• No results found

Werkgroepopdrachten Bedrijfseconomie DEEL B

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Werkgroepopdrachten Bedrijfseconomie DEEL B"

Copied!
16
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Werkgroepopdrachten ‘Bedrijfseconomie’ DEEL B

(2)

Voorwoord

Beste student(e),

Voor u liggen de uitwerkingen van de voorgeschreven werkgroepopdrachten (week 5 t/m week 8) voor het vak ‘Bedrijfseconomie’. Onthoud echter dat deze uitwerkingen niet gezien kunnen worden als het correcte nakijkmodel. Deze uitwerkingen vormen slechts een aanvulling bij het leren. Lawbooks behoudt dan ook het recht de inhoud te bepalen en is niet aansprakelijk voor eventuele onjuistheid of onvolledigheid van de informatie. Lawbooks wenst u veel succes tijdens het lezen en een prettig cursusverloop.

Met vriendelijke groet,

Team Lawbooks

(3)

Inhoudsopgave

Week 5 Blz. 4

Week 6 Blz. 7

Week 7 Blz. 10

Week 8 Blz. 13

(4)

Week 5

Opgave 1*

1. Maak voor de onderneming een beginbalans, resultatenbegroting en een liquiditeitenbegroting en eindbalans. Gebruik hiervoor onderstaande schema’s.

Beginbalans op 1 januari 2002

Vaste activa: Eigen vermogen:

Inventaris € 112.000,00 Begin vermogen 02 € 60.000,00

Vlottende activa: Lang Vr.vermogen:

Voorraad auto’s € 32.400,00 Kort Vr.vermogen:

Kas € 10.000,00 Crediteuren € 82.800,00

RC-krediet € 11.600,00

Totaal € 154.400,00 Totaal € 154.400,00

Voorraad auto’s: voor de maanden januari en februari is reeds ingekocht, dus dit is zijn voorraad.

10% x 60.000 = 6.000 stuks van auto A voor een inkoopprijs van 60% x 5 = 3 euro, dus 6.000 x 3 = 18.000.

10% x 40.000 = 4.000 stuks van auto B voor een inkoopprijs van 60% x 6 = 3,60, dus 4.000 x 3,60 = 14.400. Dit bij elkaar opgeteld: 18.000 + 14.400 = 32.400.

Crediteuren: 0,45 x 112.000 = 50.400 (betaling van het pand) + 32.400 (betalen voor de auto’s) = 82.800.

Rekening courant krediet: wordt gebruikt als opvulling van het liquiditeitstekort. Wordt in de tekst niet gegeven, dus moet je berekenen door het verschil te nemen.

Resultatenbegroting 2002

Omzet € 540.000,00

Inkoopwaarde van de omzet € 324.000,00

Brutowinst € 216.000,00

Kosten

Huurkosten € 24.000,00

Afschrijvingen inventaris € 22.400,00 Salariskosten € 36.000,00 Overige kosten € 12.710,00 Interestkosten € 6.888,58 Netto winst € 114.001,42

Omzet: 60.000 x 5 + 40.000 x 6 = 540.000.

Inkoopwaarde van de omzet: 60.000 x 3 + 40.000 x 3,6 = 324.000.

Huur: 2.000 x 12 = 24.000.

Afschrijving inventaris: 20% x 112.000 = 22.400.

Salariskosten: 3.000 x 12 = 36.000.

(5)

Overige kosten: 1000 + 1020 + 1040 + 1060 + 1030 + 1030 + 1030 + 1030 + 1100 + 1100 + 1150 + 1120 = 12.710.

Interestkosten: Kan pas berekend worden als de liquiditeitsbegroting ingevuld is. Maar wordt uiteindelijk als volgt berekend: 3% x 53660 + 3% x 77504,90 + 3% x 65482,37 + 3% x 32972,18 = 6888,58.

Liquiditeitsbegroting 2002 per kwartaal

1e kwart. 2e kwart. 3e kwart. 4e kwart.

Beginsaldo kas € 10.000,00 € 10.000,00 € 10.000,00 € 10.000,00

Ontvangsten

Contante verkoop € 27.540,00 € 29.160,00 € 32.400,00 € 72.900,00 Verk. op rekening € 37.800,00 € 75.600,00 € 56.700,00 € 151.200,00 Totaal € 75.340,00 € 114.760,00 € 99.100,00 € 234.100,00

Uitgaven

Huur € 6.000,00 € 6.000,00 € 6.000,00 € 6.000,00

Inventaris € 50.400,00

Inkopen € 81.000,00 € 48.600,00 € 81.000,00 € 126.360,00 Salarissen € 9.000,00 € 9.000,00 € 9.000,00 € 9.000,00 Overige kosten € 3.060,00 € 3.120,00 € 3.160,00 € 3.370,00 Interest € - € 1.609,80 € 2.325,15 € 1.964,47 Totale uitgaven € 149.460,00 € 68.329,80 € 101.485,15 € 146.694,47 Verschil € 74.120,00- € 46.430,20 € 2.385,15- € 87.405,53 Eindsaldo kas € 10.000,00 € 10.000,00 € 10.000,00 € 10.000,00

Bijlenen/aflossen € 84.120,00- € 36.430,20 € 12.385,15- € 77.405,53 Beginsaldo bank € 11.600,00- € 95.720,00- € 59.289,80- € 71.674,95- Eindsaldo bank € 95.720,00- € 59.289,80- € 71.674,95- € 5.730,58

Gem. Banksaldo € 53.660,00- € 77.504,90- € 65.482,37- € 32.972,18-

Contante verkopen:

Kwartaal 1: 17% x 60.000 x 5 x 30% = 15.300. 17% x 40.000 x 6 x 30% = 12.240. 15.300 + 12.240 = 27.540.

Kwartaal 4: 45% x 60.000 x 5 x 30% = 40.500. 45% x 40.000 x 6 x 30% = 32.400. 40.500 + 32.400 = 72.900.

Verkopen op rekening :

Kwartaal 1: 10% x 60.000 x 5 x 70% = 21.000. 10% x 40.000 x 6 x 70% = 16.800. 21.000 + 16.800 = 37.800.

Kwartaal 4: 40% x 60.000 x 5 x 70% = 84.000. 40% x 40.000 x 6 x 70% = 67.200. 84.000 + 67.200 = 151.200.

Huur:

Kwartaal 1: 2.000 x 3 = 6.000.

Kwartaal 4: 2.000 x 3 = 6.000.

(6)

Inventaris: moet in jan en feb nog 45% van 112.000 betaald worden, dat is 50.400.

Inkopen:

Kwartaal 1: 4% + 6% + 7% + 8% x 60.000 x 3 = 45.000. 4% + 6% + 7% + 8% x 40.000 x 3,6 = 36.000. 45.000 + 36.000 = 81.000.

Kwartaal 4: 20% + 15% + 4% x 60.000 x 3 = 70.200. 20% + 15% + 4% x 40.000 x 3,6 = 56.160. 70.200 + 56.160 = 126.360.

Salarissen:

Kwartaal 1: 3.000 x 3 = 9.000.

Kwartaal 4: 3.000 x 3 = 9.000.

Overige kosten:

Kwartaal 1: 1000 + 1020 + 1040 = 3060.

Kwartaal 4: 1100 + 1150 + 1120 = 3370.

Interest:

Kwartaal 1: geen interestkosten van het vorige kwartaal, omdat het bedrijf pas op 1 januari 2008 is begonnen.

Kwartaal 4: 3% x 65482,37 = 1964,47.

Eindbalans op 31 december 2002

Vaste activa: Eigen vermogen:

Inventaris € 89.600,00 Begin vermogen 02 € 60.000,00 Vlottende activa: Winstsaldo 2002 € 114.001,42 Voorraad auto’s € 32.400,00 Lang Vr.vermogen:

Debiteuren € 56.700,00 Kort Vr. Vermogen

RC krediet € 5.730,58 Crediteuren € 19.440,00 Kas € 10.000,00 Nog te bet. interest € 989,17 Totaal € 194.430,58 Totaal € 194.430,58

Inventaris: 80% x 112.000 = 89.600.

Voorraad auto’s: al van januari en februari in voorraad in december, dus 10% x 60.000 x 3

= 18.000 + 10% x 40.000 x 3,6 = 14.400. 18.000 + 14.400 = 32.400.

Debiteuren: 15% x 60.000 x 5 x 70% + 15% x 40.000 x 6 x 70% = 56.700.

Crediteuren: 6% x 60.000 x 3 + 6% x 40.000 x 3,6 = 19.440.

Nog te betalen interest : 3% x 32.972,18 = 989,17.

2. Als alleen contante verkoop een gevolgen zou hebben voor het aantal verkochte auto’s.

Dan geld eerder ontvangen, minder krediet nodig, minder interestkosten, meer winst.

3. Afschrijvingspercentage omhoog, meer kosten, lagere winst

(7)

Opgave 2*

a) Nettowerkkapitaal = 970 – 428 = 542

Nettowerkkapitaal is positief, de onderneming is in staat om met de vlottende activa de vlottende passiva te betalen en houdt dan voldoende vlottende activa over.

b) RTV = ((0.20 * 1930) / (0.5 * (2690 + 2870))) * 100 = 13.88%

RVV = (166 / (0.5 * ((1000 + 30 + 50 + 260) + (1000 + 40 + 40 + 220 + 88 + 80)))) * 100 = 11.82%

RTV > RVV, er is sprake van een positieve hefboomwerking.

c) Emissieprijs = 50 * 300% = 150.-

Aandelenvermogen: (+)500,000 ---> Nieuwe saldo = 1,300,000 Agioreserve: (+)1,000,000 ---> Nieuwe saldo = 1,250,000 Kas en giro: (+) 1,500,000 ---> Nieuwe saldo = 2,070,000

d) Door de plaatsing veranderd de verhouding tussen EV en VV. De emissie heeft dus wel degelijk invloed op de rentabiliteitscijfers.

Week 6

Opgave 1*

a. Na twee jaar is (850.000 + 800.000) 1650000 terugverdiend, na 3 jaar (-2000.000 + 850.000 + 800.000 + 775.000 = 425.000) is het volledige bedrag terugverdiend.

b. Toekomstige geldstromingen hebben niet dezelfde waarde nu, het is je in de toekomst minder waard (daar draait het om).

850.000/1,06 + 800.000 / 1,06^2 + 775.000 / 1,06^3 = 801887 + 711997 + 650705

= 2,164,589. Dus economische terugverdientijd is ook 3 jaar, dan heb je ook meer dan 2 miljoen terugverdiend.

c. NCW = 801890 + 711990 + 650700 – 2000000 = 164580 Jaar 1: 850.000 / 1,06^1 = 801890,-

Jaar 2: 800.000 / 1,06^2 = 711990,- Jaar 3: 775.000 / 1,06^3 = 650700,- d. ja, want NCW is positief.

Indien de netto contante waarde van een project positief is, komt het in principe voor uitvoering in aanmerking, omdat de rentabiliteit dan groter is dan de

gemiddelde vermogenskostenvoet. Tegen je investering van 2 miljoen, ontvang je meer terug.

e. Interne rentevoet is > 6%, punt waarbij investering gelijk is aan contante waarde cashflow. Bij 6 % is NCW 164.500 dus IR > 6 %.

Interne rentevoet is je maximale rendementseis die je kan stellen aan dit project.

Als we 6% hadden kwamen we op een positieve NCW uit (zie vorige vraag).

NCW is positief dus R > 6%. Bij een positieve NCW dan is de interne rentevoet hoger dan de rendementseis die gesteld wordt. Wanneer de NCW nul wordt, dan heb je je maximale rendementseis behaald.

(8)

Opgave 2*

I Onjuist: juist hoger, rentabiliteit project moet groter zijn dan vermogensverschaffers als vergoeding eisen.

In het algemeen kan worden gezegd dat een project voor uitvoering in aanmerking komt, indien de interne rentabiliteit van het project groter is dan de

vermogenskostenvoet van de onderneming.

II Onjuist: bijvoorbeeld 2 project even rendabel maar project A 2 keer zo groot als B. IR gelijk, NCW A = NCW B. Ligt ook aan het investeringsbedrag.

Door je investeringsbedrag en wat boven de streep staat (dus je opbrengsten) kan

verschil maken in de NCW.

III Juist: bij opgave 1 hebben we gezien dat NCW positief is, dus interne rentevoet is hoger dan 6%.

IV juist: economische terugverdientijd methode kijkt alleen wanneer investering is terugverdiend.

Opgave 3*

t=0 1 2 3 4 5

-300.000 -150.000 + 40.000

+ 80.000 + 120.000 +140.000 +150.000 +100.000

NCW = - 300.000 - 70.000 / 1,081 +120.000 / 1,082 +140.000 /1,083 + 150.000 /1,084 + 140.000 /1,085 = 54.739,-.

Interne rentevoet ligt hoger dan 8%, want NCW is positief.

Je hebt liever 100,- nu dan 100,- in de toekomst, omdat als je 100,- in de toekomst krijgt is het eigenlijk maar 98,-. Omdat je die 100,- ook op de bank had kunnen zitten voor een rente.

Opgave 4*

a. Kasstroom jaar 1: -25.000.000 + 6.000.000 – 500.000 = -19.500.000

b. Omzet € 6.000.000

Afschrijving € 3.000.000 Onderhoudskosten € 500.000 Winst € 2.500.000

Afschrijving = (- 25.000.000 – 10.000)/5 = -3.000.000.

Afschrijvingen zijn geen uitgaven, maar wel kosten.

c. NCW = - € 25.000.000 +

5.500.000 5.500.000 5.500.000 5.500.000 15.500.000

+ + + + = € 3.765.737,18

1,08 (1,08)2 (1,08)3 (1,08)4 (1,08)5

d. Hoger, want de NCW is positief. Bij de interne rentevoet is de NCW gelijk aan 0.

e. Door het vereiste rendement te verhogen, want dan wordt je NCW lager.

(9)

Opgave 5*

88 x + ? x = 200 88 / 1,1 = 80

80 + ? x 1/1,1^2 = 200

? x = 120

? = 120 x1,12 = 145,2

Bij een rentabiliteit van 10 % is de som van de contante waarden van de cashflows gelijk aan de begininvestering. Bij de interne rentevoet is de NCW dus nul.

Opgave 6*

a. Groei van voorraad, afname crediteuren. Werkkapitaal = vlottende activa – kortlopend vreemd vermogen.

b. Jaar 0 Jaar 1 Jaar 2 Jaar 3 Jaar 4

- 40.000 + 40.000 + 30.000 + 20.000 + 10.000 - 8.000 - 16.000 - 12.000 - 8.000 - 4.000

- 48.000 + 24.000 + 18.000 + 12.000 + 6.000 + 8.000 + 14.000 c.

NPV = - 48.000 +

= - 48.000 + 21.818,18 + 14.876,03 + 9.015,78 + 9.562,19 = 7272,18

d. Ja, indien de netto contante waarde van een project positief is, komt het in principe in aanmerking voor uitvoering, omdat de rentabiliteit dan groter is dan de gemiddelde vermogenskostenvoet.

e. Hogere r, dus door het vereiste rendement te verhogen.

Opgave 7

a. TVT project A: 2,78 = 3 jaar

Na 2 jaar is er 4.000 + 9.000 = 13.000 euro ontvangen. Er moet dus nog 7.000 euro worden ontvangen om het bedrag gelijk te hebben aan het investeringsbedrag.

Echter wordt er in jaar 3 9.000 ontvangen. Dit houdt in dat het nog 7.000 / 9.000 x 12maanden = 9 maanden duurt. Dus 2 jaar en 9 maanden, afgerond 3 jaar.

b. GBR= gemiddelde netto geldontvangst / gemiddeld geïnvesteerd vermogen x 100%.

gem. winst = 6600 – (20.000/5) = 2600 gem. geinv. Verm. = (20.000 + 0)/ 2 = 10.000 GBR project B: ( 2.600 / 10.000 ) = 26%

(10)

c. NCW C = 7000 / 1,1 + 7000 / 1,1^2 + 7000 / 1,1^3 + 7000 x 1,1^4= 22.189,05.

22.189,05 – 20.000 = 2.189,05

d. Project A, hoogste NCW ook op andere criteria scoort deze goed.

e. discontovoet verhogen, dus door het vereiste rendement te verhogen. De NCW wordt lager.

Interne rentevoet blijft gewoon hetzelfde, ook al wordt rendementseis verhoogd.

Week 7

Opgave 1.

−0,25+0,30

a)

= 0,025 (= 2,5%)

2

(Je verwacht dus in de toekomst 2,5% te verdienen met dit aandeel, gebaseerd op het rendement van het verleden).

b)

[(1−0,25)×(1+0,30)]1/2 − 1 =− 0,013 (-1,3%). Je hebt dus een gemiddeld verlies per jaar van 1,3%.

c)

Met het meetkundig gemiddelde kan het gemiddelde gerealiseerde rendement worden bepaald. Dat bepaalt hoeveel je hebt verdiend of hebt verloren over de afgelopen jaren.

NB: kijkt u daarentegen naar de toekomst en gaat u ervan uit dat de behaalde rendementen in de afgelopen twee jaar representatief zijn voor het verwachte rendement in het komende jaar, dan is het rekenkundig gemiddelde een goede inschatting van het te verwachten rendement.

Wanneer meetkundig? Als je het verleden observeert en je wilt weten hoeveel (in procenten) je gemiddeld per jaar hebt verdiend. Dus: kijkend naar verleden, bereken je meetkundig gemiddelde.

Wanneer rekenkundig? Als je naar de toekomst kijkt met een 1-jaars horizon: als een fondsmanager altijd 50% verdient of 50% verliest. Je beste inschatting voor komend jaar is dus of +50% of -50%, gemiddeld gezien dus 0%.

Opgave 2.

Rendementseis = risicovrije rente + beta(marktrendement – risicovrije rente) r = rf + β × [(rM) – rf ]

4% + 1.3(10% – 4%) = 11,8%

Bij een risicovrij aandeel is beta nul. Bij het marktrendement is beta 1. Als een aandeel heel erg fluctueert dan is beta > 1. Als een aandeel erg stabiel is, dan is beta < 1.

(11)

Opgave 3.

Zowel i als ii.

De intrinsieke waarde van een bedrijf dat groeit kan berekend worden = D1 / (r-g).

De intrinsieke waarde van een bedrijf dat niet groeit kan ook berekend worden = winst / r.

Opgave 4.

a)

r = rf + β × [(rM) – rf ] = 6% + 1.25(14% – 6%) = 16%

g = 2/3 × 9% = 6%

D1 = Winst0 × (1 + g) × (1 – b) = €3(1.06) (1/3) = €1.06 V0 = D1 / r –g

V0 = 1,06 / (0.16−0.06) =

€ 10,60.

b)

Koers/winst per aandeel = €10.60/€3.00 = 3.53

c)

PVGO = V0 – (winst / r) = $10.60 - ( 3 / 0,16)

=−€8.15

De lage K/W verhouding en de negatieve PVGO komen door een matige REV (9%), die lager is dan het vereiste rendement (16%).

d)

Beta wordt 1/3.

g wordt = 1/3 × 9% = 3%

Rendementseis: 6% + 1.25(14% – 6%) = 16% en D1

wordt: 3 × 1.03 × (2/3) = €2.06 Dus:

V0 = €2.06/(0.16 – 0.03) = €15.85

V0 neemt toe omdat het bedrijf meer uitbetaalt in plaats van herinvesteert tegen een laag rendement (lager dan r). Zodra de markt hier ook van op de hoogte is, zal de koers deze nieuwe waarde aannemen.

Opgave 5.

a) V0 = D1 / r −g

D1 = 0.5 × €2 = €1 = b × ROE g = 0.5 × 0.20 = 0.10

P0 = €10, is gelijk aan de intrinsieke waarde V0 (zoals vermeld in opgave)

10 = 1 / r - 0,1.

10 (r – 0,1) = 1 10r = 2.

R = 0,2 = 20%.

b) Aangezien r = REV, is de contante waarde van de toekomstige groeimogelijkheden (PVGO) nul:

(12)

Winst PVGO = V0 -

R 10 – (2/0,2) = 0.

V0 blijft altijd 10, ongeacht beta.

Dit is zo omdat R = REV.

c) Aangezien r = REV, wordt de koers niet beïnvloed door te snijden in het dividend en de extra winsten te herinvesteren.

Opgave 6.

R = 0,04 + 1,2 x (0,13 – 0,04) = 0,148 = 14,8%.

Opgave 7.

Tijd: 0 1 2 3 4

D t €1.0000 €1.2500 €1.5625 €1.953125 g 25.0% 25.0% 25.0% 5.0%

a)

Het dividend dat aan het einde van jaar 3 wordt betaald, is het begin van de dividendstroom die tot in het oneindige zal groeien met 5%. We kunnen daarom het constante groeimodel gebruiken aan het einde van jaar 2 om zo de intrinsieke waarde te kunnen berekenen voor dat moment. Deze moeten we nog wel 2 jaar verdisconteren, en daarbij dan nog de contante waarde van de dividenden in jaar 1 en jaar 2 optellen.

De verwachte koers over 2 jaar is:

V2 = D3/(r – g) = €1.953125/(0.20 – 0.05) = €13.02

De contante waarde van deze verwachte koers is: €13.02/1.202 = €9.04 De contante waarde van de verwachte dividenden in jaar 1 en 2 is:

= €2.13

Dus, de intrinsieke waarde is: €9.04 + €2.13 = €11.17

b)

Verwacht dividendrendement = D1/P0 = €1.25/€11.17 = 0.112 = 11.2%

NB: het huidige dividendrendement bedraagt D0/P0 = €1.00/€11.17 = 0.090 = 9.0%

(13)

Week 8

Opgave 1.

Vreemd vermogen = 15 miljoen.

1.000.000 nieuwe aandelen.

Aandelen kostte destijds 15.

Nominale waarde: 5.

Huidige koers aandelen (P0): 20.

Beta: 0,8.

Risicovrije rente: 3%.

Marktrendement: 8%.

Interest (Rv): 6%.

Belastingvoet: 25%.

A.

Geplaatst aandelenkapitaal ↑: 1.000.000 x 5 = 5.000.000.

Kas ↑: 1.000.000 x 15 = 15.000.000.

Agioreserve ↑: 1.000.000 x 10 (verschil emissieprijs en nominale waarde) = 10.000.000.

B.

Rendementseis = risicovrije rente + beta x (marktrendement – risicovrije rente) Rendementseis = 3% + 0,8 (8% - 3%) = 7%.

Je wilt minimaal bij elke belegging minimaal 3% want dat is de rente die je krijgt bij een risico van 0 (Rf).

Het is een minder risicovolle belegging, omdat beta 0,8 is. Daarom zal de rendementseis lager zijn dan het marktrendement.

C.

Wacc = ((EV/TV) x Re) + (((VV/TV) x Rv) x (1 – T)).

Wat betekent de rendementseis voor de onderneming zelf? Die 7% zijn kosten voor het gebruiken van je eigen vermogen (dat is het eerste deel van de formule). Dit eisen de aandeelhouders als rendement.

Tweede deel van de formule: wanneer heb je belastingvoordeel? Je betaalt rente aan je vreemd vermogen verschaffers, voordat je belasting betaalt. En daarom heb je belastingvoordeel. Als je vreemd vermogen gebruikt, hoef je minder belasting te betalen.

TV = 35 miljoen.

EV = 20 miljoen (1.000.000 x 20 (huidige koers).

VV = 15 miljoen.

((20.000.000 / 35.000.000) x 0,07) + (((15.000.000 / 35.000.000) x 0,06) x (1-0,25) = 5,93%.

1 euro dat ik investeer in mijn organisatie, kost mij gemiddeld gezien 5,93%. Het is de gemiddelde kostenvoet van de onderneming. Je kijkt naar de gemiddelde

kostenvoet van het eigen vermogen en van het vreemd vermogen.

(14)

D.

Omzet jaar 1 = 3 miljoen.

Groet elk jaar met 2%.

Kosten = 1 miljoen.

Afschrijvingen = 1 miljoen.

Vrije kasstroom jaar 1 / (Wacc – groeivoet).

Deze waarde betreft de gehele waarde van het bedrijf. Trek de schuld eraf om te komen tot het eigen vermogen.

Vrije kasstroom: Hoeveel geld blijft er over voor alle vermogen verschaffers van de organisatie.

Waarom laten we hier rente buiten beschouwing? Het zou gek zijn als je de rente ervan afhaalt, omdat je gaat kijken hoeveel geld er over blijft voor je vermogen verschaffers, inclusief vreemd vermogen verschaffers. Die rente zal ook ten behoeve zijn van je vreemd vermogen verschaffers, dus dan zou het gek zijn als je dit eraf haalt.

1,75 / (0,0593 – 0,02) = 44,55 miljoen.

44,55 miljoen – 15 miljoen (vv) = 29,55 miljoen EV.

E.

Laatst bekende koers is 20 euro en er wordt een bod gedaan van 10% gedaan op de huidige beurskoers. Prijs van het bod is dus 22 euro. Zij zijn dus bereid om 22 x 1.000.000 = 22.000.000 te betalen voor het eigen vermogen. De waardering is ongeveer 29,55 miljoen hebben we net berekend. Zij zullen het bod dus weigeren, omdat dit lager is. De geschatte waarde van het eigen vermogen ligt hoger dan het aanbod.

Opgave 2.

Beschermingsconstructies:

- White Knight: bedrijf wordt overgenomen door white knight, dit kan soms wel verkeerd aflopen, omdat er ontslagen vallen (Nokia)).

- Prioriteitsaandelen: hebben meer stemrecht

- Certificaten van de aandelen: je hebt geen stemrecht, dus verliest een certificaat waarde in vergelijking met gewone aandelen, omdat je daar wel stemrecht hebt.

- Aandelen plaatsen bij bevriende partijen: KPN

- Posion Pill: overheid heeft nog steeds de controle door een goudenaandeel, terwijl het een privaatrechtelijke organisatie is (NS).

Opgave 3

Omzet: 5 miljoen.

Inkoopkosten: 2,5 miljoen.

Oninbare omzet: 5% = 250.000.

Loon: 400.000.

Overige bedrijfskosten: 500.000.

Afschrijvingen: 500.000.

Investeringen: 10% van de omzet: 500.000.

Aandelenemissie: 750.000.

(15)

Aflossing lening: 1 miljoen.

dividend: 250.000.

Belastingvoet: 20%.

Omzet: 5.000.000.

Inkopen omzet: 2.500.000.

Bruto winst: 2.500.000.

Loon: 400.000.

overige kosten: 500.000.

Afschrijvingen: 500.000.

Afschrijvingen debiteurenpost: 250.000.

Winst voor belasting: 850.000.

Belasting: 170.000.

Winst na belasting: 680.000.

Operationele kasstroom: 680.000 + 500.000 (gaat over activa) = 1.180.000 (al het geld wat je hebt verdiend met het normale zakendoen).

Nieuwe investering: - 500.000.

Aandelen: + 750.000.

Dividend: - 250.000.

Aflossing: - 1.000.000.

Vrije kasstroom: 180.000.

Opgave 4.

A.

Je bent bereid meer risico’s te nemen, omdat je de gevolgen van die risico’s niet draagt. Iemand anders draagt die risico’s. Wie is de eindverantwoordelijke voor het bepalen van een overname? De CEO, en de raad van bestuur draagt de

verantwoordelijkheid. De aandeelhouders zijn de dupe als zo’n beslissing verkeerd uitvalt, omdat de aandelen dan minder waard worden.

B.

Bij een belegging blijft het belang van één organisatie in een andere organisatie onder de 20%, bij een deelname is dat boven de 20%. Dan heb je dus echt een belang in een andere organisatie.

C.

Een opsomming van de financiële overzichten van een moeder bedrijf en een

dochterbedrijf. Je mag consolideren als er een belang is van boven de 50%. Je telt iets als één onderneming. Dus de onderlinge schulden zullen hier ook niet zichtbaar zijn.

Opgave 5 (geen tentamenstof) Free cashflow: 10 miljoen.

Rwacc: 10%,

groei jaar 1 en 2: 20%.

groei na jaar 2: 5%.

VV: 100 miljoen.

Free cashflow jaar 0 Free cashflow jaar 1 Free cashflow jaar 2

10 12 14,4

(16)

V0 = 12/(1+3) + ((14,4/(r-g) / (1+R))

= 10,91 + 288 / (1+0,1) = 272,73 = TV - 100 VV = 172,73 EV.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een antwoord waaruit blijkt dat de totale druk van belastingen en premies in Duitsland niet hoger lag dan in de andere drie landen, hetgeen aangetoond kan worden door de belastingen

Alleen indien in het antwoord een juiste verwijzing naar de inhoud van de bron gegeven wordt, mogen scorepunten worden toegekend..

• berekening van het aantal ȝL waarin de blauwe kleurstof uiteindelijk was opgelost: het aantal ȝmol blauwe kleurstof dat in de oorspronkelijke 400 ȝL oplossing was opgelost,

[r]

Gaat 1 van de verbruikers stuk, dan wordt de stroomkring onderbroken en vallen alle verbruikers uit. De spanning staat steeds volledig over

Aan het juiste antwoord op een meerkeuzevraag wordt 1 scorepunt toegekend... Tekst 12

• Voorafgaand aan de droogtejaren 1984–1985 was sprake van een herstel van de veestapel tot voor een groot deel boven het niveau van 1972 zonder een ineenstorting van de veestapel..

Vraag 2: beschrijf minstens twee lange termijn gevolgen (&gt;1 0 jaar) voor de secundaire preventie wanneer beide programma's met een hoge participatiegraad worden uitgevoerd.