Werkgroepopdrachten ‘Bedrijfseconomie’ DEEL B
Voorwoord
Beste student(e),
Voor u liggen de uitwerkingen van de voorgeschreven werkgroepopdrachten (week 5 t/m week 8) voor het vak ‘Bedrijfseconomie’. Onthoud echter dat deze uitwerkingen niet gezien kunnen worden als het correcte nakijkmodel. Deze uitwerkingen vormen slechts een aanvulling bij het leren. Lawbooks behoudt dan ook het recht de inhoud te bepalen en is niet aansprakelijk voor eventuele onjuistheid of onvolledigheid van de informatie. Lawbooks wenst u veel succes tijdens het lezen en een prettig cursusverloop.
Met vriendelijke groet,
Team Lawbooks
Inhoudsopgave
Week 5 Blz. 4
Week 6 Blz. 7
Week 7 Blz. 10
Week 8 Blz. 13
Week 5
Opgave 1*
1. Maak voor de onderneming een beginbalans, resultatenbegroting en een liquiditeitenbegroting en eindbalans. Gebruik hiervoor onderstaande schema’s.
Beginbalans op 1 januari 2002
Vaste activa: Eigen vermogen:
Inventaris € 112.000,00 Begin vermogen 02 € 60.000,00
Vlottende activa: Lang Vr.vermogen:
Voorraad auto’s € 32.400,00 Kort Vr.vermogen:
Kas € 10.000,00 Crediteuren € 82.800,00
RC-krediet € 11.600,00
Totaal € 154.400,00 Totaal € 154.400,00
Voorraad auto’s: voor de maanden januari en februari is reeds ingekocht, dus dit is zijn voorraad.
10% x 60.000 = 6.000 stuks van auto A voor een inkoopprijs van 60% x 5 = 3 euro, dus 6.000 x 3 = 18.000.
10% x 40.000 = 4.000 stuks van auto B voor een inkoopprijs van 60% x 6 = 3,60, dus 4.000 x 3,60 = 14.400. Dit bij elkaar opgeteld: 18.000 + 14.400 = 32.400.
Crediteuren: 0,45 x 112.000 = 50.400 (betaling van het pand) + 32.400 (betalen voor de auto’s) = 82.800.
Rekening courant krediet: wordt gebruikt als opvulling van het liquiditeitstekort. Wordt in de tekst niet gegeven, dus moet je berekenen door het verschil te nemen.
Resultatenbegroting 2002
Omzet € 540.000,00
Inkoopwaarde van de omzet € 324.000,00
Brutowinst € 216.000,00
Kosten
Huurkosten € 24.000,00
Afschrijvingen inventaris € 22.400,00 Salariskosten € 36.000,00 Overige kosten € 12.710,00 Interestkosten € 6.888,58 Netto winst € 114.001,42
Omzet: 60.000 x 5 + 40.000 x 6 = 540.000.
Inkoopwaarde van de omzet: 60.000 x 3 + 40.000 x 3,6 = 324.000.
Huur: 2.000 x 12 = 24.000.
Afschrijving inventaris: 20% x 112.000 = 22.400.
Salariskosten: 3.000 x 12 = 36.000.
Overige kosten: 1000 + 1020 + 1040 + 1060 + 1030 + 1030 + 1030 + 1030 + 1100 + 1100 + 1150 + 1120 = 12.710.
Interestkosten: Kan pas berekend worden als de liquiditeitsbegroting ingevuld is. Maar wordt uiteindelijk als volgt berekend: 3% x 53660 + 3% x 77504,90 + 3% x 65482,37 + 3% x 32972,18 = 6888,58.
Liquiditeitsbegroting 2002 per kwartaal
1e kwart. 2e kwart. 3e kwart. 4e kwart.
Beginsaldo kas € 10.000,00 € 10.000,00 € 10.000,00 € 10.000,00
Ontvangsten
Contante verkoop € 27.540,00 € 29.160,00 € 32.400,00 € 72.900,00 Verk. op rekening € 37.800,00 € 75.600,00 € 56.700,00 € 151.200,00 Totaal € 75.340,00 € 114.760,00 € 99.100,00 € 234.100,00
Uitgaven
Huur € 6.000,00 € 6.000,00 € 6.000,00 € 6.000,00
Inventaris € 50.400,00
Inkopen € 81.000,00 € 48.600,00 € 81.000,00 € 126.360,00 Salarissen € 9.000,00 € 9.000,00 € 9.000,00 € 9.000,00 Overige kosten € 3.060,00 € 3.120,00 € 3.160,00 € 3.370,00 Interest € - € 1.609,80 € 2.325,15 € 1.964,47 Totale uitgaven € 149.460,00 € 68.329,80 € 101.485,15 € 146.694,47 Verschil € 74.120,00- € 46.430,20 € 2.385,15- € 87.405,53 Eindsaldo kas € 10.000,00 € 10.000,00 € 10.000,00 € 10.000,00
Bijlenen/aflossen € 84.120,00- € 36.430,20 € 12.385,15- € 77.405,53 Beginsaldo bank € 11.600,00- € 95.720,00- € 59.289,80- € 71.674,95- Eindsaldo bank € 95.720,00- € 59.289,80- € 71.674,95- € 5.730,58
Gem. Banksaldo € 53.660,00- € 77.504,90- € 65.482,37- € 32.972,18-
Contante verkopen:
Kwartaal 1: 17% x 60.000 x 5 x 30% = 15.300. 17% x 40.000 x 6 x 30% = 12.240. 15.300 + 12.240 = 27.540.
Kwartaal 4: 45% x 60.000 x 5 x 30% = 40.500. 45% x 40.000 x 6 x 30% = 32.400. 40.500 + 32.400 = 72.900.
Verkopen op rekening :
Kwartaal 1: 10% x 60.000 x 5 x 70% = 21.000. 10% x 40.000 x 6 x 70% = 16.800. 21.000 + 16.800 = 37.800.
Kwartaal 4: 40% x 60.000 x 5 x 70% = 84.000. 40% x 40.000 x 6 x 70% = 67.200. 84.000 + 67.200 = 151.200.
Huur:
Kwartaal 1: 2.000 x 3 = 6.000.
Kwartaal 4: 2.000 x 3 = 6.000.
Inventaris: moet in jan en feb nog 45% van 112.000 betaald worden, dat is 50.400.
Inkopen:
Kwartaal 1: 4% + 6% + 7% + 8% x 60.000 x 3 = 45.000. 4% + 6% + 7% + 8% x 40.000 x 3,6 = 36.000. 45.000 + 36.000 = 81.000.
Kwartaal 4: 20% + 15% + 4% x 60.000 x 3 = 70.200. 20% + 15% + 4% x 40.000 x 3,6 = 56.160. 70.200 + 56.160 = 126.360.
Salarissen:
Kwartaal 1: 3.000 x 3 = 9.000.
Kwartaal 4: 3.000 x 3 = 9.000.
Overige kosten:
Kwartaal 1: 1000 + 1020 + 1040 = 3060.
Kwartaal 4: 1100 + 1150 + 1120 = 3370.
Interest:
Kwartaal 1: geen interestkosten van het vorige kwartaal, omdat het bedrijf pas op 1 januari 2008 is begonnen.
Kwartaal 4: 3% x 65482,37 = 1964,47.
Eindbalans op 31 december 2002
Vaste activa: Eigen vermogen:
Inventaris € 89.600,00 Begin vermogen 02 € 60.000,00 Vlottende activa: Winstsaldo 2002 € 114.001,42 Voorraad auto’s € 32.400,00 Lang Vr.vermogen:
Debiteuren € 56.700,00 Kort Vr. Vermogen
RC krediet € 5.730,58 Crediteuren € 19.440,00 Kas € 10.000,00 Nog te bet. interest € 989,17 Totaal € 194.430,58 Totaal € 194.430,58
Inventaris: 80% x 112.000 = 89.600.
Voorraad auto’s: al van januari en februari in voorraad in december, dus 10% x 60.000 x 3
= 18.000 + 10% x 40.000 x 3,6 = 14.400. 18.000 + 14.400 = 32.400.
Debiteuren: 15% x 60.000 x 5 x 70% + 15% x 40.000 x 6 x 70% = 56.700.
Crediteuren: 6% x 60.000 x 3 + 6% x 40.000 x 3,6 = 19.440.
Nog te betalen interest : 3% x 32.972,18 = 989,17.
2. Als alleen contante verkoop een gevolgen zou hebben voor het aantal verkochte auto’s.
Dan geld eerder ontvangen, minder krediet nodig, minder interestkosten, meer winst.
3. Afschrijvingspercentage omhoog, meer kosten, lagere winst
Opgave 2*
a) Nettowerkkapitaal = 970 – 428 = 542
Nettowerkkapitaal is positief, de onderneming is in staat om met de vlottende activa de vlottende passiva te betalen en houdt dan voldoende vlottende activa over.
b) RTV = ((0.20 * 1930) / (0.5 * (2690 + 2870))) * 100 = 13.88%
RVV = (166 / (0.5 * ((1000 + 30 + 50 + 260) + (1000 + 40 + 40 + 220 + 88 + 80)))) * 100 = 11.82%
RTV > RVV, er is sprake van een positieve hefboomwerking.
c) Emissieprijs = 50 * 300% = 150.-
Aandelenvermogen: (+)500,000 ---> Nieuwe saldo = 1,300,000 Agioreserve: (+)1,000,000 ---> Nieuwe saldo = 1,250,000 Kas en giro: (+) 1,500,000 ---> Nieuwe saldo = 2,070,000
d) Door de plaatsing veranderd de verhouding tussen EV en VV. De emissie heeft dus wel degelijk invloed op de rentabiliteitscijfers.
Week 6
Opgave 1*
a. Na twee jaar is (850.000 + 800.000) 1650000 terugverdiend, na 3 jaar (-2000.000 + 850.000 + 800.000 + 775.000 = 425.000) is het volledige bedrag terugverdiend.
b. Toekomstige geldstromingen hebben niet dezelfde waarde nu, het is je in de toekomst minder waard (daar draait het om).
850.000/1,06 + 800.000 / 1,06^2 + 775.000 / 1,06^3 = 801887 + 711997 + 650705
= 2,164,589. Dus economische terugverdientijd is ook 3 jaar, dan heb je ook meer dan 2 miljoen terugverdiend.
c. NCW = 801890 + 711990 + 650700 – 2000000 = 164580 Jaar 1: 850.000 / 1,06^1 = 801890,-
Jaar 2: 800.000 / 1,06^2 = 711990,- Jaar 3: 775.000 / 1,06^3 = 650700,- d. ja, want NCW is positief.
Indien de netto contante waarde van een project positief is, komt het in principe voor uitvoering in aanmerking, omdat de rentabiliteit dan groter is dan de
gemiddelde vermogenskostenvoet. Tegen je investering van 2 miljoen, ontvang je meer terug.
e. Interne rentevoet is > 6%, punt waarbij investering gelijk is aan contante waarde cashflow. Bij 6 % is NCW 164.500 dus IR > 6 %.
Interne rentevoet is je maximale rendementseis die je kan stellen aan dit project.
Als we 6% hadden kwamen we op een positieve NCW uit (zie vorige vraag).
NCW is positief dus R > 6%. Bij een positieve NCW dan is de interne rentevoet hoger dan de rendementseis die gesteld wordt. Wanneer de NCW nul wordt, dan heb je je maximale rendementseis behaald.
Opgave 2*
I Onjuist: juist hoger, rentabiliteit project moet groter zijn dan vermogensverschaffers als vergoeding eisen.
In het algemeen kan worden gezegd dat een project voor uitvoering in aanmerking komt, indien de interne rentabiliteit van het project groter is dan de
vermogenskostenvoet van de onderneming.
II Onjuist: bijvoorbeeld 2 project even rendabel maar project A 2 keer zo groot als B. IR gelijk, NCW A = NCW B. Ligt ook aan het investeringsbedrag.
Door je investeringsbedrag en wat boven de streep staat (dus je opbrengsten) kan
verschil maken in de NCW.
III Juist: bij opgave 1 hebben we gezien dat NCW positief is, dus interne rentevoet is hoger dan 6%.
IV juist: economische terugverdientijd methode kijkt alleen wanneer investering is terugverdiend.
Opgave 3*
t=0 1 2 3 4 5
-300.000 -150.000 + 40.000
+ 80.000 + 120.000 +140.000 +150.000 +100.000
NCW = - 300.000 - 70.000 / 1,081 +120.000 / 1,082 +140.000 /1,083 + 150.000 /1,084 + 140.000 /1,085 = 54.739,-.
Interne rentevoet ligt hoger dan 8%, want NCW is positief.
Je hebt liever 100,- nu dan 100,- in de toekomst, omdat als je 100,- in de toekomst krijgt is het eigenlijk maar 98,-. Omdat je die 100,- ook op de bank had kunnen zitten voor een rente.
Opgave 4*
a. Kasstroom jaar 1: -25.000.000 + 6.000.000 – 500.000 = -19.500.000
b. Omzet € 6.000.000
Afschrijving € 3.000.000 Onderhoudskosten € 500.000 Winst € 2.500.000
Afschrijving = (- 25.000.000 – 10.000)/5 = -3.000.000.
Afschrijvingen zijn geen uitgaven, maar wel kosten.
c. NCW = - € 25.000.000 +
5.500.000 5.500.000 5.500.000 5.500.000 15.500.000
+ + + + = € 3.765.737,18
1,08 (1,08)2 (1,08)3 (1,08)4 (1,08)5
d. Hoger, want de NCW is positief. Bij de interne rentevoet is de NCW gelijk aan 0.
e. Door het vereiste rendement te verhogen, want dan wordt je NCW lager.
Opgave 5*
88 x + ? x = 200 88 / 1,1 = 80
80 + ? x 1/1,1^2 = 200
? x = 120
? = 120 x1,12 = 145,2
Bij een rentabiliteit van 10 % is de som van de contante waarden van de cashflows gelijk aan de begininvestering. Bij de interne rentevoet is de NCW dus nul.
Opgave 6*
a. Groei van voorraad, afname crediteuren. Werkkapitaal = vlottende activa – kortlopend vreemd vermogen.
b. Jaar 0 Jaar 1 Jaar 2 Jaar 3 Jaar 4
- 40.000 + 40.000 + 30.000 + 20.000 + 10.000 - 8.000 - 16.000 - 12.000 - 8.000 - 4.000
- 48.000 + 24.000 + 18.000 + 12.000 + 6.000 + 8.000 + 14.000 c.
NPV = - 48.000 +
= - 48.000 + 21.818,18 + 14.876,03 + 9.015,78 + 9.562,19 = 7272,18
d. Ja, indien de netto contante waarde van een project positief is, komt het in principe in aanmerking voor uitvoering, omdat de rentabiliteit dan groter is dan de gemiddelde vermogenskostenvoet.
e. Hogere r, dus door het vereiste rendement te verhogen.
Opgave 7
a. TVT project A: 2,78 = 3 jaar
Na 2 jaar is er 4.000 + 9.000 = 13.000 euro ontvangen. Er moet dus nog 7.000 euro worden ontvangen om het bedrag gelijk te hebben aan het investeringsbedrag.
Echter wordt er in jaar 3 9.000 ontvangen. Dit houdt in dat het nog 7.000 / 9.000 x 12maanden = 9 maanden duurt. Dus 2 jaar en 9 maanden, afgerond 3 jaar.
b. GBR= gemiddelde netto geldontvangst / gemiddeld geïnvesteerd vermogen x 100%.
gem. winst = 6600 – (20.000/5) = 2600 gem. geinv. Verm. = (20.000 + 0)/ 2 = 10.000 GBR project B: ( 2.600 / 10.000 ) = 26%
c. NCW C = 7000 / 1,1 + 7000 / 1,1^2 + 7000 / 1,1^3 + 7000 x 1,1^4= 22.189,05.
22.189,05 – 20.000 = 2.189,05
d. Project A, hoogste NCW ook op andere criteria scoort deze goed.
e. discontovoet verhogen, dus door het vereiste rendement te verhogen. De NCW wordt lager.
Interne rentevoet blijft gewoon hetzelfde, ook al wordt rendementseis verhoogd.
Week 7
Opgave 1.
−0,25+0,30
a)
= 0,025 (= 2,5%)2
(Je verwacht dus in de toekomst 2,5% te verdienen met dit aandeel, gebaseerd op het rendement van het verleden).
b)
[(1−0,25)×(1+0,30)]1/2 − 1 =− 0,013 (-1,3%). Je hebt dus een gemiddeld verlies per jaar van 1,3%.c)
Met het meetkundig gemiddelde kan het gemiddelde gerealiseerde rendement worden bepaald. Dat bepaalt hoeveel je hebt verdiend of hebt verloren over de afgelopen jaren.NB: kijkt u daarentegen naar de toekomst en gaat u ervan uit dat de behaalde rendementen in de afgelopen twee jaar representatief zijn voor het verwachte rendement in het komende jaar, dan is het rekenkundig gemiddelde een goede inschatting van het te verwachten rendement.
Wanneer meetkundig? Als je het verleden observeert en je wilt weten hoeveel (in procenten) je gemiddeld per jaar hebt verdiend. Dus: kijkend naar verleden, bereken je meetkundig gemiddelde.
Wanneer rekenkundig? Als je naar de toekomst kijkt met een 1-jaars horizon: als een fondsmanager altijd 50% verdient of 50% verliest. Je beste inschatting voor komend jaar is dus of +50% of -50%, gemiddeld gezien dus 0%.
Opgave 2.
Rendementseis = risicovrije rente + beta(marktrendement – risicovrije rente) r = rf + β × [(rM) – rf ]
4% + 1.3(10% – 4%) = 11,8%
Bij een risicovrij aandeel is beta nul. Bij het marktrendement is beta 1. Als een aandeel heel erg fluctueert dan is beta > 1. Als een aandeel erg stabiel is, dan is beta < 1.
Opgave 3.
Zowel i als ii.
De intrinsieke waarde van een bedrijf dat groeit kan berekend worden = D1 / (r-g).
De intrinsieke waarde van een bedrijf dat niet groeit kan ook berekend worden = winst / r.
Opgave 4.
a)
r = rf + β × [(rM) – rf ] = 6% + 1.25(14% – 6%) = 16%g = 2/3 × 9% = 6%
D1 = Winst0 × (1 + g) × (1 – b) = €3(1.06) (1/3) = €1.06 V0 = D1 / r –g
V0 = 1,06 / (0.16−0.06) =
€ 10,60.
b)
Koers/winst per aandeel = €10.60/€3.00 = 3.53c)
PVGO = V0 – (winst / r) = $10.60 - ( 3 / 0,16)=−€8.15
De lage K/W verhouding en de negatieve PVGO komen door een matige REV (9%), die lager is dan het vereiste rendement (16%).
d)
Beta wordt 1/3.g wordt = 1/3 × 9% = 3%
Rendementseis: 6% + 1.25(14% – 6%) = 16% en D1
wordt: 3 × 1.03 × (2/3) = €2.06 Dus:
V0 = €2.06/(0.16 – 0.03) = €15.85
V0 neemt toe omdat het bedrijf meer uitbetaalt in plaats van herinvesteert tegen een laag rendement (lager dan r). Zodra de markt hier ook van op de hoogte is, zal de koers deze nieuwe waarde aannemen.
Opgave 5.
a) V0 = D1 / r −g
D1 = 0.5 × €2 = €1 = b × ROE g = 0.5 × 0.20 = 0.10
P0 = €10, is gelijk aan de intrinsieke waarde V0 (zoals vermeld in opgave)
10 = 1 / r - 0,1.
10 (r – 0,1) = 1 10r = 2.
R = 0,2 = 20%.
b) Aangezien r = REV, is de contante waarde van de toekomstige groeimogelijkheden (PVGO) nul:
Winst PVGO = V0 -
R 10 – (2/0,2) = 0.
V0 blijft altijd 10, ongeacht beta.
Dit is zo omdat R = REV.
c) Aangezien r = REV, wordt de koers niet beïnvloed door te snijden in het dividend en de extra winsten te herinvesteren.
Opgave 6.
R = 0,04 + 1,2 x (0,13 – 0,04) = 0,148 = 14,8%.
Opgave 7.
Tijd: 0 1 2 3 4
D t €1.0000 €1.2500 €1.5625 €1.953125 g 25.0% 25.0% 25.0% 5.0%
a)
Het dividend dat aan het einde van jaar 3 wordt betaald, is het begin van de dividendstroom die tot in het oneindige zal groeien met 5%. We kunnen daarom het constante groeimodel gebruiken aan het einde van jaar 2 om zo de intrinsieke waarde te kunnen berekenen voor dat moment. Deze moeten we nog wel 2 jaar verdisconteren, en daarbij dan nog de contante waarde van de dividenden in jaar 1 en jaar 2 optellen.De verwachte koers over 2 jaar is:
V2 = D3/(r – g) = €1.953125/(0.20 – 0.05) = €13.02
De contante waarde van deze verwachte koers is: €13.02/1.202 = €9.04 De contante waarde van de verwachte dividenden in jaar 1 en 2 is:
= €2.13
Dus, de intrinsieke waarde is: €9.04 + €2.13 = €11.17
b)
Verwacht dividendrendement = D1/P0 = €1.25/€11.17 = 0.112 = 11.2%NB: het huidige dividendrendement bedraagt D0/P0 = €1.00/€11.17 = 0.090 = 9.0%