• No results found

Historische Vereniging Die Goude

In document Voor de vrijheid en tegen Oranje 10 (pagina 21-35)

V O O R D E V R I J H E I D E N T E G E N O R A N J E

ten, onder wie Willem van den Kerckhoven junior, Arent van der Burgh, Theodore Jongkint en Georgius Boudens. De door verzwagering uitdijende groep maakte naar verloop van tijd de helft van de Vroedschap uit en stond onder leiding van Huijbert van Eijck, nota bene de enige die niet in Gouda was geboren, maar in het nabijgelegen Reeuwijk. Ten tweede male bracht daarmee een stadhouderloos tijdperk het herstel met zich mee van de macht van uit Gouda afkomstige re-gentenfamilies.

Ook de nieuwe heersende regentenkliek verviel op den duur in de oude fout bij de begeving van de lucratieve ambten. Kwalijke praktijken als het aanstellen van minderjarigen, het aanne-men van steekpenningen en het aanstellen van substituten, die tegen geringe vergoeding de functie waarnamen, tierden welig. Steeds vaker werd ook publiekelijk afkeer geuit over deze gang van zaken. Wrevel en ongenoegen bestond er ook bij de Van der Dussen-factie, die nu zelf moest ervaren hoe pijnlijk het was om buitengesloten te worden. Sommige families kwamen er zelfs door in de financiële problemen. Het gevolg van dit alles was een groeiende frustratie en ontevredenheid onder de Goudse burgerij en de uitgerangeerde regentenfamilies, waardoor rond het midden van de achttiende eeuw een explosieve situatie ontstond.

De regentenheerschappij wankelt

Andermaal was het een externe militaire dreiging die de politieke verhoudingen in de Repu-bliek, en daarmee eveneens in Gouda, op hun grondvesten deed schudden. Een aanval van de Fransen op Staats-Vlaanderen in 1747 bracht een paniekstemming teweeg, die de Staten van Holland weer eens deed besluiten de Oranjes te hulp te roepen. Op 1 mei schaarde ook Gouda zich zonder voorbehoud achter een voorstel om de Friese stadhouder Willem IV aan te stellen als stadhouder van Holland en kapitein-generaal van de gezamenlijke gewesten. Daarmee werd vanzelfsprekend ook de poort opengezet voor invloed van de prins op de samenstelling van het stadsbestuur. In het besef dat interne verdeeldheid onherroepelijk zou leiden tot verregaande stadhouderlijke bemoeienis, trachtte de heersende factie Van Eijck-Van den Kerckhoven in elk geval naar buiten toe de indruk te wekken dat alles in Gouda koek en ei was. De vele vijanden die zij in de loop der jaren had gemaakt dachten daar echter anders over en probeerden politie-ke munt te slaan uit de thans ontstane situatie.

Een aantal burgers diende op 28 oktober een verzoekschrift in bij de magistraat, waarin ge-vraagd werd alle publieke ambten voortaan in het openbaar te verkopen of beschikbaar te stel-len voor een vaste prijs.61 Eerste en belangrijkste ondertekenaar was schout Cornelis Gerard Moeringh, die hoopte de macht van de heersende factie te breken door de onverkwikkelijke baantjes-toedelerij een halt toe te roepen. De magistraat reageerde niet op het verzoek van de on-dertekenaars, maar stuurde het door naar de prins. Ongeveer tegelijkertijd circuleerde in de stad een fel getoonzet pamflet, waarin de schrijver onder het pseudoniem Claudius Civilis felle kri-tiek aan het adres van burgemeester Van Eijck uitte, die zelfs zijn jongste kleinkinderen aan baantjes en inkomsten wist te helpen. De pamflettist, achter wie naar alle waarschijnlijkheid de-zelfde Moeringh schuilging, appelleerde daarbij sterk aan de afkeer van Gouwenaars voor re-genten van buiten, door erop te wijzen dat Van Eijck bij de boeren was geboren. Volgens hem bleek hieruit maar weer eens dat de inheemse bevolking goed genoeg was om belasting te beta-len, maar dat de mooie baantjes toevielen aan ‘vreemden, moffen en knoeten’.62

Historische Vereniging Die Goude

N I E U W E T I J D – P O L I T I E K ( 1 5 7 2 - 1 7 9 5 )

Een tegenreactie bleef niet uit. Twaalf burgers overhandigden op 4 december op hun beurt een verzoekschrift aan de magistraat, waarin zij een lans braken voor de zittende regenten. De ondertekenaars waren allen bekleders van lucratieve ambten en bang deze te verliezen. Zij we-zen Moeringh aan als aanstichter van alle onrust in de stad, terwijl hij als schout juist de orde en de rust zou moeten bewaren. De bekritiseerde schout liet deze aanval niet onweersproken en re-ageerde met een tegenpamflet, waarin hij op platvloerse wijze zijn tegenstanders neerzette als

‘verraders’ en ‘luijden van het geringste soort’.63

Inmiddels was het de prins van Oranje door dit alles allang duidelijk geworden dat de Goud-se eenheid een façade was, waarachter diepe tegenstellingen schuilgingen. De allereerste moge-lijkheid om zich via de aan hem voorgelegde nominatie van dubbeltallen in te laten met de sa-menstelling van de magistraat, greep de stadhouder aan om de politieke verhoudingen in de stad grondig te wijzigen. Op Nieuwjaarsdag 1748 plaatste hij met Lestevenon en Van Strijen twee leden van de oppositie op de burgemeestersstoelen, tezamen met Van den Kerckhoven als verte-genwoordiger van de oude machthebbers en de min of meer neutrale Govert Suijs. De aldus door de stadhouder afgedwongen ‘eenheid’ en het gezag van het vernieuwde Goudse stadsbestuur werden in de zomer van 1748 zwaar op de proef gesteld, toen onder de bevolking groot rumoer ontstond over een nieuwe belastingheffing en een dreigende inkwartiering van een garnizoen.

Ten aanzien van de belastingen moesten de regenten vrezen voor relletjes onder de burgerij, ter-wijl de komst van een garnizoen op grote bezwaren stuitte van de schutterij. En deze schutterij had het stadsbestuur nu net hard nodig om eventuele onrust in de stad de kop in te drukken.

In juli besloten de staten dat elke stad zelf verantwoordelijk was voor de belastinginning van de zogeheten gemenelandimposten. Uit angst voor oproer besloot de Goudse magistraat zeer omzichtig te werk te gaan en de invordering van de gelden in handen te leggen van enkele

stra-Titelpagina van Net en naauwkeurig verhaal, van hetgeen binnen Gouda geschied is, van den 14 october tot den 2 november dezes jaars [1748].

Historische Vereniging Die Goude

V O O R D E V R I J H E I D E N T E G E N O R A N J E

tegisch uitgekozen burgers, die deel uitmaakten van de rijke middenstand in de stad en tegelij-kertijd als officier betrokken waren bij de schutterij. De steun die het stadsbestuur met deze ver-pachting hoopte te verkrijgen van de schutterij kwam echter in gevaar, toen medio oktober hardnekkige geruchten de ronde deden dat de al in de stad gelegerde militie zou worden uitge-breid met een veel groter aantal soldaten.

Een groep ongeruste burgers eiste op 14 oktober toegang tot de burgemeesterskamer en vroeg daar om opheldering. De antwoorden die zij kregen waren tegenstrijdig, maar duidelijk genoeg om daadwerkelijk te vrezen voor een kosten verslindende inkwartiering. Een opgewon-den menigte sloot daarop onder aanvoering van de schutterij alle stadspoorten en verzamelde zich in de Sint-Jorisdoelen. Tijdens een rumoerige vergadering werd daar de volgende dag be-sloten een verzoekschrift te richten aan de stadhouder, waarin een groot aantal eisen werd gefor-muleerd. Alleen poorters zouden voortaan nog in aanmerking mogen komen voor de stadsamb-ten, er werd om een vrije krijgsraad gevraagd, officieren moesten uitgesloten worden van een plaats in de stadsregering en schutters zouden met 60 jaar van hun taak ontheven moeten wor-den. Voorts werd gevraagd om het herstel van de oude rechten van de gilden, een beter toezicht op de instellingen van liefdadigheid en het aanstellen van twee kerkmeesters die afkomstig wa-ren uit de burgerij, opdat deze ook niet-regewa-rende burgers goede zitplaatsen in de kerk konden verschaffen. Tot slot stond nog op het verlanglijstje van de ontevreden burgers dat beter toezicht zou worden uitgeoefend op de ‘gemeentewerken’, dat er een predikant tot curator van de Latijn-se School werd aangesteld, dat burgerkinderen ook eens een prijsje zouden winnen op deze school en dat katholieken niet langer recognitiegeld aan de schout hoefden te betalen.64

De waslijst van ongelijksoortige eisen van de burgers had weinig weg van een politiek pro-gram, maar was eerder een opsomming van grote en kleinere ergernissen. Daarmee vormde de oproerige burgerij dan ook geen daadwerkelijke bedreiging voor de regentenheerschappij, te-meer daar pogingen om aansluiting te vinden bij invloedrijke burgers in de stad – zoals schout Moeringh en stadsarts De Moor – weinig effect sorteerden. Uiteindelijk besloot de oproerige burgerij de prins van Oranje schriftelijk te vragen zelf naar de stad te komen of commissarissen te sturen om haar geschil met de regenten te beslechten. Nog voor het verzoekschrift met de uit-nodiging de prins bereikte stuurde hij zelf een brief naar de burgemeesters, waarin hij de lezing van het stadsbestuur bevestigde dat niemand uit Gouda om het garnizoen had verzocht. Hij riep op tot kalmte en dreigde met ingrijpen. De prinselijke brief werd onmiddellijk gepubliceerd aan de pui van het stadhuis, in de hoop dat het gemor onder de burgerij zou verstommen.65

De brief bewerkstelligde echter het omgekeerde effect. De Goudse bevolking was diep te-leurgesteld dat Oranje de zijde van de regenten had gekozen en ging massaal de straat op. Er volgde een rellerige nacht, waarin de woede zich richtte op bezittingen van de regenten. De vol-gende ochtend vertrok een delegatie van ontevreden burgers spoorslags naar Den Haag, om de prins het eerder opgestelde verzoekschrift persoonlijk in handen te geven. Nu slaagde Oranje er wel in de gemoederen tot bedaren te brengen, door de angel uit het conflict te trekken met de belofte dat er geen garnizoen zou komen. Op hun beurt moesten de burgers beloven hun be-stuurders voortaan weer te gehoorzamen en te respecteren. Op 18 oktober legden de burgers hun wapens neer en openden zij de poorten.

Op 26 oktober arriveerden twee commissarissen van de prins in Gouda om de andere klach-ten van de burgerij aan te horen. Na gesprekken met vertegenwoordigers van de verschillende facties binnen de Veertigraad, onder wie Van Strijen, Moeringh en Van den Kerckhoven,

verzet-Historische Vereniging Die Goude

N I E U W E T I J D – P O L I T I E K ( 1 5 7 2 - 1 7 9 5 )

ten zij op last van de stadhouder de wet.66Met deze hernieuwde ingreep van Oranje in de sa-menstelling van het Goudse stadsbestuur werden zes heren van de kussens gestoten. De voor-heen machtige factie Van Eijck-Van den Kerckhoven werd het zwaarst getroffen en verloor haar leiders. De nieuwelingen waren eensdeels lid van oude regentengeslachten en voor een ander deel gegoede burgers, die voor het eerst opgenomen werden in de politieke elite. De prins had dankbaar politiek gebruik gemaakt van de onrust onder de burgerij om het bestuur naar zijn hand te zetten en tegelijk het regentengezag tegenover de burgers te bevestigen. Aan hun klach-ten deed hij – afgezien van enkele concessies aan de schutterij – echter weinig of niets.

Een derde ‘stadhouderloos tijdperk’

Na de wetsverzetting van Willem IV was er in Gouda geen sprake meer van een overheersende factie in het stadsbestuur. In plaats daarvan trad een groeiende machtsconcentratie bij de consu-lairen (burgemeesters en oud-burgemeesters), die ten koste ging van de rest van de vroedschaps-leden. Frustratie over de onbereikbaarheid van goede ambten bracht een zestal van hen er in 1750 toe zich in een remonstrantie aan de stadhouder te beklagen over de inbreuken die door de burgemeesters zouden worden gepleegd op de rechten en prerogatieven van de vroedschap. De klagers, onder wie ook weer eens Cornelis Moeringh omdat de pacht van zijn schoutambt afliep, bereikten weinig anders dan een vaag reglement voor de begeving van een aantal stadsambten, dat door prinselijke commissarissen werd opgesteld.

Na het overlijden van de prins-stadhouder in 1751 moest de Goudse vroedschap nog steeds rekening houden met externe bemoeienis, ditmaal van prinses Anna van Hannover, de moeder van de minderjarige Willem V, en haar raadgevers Bentinck en de hertog van Brunswijck. Hier-door was factievorming nauwelijks mogelijk en moesten de ambten over een grote groep regen-ten verdeeld worden. Bepalend voor de begeving van deze ambregen-ten was nu vooral het principe van de anciënniteit, waardoor jonge vroedschapsleden nauwelijks nog kans maakten op de be-langrijkste functies of zeer lang geduld moesten hebben. Doordat regenten met minder en min-dere ambten genoegen moesten nemen en daarnaast ook de vergoedingen door de jaren heen aan-zienlijk verlaagd waren, kampte menigeen ook met financiële problemen. De aantrekkelijkheid van bestuursfuncties nam hierdoor sterk af, wat onder meer zichtbaar werd in een toenemende absentie bij raadsvergaderingen.

In 1759 overleed prinses Anna en gingen de stadhouderlijke rechten over op de Staten van Holland, die optraden als voogden van de jonge prins. Voor de Goudse bestuurspraktijk bete-kende dit dat de vroedschap jaarlijks weer zelf de magistraatsfuncties kon invullen. Een oplaai-en van de conflictoplaai-en tussoplaai-en consulairoplaai-en oplaai-en niet-consulairoplaai-en kon hierdoor niet lang uitblijvoplaai-en.

Een aantal jongere raadsleden rook de kans om iemand uit hun midden tot burgemeester geko-zen te krijgen en schoof schout Pieter Hoogwerff naar voren. Zeer tegen de zin van de consulai-ren werd hij door een meerderheid van de negentien toen aanwezige vroedschapsleden gekozen.

Een formeel protest van de acht tegenstanders bleef niet uit en richtte zich op de rechtmatigheid van de ontslagprocedure, waarmee Hoogwerff zich kort voor zijn kandidatuur had ontdaan van het schoutambt. Het bezwaar haalde echter niets uit. Wel wisten de consulairen in 1760 in de vroedschap acht gedragsregels door te drukken, die herhaling van het gebeurde moesten voor-komen en tegelijk de positie van de burgemeesters tegenover de vroedschap versterkten. Zo werd bepaald dat burgemeesters voortaan zelf mochten bepalen welke onderwerpen zij voor

pre-Historische Vereniging Die Goude

V O O R D E V R I J H E I D E N T E G E N O R A N J E

advies aan de vroedschap zouden voorleggen.67

In een poging het aanhoudende gekrakeel ten stadhuize een halt toe te roepen en uitsluiting van regenten te voorkomen, sloten de zestien oudste vroedschapsleden zich in 1761 aaneen in een zogeheten ‘correspondentie’. Naast de op dat moment negen consulairen kregen hierdoor ook enkele andere raadsleden op grond van hun leeftijd invloed op benoemingen en beslissin-gen, hetgeen ten koste ging van de kansen van de jongeren in de vroedschap. De corresponden-tie, die in de jaren daarna qua omvang varieerde van 14 tot 17 personen, kwam minimaal twee keer per jaar bijeen; half december, als de nominaties voor burgemeesters en schepenen opge-steld moesten worden en eind december, voorafgaand aan de verkiezing van vroedschapsleden.

Enkele uren later mochten de jongeren opdraven om vriendelijk aan te horen wat de ouderen in hun wijsheid hadden besloten. Dankzij een dagboek, dat werd bijgehouden door de regent Wil-lem Frederiksz van der Hoeven, zijn wij gedetailleerd op de hoogte van deze correspondentie-praktijken.68

De overheersende positie van de correspondentie binnen het stadsbestuur werd vanaf 1763 enkele keren bedreigd door interne tegenstellingen. Zo scheurde het gezelschap voor korte tijd naar aanleiding van onenigheid over de benoeming van een pensionaris. Vier leden lagen daar-bij dwars en werden voor hun obstructie ‘gestraft’ met een tijdelijke uitsluiting van de vergade-ringen. Toen burgemeester Aelbrecht van der Burgh in 1765 een voorstel tot oprichting van een stadsarmenschool uit rancune torpedeerde, omdat zijn eigen zoon wegens wangedrag wegge-stuurd was van de Latijnse School, en hij zich vervolgens als dronkeman misdroeg bij de jaar-lijkse magistraatsmaaltijd in het Herthuis, kon hij een nieuwe ambtstermijn voorlopig wel ver-geten.

De correspondentie hief zichzelf in 1766 op. In maart werd Willem V achttien jaar en als erf-stadhouder in al zijn functies aangesteld, waardoor het benoemingsrecht van de magistraat weer in handen kwam van een prins van Oranje. In deze nieuwe situatie verviel de noodzaak van een krachtenbundeling om de verdeling van de stadsambten te reguleren. Van continuering van de correspondentie werd eveneens afgezien, omdat het zou getuigen van wantrouwen en onbe-leefdheid tegenover de stadhouder.

Een groeiend democratisch ongeduld

Onder het bewind van Willem V stond de stedelijke politiek in Gouda in het teken van talrijke kleine en grotere conflicten. Nu er geen correspondentie meer bestond, die de scherpste tegen-stellingen kon wegnemen en er evenmin nog sprake was van effectieve factievorming, bleek be-sluitvorming soms een moeizame aangelegenheid. Er werd binnen de vroedschap gewerkt met wisselende allianties, die doorkruist werden met de aloude tegenstellingen tussen Gouwenaars versus nieuwkomers en consulairen tegenover niet-consulairen. Beide tegenstellingen gingen el-kaar op den duur ook nog eens versterken, doordat de Gouwenaars in de vroedschap hun meer-derheid kwijtraakten, maar deze onder de consulairen behielden.

Het meest werden de gemoederen in deze jaren in beroering gebracht door de kwestie Mets-ke. Deze dominee trok in 1768 in een preek fel van leer tegen aanstootgevende zaken op de Goudse kermis. De zittende magistraat interpreteerde zijn woorden als een regelrechte aanval op het functioneren van bestuur en rechtspraak en ontnam de dominee bij wijze van bestraffing zijn traktement. Het besluit ontmoette veel weerstand, ook bij een deel van de vroedschapsleden.

Historische Vereniging Die Goude

N I E U W E T I J D – P O L I T I E K ( 1 5 7 2 - 1 7 9 5 )

Toen de straf na jaren nog niet ongedaan gemaakt was, wendden zeven raadsleden zich in 1772 tot de stadhouder, die het Goudse stadsbestuur daarop verzocht de salarisbetaling aan de domi-nee met terugwerkende kracht te hervatten. Deze ‘intercessie’ van de prins leidde echter tot woe-de bij baljuw Willem Griffioen en woe-de twee burgemeesters die woe-destijds verantwoorwoe-delijk waren geweest voor de strafmaatregel, François de Meij en Bartolomeus de Moor van Immerzeel. Zij lieten de stadhouder weten zijn ingreep te beschouwen als een ‘politique correctie’, die schade-lijk was voor hun goede naam en faam.

Deze en andere onverkwikkelijke affaires versterkten het beeld van een hopeloos verdeeld en verstard stadsbestuur, dat in steeds mindere mate in staat en bereid was op te komen voor de ac-tuele noden en wensen van de bevolking. Oudere regenten, een categorie die grotendeels sa-menviel met die van de consulairen, bleven zich echter halsstarrig verzetten tegen noodzakelij-ke aanpassingen van het bestuurlijnoodzakelij-ke stelsel. Het ongenoegen hierover bij veel jongere vroedschapsleden nam dusdanig toe, dat elf ‘jongeluij’ eind 1783 besloten zich te verenigen in een nieuwe correspondentie. Anders dan bij eerdere correspondenties lag het accent ditmaal niet op de verdeling van de ambten, maar op politiek-inhoudelijke zaken.

De gang van zaken in Gouda kan niet los gezien worden van de ontwikkelingen elders in de Republiek, in Europa en zelfs in Amerika. De Amerikaanse Vrijheidsoorlog (1775-1783), waar-bij kolonisten het met succes opnamen tegen het machtige Groot-Brittannië, werd in de Republiek met grote belangstelling gevolgd en commercieel uitgebuit. De Amerikaanse Onaf -hankelijkheidsverklaring van 4 juli 1776, waarin fundamentele principes als mensenrechten, gelijkheid voor alle burgers en het recht op een menswaardig bestaan voor het eerst werden vast-Magistraat der stad Gouda, zittende ter Vierschaar. Te zien zijn de schout (A), de vier burgemeesters

(a-d), de zeven schepenen, de beklaagde (10), enkele rakkers (dienders) en secretarissen. Aquarel.

Historische Vereniging Die Goude

V O O R D E V R I J H E I D E N T E G E N O R A N J E

gelegd, vormde ook voor velen in de oude wereld een inspiratiebron. De opkomst van deze nieu-we ideeën kreeg in de Republiek bijzonder gewicht, toen de stadhouder en de heersende regen-ten zichzelf in het nauw brachregen-ten met een omstreden diplomatieke koers, die uitmondde in een rampzalig verlopen (vierde) oorlog met Engeland (1780-1784).

gelegd, vormde ook voor velen in de oude wereld een inspiratiebron. De opkomst van deze nieu-we ideeën kreeg in de Republiek bijzonder gewicht, toen de stadhouder en de heersende regen-ten zichzelf in het nauw brachregen-ten met een omstreden diplomatieke koers, die uitmondde in een rampzalig verlopen (vierde) oorlog met Engeland (1780-1784).

In document Voor de vrijheid en tegen Oranje 10 (pagina 21-35)

GERELATEERDE DOCUMENTEN