• No results found

Voor de vrijheid en tegen Oranje 10

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Voor de vrijheid en tegen Oranje 10"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

10

Voor de vrijheid en tegen Oranje

Aarzelende overgang

De overgang van Gouda in 1572 naar de zijde van de Prins van Oranje heeft weinig kenmerken van een heldenepos. Het was veeleer een combinatie van toeval, opportunisme en angsthazerij, die het stadsbestuur als eerste in Zuid-Holland ertoe bracht zich aan te sluiten bij de opstande- lingen. Slechts één gewonde viel er te betreuren bij deze omwenteling, die nauwelijks voorbe- reid was en waarvan de kleine groep initiatiefnemers de ingrijpende gevolgen zelf amper over- zag. Het lag ook min of meer voor de hand dat de heersende elite van regentenfamilies, waarvan de meesten tot dan toe bekendstonden als Spaans- en katholiekgezind, niet zonder slag of stoot de rok wenste om te keren. De Goudse prinsgezindheid had aanvankelijk dan ook een zeer on- vaste bodem en zou in de jaren daarna nog tot twee keer toe ernstig bedreigd worden. Deze mis- lukte pogingen tot restauratie van het oude gezag kostten uiteindelijk wel mensenlevens.1

Aan de basis van de verrassende Goudse ommekeer lag een paniekstemming die zich in het voor- jaar van 1572 meester had gemaakt van de bevolking, nadat berichten de stad binnen sijpelden over het oprukken van ongeregelde geuzenbendes, die op 1 april Den Briel hadden ingenomen. De angst dat de stad als gevolg hiervan opgezadeld zou worden met een Spaanse bezetting van het kas- teel en dat daarmee de door Alva’s 10de en 20ste penning toch al torenhoge financiële lasten nog verder verzwaard zouden worden, bracht de gemoederen hevig in beroering. Een opgewonden me- nigte reageerde de frustratie hierover af door het kasteel en het aanpalende minderbroederklooster te belagen. Slechts een klein aantal inwoners was echter voorstander van een breuk met Spanje en durfde hier ook openlijk blijk van te geven. Zo waagden drie leden van de schutterij zich tijdens de processie op Sacramentsdag (5 juni) op straat, met op hun wapens een afbeelding van Willem van Oranje, die de hertog van Alva triomfantelijk een voet op de keel zette.

Ook binnen de regentenstand roerden zich enkele dissidenten, onder wie één van de vier bur- gemeesters, Jan Jacobsz van Rosendael. Nadat deze een brief had ontvangen van Oranje, die hem in het geniep was toegestuurd vanuit diens ballingsoord Dillenburg, zocht en vond hij binnen de schutterij in Cornelis Jansz Vlacq een bondgenoot om de zaak van de opstand te bevorderen.

De gelegenheid daartoe diende zich aan, toen een klein groepje geuzen onder leiding van jonk- heer Adriaen van Swieten – op pad gestuurd om steden over te halen naar de zijde van de prins – voor enkele dagen neerstreek in het nabijgelegen Oudewater. Voor de Goudse prinsgezinden was dit op 20 juni aanleiding om Van Swieten via een van de hoofden van de Goudse schutterij,

N I E U W E T I J D – P O L I T I E K ( 1 5 7 2 - 1 7 9 5 )

Historische Vereniging Die Goude

(2)

V O O R D E V R I J H E I D E N T E G E N O R A N J E

Carton (werktekening) van een gedeelte van glas 1 in de Sint-Janskerk, vervaardigd door Joachim Wte- wael uit Utrecht. Thema is De vrijheid van consciëntie. Het glas werd geschonken door de Staten van Holland en is te beschouwen als de politieke beginselverklaring van de stad Gouda. Het Vrije Geweten, gepersonifieerd door een vrouw, zit op een zegekar en heeft de blik naar de hemel gericht. In haar ene hand

heeft zij een mensenhart, de andere hand omklemt een opengeslagen bijbel. De zegekar – getrokken door Liefde, Eendracht, Gerechtigheid, Getrouwheid en Standvastigheid – verplettert een man in koningsman- tel, die de Tirannie verbeeldt. In zijn banderol stond aanvankelijk Bescherming tegen Tirannie, hetgeen in de tweede helft van de zeventiende eeuw gewijzigd is in Bescherming des Geloofs, een veelzeggende ingreep die waarschijnlijk gelijktijdig plaatsvond met de verwijdering van de originele grafsteen van Coornhert uit de kerk. Zijn pleidooien voor gewetensvrijheid konden op dat moment in Gouda op veel minder sympa-

thie rekenen dan een eeuw eerder en werden op deze wijze uitgewist.

Historische Vereniging Die Goude

(3)

N I E U W E T I J D – P O L I T I E K ( 1 5 7 2 - 1 7 9 5 )

Harmen Sterre, te laten inseinen dat de Kleiwegpoort de volgende ochtend om vier uur vrijwel onbewaakt zou zijn.

Van Swieten aarzelde geen moment en liet twee boerenwagens in gereedheid brengen om hem met een groepje medestanders naar Gouda te vervoeren. Bij de poort aangekomen kwam het – ondanks de hulp van binnenuit – toch nog tot enige schermutselingen, waarbij een van de wachters aan zijn hoofd gewond raakte. Van veel verzet was echter geen sprake, zodat het geu- zenlegertje van nauwelijks honderd personen zich uiteindelijk vrij eenvoudig toegang tot de stad wist te verschaffen. Op weg naar het stadhuis breidde het gezelschap zich uit met een veel- voud van medestanders en nieuwsgierigen, hoofdzakelijk dagloners en ambachtslieden die zwaar te lijden hadden van de heersende economische crisis. Op de Markt werd de bonte stoet tegen- gehouden door de schutterij. Even dreigde de zaak alsnog uit de hand te lopen, toen een van de schutters op het punt stond zijn geweer door te laden. Hij werd echter weerhouden door een col- lega, die hem waarschuwde niet op eigen burgers te schieten. ‘Ende alsoo wierdt Ter Goude geus, sonder eenige bloetstortingen’, aldus de droge mededeling van een onbekende tijdgenoot, die een gedetailleerde beschrijving van de gebeurtenissen heeft nagelaten.2

Het legertje van Van Swieten telde welgeteld één ruiter, die zonder zadel en toom een zwar- te merrie bereed, ‘hebbende sleghts een touw in den mont van ’t paert’. Daarmee reed hij voort- durend rondjes door de stad om de bevolking te imponeren en tot rust te manen.3Ondertussen verscheen de geuzenleider zelf voor een inderhaast bijeengeroepen vergadering van de vroed- schap en hield daar een tirade tegen het grote onrecht dat de Hollanders werd aangedaan door de koning van Spanje.4Hij eiste dat de regenten en de schutterij een eed van trouw zouden af- leggen aan het nieuwe stadhouderlijke gezag van de prins van Oranje. Na enkele dagen be- denktijd waren zij hiertoe bereid, op voorwaarde dat de oude stedelijke privileges onaangetast Gijsbert ’t Hart, de Goudse burgemeester die door baljuw Cloots een ‘waggelmuts’ werd genoemd vanwege zijn opportunistische handelen. De Goudse schutterij stond onder zijn leiding, toen het gezelschap in 1616

werd geschilderd door Jan Daemsz de Veth. Foto Tom Haartsen.

Historische Vereniging Die Goude

(4)

V O O R D E V R I J H E I D E N T E G E N O R A N J E

bleven en dat niemand omwille van zijn geloof lastiggevallen zou worden. Over de beraadsla- gingen binnen het stadsbestuur is niets bekend, maar het ligt voor de hand dat Van Rosendael en zijn kleine orangistische factie al hun gewicht in de schaal hebben moeten leggen om hun medebestuurders overstag te laten gaan. Sommige Spaansgezinden onder hen wachtten de be- slissing echter niet af en verlieten schielijk de stad.

Gouda’s belangrijkste militaire bolwerk, het kasteel aan de IJssel, was intussen nog in han- den van de pro-Spaanse kastelein Cornelis van der Mijlen. Deze was vastbesloten de vesting voor de koning te behouden. Nadat hij echter door de geuzen was bedreigd met een oud kanon en zijn boodschapper, die Spaanse hulp vanuit Utrecht moest inroepen, gevangen was genomen, zag hij in dat hij geen schijn van kans had. Van der Mijlen verliet daarop het kasteel en werd als kaste- lein en baljuw opgevolgd door Van Swieten.

De grootste zorg voor de nieuwe machthebbers was nu om de verdediging in snel tempo op peil te brengen, teneinde te voorkomen dat zij de stad weer uit handen zouden moeten geven.

Met ijlings geformeerde strijdgroepjes werd getracht bevoorrading en versterkingen van de Spaanse legers te ontregelen. Bij confrontaties met de Spanjaarden in de omgeving sneuvelden verschillende Gouwenaars. Ook aan de andere zijde vielen slachtoffers. Een Waddinxveense boer wist zich in het waterrijke landschap sneller uit de voeten te maken dan zijn Spaanse belager. Hij wachtte de Spanjaard op, die hem nagesprongen was in een brede sloot, en sneed hem de keel af.

Het hoofd van de ongelukkige soldaat werd op de Goudse markt tentoongesteld, waarbij een pond Vlaams uitgeloofd werd voor elk nieuw Spaans hoofd dat aangebracht zou worden.5

De stad had echter dringend behoefte aan een meer professionele verdedigingsmacht en ver- zocht per brief aan graaf Willem van den Bergh een garnizoen van vierhonderd man te sturen.

Kort daarop meldde zich een legertje aan de poorten, onder leiding van hopman Maerten Schets, die een aanbevelingsbrief liet zien van de genoemde graaf. Het stadsbestuur vertrouwde de zaak echter niet en aarzelde om de soldaten binnen te laten. De argwaan nam nog toe, nadat bleek dat hopman Schets conspiratieve ontmoetingen had met enkele vooraanstaande Spaansgezinde bur- gers in de stad. Op 3 september 1572 liet Van Swieten de hopman daarom arresteren en over- brengen naar het kasteel.

Op de pijnbank bekende Schets dat zijn introductiebrief vals was en hij in werkelijkheid door de Spaanse legeraanvoerder Bossu naar Gouda was gestuurd om de stad weer in handen van Alva te spelen. Hij onthulde tevens dat hij kon rekenen op de hulp van enkele tientallen Goud- se burgers, onder wie burgemeester Jan Gerritsz Stempels en tolhuisbewoner Dirck Cornelisz van Reynegom. Arrestaties volgden, nadat de hopman beide vooraanstaande burgers bij een con- frontatie had aangewezen. De ochtend daarna werd Schets dood aangetroffen in zijn cel. Het is onduidelijk of hier sprake was van zelfmoord of dat voormalige medestanders hem de mond had- den gesnoerd om nog meer pijnlijke onthullingen te voorkomen. Hoe het ook zij, door de dood van Schets bleef het bewijsmateriaal tegen de samenzweerders aan de magere kant en kwamen Stempels en Van Reynegom er met een gevangenisstraf en verbanning tamelijk genadig van af.6 De ontdekking van het complot deed de onderlinge haat en nijd onder de Goudse burgerij verder toenemen. De katholieken in de stad kregen het steeds zwaarder te verduren, onder meer door toedoen van ingekwartierde soldaten van de beruchte geuzenleider Lumey. Kerken en kloosters werden vernield, bezittingen geconfisqueerd en menigeen ontvluchtte de stad. In zijn dagboek deed de naar Amsterdam uitgeweken prior van het klooster Stein aan de Raam, Wou- ter Jacobsz, uitvoerig verslag van de tragische lotgevallen van zijn geloofsgenoten. De onrust in

Historische Vereniging Die Goude

(5)

N I E U W E T I J D – P O L I T I E K ( 1 5 7 2 - 1 7 9 5 )

de stad was groot en deed Oranje twijfelen aan de standvastigheid van Gouda. Daarom besloot hij in april 1573 Van Swieten te vervangen door Jacob van Wijngaerden, een fanatiek pleitbe- zorger van de zaak van de Opstand. Toen deze geconfronteerd werd met heftige oppositie tegen de inkwartiering van een Engels garnizoen, besloot hij op 26 juli tot een ingrijpende zuivering van de vroedschap. Van Wijngaerden joeg met deze wetsverzetting nog meer twijfelaars in het pro-Spaanse kamp en legde daarmee de kiem voor een nieuwe couppoging.7

Onder de gevluchte en achtergebleven katholieke burgers werd steeds nadrukkelijker ge- sproken over de wens de stad terug te brengen onder ‘des coninks obediëntie’.8Aangemoedigd door een pardon van de Spaanse landvoogd Don Requesens, die alle Gouwenaars vergiffenis be- loofde voor hun afvalligheid als ze op hun schreden zouden terugkeren, smeedde de gevluchte en afgezette vroedschap Jan Gerrit Hey Daemsz met een twintigtal medestanders een ‘vloekver- bond’ om de stad bij verrassing in te nemen. De poging, die zou moeten plaatsvinden in de nacht van 5 op 6 februari 1574, mislukte echter jammerlijk.

De Goudse schutterij onder leiding van kolonel Govert Suijs, in een ongewoon ontspannen pose geschilderd door Ferdinand Bol (1616-1680), Rembrandts belangrijkste leerling. De betrouwbaarheid van de schutterij was in tijden van crisis van cruciaal belang voor het stadsbestuur, omdat de schutters de eerste

bescherming moesten bieden tegen een oproerige bevolking of vreemde indringers.

Historische Vereniging Die Goude

(6)

V O O R D E V R I J H E I D E N T E G E N O R A N J E

Twee dagen voor de geplande aanslag arriveerde onverwachts een compagnie soldaten in de stad, juist op het moment dat de samenzweerders bijeen waren in de Doelentoren. Een van hen, Adriaen Pietersz, gehuwd met de dochter van Jan Hey, besloot daarop zijn schoonvader te waarschuwen, die zich buiten de stad met een legertje gereed hield. De brief, waarin de boodschap in geheimtaal was weergeven, werd omwikkeld met garen en zou door een als boerenkleermaker vermomde bode de stad uit gesmokkeld worden. Bij het Vlamingspoortje – dat later in de volksmond het verraderspoortje zou gaan heten – verloor de bode echter in het gedrang zijn kluwen garen, waarna hij achter docht wekte door het al te opzichtig terug te eisen. Toen kwam de brief tevoorschijn en was het voor de toegesnelde wachters duidelijk dat er groot onheil dreigde.

Het gerucht van een op handen zijnd verraad verspreidde zich snel door de stad. De schrijver van de brief trachtte zich nog te verbergen in een hooiberg, doch werd al snel opge- spoord. Ook enkele andere samenzweerders, de gebroeders Aert en Pieter Jansz Teeuwen, werden in de kraag gevat.

Eerstgenoemde wist uit de kerker te ontsnappen, doch met de

andere twee werd korte metten gemaakt. In een kort proces werden zij ter dood veroordeeld, een vonnis dat op 20 februari op de Markt werd voltrokken. Beide mannen werden onthoofd en ge- vierendeeld, waarna hun hoofden ter afschrikking op staken werden gezet en de lichaamsdelen op de vier stadspoorten.9Met ettelijke andere gevangen genomen medeplichtigen werd aan- zienlijk minder hardvochtig afgerekend. Aangezien zij allen verwant waren met het zittende college van burgemeesters en schepenen, besloot de vroedschap hun lot in handen te leggen van Oranje, die genoegen nam met lichtere straffen.10Het zal ook Oranje duidelijk geweest zijn, dat de steun van Gouda aan zijn partij nog immer een wankele basis kende en dat hij de zittende re- genten niet van zich moest vervreemden met draconische maatregelen.

Het katholieke volksdeel in de stad werd thans nog sterker dan voorheen verdacht van heu- len met de Spaanse vijand. Daarom besloot de vroedschap onmiddellijk na de ontdekking van dit tweede verraad, dat alle nog in de stad verblijvende priesters en kloosterlingen een eed van trouw moesten zweren aan Oranje en het stadsbestuur of anders vóór zonsondergang dienden te vertrekken.11Pas geleidelijk zou het wantrouwen afnemen. Op basis van de afspraken in het ka- der van de Pacificatie van Gent, konden talrijke gevluchte of uitgewezen katholieke Gouwena- ren in de loop van 1576 terugkeren naar hun stad. Een uitzondering werd gemaakt voor enkele deelnemers aan het ‘vloekverbond’ van 1574, die door een vlucht hun straf hadden weten te ont- lopen.12

Libertinisme, particularisme en pacifisme

Door toedoen van Jacob van Wijngaerden waren in de zomer van 1573 verschillende nieuwe re- gentenfamilies op de kussens gekomen, doch ook na deze wetsverzetting werd de dienst feitelijk nog steeds uitgemaakt door ongeveer tien vroedschapsleden die al vóór de Overgang deel uit- Jonkheer Adriaan van Swieten.

Ets door H. Goltzius. Het portret dateert uit 1579, zes jaar nadat Van Swieten Gouda in handen van de prins van Oranje had ge-

bracht.

Historische Vereniging Die Goude

(7)

N I E U W E T I J D – P O L I T I E K ( 1 5 7 2 - 1 7 9 5 )

maakten van het stadsbestuur. Zij monopoliseerden min of meer het burgemeestersambt en drukten een zwaar stempel op het beleid. Hun religieuze kleur was daarbij van ondergeschikt belang. Zo zij zich al aansloten bij de nieuwe kerk, toonden deze regenten zich allerminst over- tuigde gereformeerden, maar ontpopten zij zich veeleer als politieke protestanten. Met een ei- genzinnige koers droegen zij er niet alleen toe bij dat Gouda op kerkelijk gebied een voor Hol- land afwijkende ontwikkeling doormaakte, maar gaven zij de stad ook in politiek opzicht een bijzondere kleur. Het stedelijke bestuur en de opstelling in de Staten van Holland werden in de eerste halve eeuw na de Overgang gekenmerkt door drie leidende principes: libertinisme, parti- cularisme en pacifisme.13

Vanuit een afkeer van gewetensdwang, die was gegroeid door het meedogenloze optreden van Alva en zijn ‘Bloedraad’, beleden de Goudse afgevaardigden die vanuit de vroedschap ter dag- vaart naar de Staten werden gestuurd consequent hun steun aan het libertinisme. Niemand mocht voortaan ooit nog omwille van zijn geweten in zijn vrijheid belemmerd worden en daar- om werd ‘vrijheid van consciëntie’ dé politieke ‘slogan’ van Gouda. Steeds opnieuw liet de vroedschap in de Staten bezwaar aantekenen en hield zij voorstellen in de Staten op of tegen, wanneer dit elementaire uitgangspunt naar haar mening bedreigd werd. Dat gebeurde bijvoor- beeld bij de bespreking van talrijke gereformeerde ontwerp-kerkordes, maar ook bij het lang- durige Goudse verzet tegen de aanstelling van prins Maurits tot gouverneur, kapitein-generaal en admiraal van Holland en Zeeland. Pas nadat expliciet in diens aanstellingsbrief was opgeno- men dat de prins niemand mocht ‘onderzoucken ofte bedwingen in sijn consciëntie’, gingen de afgevaardigden in de Staten in 1585 overstag. Om de vrijheid te behouden tot het volgen van een geheel eigen koers, verzette Gouda zich in de Staten ook consequent tegen ‘overstemming’

in zaken van religie, dat wil zeggen het opleggen van een meerderheidsstandpunt aan een min- derheid.14

Nauw verweven met dit libertinisme was het Goudse streven naar particularisme. De vroed- schap stelde alles in het werk om aantasting van het eigen beslissingsrecht, zoals dat in de loop der eeuwen was vastgelegd in talrijke privileges, tegen te gaan. De afgevaardigden naar Den Haag kregen per onderwerp dat in de Staten aan de orde was strikt omschreven mandaten mee, die werden vastgelegd tijdens voorbereidende vroedschapsvergaderingen. In de praktijk fun- geerden zij daarmee als waakhonden, die elke bedreiging voor de Goudse belangen moesten af- wenden. Dit verklaart waarom de gedelegeerden niet zelden extreme standpunten innamen, die de besluitvorming binnen de Staten aanzienlijk bemoeilijkten. Voorbeelden hiervan waren de Goudse onverzettelijkheid in een conflict uit 1577 over de Leidschendam en het voorrangsrecht voor de eigen binnenvaart, de Goudse claims ten aanzien van vrijstelling van belastingheffing op turf voor de eigen burgers op grond van een vijftiende-eeuws privilege voor de brouwnering en het aanhoudende streven naar administratieve decentralisatie van de belastingheffing. Met eni- ge overdrijving zou gesteld kunnen worden dat Gouda met zijn opstelling in de Staten op een geheel eigen manier een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de ontwikkeling van een be- stuurssysteem in de jonge Republiek, dat gebaseerd was op overtuigen en het zoeken naar con- sensus.15

Anders dan de meeste andere Hollandse steden werkte de Goudse vroedschap in de Staten lange tijd niet met een permanente vertegenwoordiger in de persoon van een stadspensionaris, maar uitsluitend met een – overigens kleine – kring van gedelegeerden uit haar eigen midden.

Pas in 1583 stelde de stad in de persoon van de begaafde jurist François Vranck ook een pensio-

Historische Vereniging Die Goude

(8)

V O O R D E V R I J H E I D E N T E G E N O R A N J E

naris aan, die enkele keren met verve de verdediging van het Goudse particularisme op zich nam.16Dat gebeurde onder meer naar aanleiding van pogingen om de van koning Philips II af- genomen soevereiniteit neer te leggen bij een buitenlandse macht, waarbij Gouda zich opwierp als een van de voornaamste pleitbezorgers van de soevereiniteit van de Staten en daarmee van het bestaansrecht van een republiek. De pro-Franse politiek van Willem van Oranje, die leidde tot een mislukt avontuur met de hertog van Anjou als landvoogd, ontmoette zware kritiek vanuit Gouda. Ook de komst van de graaf van Leicester namens de koningin van Engeland werd met scepsis begroet.17 Naar het oordeel van de vroedschap was het deze vreemde mogendheden slechts te doen om eigen voordeel en niet om hulp te bieden. Ook vreesde zij door de buiten- landse regeerders meegesleurd te worden in ongewisse militaire avonturen.

De afkeer van militaire avonturen zorgde tevens voor het derde leidende principe van de Goudse vroedschap, namelijk het pacifisme. Gouda stelde zich vrijwel van meet af aan op het standpunt dat voortzetting van de oorlog tegen Spanje ongewenst was. De financiële lasten die de oorlog met zich meebracht, een gering vertrouwen in de militaire slagkracht van de Repu- bliek en de economische schade die de stad ondervond als gevolg van de krijgshandelingen la- gen ten grondslag aan deze opvatting. In de Staten werd door de Goudse afgevaardigden conse- Bewijsstuk met een boodschap in geheimtaal van de samenzweerders aan hun pro-Spaanse medestanders buiten de stad. Als bewijs is ook een kleine staal in het document geregen van het garen waarin het briefje gewikkeld was. Door ongelukkig optreden van de bode kwam de zaak uit, hetgeen twee coupplegers het le- ven kostte. In het briefje, dat is ondertekend door ‘bij mij, u wel bekent’, is sprake van een ernstig ziek nichtje dat niet zoals verwacht genezen kon worden door een ‘medicijnmeester’. Foto Bernard Bensdorp

Historische Vereniging Die Goude

(9)

N I E U W E T I J D – P O L I T I E K ( 1 5 7 2 - 1 7 9 5 )

quent geklaagd over de hoge lasten van de oorlog en elke gelegenheid werd aangegrepen om vre- desonderhandelingen te bepleiten. De Pacificatie van Gent (1576) werd dan ook verwelkomd en hervatting van de strijd in de Zuidelijke Nederlanden betreurd. Met zijn hang naar vrede trok Gouda zelfs de aandacht van de vijand: de Spaanse landvoogd en legeraanvoerder Parma stuurde de stad in 1585 een brief, waarin hij voorstelde vrede te sluiten omdat hem ter ore was gekomen

‘dat uwe gemoederen (Gode lof) niet so geheel van de Koninklijke Majesteyt afgewent waren, als wel vele andere’. De vroedschap besloot wijselijk de brief niet eigenmachtig te beantwoorden, maar te melden in de Staten.18De andere steden zagen niets in besprekingen en stuurden voor de zekerheid toch ook maar enige militaire versterkingen in de richting van Gouda.

De argwaan van de andere steden weerhield Gouda er niet van zijn pacifistische politiek ook in de daaropvolgende jaren onverdroten voort te zetten. In 1587 bepleitten de afgevaardigden in de Staten wederom het aangaan van onderhandelingen met Spanje en een jaar later lanceerden zij zelfs een compleet vredesplan. Daarin werd onder meer voorgesteld niemand te vervolgen en wederzijds gewelddaden uit het verleden te vergeven, geen kastelen of andere militaire verster- kingen te bouwen (het Goudse kasteel was in 1577 om militaire redenen afgebroken) en inzake de religie alles te laten zoals het op dat moment was. Ook dit plan was in de Staten tot misluk- ken gedoemd. Met het keren van de militaire kansen gedurende de jaren negentig ten gunste van de Republiek verstomde de Goudse vredesroep, doch toen Aartshertog Fedinand in 1607 een langdurige wapenstilstand voorstelde, stond Gouda weer vooraan om het – met name Am- sterdamse – verzet tegen een bestand te breken. Vanaf het ingaan van het Twaalfjarige Bestand in 1609 zou de aandacht van de Goudse regenten echter geheel verschuiven naar de binnen- landse conflicten.

De eigen koers in gevaar

De eigenzinnige koers en hang naar particularisme brachten het Goudse stadsbestuur na de Overgang herhaaldelijk in aanvaring met de naar versterking van het centrale gezag strevende Oranjes. Het hardnekkige verzet van Gouda tegen de verheffing van Willem van Oranje tot graaf van Holland werd door hem niet in dank afgenomen, evenals de zware kritiek op zijn toe- nadering tot Frankrijk, het geklaag over de zware financiële lasten van de oorlog en de weinig coöperatieve houding van de gedelegeerden in de Staten. Omgekeerd nam de vroedschap het Willem van Oranje kwalijk dat hij er niet in geslaagd was zijn politiek van religievrede door te zetten en verweet men hem onder meer gebrek aan steun in de Leidschendamse affaire. Het stad- houderschap van prins Maurits bracht allerminst verbetering in de relatie met het Oranjehuis, gelet op de reeds gememoreerde Goudse clausule bij diens aanstelling in de militaire functies.

Ook andere pogingen tot uitbreiding van de politieke macht van de Oranjes ontmoetten her- haaldelijk oppositie, alhoewel daarbij het militaire leiderschap van de stadhouders ook voor de Gouwenaars altijd onomstreden bleef.

De moeizame verhouding tussen Gouda en Oranje verslechterde nog verder als gevolg van de godsdiensttwisten die de Republiek tijdens het Twaalfjarig Bestand verscheurden. In het geschil tussen rekkelijken en preciezen binnen de Gereformeerde Kerk koos het Goudse stadsbestuur van meet af aan de zijde van eerstgenoemden – de remonstranten – als logisch uitvloeisel van het eigen libertinisme. Het was een politieke en religieuze koers die binnen de vroedschap kon re- kenen op brede steun. Van noemenswaardige meningsverschillen was geen sprake, ook niet na

Historische Vereniging Die Goude

(10)

V O O R D E V R I J H E I D E N T E G E N O R A N J E

1616, toen de verhoudingen in Holland zich steeds verder toespitsten. Hoewel de vroedschap qua kerkelijke achtergrond tijdens de Bestandsjaren uit een zeer gemêleerd gezelschap bestond, onder wie ook enkele overtuigde katholieken,19hadden de regenten elkaar gevonden in een af- keer van gereformeerd dogmatisme en een streven naar politieke dominantie in kerkelijke aan- gelegenheden.

De strijd tussen remonstranten en contraremonstranten ging op den duur zeker niet meer uitsluitend om theologische meningsverschillen. Het conflict liep op nationaal niveau uit op een politiek titanengevecht tussen raadpensionaris Johan van Oldebarnevelt als verdediger van ste- delijke en gewestelijke autonomie en prins Maurits als pleitbezorger van een meer gecentrali- seerd generaliteitsgezag. Toen de stadhouder op 27 juli 1617 met een demonstratief bezoek aan een contraremonstrantse dienst in de Haagse Kloosterkerk openlijk partij koos, was het voor ie- dereen duidelijk dat hij regelrecht afkoerste op een politieke en mogelijk zelfs militaire con- frontatie met de partij van Van Oldebarnevelt, waartoe ook Gouda behoorde. Als reactie beslo- ten de Staten van Holland een week later dat de steden, als zij zich bedreigd voelden, op kosten van de provincie extra militairen mochten inhuren. Gouda aarzelde geruime tijd om deze zoge- heten waardgelders in dienst te nemen, doch naar aanleiding van ongeregeldheden in enkele an- dere steden besloot de vroedschap in het voorjaar van 1618 toch over te gaan tot het aantrekken van tweehonderd soldaten ter bewaking van de stadspoorten.20

De Goudse vastberadenheid om prins Maurits te weerstaan nam echter af naarmate de situ- atie zich ten nadele van de remonstrantse partij ontwikkelde. Weliswaar bleef de stad zich het langst van al verzetten tegen overstemming in religiezaken – waarmee het bijeenroepen van een Nationale Synode ter beslechting van de kerkelijke twisten tegengehouden kon worden – en protesteerde zij fel tegen de arrestatie van Van Oldebarnevelt en enkele van zijn medestanders, doch de waardgelders werden op 23 augustus veiligheidshalve toch maar in alle stilte ‘afge- dankt’ (ontslagen) uit vrees voor een gewelddadige botsing met troepen van de stadhouder.21Op dat moment had prins Maurits reeds een begin gemaakt met het systematisch zuiveren van de besturen van alle remonstrantsgezinde steden in de Republiek, door er persoonlijk de wet te ko- men verzetten.

Gouda, veruit het sterkste remonstrantse bolwerk in het land, kwam als laatste in de rij aan bod voor een wetsverzetting. Op 26 oktober 1618 koesterde de vroedschap nog een kleine hoop dat zij ongemoeid gelaten zou worden, aangezien er naar eigen zeggen noch in de kerk, noch on- der de regenten of burgerij van de stad sprake was van onrust. Besloten werd een poging te on- dernemen het dreigende onheil af te wenden. Een delegatie, bestaande uit burgemeester Gerard Cornelisz de Lange, oud-burgemeester Gijsbrecht Aelbrechtsz en oud-schepen Johan Vlack, moest proberen de stadhouder van ingrijpen af te houden.22Alle moeite was echter tevergeefs, want vier dagen later meldde prins Maurits zich met een klein legertje bij de stadspoorten. Hij gelastte de vroedschap de volgende ochtend om 8 uur in het stadhuis bijeen te komen, om een door hem af te leggen verklaring aan te horen.

Bevreesd als zij waren voor hun politieke toekomst, besloten de regenten voorafgaand aan de bijeenkomst op die eerste november nog één keer de prins om clementie te verzoeken, doch ook deze ultieme poging haalde niets uit. In een korte verklaring deelde Maurits de veertig leden van de vroedschap mee dat zij waren ‘affgedanct ende ontslaghen van den eedt’. In de nieuwe vroed- schap die vervolgens door hem werd ingezworen, keerden tien leden niet meer terug, onder wie drie regerende burgemeesters (Gerard Cornelisz de Lange, Pieter Pietersz Trist en Jacob Dircksz

Historische Vereniging Die Goude

(11)

N I E U W E T I J D – P O L I T I E K ( 1 5 7 2 - 1 7 9 5 )

Loncq). De vierde burgemeester, Gerrit Jansz Vroesen, bleef nog wel vroedschapslid. Alle zeven schepenen, die tezamen met de baljuw de rechtbank vormden, werden echter in hun ambt ge- handhaafd.23Onder de regenten die door Maurits voor het eerst op de kussens gebracht werden, bevonden zich enkele personen die zich in de voorafgaande jaren hadden laten laten kennen als leden van de kleine dolerende (contraremonstrantse) gemeente van Gouda.24Alle wijzigingen overziend kan geconcludeerd worden, dat de ingreep van de prins minder rigoureus was dan in veel andere steden. Klaarblijkelijk durfde hij het uit vrees voor onrust onder de in grote meer- derheid remonstrantsgezinde burgerij niet aan, volledig schoon schip te maken.

Al een jaar later achtte Maurits een tweede wetsverzetting in Gouda noodzakelijk. Het door hem samengestelde stadsbestuur legde naar zijn mening onvoldoende daadkracht aan de dag bij het tegengaan van clandestiene bijeenkomsten van de remonstranten en het wegnemen van de oppositie. Ditmaal kwam de prins niet zelf naar de stad, maar machtigde hij zijn neef graaf Jo- han Ernst Casimir. Deze ging volgens sommige berichten nogal driest te werk, door de schepe- nen – die verantwoordelijk werden gehouden voor het te slappe justitieoptreden – te ontbieden in zijn logement en hen ter intimidatie korte tijd in de boeien te slaan. Op 30 december 1619 verscheen de graaf vervolgens in de vergadering van de vroedschap en deelde mee dat nog eens dertien leden hun plaats moesten afstaan, onder wie twee regenten die nog maar een jaar gele- den door Maurits op de kussens waren gebracht. Ook alle zeven schepenen moesten het veld rui- men. Op last van de Staten werd korte tijd later de remonstrantsgezinde baljuw Dirk Cornelisz Schaep eveneens ontslagen.25

Door de twee opeenvolgende ingrepen van het stadhouderlijke gezag in de samenstelling van het Goudse stadsbestuur werd uiteindelijk iets meer dan de helft (21 leden) van de oorspronke- lijke vroedschap vervangen door nieuwkomers. De onderlinge verhoudingen binnen het stads- bestuur, die in de halve eeuw daarvoor gekenmerkt werden door een opvallende eensgezindheid, zouden hierdoor duurzaam ontwricht raken. Regentenfamilies die hun aloude politieke macht en invloed verloren zagen gaan, stelden alles in het werk om hun plek op de kussens terug te krijgen. Zij botsten daarbij op nieuwe vroedschapsleden, onder wie diverse homines novi zoals de stadsdokter Martinus Blonck en Gerardus Traudenius, rector van de Latijnse School; mannen die niet behoorden tot de aloude regentenstand, soms van buiten de stad afkomstig waren en wei- nig of geen bestuurservaring meebrachten. De nieuw aangestelde baljuw Anthony Cloots droeg op zijn eigen manier eveneens bij aan de verscherping van de onderlinge verhoudingen in de stad in de daaropvolgende twee decennia.

De strijd tussen de Schaepen en de Clooten

Anthony Cloots was geen Gouwenaar. Deze Dordtse notaris en procureur stond eind 1620 als derde en laatste op de door de nieuwe vroedschap bij de stadhouder ingediende nominatie voor de opvolging van baljuw Schaep. Boven hem prijkten de edelman jonkheer Gijsbert van Ophe- mert en een geletterde kandidaat, in de persoon van rector Traudenius. Prins Maurits gaf echter de voorkeur aan een houwdegen. In de ogen van de remonstranten was Cloots een ‘veinsaerd’, aangezien hij ten tijde van de Nationale Synode nog aan hun zijde stond, terwijl hij zich in zijn nieuwe functie onmiddellijk ontpopte als hun fanatiekste bestrijder.26Hij brak resoluut met het tolerante beleid van zijn voorganger en begon een ware klopjacht op deelnemers aan clandestie- ne kerkdiensten, hun voorgangers en de organisatoren.27Daarbij had hij het vooral gemunt op

Historische Vereniging Die Goude

(12)

V O O R D E V R I J H E I D E N T E G E N O R A N J E

remonstranten, doch ook katholieken en lutheranen moesten voortaan op hun tellen passen.

Binnen acht maanden na zijn aantreden had de baljuw voor duizenden guldens boetes opgelegd en kon hij de stadhouder zelfvoldaan melden dat hij ‘met vigeur, nochtans zonder rigeur’ de rust in Gouda had weten te herstellen.28

Het spreekt vanzelf dat Cloots met zijn drieste optreden weinig vrienden maakte in de stad.

Bij de magistraat wist hij eveneens irritatie te wekken, door in zijn doen en laten de indruk te geven dat hij zich als vertegenwoordiger van de grafelijkheid boven dit bestuurlijke en rechter- lijke college verheven achtte. Daarbij paarde hij een chronisch gebrek aan tact aan een opvlie- gend, om niet te zeggen cholerisch karakter, waarmee hij de kring van tegenstanders in de loop der jaren fors wist uit te breiden. Zijn vijanden hielden zich echter gedeisd zolang Cloots’ be- langrijkste beschermheer, prins Maurits, de macht in handen had. De stadhouder was echter nog niet overleden of het verzet tegen de gehate baljuw brak in alle hevigheid los.

De eerste tekenen van een afrekening dienden zich aan in het voorjaar van 1625. In de stad circuleerden toen enkele schotschriften, waarin de baljuw beschuldigd werd van machtsmis- bruik, diefstal en heerszucht. De vroedschap nam weliswaar openlijk afstand van deze verwijten, doch een uitspraak van het Hof van Holland gaf nieuwe voeding aan de kritiek. Het Hof oor- deelde in hoger beroep dat de baljuw ten onrechte een boete had opgelegd aan de vrouw van ex- burgemeester Jacob Dircksz Loncq wegens het bijwonen van een remonstrantse kerkdienst. De opposanten tegen Cloots, aangemoedigd door deze uitspraak, schoven vervolgens oud-baljuw Schaep naar voren als hun leider.

Dirck Cornelisz Schaep was bij de wetsverzettingen door prins Maurits in de Goudse vroed- schap gehandhaafd, niettegenstaande de zware kritiek op diens rekkelijke rechtshandhaving. De remonstrantsgezinde regent liet zich echter jarenlang niet meer zien op het stadhuis. Hij ver- scheen er pas weer nadat Holland met prins Frederik Hendrik een nieuwe stadhouder had. Tot ontsteltenis van Cloots plaatsten achttien vroedschapsleden Schaep vervolgens onmiddellijk als hoogste op de nominatie voor het burgemeestersambt in 1626. De prins koos weliswaar voor de tweede kandidaat, doch ook deze behoorde tot de Schaepgezinde factie. De toon was daarmee ge- zet voor een felle strijd binnen de vroedschap, die het stadsbestuur jarenlang zou verlammen.

Cloots reageerde ongemeen fel op de politieke wederopstanding van zijn voorganger en ri- vaal. Hij schold de vroedschappen die hun stem aan Schaep hadden gegeven uit voor ‘schelmen’

en hervatte met verbetenheid zijn jacht op de remonstranten. Zijn tegenstanders verzamelden op hun beurt zoveel mogelijk bewijsmateriaal, teneinde de beschuldigingen tegen de baljuw hard te kunnen maken.29In mei 1626 werd een klacht over zijn optreden door het Hof van Hol- land nog ongegrond verklaard. In het daaropvolgende jaar opende Schaep echter frontaal de aan- val op Cloots, door hem ten overstaan van de vroedschap te confronteren met zware beschuldi- gingen over afpersing en grootscheepse fraude.30Frederik Hendrik mengde zich nu ook in de affaire en gelastte een onderzoek. Hij zag echter geen aanleiding om de baljuw op voorhand te schorsen.31Een drietal schepenen uit de Schaepfactie – Cornelis Cornelisz Vlack, Jacob de Vosch en Joost Jansz van Ophemert – weigerde daarop nog langer samen met Cloots plaats te nemen in de schepenbank en recht te spreken, zolang zijn onschuld niet was aangetoond.32

De rechtspraak in Gouda lag door deze scheuring van de schepenbank gedurende enige we- ken volledig stil en kwam pas weer op gang nadat de stadhouder met kracht hervatting van de justitie had geëist. De emoties liepen in deze dagen zozeer op, dat bij de woonhuizen van Cloots én Cornelis Vlack de ruiten werden ingegooid. Laatstgenoemde deinsde er ook niet voor terug

Historische Vereniging Die Goude

(13)

N I E U W E T I J D – P O L I T I E K ( 1 5 7 2 - 1 7 9 5 )

zijn veder in gal te dopen om zijn kritiek op de baljuw en zijn medestanders te spuwen in fel ge- toonzette pamfletten. Temidden van alle rumoer deed rederijkerskamer ‘De Goudsbloem’ een duit in het zakje, door in september 1627 de waarschijnlijk ook door Vlack geschreven Comme- dy van Maillioot op te voeren, waarin Cloots belachelijk werd gemaakt om zijn afkomst, machts- wellust en geldhonger.33

Het onderzoek naar de gedragingen van Cloots werd namens het Hof van Holland uitgevoerd door de raadsheren Persijn en Dedel, die eerder de zaak-Loncq ten nadele van de baljuw hadden afgehandeld. Het optimisme van de Schaepen was dan ook groot, toen uitgerekend deze beide raadsheren in Gouda hun licht kwamen opsteken. Er werden al weddenschappen afgesloten dat de ‘Clotisten’ in het stof zouden bijten. Groot was de teleurstelling toen het Hof op 4 december 1627 uitsprak dat er geen gronden waren voor een afzetting van de Goudse baljuw.34Daarmee was de eenheid in het stadsbestuur echter allerminst hersteld en het wachten was dan ook op een nieuwe confrontatie.

De tweede massieve aanval op de positie van Cloots werd ingezet op Nieuwjaarsdag 1630, toen burgemeester Dirck Maertensz Westerhout verklaarde dat hij op basis van de oude privile- ges tot de slotsom was gekomen dat een baljuw geen deel kon uitmaken van de veertigraad.

Deze stellingname werd door Cloots en de zijnen bestempeld als een poging om hem te verja-

Titelpagina van het in 1630 in Haarlem uitgegeven rederijkers- spel Baillju van Suydt-Hol- landt ofte Ghetoomde Ver- metelheyt, waarin Anthony Cloots over de hekel werd ge- haald. De schrijver verbergt zich achter het pseudoniem Gouda- nus. Waarschijnlijk was dit Cloots’ aartsvijand Cornelis Vlack. De baljuw wordt door hem afgeschilderd als een hard- vochtig en inhalig man, die een arme boer op slinkse wijze diens enige koe afhandig maakt. De titelprent toont de baljuw (uit allerlei subtiele toespelingen valt op te maken dat het hier om Cloots gaat), die zich niets aan- trekt van een wanhopige boeren- familie. Het toneelspel eindigt met een harde ingreep van de landsheer. Hij geeft de boer een schadevergoeding en laat de bal- juw onthoofden.

Historische Vereniging Die Goude

(14)

V O O R D E V R I J H E I D E N T E G E N O R A N J E

gen en te verstoten, maar vond warme instemming bij de Schaepfactie.35Opnieuw kwamen de diepe scheuren binnen de Goudse vroedschap daarmee pijnlijk aan het licht. De partijen putten zich uit in wederzijdse beschuldigingen en verdachtmakingen, waarbij zij niet aarzelden hun strijd ook buiten het stadhuis, met name in de consistoriekamer van de gereformeerde kerk, voort te zetten. Het gekrakeel leverde weinig anders op dan een jarenlange verlamming van zo- wel de stads- als kerkregering, waaraan zelfs geen eind kwam toen één van de hoofdrolspelers, Cornelis Schaep, in mei 1632 overleed. De leiding van zijn factie werd overgenomen door An- dries van Swaenswijck, die via zijn vrouw verwant was met de andere toonaangevende regenten- familie in het Schaepkamp, de familie Vlack.

Murw geworden van alle onrust en onlust rond zijn persoon, deelde Anthony Cloots op 6 au- gustus 1633 in de vroedschap mee dat hij het baljuwschap wilde verlaten. Hij achtte het mo- ment aangebroken om zich ‘tot een gerustsamer leven te begeven’, nu hij in de persoon van An- thony van der Wolff – zoon van de secretaris van de Staten van Holland – een geschikte opvolger kon presenteren.36Het Goudse stadsbestuur verleende de baljuw eervol ontslag, maar was daar- mee nog niet verlost van alle discussies rond hem. Een jaar later stelde Cloots zich namelijk kan- didaat als raadsheer in de Raad van State. Voor zijn tegenstanders was dit aanleiding ten derde male tegen hem in het geweer te komen. Het circus van verdachtmakingen en verweer begon daarmee aan een nieuwe tournee. Het lucratieve buitenambt zag de omstreden oud-baljuw uit- eindelijk aan zich voorbijgaan, doch met steun van zijn factie wist hij het nog wel te schoppen tot burgemeester en ouderling in de gereformeerde kerk.

Cloots moest toezien dat zijn meest vasthoudende tegenstrever en lasteraar, Cornelis Vlack, die wegens zijn talrijke opruiende geschriften uiteindelijk door baljuw Van der Wolff voor het gerecht werd gesleept, in ere werd hersteld.37 De oud-baljuw voelde zich door dit alles het slachtoffer van onwil, onrecht en onbegrip en legde zijn frustratie hierover ook op schrift vast.

Zijn visie op alle rumoer is niet alleen terug te vinden in het gedrukt pamflet Provisionele ope- ninghe uit 1637, maar ook in een handgeschreven en – in weerwil van de titel – omvangrijk Som- mier Verhael.38De verbitterde regent, die ook nog moest meemaken dat hij ten tweede male in een rederijkersspel voor schut gezet werd,39stierf op 12 juni 1643. De auteur van het toneelstuk verborg zich achter het pseudoniem Goudanus. Waarschijnlijk ging het ook in dit geval om de genoemde Vlack. Deze Goudse geus van het eerste uur overleefde alle Schaepen en Clooten en overleed op bijna honderdjarige leeftijd in 1656.

Restauratie van de verhoudingen

Het jarenlange rumoer rond de gehate baljuw Cloots maskeerde lange tijd een ander strijdpunt, waarmee de vroedschap te maken kreeg als gevolg van de politieke aardverschuiving die prins Maurits teweeg had gebracht. Goudse geslachten die door de wetsverzettingen hun invloed bin- nen het stadsbestuur kwijt waren geraakt, probeerden uit alle macht het verloren terrein terug te winnen. Zij botsten daarbij op regenten die niet van zins waren hun pas verworven macht weer af te staan. De belangrijkste van hen was de lakenverkoper Frans Hendriksz Herbers, die zich vanaf het midden van de jaren dertig opwierp als de sterkste man binnen het stadhuis. Hij stak als ‘nieuwe rijke’ zijn afkeer van de oude regentengeslachten niet onder stoelen of banken.

Toen Cornelis de Lange en Anthony Vossenburch op de nominatie stonden voor een zetel in de vroedschap – waarmee de terugkeer van twee vooraanstaande families een feit zou zijn – liet hij

Historische Vereniging Die Goude

(15)

N I E U W E T I J D – P O L I T I E K ( 1 5 7 2 - 1 7 9 5 )

weten ‘liever een schoenlapper of een wever of diergelijke geringe luyden daar men staat op kon- de maken tot veertig te helpen kiezen dan iemand van qualiteit’.40Toch kon hij hun politieke comeback niet verhinderen, evenmin als de uitverkiezing van diverse andere representanten en verwanten van destijds uit het stadsbestuur verwijderde geslachten, zoals de families Vroesen, Cool, Van Groenendijck, Cant en Loncq.

Aandacht trok Frans Herbers ook door zijn pogingen de Goudse bestuursorganen te ontdoen van de felste regenten uit het orthodox-gereformeerde kamp, de zogenoemde ‘Harde Geuzen’, die met hun scherpslijperij de onderlinge verhoudingen in de raadzaal en de consistoriekamer zo lang hadden verstoord. Daarmee haalde hij zich vanzelfsprekend de woede op de hals van An- thony Cloots, die hem in zijn Provisionele openinghe besmeurde met beschuldigingen over pronk- zucht en een onstuimig leven. Nog meer richtte Cloots zijn giftige pijlen echter op Herbers’

zwager Gijsbert ’t Hart, die zijn politieke carrière nota bene te danken had aan zijn partijkeuze voor de gereformeerden, maar zich in 1634 plots aan de zijde van de remonstranten had ge- schaard. Voor Cloots was deze oud-burgemeester vanaf dat moment een onbetrouwbare ‘wag- gelmuts’, die de anti-gereformeerde politiek van Herbers ondersteunde.41

Rond 1650 waren de meeste van de oude contrahenten overleden en was de restauratie van de oude gezagsverhoudingen in Gouda nagenoeg voltooid. Tegelijk had zich een proces van be- stuurlijke elitevorming voltrokken, waarbij de regenten zich steeds meer terugtrokken uit het actieve economische leven. Het besturen – zeker in de functie van burgemeester – groeide uit tot een professie, die maar moeilijk gecombineerd kon worden met het uitoefenen van een ambacht of koopmanschap. De vergoedingen voor bestuursfuncties waren laag, maar bestuurders hadden wel macht en aanzien, terwijl zij tevens de mogelijkheid hadden lucratieve ambten toe te bedelen aan familie en bekenden. In totaal ging het daarbij om zo’n vierhonderd banen en be- stuursfuncties binnen de gilden, de schutterij, de sociale en medische sector, waterschappen, het kerkbeheer en het onderwijs. Door dit alles hadden politieke functies dan ook een grotere aan- trekkingskracht voor leden van rijke en aanzienlijke geslachten, dan voor ‘middenstanders’ die nog veel aandacht en energie moesten besteden aan hun nering. Ook deze ontwikkeling droeg bij aan de terugkeer van oude regentenfamilies op de kussens en het afhaken van relatief nieuwe bestuurders.42

Op 14 juli 1650 ontving de vroedschap sinds lange tijd weer eens een Oranje in haar mid- den, te weten prins Willem II. De jonge stadhouder werd met alle egards ontvangen en zijn uit- eenzetting over de ontberingen die de Republiek gedurende de met de Vrede van Münster (1648) beëindigde oorlog met Spanje had moeten doorstaan, werd vriendelijk aanhoord. Voor het overige was het wat de Goudse regenten betreft echter voorzichtigheid troef; slechts onder protest werd kennis genomen van een pleidooi van de prins voor uitbreiding van zijn bevoegd- heden en middelen, aangezien daarmee volgens de vroedschap de rechten van de Staten van Hol- land met voeten werden getreden. Een verzoek van de prins om voorlopige medefinanciering van zijn militie werd daarom afgewezen.43Het Goudse stadsbestuur liet opnieuw merken er weinig voor te voelen de Oranjes meer macht en invloed te geven.

De onverwachte dood van stadhouder Willem II, vier maanden later, stemde de vroedschap weliswaar treurig, maar er viel tegelijk een zekere opluchting te bespeuren over de daarmee weg- gevallen dreigende aantasting van de eigen privileges door het stadhouderlijk gezag.44 Zijn overlijden – en het daarmee aangebroken eerste stadhouderloze tijdperk – bood de op de kussens teruggekeerde regentenfamilies tevens een unieke kans hun herwonnen machtspositie te verste-

Historische Vereniging Die Goude

(16)

V O O R D E V R I J H E I D E N T E G E N O R A N J E

vigen en af te grendelen tegen nieuwe ingrepen van buitenaf. Bij de Staten van Holland wisten zij toestemming te verkrijgen voor een inkrimping van de vroedschap. Via het uitsterven van le- venslang benoemde leden zou de veertigraad op termijn teruggebracht worden tot een gezel- schap van 28 mannen. De regenten maakten daarbij geen geheim van hun bedoelingen, want als motivatie voor de maatregel gaven zij aan dat zij wilden voorkomen dat ‘de oude geslachten overstemd zouden worden door lieden die als het ware op een stroowisch waren komen aandrij- ven, waaronder gevonden wierden die hunnen grootvader niet durfden noemen’.45

Haar weinig Oranjegezinde houding bracht de vroedschap in de daaropvolgende jaren tot onvoorwaardelijke steun aan de politiek van Johan de Witt, die vanaf 1653 raadspensionaris was van Holland en zich een pleitbezorger toonde van de ‘Ware Vrijheid’ oftewel de autonomie van de zeven afzonderlijke gewesten. Een belangrijke rol bij de verwezenlijking van deze politiek, die uitging van een leidende rol voor Holland en een monopolisering van de macht in de steden door een gesloten regentenoligarchie, speelde Hieronymus van Beverningh.46Deze Goudse re- gent en diplomaat was persoonlijk bevriend met De Witt, vertegenwoordigde Holland op de Grote Vergadering van 1651 en werd ingezet bij diverse belangrijke diplomatieke missies en vredesonderhandelingen.

Van Beverningh was onder meer betrokken bij het sluiten van de Vrede van Westminister, die in 1654 een einde maakte aan de eerste oorlog met Engeland. Als geheim aanhangsel bij het verdrag werd een zogeheten Akte van Seclusie toegevoegd, waarin bepaald werd dat de prins van Oranje en zijn afstammelingen nooit meer tot stadhouder of kapitein-generaal zouden worden benoemd. Hoewel vijf steden tegenstemden, werd de Akte door de Staten van Holland toch aan- genomen. Gouda behoorde tot de drie felste voorstanders.47 Toen het bestaan van de afspraak uitlekte, stak er een storm van verontwaardiging op in het land, waarbij Van Beverningh ervan verdacht werd dat hij Oliver Cromwell het idee van de politieke uitsluiting van de Oranjes aan de hand had gedaan. Later bleek dat het plan wel degelijk afkomstig was van de Engelse staats- man, die beducht was voor de toen nog maar driejarige Willem III, wegens diens familierelatie met de Stuarts. Bij het herstel van de Stuart-monarchie in 1660 trokken de Hollandse Staten de omstreden Akte weer in.

Van Beverningh was als het ware de verpersoonlijking van Gouda’s bemoeienis met de inter- nationale politiek. In deze jaren groeide de Republiek uit tot een wereldmacht, waarbij het bui- tenlands beleid vooral bepaald werd door het machtigste en rijkste gewest, te weten Holland en daarmee feitelijk vooral door de Hollandse steden. Een blik in de notulen van de Goudse vroed- schap laat zien dat ten stadhuize gesproken werd over de meest uiteenlopende internationale aangelegenheden, ten behoeve van de standpuntbepaling van de Goudse gedelegeerden in de Staten. Met ogenschijnlijk het grootste gemak werd een bespreking over onderhandelingen met het Engelse koningshuis daarbij gevolgd door kleinschalige en lokale onderwerpen als de aan- stelling van een trompetter of de plaatsing van een man in het Leprooshuis. De stad trachtte van- zelfsprekend ook haar graantje mee te pikken van de economische expansie van de Republiek en wist in deze periode via de aankoop van actiën eigen bewindhebbers te krijgen in de kamers van de Verenigde Oostindische Compagnie (1665) en de West-Indische Compagnie (1667).48

Ondanks het intrekken van de Akte van Seclusie trachtten De Witt en de zijnen een terug- keer van de nu bijna volwassen prins van Oranje in politieke of militaire functies te verhinderen.

Deze politiek leidde ertoe dat alle steden in 1667 akkoord gingen met een zogeheten Eeuwig Edict, waarin voor Holland het stadhouderschap afgeschaft werd en in andere provincies het ka-

Historische Vereniging Die Goude

(17)

N I E U W E T I J D – P O L I T I E K ( 1 5 7 2 - 1 7 9 5 )

pitein-generaalschap onverenigbaar verklaard werd met de stadhouderlijke waardigheid.49Alle vroedschapsleden, ook die van Gouda, legden in het openbaar persoonlijk de eed af op dit Edict en leken daarmee voor eeuwig de stadspoorten te hebben dichtgegooid voor de Oranjes.

De terugkeer van Oranje

Een dreigende militaire aanval van Frankrijk, Engeland, Münster en Keulen op de Republiek bracht in het begin van het ‘Rampjaar’ 1672 een radicale politieke ommekeer, die ook voor Gouda ingrijpende gevolgen zou hebben. De hoop van de benauwde Nederlandse vesting was nu geheel gevestigd op het militaire leiderschap van de Oranjes. Zelfs de Staten van Holland be- sloten onder druk van de omstandigheden – en het volk – af te stappen van hun jarenlang ge- koesterde principes en stelden prins Willem III op 25 februari voor één veldtocht aan als kapi- tein- en admiraal-generaal. In april kwamen de oorlogsverklaringen binnen, die het startsein betekenden voor de lang voorbereide ‘guerre de Hollande’. De troepen van de Franse koning Lo- dewijk XIV en zijn bondgenoten vielen de Nederlanden aan in het zuiden, oosten en noorden, wat onder de bevolking van Holland sterke gevoelens van rade-, rede- en reddeloosheid los -

maakte.

Ook in Gouda nam de ongerustheid snel toe. Begin juni liet de vroedschap de fortificaties inspecteren. Secretaris Van der Togt kwam terug van raadspensionaris De Witt met de te- leurstellende mededeling dat er geen milities beschikbaar wa- ren die de stad zouden kunnen verdedigen tegen een aanval van de Fransen.50 Berichten van de boodschappers te velde stemden evenmin hoopvol, want de legers van de prins kon- den aanvankelijk maar weinig weerstand bieden. Zij werden gedwongen zich achter de Hollandse waterlinie terug te trek- ken, waardoor het strijdtoneel zich van dag tot dag dichter in de richting van Gouda verplaatste. Een wanhopig stadsbe- stuur riep alle burgers op ‘als een Batavier met schep en spae’

te werken aan de verdediging van de stad, maar de moed zonk de regenten in de schoenen toen zij op 23 juni vernamen dat Woerden prijs was gegeven. Een dag later viel Oudewater. De prins en zijn gevolg sloegen daarop tijdelijk hun tenten op in Bodegraven.51

Op 28 juni kwam het tot relletjes onder de angstige be- volking van Gouda, toen bekend werd dat het stadsbestuur van Dordrecht de prins van Oranje onder druk van de eigen bevolking had uitgenodigd voor een bezoek aan de stad. De Goudse vroedschap trachtte de gemoederen te bedaren met de toezegging dat zij het Dordtse voorbeeld onverwijld zou vol- gen. Een delegatie, waartoe ook de inmiddels naar het Oran- jekamp overhellende Hieronymus van Beverningh behoorde, werd naar Bodegraven gestuurd om de prins alle steun toe te zeggen en te vragen voor een maaltijd naar Gouda te komen.52 Hieronymus van Beverningh

(1614-1690). Deze Goudse re- gent zou zich ontwikkelen tot een van de meest invloedrijke diploma-

ten en bestuurders in de Republiek ten tijde van raadpensionaris Jo- han de Witt. Hij was onder meer deelnemer aan de Grote Vergade- ring van 1651 en speelde een hoofd rol bij de afsluiting van Vre-

de van Nijmegen in 1678.

Historische Vereniging Die Goude

(18)

V O O R D E V R I J H E I D E N T E G E N O R A N J E

De prins nam de uitnodiging, die menige anti-orangist bin- nen de vroedschap zwaar op de maag gelegen moet hebben, in dankbaarheid aan.

Het bezoek van Willem III aan Gouda vond plaats op 30 juni. In de vroege ochtend overlegde de vroedschap over de wijze waarop men hem een ontvangst zou bereiden. Besloten werd dat secretaris Van der Togt de prins in een koets tege- moet zou rijden tot aan het einde van de Kleiweg of de kerk van Reeuwijk om hem nogmaals te melden dat hij met open armen zou worden ontvangen. Ook moest hij hem alvast la- ten doorschemeren dat Gouda zijn verheffing tot stadhouder van Holland in de Staten onvoorwaardelijk zou steunen. De voltallige magistraat zou zich bij de Kleiwegpoort posteren en de prins verder begeleiden naar het stadhuis. Als slotacte van de Goudse knieval voor Oranje werd hem een rijkelijk met wild en wijn gevulde dis aangeboden in het Herthuis, die de stad blijkens de afrekening bijna duizend gulden kost- te.53Er viel dan ook geen enkel Gouds protest meer te horen, toen de Staten van Holland op 3 juli 1672 besloten de prins tot stadhouder te benoemen. Nog dezelfde dag ontsloeg ook de Goudse vroedschap zichzelf van de eed, die zij in 1667 had afgelegd en erkende zij de stadhouderlijke waardigheid van Oranje.54

Onder de nieuwe (Oranje) vlag verzette het stadsbestuur zich niet langer tegen plannen om grote delen van Midden-Holland onder water te zetten teneinde de opmars van de vijand een halt toe te roepen. Op 12 juli werden de sluizen wagenwijd opengezet om het benodigde water voor de inundaties te krijgen, ‘sooveel als de Gouwe sal connen swelgen’. Deze actie leidde tot groot rumoer op het omringende platteland. Boze boeren uit de wijde omtrek begaven zich, ge- wapend met spade en riek, op weg naar de stad en forceerden op 15 juli de Tolpoort. Zij trokken op naar het stadhuis en eisten stopzetting van de waterinlating. In overleg met de prins werd de inundatie inderdaad stopgezet. Tevens gelastte hij het vertrek van de boeren. De oproerige sfeer in de stad was daarmee echter nog niet weggenomen. Een dag later werd de woning van burge- meester Gerard Cincq het mikpunt van vernielzuchtigen, die hem een anti-prinsgezinde hou- ding verweten. Het huis werd zwaar geplunderd, ‘tot boek en cleeren incluijs’. Uiteindelijk wist de schutterij de orde te herstellen.55

De strijd tegen de invasiemacht vereiste nu eerst alle aandacht, maar het was voor iedereen duidelijk dat de politieke afrekening met de anti-prinsgezinde partij van De Witt niet zou uit- blijven. Op 20 augustus werd de ‘Ware Vrijheid’ letterlijk de nek omgedraaid, toen Johan de Witt en zijn broer door Haags schorriemorrie uit de Gevangenpoort werden gehaald en op beest- achtige wijze vermoord. De liquidatie van zijn grote politieke tegenstrever maakte voor Willem III de weg vrij om in de steden die het sterkst tegen hem gekant waren geweest de besturen te zuiveren. De Staten van Holland gaven hem op 27 augustus de vrije hand om waar hij dit nodig achtte wetsverzettingen door te voeren. Op 9 september werd hiermee een begin gemaakt in Dordrecht, waarna Delft en Amsterdam volgden. Een dag later werd ook de Goudse vroedschap Raadpensionaris van Holland Jo-

han de Witt (1625-1672), die zich met zijn anti-Orangistische politiek ten volle gesteund wist door het Goudse stadsbestuur. De afbeel- ding is gemaakt door de Goudse graveur Hendrick Bary naar een

schilderij van Caspar Netscher.

Historische Vereniging Die Goude

(19)

N I E U W E T I J D – P O L I T I E K ( 1 5 7 2 - 1 7 9 5 )

gedwongen haar lot in handen van de stadhouder te leggen door alle functies ter beschikking te stellen.

De personele veranderingen die Willem III in Gouda doorvoerde waren kleiner in omvang dan in andere steden. Slechts zes vroedschapsleden raakten hun zetel kwijt, onder wie één bur- gemeester – de eerder dat jaar door het ‘gepeupel’ zwaar belaagde Gerard Cincq – de Gecom- mitteerde Raad Jacob Bonser en de vertegenwoordiger van de stad in de Staten-Generaal, Floris Cant. De grote mate van eensgezindheid, die de Goudse vroedschap in de voorafgaande jaren had gekenmerkt, maakte het voor de stadhouder kennelijk moeilijk (dan wel onnodig) af te rekenen met één bepaalde politieke factie. Zijn ingrepen lijken er dan ook veeleer op gericht de eenheid – en daarmee ook de kracht – van het Goudse patriciaat enigszins te breken door enkele kandi- daten van buiten de stad naar voren te schuiven.56

De voornaamste zorg van het stadsbestuur, ook in de nieuwe samenstelling, was nog steeds het weerstaan van de Franse opmars. Toen in de stad het gerucht rondging dat drie vroed- schapsleden bij een pastoor op bezoek waren geweest om hem te vragen een goed woordje voor de stad te doen bij de Franse legerleiding, werd de bron van dit verhaal, een zekere Cornelis Cool, op het stadhuis ter verantwoording geroepen en bestraft. De regenten konden een derge- lijke ondermijning van de moraal van de bevolking absoluut niet gebruiken, zeker niet nu de positie van Gouda steeds nijpender werd.57

Op 20 december kwam het bericht dat de vijand de nabijgelegen dorpen Bodegraven en Zwammerdam had veroverd en in brand gestoken. Een haastig bijeengeroepen vroedschap vreesde dat de vijand nu weldra ‘sijnen marsch wel recht op deese stadt soude aenstellen’. In al- ler ijl werd een verdedigingsplan opgesteld, dat onder meer voorzag in de afbraak van alle hui- zen tussen de Hanepraai en de Tiendewegspoort.58De huizen vielen ten prooi aan de slopersha- mers, doch de stad bleef uiteindelijk gespaard. Een plots invallende dooi stuitte de opmars van de Franse legers en deed de krijgskansen keren. Het front verplaatste zich naar de landgewesten, waar de oorlog zich nog voortsleepte tot 1678, toen met de Vrede van Nijmegen de wapens wer- den neergelegd.

Binnenstaanders en buitenstaanders

De ooit zo eensgezinde Goudse vroedschap werd na de ingreep van Willem III wederom gerui- me tijd verscheurd door rivaliteit tussen verschillende sterke persoonlijkheden, die het middel- punt vormden van elkaar vijandig gezinde facties.59De scheidslijnen vielen voor een belangrijk deel samen met de spanningen tussen inheemse Goudse regentenfamilies en families die hun wortels elders hadden liggen. Daarnaast ontstond er een groeiende tegenstelling tussen de zoge- heten consulairen – zoals burgemeesters en oud-burgemeesters samen werden genoemd – en de vroedschapsleden die doelbewust buiten deze kleine, maar invloedrijke groep werden gehouden.

Een sterftepiek onder de consulairen in de jaren 1682-1685 bood de uit Schiedam afkomstige regent Jacob van der Dussen de kans een positie op te bouwen als machtigste en invloedrijkste regent van Gouda. Via een uitgekiende huwelijkspolitiek wist hij zijn familie te verstrengelen met die van de al veelvuldig genoemde diplomaat Van Beverningh, waardoor het voor hem mo- gelijk werd andere families uit de burgemeesterskamer en daarmee uit de belangrijkste functies te weren. Onmisbare steun ontving hij daarbij van zijn zoon Bruno van der Dussen, die in 1688 het ambt van stadspensionaris kreeg toegeschoven.

Historische Vereniging Die Goude

(20)

V O O R D E V R I J H E I D E N T E G E N O R A N J E

Het samenspannen van de factie Van der Dussen, waartoe slechts één ‘echte’ Gouwenaar be- hoorde, ging met name ten koste van de ooit zeer invloedrijke burgemeester Donatus van Groe- nendijk. Na tien jaar buitenspel gestaan te hebben vond deze uitgerangeerde regent bondgeno- ten in Hugo van Strijen en Cornelis Moeringh. Beiden waren weliswaar ‘import’, maar voelden zich evenzeer buitengesloten door de heersende regentencoterie. Op aangeven van Moeringh, één van de zes nieuwelingen die in 1672 door Oranje op de kussens was gebracht, benaderde het drietal in 1693 Willem III en raadspensionaris Heinsius met een alternatief voorstel om burge- meesters te benoemen. Blijkbaar boekten zij daarmee succes, want een jaar later klaagde Jacob van der Dussen erover dat hij uit de magistraat was gehouden door ‘de cabale’ die door Moeringh tegen hem was gemaakt. Vooralsnog was daarmee echter nog maar een kleine bres geslagen in het Van der Dussen-bolwerk, want dat wist vele andere lucratieve functies nog wel voor zichzelf te behouden.

De oppositie rook evenwel kansen en richtte zich in november 1694 tot de raadspensionaris met ernstige klachten over de vriendjespolitiek van de Van der Dussens, waardoor jonge neefjes bijvoorbeeld de fraaiste baantjes kregen. Ook binnen de stad ventileerde zij haar ongenoegen hierover, waarbij met name het vroedschapslid Willem van den Kerckhoven van zijn hart geen moordkuil maakte. Tegen iedereen die het maar horen wilde schamperde hij over de onbe- kwaamheid en jeugdigheid van vele regenten, waardoor het volgens hem zelfs voorkwam dat jongens werden afgevaardigd naar de Statenvergadering die zo jong waren dat bij hun ‘het quijl

Bruno van der Dussen (1660-1741), Gouda’s meest invloedrijke regent in het laatste kwart van de zeventiende eeuw. Zijn lichaamshouding weer- spiegelt zijn lijfspreuk ‘Nec temere nec timide’

(Noch roekeloos, noch bang). Gravure van Ber- nard Picart uit 1718 naar een schilderij van Jan van Helmont uit 1715.

Historische Vereniging Die Goude

(21)

N I E U W E T I J D – P O L I T I E K ( 1 5 7 2 - 1 7 9 5 )

nog bij de bek hangt’. Ook spuide hij felle kritiek op de rijkdom van sommige leden van de heersende regentenkliek.

Toen bleek dat Van den Kerckhoven zich ook had aangesloten bij de groep-Moeringh, zon pensionaris Bruno van der Dussen op een list om hem monddood te maken. Hij wist dat de vrouw en schoonmoeder van deze querulant als de dood waren voor diens regelmatig terugke- rende woedeuitbarstingen en speelde hier handig op in door beide vrouwen een verklaring af te troggelen, waarin zij verzochten Van den Kerckhoven tegen zichzelf in bescherming te nemen.

Daarnaast verzamelde de pensionaris belastende getuigenissen over een voorval waarbij de ra- zende regent ten stadhuize met een – overigens ongeladen – pistool had gezwaaid. Op grond van de aldus verkregen documenten liet hij Van den Kerckhoven vervolgens met geweld arresteren en overbrengen naar een beterhuis in Delft, waar hij vastgeketend werd en verstoken bleef van familiebezoek.

De familieleden van Van den Kerckhoven reageerden furieus. Op geen enkele wijze wensten zij instemming te betuigen met deze vorm van ‘gedwongen opname’. De zaak groeide uit tot een affaire, die zich jarenlang voortsleepte. De verhoudingen werden er niet beter op toen de opge- sloten regent in januari 1698 uit zijn gevangenschap wist te ontsnappen en een half jaar later weer met veel geweld werd ingerekend. Pogingen van de pensionaris om Van den Kerckhoven levenslang achter de tralies te krijgen en hem het lidmaatschap van de vroedschap te ontnemen liepen echter op niets uit, omdat het Hof van Holland hem eind 1698 vrijsprak. Hoewel deze onverkwikkelijke affaire de naam Van der Dussen geen goed deed – ook elders in Holland werd meewarig gekeken naar deze radicale vorm van politieke eliminatie – bleef zijn factie nog ge- ruime tijd de dienst uitmaken. Van den Kerckhoven probeerde nog zijn gram te halen met een lastercampagne tegen de pensionaris, doch hij had door zijn onbeheerste optreden zoveel vijan- den gemaakt, dat een volledig eerherstel uitbleef.60

Aan het begin van de achttiende eeuw begon de heerschappij van de Van der Dussens daad- werkelijk te wankelen. In 1701 overleed vader Jacob, waarna zoon Bruno zich tegen alle regels in als pensionaris een plaats toe-eigende in de veertigraad. Hij verzuimde evenwel zijn machts- basis de nodige verbreding te geven. Het aantal consulairen werd door hem met een totaal van acht zo klein als mogelijk gehouden, waarvan er maar liefst zeven afkomstig waren van buiten de stad. In 1706 kwam de omslag. Door een overlijdensgeval en een overloper naar de tegenpar- tij van ‘corresponderende heren’ stond Van der Dussen in de burgemeesterskamer plotseling al- leen tegenover drie anderen. Daarmee was de weg vrij voor een factie van ‘echte’ Gouwenaars om de dienst uit te maken in het stadhuis en de oude elite uit de baantjes te houden. De nieuwe bur- gemeesters onderscheidden zich overigens niet alleen door hun geografische herkomst, maar ook door hun sociaal-economische achtergrond. Zo stonden de drie genoemde burgemeesters res - pectievelijk als zilversmid, apotheker en textielhandelaar nog volop in het economische leven en misten zij een academische graad. De beroepsbestuurders hadden door hun onderlinge kuiperij- en zoveel aan vertrouwen verloren, dat zij – in elk geval tijdelijk – hun plaats kwijtraakten aan

‘middenstanders’.

Mede door bemoeienis van raadspensionaris Heinsius kwam Van der Dussen tussen 1713 en 1720 nog wel weer enkele keren in aanmerking voor het burgemeestersambt, maar hij verwierf nimmer meer de overheersende rol van weleer. Er brak een periode aan van relatieve rust, die zich kenmerkte door een evenwichtige verdeling van de ambten en het respecteren van het anciënni- teitsbeginsel. De dienst werd thans uitgemaakt door een hechte groep van ‘autochtone’ regen-

Historische Vereniging Die Goude

(22)

V O O R D E V R I J H E I D E N T E G E N O R A N J E

ten, onder wie Willem van den Kerckhoven junior, Arent van der Burgh, Theodore Jongkint en Georgius Boudens. De door verzwagering uitdijende groep maakte naar verloop van tijd de helft van de Vroedschap uit en stond onder leiding van Huijbert van Eijck, nota bene de enige die niet in Gouda was geboren, maar in het nabijgelegen Reeuwijk. Ten tweede male bracht daarmee een stadhouderloos tijdperk het herstel met zich mee van de macht van uit Gouda afkomstige re- gentenfamilies.

Ook de nieuwe heersende regentenkliek verviel op den duur in de oude fout bij de begeving van de lucratieve ambten. Kwalijke praktijken als het aanstellen van minderjarigen, het aanne- men van steekpenningen en het aanstellen van substituten, die tegen geringe vergoeding de functie waarnamen, tierden welig. Steeds vaker werd ook publiekelijk afkeer geuit over deze gang van zaken. Wrevel en ongenoegen bestond er ook bij de Van der Dussen-factie, die nu zelf moest ervaren hoe pijnlijk het was om buitengesloten te worden. Sommige families kwamen er zelfs door in de financiële problemen. Het gevolg van dit alles was een groeiende frustratie en ontevredenheid onder de Goudse burgerij en de uitgerangeerde regentenfamilies, waardoor rond het midden van de achttiende eeuw een explosieve situatie ontstond.

De regentenheerschappij wankelt

Andermaal was het een externe militaire dreiging die de politieke verhoudingen in de Repu- bliek, en daarmee eveneens in Gouda, op hun grondvesten deed schudden. Een aanval van de Fransen op Staats-Vlaanderen in 1747 bracht een paniekstemming teweeg, die de Staten van Holland weer eens deed besluiten de Oranjes te hulp te roepen. Op 1 mei schaarde ook Gouda zich zonder voorbehoud achter een voorstel om de Friese stadhouder Willem IV aan te stellen als stadhouder van Holland en kapitein-generaal van de gezamenlijke gewesten. Daarmee werd vanzelfsprekend ook de poort opengezet voor invloed van de prins op de samenstelling van het stadsbestuur. In het besef dat interne verdeeldheid onherroepelijk zou leiden tot verregaande stadhouderlijke bemoeienis, trachtte de heersende factie Van Eijck-Van den Kerckhoven in elk geval naar buiten toe de indruk te wekken dat alles in Gouda koek en ei was. De vele vijanden die zij in de loop der jaren had gemaakt dachten daar echter anders over en probeerden politie- ke munt te slaan uit de thans ontstane situatie.

Een aantal burgers diende op 28 oktober een verzoekschrift in bij de magistraat, waarin ge- vraagd werd alle publieke ambten voortaan in het openbaar te verkopen of beschikbaar te stel- len voor een vaste prijs.61 Eerste en belangrijkste ondertekenaar was schout Cornelis Gerard Moeringh, die hoopte de macht van de heersende factie te breken door de onverkwikkelijke baantjes-toedelerij een halt toe te roepen. De magistraat reageerde niet op het verzoek van de on- dertekenaars, maar stuurde het door naar de prins. Ongeveer tegelijkertijd circuleerde in de stad een fel getoonzet pamflet, waarin de schrijver onder het pseudoniem Claudius Civilis felle kri- tiek aan het adres van burgemeester Van Eijck uitte, die zelfs zijn jongste kleinkinderen aan baantjes en inkomsten wist te helpen. De pamflettist, achter wie naar alle waarschijnlijkheid de- zelfde Moeringh schuilging, appelleerde daarbij sterk aan de afkeer van Gouwenaars voor re- genten van buiten, door erop te wijzen dat Van Eijck bij de boeren was geboren. Volgens hem bleek hieruit maar weer eens dat de inheemse bevolking goed genoeg was om belasting te beta- len, maar dat de mooie baantjes toevielen aan ‘vreemden, moffen en knoeten’.62

Historische Vereniging Die Goude

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vooral hoogproductieve koeien zijn veelal niet in staat om voldoende extra ruwvoer op te nemen om de conditie op peil te houden.. Wellicht door het jaarrond ver- strekken van

• Richt de meter verticaal omhoog op de lampen en houdt de meter waterpas (zoveel mogelijk) • Eventueel kan de lichtmeter op een plukkar gemonteerd zijn (let op waterpas

oplosbar® voodingaaouten «ij» woinig aanwaaiDo eiJfora voor sta^posii»« on «aangaan sijxt norwaal« Do ©iJfora voor ijaer on alraalniusi aijn gun «fei g laag» Vm «tiruktuur

Veertig bedrijven met een LPAI virus introductie in het verleden (cases) zijn vergeleken met 81 bedrijven waar geen introductie heeft plaats gevonden (controls) om te onderzoeken

Er zijn tijdens de survey 2 mosselstrata (M1 & M2) en 3 kokkelstrata (K1 t/m K3) onderscheiden met ieder een andere verwachting voor het aantreffen van de mosselen en

translation task by Spanish immigrants in Germany'. 'Improving students' reading comprehension by means of strategy instruction'. 'Natural sequence in child second

Het niet meer uitleesbaar zijn van de transponder in het oormerk van systeem D kwam op alle vier de locaties voor, variërend van één tot vijf defecte transponders per locatie..

The decision is argued to move away from the fact that the LOSC Parties have ‘moved decisively away from the freedom (…) not to be subject in advance to dispute