt

• Groenpluk

• Economische situatie

Bron: Eigen samenstelling op basis van Europese Commissie (2014)

(5)

sommige leerlingen ontmoedigd en verlaten ze het middelbaar onderwijs vroegtijdig (Europese Com- missie, 2014).

Ten derde is zittenblijven een belangrijke determi- nant van het vroegtijdig schoolverlaten. Dit is het geval in alle richtingen, maar is vooral uitdrukkelijk in het (deeltijds) beroepsonderwijs waar het zitten- blijven het meest voorkomt. Een op zes BSO leer- lingen is minstens een keer blijven zitten, terwijl dit het geval is voor slechts een op twintig leerlingen in het ASO (European Centre for the Development of Vocational Training, 2014). Het onderzoek van Lamote (2013) toont dat de kans op vroegtijdig schoolverlaten 2,5 keer groter is als een leerling uit het secundair onderwijs blijft zitten. Tabel 2 toont dat naarmate meer vertraging wordt opgelopen, de kans op vroegtijdig schoolverlaten in het BSO steeds groter wordt voor zowel jongens als meis- jes. Het vormen van domeinscholen waar er een betere oriëntatie van leerlingen kan gebeuren, is mogelijk een oplossing om het zittenblijven sterk te verminderen.

De laatste oorzaak van het vroegtijdig schoolver- laten is de arbeidsmarkt. Ten eerste is er de zoge- naamde ‘groenpluk’ (Vlaams Ministerie van Onder- wijs en Vorming, 2012). Studenten zoeken in het (deeltijds) beroepsonderwijs al in hun laatste jaar naar een job. In het geval ze werk vinden, kun- nen ze beslissen dat een diploma geen verdere voordelen kan opleveren en verlaten ze het onder- wijs vroegtijdig. Bovendien zijn (D)BSO-leerlingen

aantrekkelijk voor de werkgevers aangezien ze aan de ene kant al over voldoende vaardigheden be- schikken, en aan de andere kant goedkoper zijn dan de gekwalificeerde arbeidskrachten. Ten twee- de speelt de economische situatie een rol. Indien de economische situatie ongunstig is, zoals tijdens een economische crisis, zullen jongeren moeilijker een job vinden en dus langer op school blijven (Van Landeghem, 2012). Het is dus duidelijk dat zowel de push- (achtergrondkenmerken, organisa- tie van het (deeltijds) beroepsonderwijs) als de pul- lfactoren (arbeidsmarkt) kunnen leiden tot vroeg- tijdig schoolverlaten (Europese Commissie, 2014).

Huidig vsv-beleid in het (deeltijds) beroepsonderwijs

Op 27 september 2013 heeft de Vlaamse Regering het Actieplan Vroegtijdig Schoolverlaten goedge- keurd (Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vor- ming, 2012). Hoewel dit actieplan doelt op het ver- minderen van het vroegtijdig schoolverlaten in alle onderwijsvormen, hebben een aantal maatregelen vooral effect op het (deeltijds) beroepsonderwijs.

Deze zijn weergegeven in figuur 3.

Ten eerste wordt een databundel opgesteld met vsv-gegevens die aan de scholen en Syntra ter be- schikking wordt gesteld. Zo krijgen de scholen en Syntra een beter inzicht in de vsv-problematiek.

Dit is volgens Cabus en De Witte (2014) van be- lang aangezien ze aantonen dat slechts door een

Tabel 2.

Kans op vroegtijdig schoolverlaten vanuit BSO en zittenblijven

Jongens Meisjes

Vertra- ging

Leerjaar Leerjaar

0

3 4 5 6 3 4 5 6

1 2 3 4 5

45%

46%

43%

32%

24% 20%

12%

4%

7%

14%

43%

24%

13%

4%

6%

11%

14%

13%

17%

27%

25%

16%

25%

37%

50%

37%

70%

18%

19%

39%

27%

28%

29%

30%

Bron: Van Landeghem en Van Damme (2011)

(6)

volwaardig registratiesysteem een effectief vsv-be- leid kan worden gevoerd. Meten is weten. Als scho- len hun vsv-gegevens ook willen delen met elkaar, kunnen ze zich onderling benchmarken en leren van de scholen die beter presteren.

Ten tweede is er een evaluatie van het stelsel van Leren en Werken, waarin jongeren de leercompo- nent kunnen combineren met werkplekleren. Bo- vendien is stage in Vlaanderen verplicht in het eer- ste, tweede en derde leerjaar van de derde graad beroepssecundair onderwijs. Zo kunnen jongeren al kennis maken met het beroep, waardoor hun verwachtingen meer in lijn zijn met de werkelijke inhoud van de opleiding.

Ten derde werd sinds 2002 het systeem van ‘flexi- bele leerwegen’ ingevoerd waarbij de klassenraad kan besluiten om in het eerste jaar van elke graad leerlingen over te laten gaan naar het volgend jaar ongeacht de opgelopen tekorten. Hoewel het in de praktijk weinig wordt toegepast, zou dit een effec- tieve maatregel kunnen zijn om het zittenblijven, en de bijhorende hoge kans op vroegtijdig school- verlaten, te verminderen. In het verlengde hiervan wordt ook studentenbegeleiding aangeboden aan leerlingen in BSO- en DBSO-richtingen die tekenen van vsv vertonen, zoals bijvoorbeeld spijbelen.

Ten slotte wordt in Vlaanderen het tweedekans- onderwijs aangeboden om de jongeren die het onderwijs al hebben verlaten een kans te ge- ven tot het behalen van een kwalificatie. Via dit

tweedekansonderwijs hebben deze vroegtijdig schoolverlaters een grotere kans om een job te vin- den. Bovendien wordt ook jobcoaching voorzien eenmaal deze jongeren werk hebben gevonden.

Alternatieve maatregelen

Gegeven dat 50% van de DBSO-leerlingen en 20%

van de BSO-leerlingen niet over een diploma zal beschikken, is er nog meer werk aan de winkel.

Maatregelen die hun effectiviteit bewezen hebben in het buitenland kunnen als inspiratie dienen. In figuur 4 onderscheiden we zes aanbevelingen voor het (deeltijds) beroepsonderwijs. Het is belangrijk om op te merken dat sommige maatregelen die niet specifiek voor BSO en DBSO ontwikkeld zijn ook kunnen bijdragen tot vsv-reductie. De algemene vsv-maatregelen zijn beschreven in De Witte en Mazrekaj (2015).

Ten eerste beschikt Vlaanderen over een uitge- breide databank met informatie rond vroegtijdig schoolverlaten, maar niet over de kwalitatieve gegevens. Bijgevolg is het moeilijk om te achter- halen welke factoren het meest bijdragen tot het vroegtijdig schoolverlaten. Vlaanderen zou kun- nen leren van Frankrijk, Malta en Schotland die op basis van vragenlijsten vroegtijdig schoolverlaters bevragen naar zowel de redenen om het onderwijs te verlaten als naar hun ervaringen bij het zoeken naar werk. Hierdoor zouden beleidsmakers een beter inzicht krijgen in deze problematiek.

Figuur 3.

Huidig vsv-beleid in het (deeltijds) beroepsonderwijs

Databundel Leren en Werken Flexibele leerwegen Tweedekansonderwijs

Bron: Eigen samenstelling op basis van het Actieplan Vroegtijdig Schoolverlaten (Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, 2012)

(7)

Ten tweede staat, ondanks de inspanningen aan- gehaald in het actieplan, de flexibiliteit van de (deeltijdse) opleidingen niet op punt. Hierbij kan Vlaanderen het voorbeeld volgen van Duitsland, Nederland en Finland die transitionele program- ma’s organiseren. Meer bepaald kunnen studen- ten verschillende beroepsopleidingen uitproberen, bedrijven bezoeken en training volgen voordat ze zelf aan een volwaardige opleiding beginnen. Dit soort programma’s helpt studenten om meer infor- matie te krijgen over de verschillende opleidingen en beroepen, maar ook om hun eigen zwaktes en sterktes te achterhalen. Zo hebben ze minder kans om een verkeerde keuze te maken en bijgevolg het onderwijs vroegtijdig te verlaten.

In het verlengde hiervan, kan Vlaanderen ook le- ren van de Belgische Duitstalige Gemeenschap en

Denemarken die pre-stage programma’s organise- ren. Voor jongeren die geen stageplaats kunnen vinden, worden speciale workshops en training ge- organiseerd om ervoor te zorgen dat jongeren niet gedemotiveerd worden voordat ze werkelijk aan een stage kunnen beginnen.

Een vierde maatregel bestaat in het bijstellen van incentives. Ten eerste moeten scholen worden ge- incentiveerd. In Frankrijk zijn schoolhoofden for- meel aansprakelijk voor het vsv van hun studen- ten. Ze moeten aan de ene kant ervoor zorgen dat studenten het onderwijs niet vroegtijdig verlaten en aan de andere kant ook zorgen voor hun ver- dere loopbaan ingeval ze toch een vsv’er worden.

Nederland gaat zelfs een stap verder en bestraft onderpresterende beroepsscholen met een boete ingeval ze niet over een actieplan beschikken om Figuur 4.

Aanbevelingen voor het (deeltijds) beroepsonderwijs op basis van andere landen

Kwalitatief onderzoek

Frankrijk

Malta

Schotland Finland

Finland

Noorwegen Slovenië

Italië Portugal

Noord-Ierland

Litouwen

Zweden

Wales Nederland

Duitsland

Duitsland

Ierland Transitionele

programma’s

Pre-stage programma’s

Bijstellen van incentives

Denemarken België (Duitstalige Gemeenschap)

Frankrijk

Spanje Tsjechië Specifiek beleid voor groepen met een hoog vsv-risico

Litouwen Letland Estland Slovenië Hongarije Luxemburg Kwaliteit van de

begeleiding

Bron: Eigen samenstelling op basis van Europese Commissie (2014)

(8)

het vsv te bestrijden. Ten tweede kunnen onderne- mingen worden geïncentiveerd. In Duitsland, Ier- land, Finland en Noorwegen krijgen bedrijven sub- sidies om stagiairs aan te trekken. Noord-Ierland gaat een stap verder en beloont ondernemingen als de stagiairs een jaar succesvol beëindigen. Ten derde kunnen financiële beloningen worden aan- geboden aan de stagiairs zelf. In Litouwen krijgen stagiairs een financiële bonus ingeval ze de stage bijwonen en goed worden geëvalueerd. In Zweden daarentegen, krijgen alle studenten een bepaald geldbedrag. Dit wordt dan ingehouden ingeval de student een teken van vsv vertoont zoals bijvoor- beeld spijbelen.

Een vijfde maatregel bestaat in een specifiek be- leid voor groepen met een hoog risico op vsv. In Vlaanderen worden alleen speciale maatregelen genomen voor studenten met een leerstoornis die zich in het Bijzonder Secundair Beroepsonder- wijs (BuSO OV3) kunnen inschrijven. In Tsjechië, Spanje, Portugal, Italië en Slovenië daarentegen worden ook speciale maatregelen genomen voor studenten met een lage socio-economische status en migranten. Deze leerlingen zijn oververtegen- woordigd in het (deeltijds) beroepsonderwijs en worden met andere moeilijkheden geconfronteerd dan leerlingen met een leerstoornis. Bijgevolg is een pasklare benadering aangewezen. Een voor- beeld hiervan is het beroemde Sloveense ‘Project Learning for Young Adults’ (PLYA). Dit project zorgde ervoor dat 40% van de vroegtijdige school- verlaters hun scholing hebben hervat en 24% werk hebben gevonden. Bijgevolg kreeg dit programma de ‘European Regional Champions’-prijs voor het beste sociaal beleid in de EU (Investing in your future, 2016).

De laatste maatregel omsluit de kwaliteit van de begeleiding van studenten met een hoog risico op vsv. Hoewel een algemene begeleiding voor leer- lingen die het onderwijs dreigen te verlaten wel de- gelijk bestaat in Vlaanderen, worden de leerkrach- ten hiervoor niet specifiek opgeleid. In Luxemburg, Hongarije, Slovenië en de drie Baltische landen is het bestrijden van het vroegtijdig schoolverlaten een belangrijk onderdeel van de leerkrachtenop- leiding. Wales gaat zelfs een stap verder en bepaalt formele standaarden voor leerkrachten om de snel- le identificatie van studenten met een hoog risico op vsv te ondersteunen.

Besluit

Vroegtijdig schoolverlaten is een probleem voor zowel de studenten zelf als voor de hele samen- leving. Hoewel in Vlaanderen het percentage vsv aanzienlijk is verminderd, is dit probleem nog al- tijd pertinent in BSO- en DBSO-opleidingen. Meer bepaald verlaten respectievelijk een op vijf en een op twee studenten het BSO en het DBSO vroeg- tijdig. We pleiten er voor om nieuwe, alternatieve maatregelen te implementeren die het vsv kunnen verminderen. Hiervoor zoeken we inspiratie in het buitenland.

Een goed vsv-beleid is immers de investering waard. Volgends de recente berekeningen in Ne- derland en Canada verdient elke euro aan vsv- beleid zich op termijn respectievelijk zes tot acht keer terug. Gegeven dat deze schattingen gemaakt zijn voor alle onderwijsvormen samen, kan veron- dersteld worden dat de terugverdieneffecten nog groter zijn voor leerlingen uit het beroeps- en het deeltijds beroepsonderwijs.

Kristof De Witte

KU Leuven; Universiteit Maastricht Deni Mazrekaj

KU Leuven

Bibliografie

Baert, S. (2013). Do Employers Discriminate Less if Vacan- cies Are Difficult to Fill? Evidence from a Field Experi- ment. Faculty of Economics and Business Administra- tion, Ghent University, Working Paper 2013/830.

Belgische Federale Overheid. (2015). SILC-indicato- ren 2004-2014. Opgehaald uit http://statbel.fgov.

be/nl/modules/publications/statistiques/arbeids- markt_levensomstandigheden/sILC_-_indicato- ren_2004_-_2014.jsp

Black, S. E., Devereux, P. J., & Salvanes, K. G. (2008).

Staying in the Classroom and out of the maternity ward? The effect of compulsory schooling laws on teenage births. The Economic Journal, 118, 1025-1054.

Bridgeland, J. M., DiIulio, J. J., & Morison, K. B. (2006).

The Silent Epidemic: Perspectives on High School Dro- pouts. Washington, DC: Civil Enterprises.

Cabus, S. J., & De Witte, K. (2011). Does school time mat- ter? On the impact of compulsory education age on

(9)

school dropout. Economics of Education Review, 30, 1384-1398.

Cabus, S. J., & De Witte, K. (2014). The Effectiveness of Active School Attendance Interventions to Tackle Dro- pout in Secondary Schools – A Dutch Pilot Case. Em- pirical Economics. In de pers.

De Witte, K., & Rogge, N. (2013). Dropout from Secon- dary Education: all’s well that begins well. European Journal of Education, 48, 131-149.

De Witte, K., & Mazrekaj, D. (2015). Vroegtijdig schoolver- laten: meer ambitie nodig om een verloren generatie te vermijden. Itinera Institute Analysis 2015/4, pp.32.

European Centre for the Development of Vocational Trai- ning. (2014). Early leaving from vocational education and training – Belgium. Brussels: Cedefop.

European Foundation for the Improvement of Living and Working Conditions. (2012). Young people and NEETs in Europe: First Findings. Dublin: Eurofound.

Europese Commissie. (2011). The Bruges Communiqué on enhanced European Cooperation in Vocational Edu- cation and Training for the period 2011-2020. Brus- sel: Europese Commissie.

Europese Commissie. (2014). Tackling Early Leaving from Education and Training in Europe: Strategies, Policies and Measures – Eurydice and Cedefop Report. Brussel:

Europese Commissie.

Eurostat. (2016). Education and Training – Database.

Opgehaald uit http://ec.europa.eu/eurostat/web/edu- cation-and-training/data/database.

Investing in your future. (2016). Project learning for young adults (PLYA). Opgehaald uit http://www.eu-skladi.

si/funds/best-practices/op-ropi/project-learning-for- young-adults-plya.

Lamote, C. (2013). Less successful pathways through secon- dary school studies on grade retention and early school leaving. Doctoraatsproefschift. Leuven: KU Leuven.

Oreopoulos, P. (2007). Do dropouts drop out too soon?

Wealth, health and happiness from compulsory school- ing. Journal of Public Economics, 91, 2213 – 2229.

Rumberger, R. W. (2011). Dropping Out: Why Students Drop Out of High School and What Can Be Done About It. Cambridge, Massachussetts and London, England:

Harvard University Press.

Van Landeghem, G. (2012). Vroege schoolverlaters in Vlaanderen tot 2010. Een analyse van de invloed van de financieel-economische crisis van 2008. Leuven:

Steunpunt SSL, rapport nr. SSL/2012.01/1.2.0.

Van Landeghem, G., & Van Damme, J. (2011). Vroege schoolverlaters uit het voltijds beroepsonderwijs: Ver- trekpunt voor een gedifferentieerde aanpak. Leuven:

Steunpunt SSL, rapport nr. SSL/0D1/2009.39.

Van Landeghem, G., De Fraine, B., Gielen, S., & Van Damme, J. (2014). Hoeveel vroege schoolverlaters heeft deze school? Een nieuwe indicator waarin elke leerling meetelt. Leuven: Steunpunt SSL, rapport nr. SSL/2014.03/1.2.0.

Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. (2012).

Actieplan Vroegtijdig Schoolverlaten. Opgehaald uit http://www.ond.vlaanderen.be/secundair/Actieplan_

Vroegtijdig_ Schoolverlaten_def.pdf

Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. (2015).

Vroegtijdig schoolverlaten in het Vlaams Secundair Onderwijs. Cijferrapport voor de schooljaren 2009- 2010 tot en met 2012-2013. Brussel.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In het landelijke thuiszitterspact 1 zijn doelstellingen verwoord voor de regionale aanpak van het thuiszitten, zoals de ambitie dat in 2020 geen enkel kind langer dan drie

De structuur van het aanbod aan deeltijds kunstonderwijs wordt geregeld via het Onderwijsdecreet II en de organisatiebesluiten van 31 juli 1990 in verband met het studieaanbod in

Het Fonds contacteert u tijdig voor een eventuele verlenging van de subsidie indien de jongere zijn opleiding het volgende schooljaar verder zet.. Als de

Sommige vrouwen die een miskraam krijgen, hebben geen last van deze klachten.. Ook zijn deze klachten niet altijd een teken van

Van Bockel: ,,Alleen als alle betrokken partijen - zorgaanbie- ders, gemeenten, woningcorpora- ties en het zorgkantoor - zich geza- menlijk inspannen, zullen er in 2040

Om uit deze ruime set de achtergrondken- merken te selecteren die écht relevant zijn voor vroegtijdig schoolverlaten (en dus een significant verschil maken tussen gekwalificeerde

De ‘combinatie werk en gezin/privé’ blijft voor de meeste vrouwen de belangrijkste reden om deeltijds te werken, maar nu gaat het hoofdzakelijk om ‘andere persoonlijke of

In de grote ziekenhui- zen is het deeltijds werken een fenomeen waar aandacht aan besteed moet worden, maar voor het oplossen van voorkomende knelpunten wordt veelal naar