• No results found

" DE WAAL IN DE JAREN '70

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "" DE WAAL IN DE JAREN '70"

Copied!
85
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

"

DE WAAL IN DE JAREN '70

nota LTP 77-1

RIJKSWATERSTAAT

DIP~CTIE BOVENRIVIEREN HOOFDAFDELING LT 1977

(2)

INHOUD

• HOOFDSTUK Blz •

Lij st· Bij lagen 2·

I Inleiding en Verantwoording 3

II Gegeven Bestand . 7

III .. Analyse van Lengtepeilingen 12

IV Analyse van Dwarspeilingen 26

V Analyse luchtfoto's 38

VI Analyse Gemiddelde Bodemligging. 42

1. analyse peilingen (42) 2. baggeraktiviteiten (46)

VII Analyse Detailpeilingen 49

1. detailpeilingen kmr 905 - 910 (49) 2. detailpeilingen kmr 912 - 919 (54)

VIII Invloed Scheepvaart op de Bodem 60

IX Conclusies en Aanbevelingen 69

APPENDIX I De Morfologie van een rivier

APPENDIX 11 De Waal tijdens Hoogwater voorjaar 1977.

BIJLAGEN 1 t/m 25.

(3)

BIJLAGEN 1.

2.

3.

4.

5.

6t/m 12.

13.

Iq.

IS.

16.

17.

18.

19 t/m 25.

- 2 -

LIJST VAN BIJLAGEN

Overzicht gegeven bèstand langspeilingen Waal 1971 tIro 1976.

Relatie tussen minst gepeilde diepte in de,vaargeul en afvoer.

Aantal malen voorkomen van minst gepeilde diepte in de vaargeul per vak van 2 km, 1971 t/m 1976. '

Ondiepten op de Waal, overzicht.

Ondiepten op' de Waal, gedetailleerd.

Rivierkaarten van de Waal, bewerkt naar,gegevens van vooral de dwarspeilingen in 1971 t/m 1976.

Bijlage 6 kmr 867 - 877 Bij lage 7 " 877 - 885 Bij lage 8 " 885, - 900 Bijlage 9 " 900 - 913 Bijlage la " 912 - 928 Bijlagè I I " 928 - 940 , Bij lage 12 " 940 - 952

Afwijkingen van de normaalbreedte t.o.v. de geïdealiseerde 260 m breedte bij een vloeiend verloop van de as van 'het zomerbed.

Gemidd~lde bodemverandering per kml , 1964 tlm 1976.

Langsprofiel Waal, vergelijking bodemligging 1969 - 1971 - ,1976.

Baggervolume Waal 1905 - 1975 (m3Ij aar) • '

Daling der waterspiegel op de Waal, tussen Pannerdense Kop en St. Andries, 1895 - 1976. , "

Vergelijking van de minst gepeilde diepte in de vaargeul op de Waal ,ende waterstand aan de peilschaal te Ruhrort, 1976.

Afvoerverloop van de Bovenrijn te Lobith, '1971 t/m 1977

(4)

HOOFDSTUK 1. INLEIDING EN VERANTHOORDING

In de loop van de zeer droge zomer 1976 werden nabij Tiel via de mond van het Amsterdam-Rijnkanaal (kmr. 913.500) aan de lvaal grote de- bieten onttrokken ten behoeve van de watervoorài.erringvoor Hidden-Hest Nederland. De gevolgen voor de Waal konden slechts op grond van vooral theoretische overwegingen worden voorzien. Er werd duidelijk een prak- tijkgegeven gemist, nvl , hoe en in welke mate de ,lvaal.als rivier zou re- ageren op zuikeforse, kunstmatigewijziging~ninhetregiem. De behoefte aan dit praktijkgegeven accentueerde de noodzaak tot een studie over het gedrag van deze rivier tijdens,lagere afvoeren, waarbij ,grote debieten worden onttrokken.

Tijdens voornoemde laagwaterperiode werden regelmatig tussen' kmr.

912 en 917 detaildwarspeilingen uitgevoerd om het gedrag van de bodem tussen de normaallijnen nauwkeurig te kunnen volgen. De bewerking van het enorme aantal meetgegevens kostte zoveel tijd dat de eerste resulta-' ten pas in september 1977 op tafel konden worden gelegd.

Kort voor deze laagwaterperiode werd tussen I november 1975 en I april 1976 een onttrekkingsproef: nabij Tiel uitgevoerd., Deze had tot doel de daadwerkelijke gevolgen van een onttrekking aan een rivier in de praktijk te meten, en eventueel te kunnen toetsen aan theoretische berekeningen.

Het onttrekkingspercentage was echter veel minder dan tijdens de zomer 1976 het geval zou zijn (3 máanden onttrekking van 'ca 30 - 50 ro3/s bij een rivierafvoer van ca 1100 m3/s). De resultaten van deze eerste proef waren verre van spectaculair, alhoewel uit de metingen toch wel een bodemverho- ging van I à 2 dm was te bespeuren en een waterstandsverlaging van onge- veer 1 dm.

Naast het geregeld uitvoeren van detaildwarspeilingen werd tijdens de onttrekkingen ook normaal doorgegaan roet de wekelijkse langspeilingen in de vaargeul door de riviermeesters. De resultaten van deze metingen, voorzover zij in de jaren '70 wèrden verricht, werden tot nu toe niet uit- gebreid geanalyseerd. Ook het wekel i.jks volgen van deze' geulpeilingen na de aanvang van het forse onttrekkingsprogramma te Tiel gaf niet direkt een duidelijk inzicht in eventuele nadelige gevolgen voor de scheepvaart in de

(5)

- 4 -

vorm van een merkbare' vaardieptevermindering "

In dit verband wordt gewezen op de gevolgen van een ogenschijnlijk geringe vermindering van beschikbare vaardiepte.

Een globale berekening leert dat, als gevolg van het enorme goederen- transport dat dagelijks over de Waal plaats vindt (ca 360.000 ton, overeen- komend met' ca 125 miljoen ton per jaar), een vaardieptevermindering' tijdens laagwater van slechts 1 dm een verlies aan vervoerscapaèiteit veroorzaakt van ca 50.000 ton per dag bij de huidige samenstelling van de vloot.

Het is uitgesloten dat dit verlies kan worden opgevangen door het vervoer per spoor (20 extra goederentreinen van maximale afmetingen per dag) of door het vervoer over de weg (2500 à 3000 extra vrachtauto's per dag).

Uit oogpunt van milieuvriendelijkheid geniet vervoer per schip verre de voorkeur boven transport over land. Afgezien van de vraag of al dit extra materieel voor uitbreiding van het vervoer over land wel beschikbaar is, zal het duidelijk zijn dat zo'n forse toename weinig aantrekkelijk is met het oog op verkeersdrukte

en-

veiligheid. Het is dan ook van belang om zo- lang er nog extra ruimte is voor vervoer over de rivier de Waal deze ten volle wordt benut. Genoemde extra 50.000 ton moet dus bij voorkeur 'per schip worden vervoerd, waardoor het ook op de Waal enigszins drukker en dus gevaarlijker wordt tijdens laagwaterperioden, overigens een bekend praktijkverschijnsel. Hierbij wordt nog vermeld dat Nederland tengevolge van de Acte van Mannheim in ieder geval met het oog op de verkeersveilig- heid ten aanzien van de Waal als vervoersweg internationale verplichtingen heeft.

Gezien het voorgaande ~s het van groot belang te weten waar gedurende een droge periode de Waal- als vaarweg maatgevend is voor de scheepvaart (vaardiepte), al dan niet bij een onttrekking te Tiel. Daarom werd beslo- ten het archief van de langspeilingen in de vaargeul van de Waal aan een . analyse' te onderwerpen over de periode 1971 - heden. Hieruit zou dan, over- eenkomstig gerechtvaardigde verwachting, moeten blijken dat de bodem bene- denstrooms van kmr. 913.500 (hetonttrekkingspunt) in de zomer en herfst, , van 1976 meer maatgevend voor de vaardiepte op de gehele Waal is geweest dan in voorgaande jaren, toen er veel minder water bij Tiel werd onttrokken.

Het onderzoek werd steeds tijdrovender en ingewikkelder.

Naarmate het gegeven bestand verder werd bewerkt kwamen m~er interessante

u

(6)

gegevens naar voren. Van diverse gevonden verschijnselen' werden ter ver- klaring' enige hypothesen opgesteld, die intern ter discussie werden gesteld, waarmee het onderzoek al gauw e~n grootschaliger karakter kreeg. Van het opsporen van markante locaties werd het accent vari de studie verlegd naar de~ivier alszandtransporterend medium. Wanneer eenmaal zaken met betrek- king tot zandtransportaan de orde komen, dan kunnen verondersteilingen al- leen maar, aan ingewikkelde en tijdrovende metingen worden gestaafd. Uiter- aard is tot,nu toe de tijd te kort geweest om enkele hypothesen te toetsen aan de hand van metingen. Om de rapportage niet langer te laten liggen werd besloten om onbeantwoord gebleven vragen zo nodig toch in dit ,rapport op te nemen als discussiepunten en eventueel als start voor een verder onderzoek.

Een extra vertraging bij het tot stand komen van deze rapportage werd ver- oorzaakt door het hoogwater in januari - februari - maart 1977, waardoor tijdelijk de prioriteiten in de werkzaamheden binnen de directie moesten worden verlegd.

Het oorspronkelijke doel van dit onderzoek (het opsporen van maatge- vende locaties in de vaargeul) sloot goed aan bij de wens om de eventuele gunstige gevolgen van het bestek BOR-845 nabij Deest, .. kmr. 895 - 903, opge- leverd in november 1975, aan te tonen. Het betreft hier een werk waarbij de lvaal over een afstand van ca 7 km ,op een constante normaalbreedte van 260 m werd gebracht en waarbij het verloop van de normaallijnen zo gunstig moge-

lijk werd gemaakt, zonder dat tot forse verleggingen van de normaallijnen moest worderi overgegaan. '

Hiervoor waren vele kleine locale ingrepen nodig (verleggen van kribkoppen, aanbrengen van enkele nieuwe kribben), waarvan de totale kosten ca f 1,4 miljoen bedroegen. Het eventuele gunstige gevolg van dit werk zou bepalend kunnen zijn voor het al dan niet doorgaan met het 'ontwerpen van soortgelijke bestekken in benedenstroomse richting op de Waal tussen Dodewaard en Zalt- bommel in de nabije toekomst.

Tenslotte kan deze studie ook worden gezien als een vervolg en aanvulling op de nota's die in de jaren '60 zijn verschenen naar aanleiding van het lvaal-onderzoekdoor de toenmalige Studiedienst van de Dir. 'Bovenrivieren.

Hiertoe werd voldoende aanleiding gezien:

de jaren '60 waren "nat", de jaren '70 tot nu toe "droog";

sedert november 1970 is de stuw bij Driel in bedrijf, evenals de Haringvliet-

(7)

- 6 -

sluizen; de baggeraktiviteiten op de rivier Z1Jn duidelijk afgenomen;

de scheepvaart geeft de laatste jaren een sterkere schaalvergroting te zien, die ertoe leidt dat men met steeds minder water onder de kiel vaart.

Resumerend is het duidelijk, dat deze rapportage gedeeltelijk een einde is van een onderzoek, gedeeltelijk eenbegin'van een nieuw onderzoek en ook dient als weergave van de situatie op de Waal op dit moment. Er blijven.' genoeg vraagtekens over: toch is er al zoveel interessant materiaal beschik- baar, dat een verslaggeving in de vorm van deze nota zeker wenselijk leek.

(8)

HOOFDSTUK II~ GEGEVEN BESTAND.

Deze rapportage is gebaseerd op een zeer omvangrijk aantal gegevens, welke hieronder ter sprake worden gebracht:

1'Lengtepéilingen in de vaargeul

Deze peilingen geven een beeld van de diepte van de vaargeul.

De riviermeester peilt regelmatig de bodem van de rivier; zowel in als naast de as van de vaargeul wordt de bodemontwikkeling gevolgd.

Vooral met dit soort peilingen blijft de riviermeester op de hoogte van recente veranderingen van de bodem, van de (on) diepten in het bijzonder.

De tonnenlijnen worden waar nodig gecorrigeerd. Indienbaggerwerkzaambeden worden verricht, wordt zij zo nodig aangepast aan de resultaten der peilingen.

Op grond van deze gegevens wordt de minst gepeilde diepte voor het 'vak Spijk- St. Andries vastgesteld welke diepte o.m. door middel van borden langs de rivier ("de plank") wordt kenbaar gemaakt.

Daarnaast wordt op iedere donderdag, wanneer althans de waterstand te Keulen minder dan 2.50 m aan de peilschaal bedraagt, een complete langs- peiling door de as van de vaargeul gemaakt op het traject Spijk-Loevestein.

Deze peilingen worden sinds vele jaren opgeslagen in een centraal archief.

De bevindingen en resultaten van deze rapportage zijn voor een zeer groot deel gebaseerd op deze "donderdag-peilIngen",

Uit het archief zijn alle donderdag-peilingen tussen kmr. 869 en 940 gelicht vanaf januari 1971. Op bijlage 1 is te zien om hoeveel peilingen het hier gaat.

,Per traject van 2 km verzamelt de riviermeester de dieptegegevens op voorgedrukte schetsmatige rivierkaarten, schaal I: 10.000.

De normaalbreedte van 260 m is in vieren verdeeld, terwijl op de lengteas van de rivier dwarsraaien om de 50 m zijn getrokken. 'Tijdens de peilingen vaart de boot in de as van de vaargeul, zoals deze door de rode- en groene lichtopstanden langs de rechteroever en linkeroever aan de scheepvaart ken- baar wordt gemaakt. Per traject van 50 m in de geul wordt de,minst gepeilde diepte afgelezen en genoteerd. Zodoende worden per traject van 2 km dus 2 x

-sa-

1000

=

40 d

.

~eptec~Jî iifers verzamel d "• De u~te1ninde 1JLiik ver regen en vastge-k ' legde informatie is uiteraard niet vrij van fouten.

De volgende fouten zijn denkbaar:

(9)

- 8 -

a. Fouten in de 'apparatuur

In principe is het zo, dat ieder echolood vóór een nauwkeurige meting geijkt moet worden. Dit gebeurt op de riviermeestersvaartuigen een keer in ènkele dagen, waarbij d~ ijking wordt verricht boven bijvoorbeeld een sluisdrempel.'Inderdaad mag worden verwacht,' dat enkele metingen een dieptefout van I

àJ

dm kunnen opleveren, maa~ dat is voor het to- taalbeeld van de rivier niet bezwaarlijk, omdat heter tijdens een don-

derdag~peilingvooral om gaat, vast te stellen wáár op het gebied van de betreffende riviermeester de maatgevende ondiepte ligt. Het gaat dus vooral om de relatieve bodemligging.

Slechte of helemaal geen echo's worden verkregen wanneer er gevaren wordt in het kielzog van andere schepen. Tijdens de peilingen wordt dit daarom zoveel mogelijk vermeden.

b.Fouten'in deèriëótatie

Het is denkbaar, dat er een oriëntatiefout in breedterichting van ca 25

, ,

à 50 m wordt gemaakt, en in lengterichting van ca '100 m. Toch zal dit in de praktijk nogal meevallen, omdat in principe tijdens iedere peiling' in de as van de!!~h!~~!!i~ wordt gevaren. Wanneer de overige vaart dit tijdelijk onmogelijk maakt dan wordt in principe. afgewacht tot' het weer wel mogelijk is, alvorens de peiling wordt voortgezet. De lengtefout zal vooral dán optreden wanneer er niet met een gelijkmatige snelheid kan worden gevaren, waardoor er geen bepaald aflees-schrijfritme kan ont- staan. Daarom wordt. tijdens iedere peiling getracht' om een constante vaar- snelheid aan. te houden. Overigens weet het bootpersoneel uit ervaring precies waar op een gegeven moment een maatgevende ondiepte kàn worden verwacht. Juist op die momenten zal men zo nauwkeurig mogelijk varen en aflezen.

c. Fouten ten gevolge van golven

Deze foutenbron kan in de orde van 0,5 mliggen~ wanneer er te dicht bij andere schepen wordt gevaren. Dit zal men daarom zoveel mogelijk trachten te vermijden. Dit type fout is niet op te sporen in het gegeven bestand, waaruit voor dit rapport is geput.

d. Afleesfouten

In feite gaat het tijdens de peiling om 4 handelingen, die steeds door 2 mensen worden uitgevoerd: sturen, aflezen, oriënteren en schrijven.

Afhankelijk van de bemanning kan men op iedere boot een andérecombinatie van werkzaamheden aantreffen. Men moet er van uitgaan, dat iedere bemanning

(10)

de meting zo nauwkeurig rno6elijk tracht uit te voeren.

De meting, kan alleen dan als redelijk nauwkeurig worden aangemerkt, als deze wordt uitgevoerd door ervaren personeel, zowel wat de besturing als de oriëntatie betreft. Een niet-ervaren persoon heeft veelal meer dan de helft van de meettijd nodig voor oriëntatie, zodat de meting op zich waar- deloos wordt.

In het algemeen kan men stellen, dat door de ervarenheid van de bemanning de meting juist ter plaatse van ondiepten zeer 'nauwkeurig blijft, zowel wat de diepte als de locatie betreft.

Zeker in het kader van dit onderzoek mogen alle donderdag-peilingen op zijn minst als redelijk bètrouwbaar worden aangemerkt. De afleesnauwkeu- righeid van de apparatuur ligt in de orde van 0;5 à 1 dm. Vooralde'minst gepeilde diepte in een vak wordt vrij trefzeker waargenomen.

2 Jaarlijkse dwarspeilingen

Vanaf 1 januari 1971 zijn alle jaarlijkse dwarspeilingen van de Waal bekeken. Wat de nauwkeurigheid betreft kan worden gesteld, dat de metingen qua pos~t~e- en diepte gegeven goed betrouwbare informatie leveren. De dwars- raaien liggen, vast, en worden ieder jaar opnieuw gevaren. De onderlinge af- stand is op de Waal 125m, misschien iets te ruim, .maar een discussie hier- over heeft geen zin, omdat er geen alternatief is. De peilingen geven een indruk van de bodemligging, zowel wat de diepte als de breedte van de vaar- geul betreft. Tendensen over enige jaren kunnen worden opgespoord. In het kader van dit onderzoek is vooral gekekeken naar het verloop van de 3.00 m en 3.50 m dieptelijn ten opzichte van OLR, zowel per jaar als over het tijd- vak 1971-1977.

3 Gegevens Heetkundige Dienst

Primair gaat het hier om de serie luchtfoto's van de lvaal, die genomen

z~Jn tijdens een vlucht op 5 oktober 1976, gedurende een waterstand iets boven' OLR. De foto's zijn bekeken op zaken als zandhoeveelheden in kribvakken,

werkzaamheid van kribben en neren, en oevercondities. Tevens zijn fotoserie's bekeken van vroegere vluchten, met name die in de jaren 1962 en 1971 werden genomen.

Daarnaast zijn de lijsten geraadpleegd waarop de afwijkingen langs de linker- en rechteroever zijn vermeld ten opzichte van de berekende as van de

(11)

- 10 -

rivier met aan weerszijde een breedte van 130 m. Deze lijst is opgesteld na intensieve terreinmetingen in het begin der jaren'70.

4 Gegevens Topografische Dienst

uit het archief van de Topografische Dienst te Delft zijn zoveel moge- lijk luchtfoto's van de Waal bekeken, die genomen zijn bij laagwater. Het betreft hier zelfs foto's van vóór de oorlog en uit de bezettingstijd, toen verkenningsvluchten door de geallieerden werden uitgevoerd.

5 Baggergegevens

Teneinde een inzicht te kunnen geven van het baggervolume op de Waal over een lange tijd is de in dit kader in het verleden uitgevoerde admini- stratie doorgewerkt. Samen met de gegevens van de Baggernota uit 1950 leid- de dit tot de rapportage, weergegeven in hoofdstuk VI.

6 Overige gegevens

Alvorens dit rapport op schrift werd gesteld is eerst uitvoerig van gedachten gewisseld met de riviermeesters en het personeel der dienstkrin- gen, opdat met hun kennis en inzicht die op een praktijk van vele jaren steunen, kon worden rekening gehouden.

Er is nagegaan waar en hoe de baggerwerkzaamheden zijn uitgevoerd in de geul sinds 1970, wat ook geldt voor onderhoudsbestekken en nieuwe werken.

Tevens werden in het kader van de voorbereidingen tot deze rapportage in 1975 en 1976 detaildwarspeilingen op enkele maatgevende locaties van de Waal (krnr 907 en 900) uitgevoerd, waarvan de analyses elders in dit rapport staan weergegeven. Ook werden droogtepeilingen uit het verleden, voor zover nog in het archief aanwezig, nader bekeken.

Eind 1975 werd nabij Tiel begonnen met een proef: gedurende enkele maa~denwerd hier een debiet onttrokken (tot maximaal 50 m3/s) ten einde de bodemveranderingen op de rivier te kunnen nagaan en te vergelijken met een rivierkundige berekening. De bodem tussen kmr 912 en 917 werd regelmatig aangepeild met een verdicht raaienstelsel (systeem Artemis). De proef moest worden beëindigd in april 1976.

Daarna werden gedurende de gehele zomer 1976 forse debieten onttrokken.

•••••

(12)

Aan deze situatie kwam begin oktober een einde. Met de regelmatige uit- gevoerdedwarspeilingen was men in staat om eventuele bodemverarideringen op te sporen.

(13)

'- 12 -

HOOFDSTUK 111. ANALYSE VAN LENGTEPEILINGEN

In dit hoofdstuk worden enkele aan dit rapport toegevoegde bijlagen' behandeld, zoals die na het doorwerken van het gegevensbestand konden worden opgesteld.

Bijlage 1. (Overzicht gegeven~bestandlangspeilingen Waal).

Op bijlage 1 is uitgezet per jaar, sinds 1971, het aantal peilingen dat uit het archief is nagegaan. Er is onderscheid gemaakt naar datum, .Waalafvoer, de minst gepeilde diepte op de gegeven datum en de locatie{s),

terwijl dat ook is gedaan voor de op één na minst gepeilde diepte in de vaargeul. (Daar waar in 1976. de locatie van de minst gepeilde diepte{n) benedenstrooms van het onttrekkingspunt nabij Tiel ligt{kmr 913.500) is de Waalafvoer gecorrigeerd'met het onttrekkingsdebiet op de betreffende datum). Het is duidelijk dat bij lage afvoeren doorgaans veel meer locaties maatgevend zijn dan bij hogere afvoeren.

Dit wijst op een wat vlakkere bodem bij laagWater, wat overigens te verwach- ten is. 'In dit verband wordt gewezen op .appendix 1, waarin enkele opmerkingen met betrekking tot de morfologie van een rivier worden gemaakt.

Van 1972 zijn alleen gegevens tot 1 juni beschikbaar, van 1975 geldt dit voor de periode na 1 juni. De jaren 1971 en 1976 leveren het grootste gegevensbestand op, omdat toen de waterstand bij Keulen nagenoeg niet boven de stand 2.50·m aan de peilschaal kwam. Deze waterstand is gekoppeld aan het al dan niet uitbetalen van laagwatertoeslagen op de vrachtprijzen. Daarom werden in het verleden alleen de "donderdag" peilingen uitgevoerd als te . Keulen de waterstand lager was dan 2.50 m. In 1973 ontbreken peilingen tus-

sen kmr 899 en 903. De locaties zijn voor w~t de plaats betreft afgerond op 100 m in de kilometrering langs de rivier.

Bijlage 2. (Relatie minst gepeilde diepte en afvoer).

Op bijlage 2 is het verband weergegeven tussen de ninst gepeilde diepte in de vaargeul op de Waal enerzijds en de daarbij voorgekomen afvoer anderzijds.

In feite betreft het hier een soort Q - h relatie, zodat op het eerste oog een soort gebogen kromme kan worden verwacht als in fig. 1

Allereerst is een onderscheid gemaakt voor de jaren 1971 tot en met 1973 in was- en valperioden. Het blijkt dat geen systematisch verschil is waar te nemen. Met enige goede wil zou men kunnen stellen, dat boven een afvoer van

(14)

- - - > G 1400 m3/ s op de Waal een verschil waarneembaar

wordt, wat inderdaad wijst in de richting van

h A

een hysteresis. lus. Helaas z~Jn geen waarne- mingen boven een afvoer Q~ 1500

m

3/ s aanwezig, . omdat die afvoer correspondeert met een stand van o.~geveer 2.50 m bij Keulen.

Er is inmiddels overeengekomen dat vanaf ] dec.". ] 976 met de lengtepeilingen zal worden doorgegaan tot ca 3.50 m bij Keulen) waardoor over enige jaren misschien een eventuele

hysteresis lus iil de relatie kan worden aangetoond voor de hogere rivier- . afvoeren.

Op bijlage 2 is voorts een onderscheid gemaakt naar de verschillende jaren. Een direct verschil tussen de jaren 1971 - ]975 is niet waar te nemen.

Voor 1976 is het frappant, dat .de punten duidelijk onder in de sprcidingsband liggen. In dat jaar is de rivier kennelijk ondieper in de geul dan in voor- gaande laagwaterperioden. Een mogelijke verklaring kan zijn het gew~jzigd vaargedrag in de geul gedurende de laatste jaren, zie verder" hoofdstuk VIII.

Deze verklaring moet 'echter niet als bevredigend worden beschouwd.

I

Naast ren verklaring tengevolge van kunstmatige randvoorwaàrden (scheep- vaart) kan men ook zuiver fysische oorzaken aanwijzen: op zuiver morfologische Igronden zou men kunnen stellen dat tengevolge een langdurig laagwater zoals

in ]976 de ruwheid van de bodem afneemt waardoor grotere stroomsnelheden Jgaap optreden bij een zelfde afvoer, wat resulteert in een kleinere diepte.

I

Ander zi j ds zal de duinhoogte op de bodem afnemen, wat weer gunstig is voor locale dieptebeperkingen. In ieder geval treedt er een complex systeem van

lfac~oren

op, zowel natuurlijk als kunstmatig, die met metingen niet in kwan- titatieve zin van elkaar kunnen worden gescheiden!

Vooral bij ·de gegevens van 1976 is af en toe een uitschuringseffect in de geul waar te nemen, bijv. de periode 10 juni - 22 juli (7 weken) tijdens een doorzettend laagwater (de genummerde punten I tot en met 7). Duidelijk is waar te nemen, dat de diepte in de geul sneller toeneemt dan kleine afvoer- fluctuaties zouden doen vermoeden. Dit effect veroorzaakt kennelijk een ver- vorming van de fig. 1 tot de kromme zoals die in fig.·2 staat weergeeeven.

Tevens is bij ieder punt van 1976 aangegeven wat er op de betreffende dag

"op de plank" heeft gestaan tussen Spijk en St. Andries. Het meest opvallende is dat in enkele gevallen de plankmaat te gunstig is geweest, met name vrij-

(15)

- ]4 -

---_.... _- G<.

fi9- 2. - f

h1

I

II

!I

kunnen plaatsvinden.

Weekeind~ffecten(dan wordt de plankmaat niet veranderd) zijn uitgesloten omdat het -hier steeds donderdag-peilingen betreft.,

De minst gepeilde ondiepte, die op een be-

paalde dag op vele plaatsen werd geconstateerd werd in de grafiek extra dik aangegeven. D~ze punten liggen meer in het midden van de spreidingsband.

Opvallend is- dat deze band een vrij constante afmeting heeft (60 - 70 cm vaardiepte). Het is interessant te zien hoe vaak zelfs de plankmaat nog binnen deze band gelegen is. Kennelijk treden er zelfs bij lage afvoeren nog bodembewegingen op- die ten opzichte van elkaar bij verschillende regiem- omstandigheden zodanig kunnen verschillen, dat het bodemverloop in de geul zelfs bij een wat meer stabiele laagwaterperiode moeilijk te voorspellen is.

Hare dat wel het geval geweest dan zou de beheerder kunnen overwegen om in de toekomst een minimum vaardiepte te garanderen tijdens laagwater.UIe de gegevens blijkt, dat een dergelijke handelswijze volstrekt irreëel is!

Hier ligt een duidelijke aanwijzing, dat er ook bij laagwater een nog aan- zienlijk bodemtransport optreedt. Dit wordt ook bevestigd door lengtepeilin- gen, die tijdens OLR omstandigheden in de geul worden genomen. De ook dan ge- registreerde ribbelpatronen bewijzen dat er nog steeds een aanzienlijk zand- transport moet optreden.

dag 24 juni gaf tijdens een valperiode (!) - de plank 25 cm meer aan dan volgens de leng-

tepeiling op de voorgaande donderdag op maar - liefst 6 plaatsen in de rivier werd gepeild.

Er kon niet worden achterhaald hoe dit heeft

Bijlagen 3a, 3b, 3c. (Overzicht locaties _van ondiepten).

Deze bijlagen zijn voor de periode \-\-\97] tot ]-\-]977 ontleend aan alle in het archief aanwezige peilkaartjes tussen kmr 870 en 940.

Langs de (geschematiseerd tot een rechte lijn) kilometrering van de rivier is het aantal keren uitgezet, dat een raai op een kaartje maatgevend is ge- weest. De bijlagen geven steeds weer de situatie per vak van 2 km. Hanneer

dus een raai een duidelijke piek vertoont dan betekent dit vooral dat daar over de periode ]97] - 1977 het betreffende kaartjesvak van 2 km maatgevend is geweest. Om wat meer direkte informatie over de pieken te krijgen is ook aangegeven de plaats van de rode en groene lichten langs de vaarweg.

(16)

Het blijkt, dat vele pieken zijn gelegen op plaatsen waar de vaargeul gezien de lichten van de ene oever naar de andere oever overloopt. Dit is geen ab- normaal verschijnsel.

Deze bijlagen zeggen dus nog niets over de mate waarin een bepaalde locatie maatgevend is op de gehele Waal, althans voor wat de diepte in de vaargeul betreft.

Bijlage 4. (Ondiepten op de Waal, overzicht).

Hierop staan verschillende gegevens weergegeven, uitgezet tegen de kilometrering van de rivier.

In g!~f!~~_l is uitgezet hoeveel keer een bepaalde raai, afgerond op 100 m, voor de gehele Waal tussen Pannerdense kop en Loevestein maatgevend is geweest voor de vaardiepte in de vaargeul over de periode 1971 - 1977 tijderis de donderdagpeilingen.

Niet alleen de maatgevende punten, maar ook de één-na-maatgevende punten zijn hierbij meegenomen.

Op de boven-Waal, bovenstrooms Weurt, zijn maatgevend: Hulhuizen (dat moet vóór 1970 veel sprekender zijn geweest!), Gendtse Veer, Bisonbaai en Sprokke- lenburg •

. Op de midden-Waal, tussen Heurt .en Zal tbommel, zi.jn dit: Weurt, Bunkerschip Beuningen, Dodewaard, Ochten, IJzendoorn, ARK en Tiel. Op de beneden-Haal, Zaltbommel en benedenstrooms daarvan, is dat eigenlijk alleen het gebied nabij Zaltbommel. In haar totaliteit is de mid~en-Waal verreweg het slechtste riviergedeelte, met name de vakken kmr 905-909, 912-9i4 en 915-919.

Overigens is het interessant te vermelden hoe de ontwikkeling van de beneden-Waal is geweest in 1977, die niet ·in de grafiek is af te lezen:

dir~kt na het hoogwater in fe~ruari en maart is de beneden-Waal tot ver in de zomer zeer vaak maatgevend geweest voor de vaardiepte op de gehele ~vaal,

verschillende·malen zelfs voor de vaart naar het Ruhrgebied. Na juni is er weer een situatie opgetreden die vergelijkbaar was met die van vóór februari

1977. Het sterk omhoog komen van de bodem tussen Zaltbommel en Loevestein, met name op de overgangen kmr 940 en 945 en dan vooral tijdens een hoogwater, past geheel bij de verwachtingen die zijn uitgesproken voor de toestand na het gereedkomen van de Hari~lietsluizen: door het nagenoeg wegvallen van het getij kunnen aanzandingen op de beneden-Waal optreden. Zie in dit verband ook de opmerkingen elders in dit rapport.

(17)

- 16 -

In gE~~!~~_~ wordt een idee gegeven van de plaats en de hoeveelheden van gebaggerde specie binnen de normaallijnen in jaren '70.

l

Al de baggeraktiviteiten hebben zich afgespeeld,benedenstrooms' kmr 903 (dienstkring Waal-West), zie verder hoofdstuk VI. '

, "

Zou het totale volume gelijkmatig worden uitgesmeerd over dit gedeelte van de 'rivier dan gaat het om een schijf van ca., 5 cm dikte. Dat maakt de fre-' quentie van maatgevend zijn van de rivier op dit gedeelte nog sprekender.

In gE~~!~~_2 zijn de gegevens van het droge jaar 1976 vermeld, zoals zij in grafiek 1 werden gegeven voor de periode 1971 t/m 1975. Grafiek 3 kan dus onmiddellijk met grafiek 1 worden vergeleken. Voor 1976 is een on- derscheid' gemaakt tussen de periode 1/1 - 1/5, tijdens welke de proefont- trekking te Tiel van ca. 50 m3/s heeft plaatsgevonden, en de periode 1/5 - 31/12.waarbinnen de zeer droge zomer valt met de forse onttrekkingen tot ca. 85 à 90 m3/s. Tevens is nog een ruw onderscheid gemaakt tussen de groot-

j

t e van de afvoeren. In grote lijnen wijkt het beeld voor 1976 niet af van dat der voorgaande 5-jarige periode. Toch zijn er wel enkele markante verschillen:

a. Het relatief goedkope werk BOR-845 te Deest-Dodewaard, uitgevoerd tussen kmr 895 en 903 en'opgeleverd' in november 1975, blijkt voor wat de vaardiep- te betreft een belangrijke invloed te hebben, omdat dit vak nauwelij~s meer maatgevend is geweest; in 1976. Dit in tegenstelling. tot de voorgaande jaren.

b. Tijdens 1976 is praktisch gedurende het gehele jaar nabij Tiel een debiet aan de Waal via het Amsterdam-Rijnkanaal onttrokken. Dit leidt tot een wat meer geconcentreerde stroming langs de rechteroèver, bovenstrooms van kmr. 913 en daarmede door de plaatselijke vaargeul.

Dit kan betekenen, dat de beschikbare vaardiepte in die geul enigszins toeneemt.' Dit is mogelijk de oorzaak, dat de geuldiepte in 1976 veel min- der maatgevend voor de gehele Waal is geweest dan in voorgaande jaren (kmr. 912 - 913.500).

c. Het is duidelijk, dat Zaltbommel niet meer zo maatgevend is als vroeger.

Dit komt omdat in 1973 het versmallingswerk gereed is gekomen onder de bruggen. Toch blijft het gebied direkt bovenstrooms van de spoorbrug

(kmr. 931 - 933) nog vrij slecht, wat vooral komt door het feit, dat de overgang van de bestaande normaalbreedtenaar de versmalling te abrupt is (over enkele honderden meters loopt deze terug van ca. 285 naar 245 m).

Daarbij is het zo, dat vroeger sprake was van een instabiele smalle geul, terwijl na het gereedkomen van de versmalling wordt beschikt over twee

(18)

redelijk stabiele doch niet al te diepe geulen. Daarom kan· in de huidige.

situatie één der geulen toch nog maatgevend worden op de gehele Waal, alhoewel de frequentie hiervan natuurlijk zeer gunstig afsteekt tegen de situatie zoals deze vroeger was.

d, Het blijkt, .dat vooral inde tweede helft van 1976 het vak tussen kmr.

915 en 919 sterk maatgevend wordt. Dit is onge'twi.jfal d een gevolg van de forse onttrekkingen. Door de traagheid van het aanzandingsmechanisme, zoals dit door de wateronttrekking wordt veroorzaakt, wordt de bodem in de geul eerst in de. tweede helft van het jaar 1976 maatgevend voor de gehele Waal (na I augustus was het vooral het vak kmr. 917-919 dat'maat- gevend werd, wat deze traagheid nog eens extra bevestigt.

e , Het vak bij Hulhuizen was in 1976 hëlemaal:niet 'mcermaatgevénd, terwijldit tus-

!

sen 1971 en 1975 nog enige keren het geval was. Vóór 1970 was dit gedeel-

I

te van de rivier zeer vaak maatgevend! Kennelijk is hier voor wat de diep-

i

te in de geul ·betreft sprake van een aanzienlijke.verbetering. Dit kàn I

i

mede zijn veroorzaakt door het werk langs de linkeroever bij de plaat

I

1

van Millingen, dat omstreeks 1970 gereed kwam.· Het is overigens frappant

I

te zien hoe de boven~Waal steeds minder maatgevend wordt op de gehele

I

vaarroute. In de perioden 1-1-'77 tlm 1-8-'77 is dit nog slechts een

If

o hoogst enkele keer het geval geweest, wat de waargenomen trend alleen V~ maar bevestigt. Deze trend houdt n.l. in een kanteling van de gehele

~~f

Waalbodem in de lengterichting: de boven-Waal schuurt uit, de beneden-Waal

~

I zandt aan. Zie hiervoor ook hoofdstuk VI en bijlage 14.

v{

f. Het vak direkt bovenstrooms van de verkeersbrug te Nijmegen wordt wat meer

I

maatgevend. Een direkte verklaring hiervoor kan nog niet worden gegeven.

Voor het overige vertoont 1976 een vergelijkbaar beeld met de voorgaande ja- ren '70: vooral de midden-Waal is zeer maatgevend, met als uitschieter de ondiepten nabij kmr. 907 - 908. Door het gemaakte onderscheid in afvoeren voor 1976 blijkt, dat de midden-Waal maatgevend is tezamen met de boven-Waal

tijdens de lagere l~agwaters, terwijl bij de hogere laagwaiers de midden-Waal aatgevend is in combinatie met het vak nabij Zaltbommel. Hierop wordt nog teruggekomen bij de bespreking van bijlage 5.

Voorts staat op bijlage 4 weergegeven de plaats van de rode en groene lichten, waarmee de ligging van de vaargeul kenbaar wordt gemaakt aan de scheepvaart. In het algemeen wijkt de huidige lichtenlijn nauwelijks af van de vroegere bolbakenlijn. Alleen nabij Tiel tussen kmr. 915 en 917 wordt te-

(19)

- 18 -

genwoordig meer langs de rechter" noordelijke oever gevaren. Dit komt omdat op kmr. 916 een rood licht (nr. 35) is geplaatst waar vroeger de bolbakenlijn door het midden van de rivier ging. (De peilingen van de laatste jaren to- nen aan dat de geul ter plaatse nog steeds wat meer in het midden van de ri- vier is gelegen). In combinatie met deze lichtenlijn zijn de locaties van de overgangen uitgezet langs de kilometrering van de as van de rivier~

Vervolgens staat op bijlage 4 een overzicht van de locaties waar tijdens een laagwater de geul wordt gemarkeerd door rode en zwarte tonnen binnen de normaalbreedte, die respectievelijk langs de rechter en linkeroever zijn ge- legd. Er blijkt thhns op de midden-Waal een duidelijk verschil te bestaan in de aantallen rode en zwarte tonnen. Hierop wordt in hoofdstuk VIII teruggeko- men.

Tenslotte wordt een beeld gegeven van de maatgevende ondiepten op de Waal in de (droge) jaren 1964 en 1959 zoals dat in de rapportage van een vorige Waalstudienaar voren komt. '!Jet blijkt dat de maatgevende locaties in de vaargeul zich de laatste jaren stéeds meer concentreren in een paar vakken, vroeger lagen ze meer verspreid over de gehele lengte van de Waal.

Kort samengevat zijn de verschillen tussen toen en nu:

- het aantal maatgevende locaties is minder geworden;

- de plaatsen van de ondiepten vertonen een stabieler beeld;

- de boven-Waal is verbeterd misschien mede door het reeds elders geconsta- teerde kantelverschijnsel;

- dit geldt in feite ook voor de midden-Waal tot kmr. 900;

- de zeer maatgevende ondiepte bij kmr. 907 is pas de laatste jaren ontstaan;

- de situatie nabij Tiel is ,nauwelijks veranderd (hier ligt overigens het

"kantelpunt").

Bij lage 5. (Ondiepten op de l~aal, gedetailleerd).

, Hierop staat het resultaat van een gedetailleerd uitspitten van grafiek 1 op bijlage 4. Bij het weergeven van de maatgevende locaties in de vaargeul over de periode 1971 tot en met 1976 is onderscheid gemaakt naar: jaar, af- voer en voorgekomen minimale vaardiepte in dm. De locaties die reeds eerder

ter sprake kwamen zijn ook nu herkenbaar. Aanvullend kan nog het volgende worden gesteld:

a. Het vak nabij Zaltbommel was vooral in 1971 en 1972 maatgevend, dus vóór het gereedkomen van,het versmallingswerk. In 1975/1976 is kmr. 933-934 niet langer maatgevend.

b. Het werk te Deest (kmr. 895-903 en opgeleverd november 1973) heeft een duidelijk gunstige invloed.

(20)

c. De zwa~rtepunten van de gegevens voor 1976 liggen'per afvoerklasse veel- al onder het midden van de band. Dit wijst op een ondieper zijn van de geul in het afgelopèn jaar, wat al eerder ter sprake kwam. Omdat het nat- te dwarsprofiel in alle jaren bij dezelfde afvoeren gelijk moet blijven betekent dit dus tevens een toename van de vaargeulbreedte in 1976.

Een toename 'van geulbreedte is inderdaad op enkele plaatsen waargenomen, met name bij Nijmegen en Deest. Een mogelijke, gedeeltelijke, verklaring

ligt in ~e invloed, die de scheepvaart op de bodemligging zou kunnen hebben.

Hierop wordt nog nader teruggekomen in hoofdstuk VIII.

d. De midden-Haal is zonder meer steeds maatgevend: bij laag-laagwater, 1n combinatie met vooral de boven-Waal; bij hoog-laagwater in combinatie met vooral de beneden-lvaal. Een mogelijke verklaring ,zou de volgende hypothese kunnen zijn:

Hypothese: Het is denkbaar dat er op de diverse vakken van de Waal een ver- schil in ruwheid van de bodem en ribbelhoogte bestaat.

om

meer zekerheid hieromtrent te krijgen moeten optredende verhanglijnen

, Ilme t elkaar worden vergeleken tijdens diverse perioden van (lang- durige) constante afvoeren. Daarnaast zijn echogrammen van vele

I

(lengte)peilingen nodig waarmee een 'inzicht kan worden verkregen van debodemopbouw.

UEen bewijs van deze hypothese vergt een aangepast en zeer uitge-

°breid meetprogramma dat lange tijd zal duren.

Bij het analyseren van bijlage 5 moet men zich realiseren, dat er niet 'voor ieder jaar een gelijk aantal peilingen,beschikbaar zijn. D~ gegevens

zijn per jaar in aantal peildagen, per afvoergroep, in de "kantlijn" aange- geven. Wanneer de lvaal in de stroomrichting wordt nagegaan op de kenmerkende ondiepten, dan kan het volgende worden gesteld:

a. ondiepte Hulhuizen, kmr. 872 - 874

Deze ondiepte is nog slechts maatgevend geweest in 1971 en 1972, daarna niet meer. lfugelijke oorzaak: het ~erk aan de linkeroever nabij de plaat van Millingen, gereed gekomen in 1970.

In de jaren '60 was deze locatie berucht bij de schippers en de rivier- beheerder vanwege de hardnekkige terugkerende ondiepte(n) in de geul.

b. ondiepte Gendtse Veer, kmr. 876 - 877

De laatste jaren niet meer maatgevend geweest. Oorzaak onbekend, mogelijk

(21)

-20 -

het gedrag van de scheepvaart. Hierop wordt nog nader ingegaan in hoofd- stuk VIII.

c. 'ondiepté'Bisonbaai/Oude Sper, kmr. 879 - 881

Met uitzondering van 1973 steeds af en toe maatgevend geweest.

Het betreft hier een rechtstand van ongeveer 1 km tussen twee bochten naar links,waardoor de geul zich niet éénduidig een weg kan banen.

Zolang deze situatie gehandhaafd blijft, zal hier wel altijd een probleem- gebied blijven bestaan. Overigens was ook deze ondiepte in de jaren '60 meer maatgevend.

d.ondiepte'Sprokkelenburg - Verkeersbrug, kmr. 882 - 883

Deze manifesteert zich vooral in de droge jaren 1971 en 1976.

Het betreft hier een overgang tussen een flauwe en zeer scherpe bocht, waardoor de geul op de overgang zich wijzigt van instabiel, breed en on- diep in stabiel, smal en diep.

Kennelijk ligt de lichtenlijn niet steeds op de meest gunstige plaats, wat vooral in droge jaren zich uit in een maatgevende ondiepte. (Een verruiming van de bocht te Nijmegen in de toekomst, ingrijpend of niet, zal voor de g~vallen c en d zeker een verbetering te zien geven).

e~ 'óndiepte'Weurt, kmr. 890 - 891

Deze ondiepte is ieder jaar wel een paar keer maatgevend geweest. Dit is ; logisch, omdat de lichtenlijn hier niet primair het diepe water volgt, maar de 'doorgaande vaart adviseert om de rechteroever aan te houden van- wege het verkeer van en naar het Maas-Waal Kanaal. Ook al omdat de rivier

ter plaatse nagenoeg in een rechtstand stroomt zijn de geulkenmerken:

breed, ondiep en instabiel. Vandaar dat deze ondiepte wel altijd zal blij- ven bestaan bij handhaving van de huidige zomerbedconfiguratie.

Tussen Nijmegen (kmr. 885) en het Amsterdam-Rijnkanaal (kmr. 914) is de midden-Haal vrij recht, duidelijke bochten zijn nergens aanwezig, terwijl de gestrekte lengte van de afzonderlijke krommingen vrij gering is. In totaal komen 10 overgangen voor, die verschillend georiënteerd zijn,wat uiteraard' een zelfde aantal overgangen in de lichtenlijn betekent. Het algemene ken- merk van de geul op dit gedeelte van de Haal is dan ook:

breed, ondiep en vaak instabiel. Vooral daar waar de oevers de stroom niet optimaal kunnen geleiden en daar waar ,de bestaande nórmaalbreedte duidelijke afwijkingen vertoont van de ideale 260 m zal men maatgevende ondiepten kun- nen verwachten in de vaargeul.

(22)

f. ondiepte·bunkerschip·Beuningen, ~r. 890 - 891

Het is niet duidelijk waarom juist deze overgang zo vaak maatgevend is. Mogelijk is het schèepvaartgedrag hier enigermate deb~t aan om- dat ter hoogte van het bunkerschip wat voor~tiger wordt gevaren, waardoor een ondiepte zich wat langer weet te handhaven.

De ondiepte zelf manifesteert zich vooral·in de droge jaren.

g~ ·ondiepten op de strek, kmr. 895 - 903

Dit stuk Waal, met maar liefst 4 overgangen, is zeer duidelijk ver- beterdsinds het gereedkomen va~ het werk.BOR-845 in november 197;5.

In ]976 zijn hier nog nauwelijks maatgevende ondiepten gesignaleerd.

Het werk, kosten ca f 1,4 miljoen, was er uitsluitend op gericht om de normaalbreedte van de rivier zo goed mogelijk op 260 m breedte

te pr~ngen, terwijl de beide no~allijneneen zo gunstig mogelijk verlóopkregen zonder dat tot forse verleggingen moest worden over- gegaan. Hiervoor werd de ligging van in totaal 25 kribben enigszins.

aangepast (verlengen of inkorten)."

Op"bijlage 13 van dit rapport staat weergegeven hoe in de situa- tie eind ]976 de bestaande normaallijnen van de Waal afwijken van de geidealiseerde.

Het is· duidelijk, dat wanneer BOR-845 zo'n gunstig effect blijkt te hebben, het raadzaam is om in de nabije toekomst door te gaan met dit soortaánpassingswerken. Zelfs de vaak voorkomende ondiepte op kmr.

898 nabij het koelwatercircuit van de centrale Dodewaard is nagenoeg verdwenen,

h~ ·ondiepte·Ochten, (kror. 905)

Deze ondiepte ligt rondom de plaats waar tot 1976 het pontveer heeft gevaren. Uit de plotgrafiek zou kunnen worden geconcludeerd dat vóór 1976 de ondiepte wat meer geconcentreerd lag rondom het veer. In 1976 was de situatie wat meer gespreid, en nauwelijks afwijkend van het normale beeld· op de midden-Waal. Zeker is dat ook hier de scheepvaart

vr~eger wat voorzichtiger voorbij voer, waardoor een ondiepte in de geul, veroorzaakt door welke omstandigheid dan ook, zich mogelijk wat duidelijker kon manifesteren en/of handhaven.

i~ ·ondiepte·IJzendoorn, (kmr. 906 - 909)

Over de gehele waarnemingsperiode in de jaren '70 is hier sprake van de meest maatgevende ondiepte op de Waal inde geul.

(23)

- 22 -

Een direkt aanwijsbare oorzaak van dit verschijnsel kan hier nog niet worden gegeven, omdat uit de geometrie van de rivier nauwelijks .. blijkt dat deze strek duidelijk slechter is. dan de rest van de.midden-

l~aal. (Wél liggen in het winterbed aan weerszijden 2 grote ontzandin- gen, maar die hebben sinds 1971 niet meer gestroomd omdat er geen hoogwater is opgetreden; dus moet de oorzaak vánde ondiepte gezocht worden in het zomerbed). Homenteel wordt de locale bodemligging.on- derzocht met intensieve detailpeilingen. Deze locatie wordt nader toe- gelicht in het volgende hoofdstuk waar de jaarlijkse dwarspeilingen.

wo~den geanalyseerd. Een sluitende verklaring van het optreden van deze ondiepte is er nog niet.

j~ ondiepteAmsterdam-Rijn~Kanaal,kror. 912 - 914 (ARK)

Uit· de bijlage 5 blijkt dat direkt boven- en benedenstrooms van de mond van het ARK een maatgevende ondiepte optreedt, en niet voor de mond zelf. Dit laatse wordt mogelijk veroorzaakt door de scheepvaart- bewegingen ter plaatse, waar af en toe fors gemanoeuvreerd moet worden.

De ondiepte bovenstrooms het ARK wordt mogelijk veroorzaakt door het feit dat langs de rechteroever de stroom tussen kmr. 912.250 en 913 zeer slecht gefixeerd wordt, terwijl de normaalbreedte aanzienlijk groter is dan de ideale 260 m. De ondiepte benedenstrooms het ARK is mogelijk een gevolg van de stromende neer in de circulatiekom: deze . doet de stroomlijnen langs de rechteroever afbuigen waardoor er moge-

lijk wat sediment inde rivier doorschiet en neerslaat. Deze bankvor- ming wordt door de scheepvaart niet verhinderd omdat men voor het me- rendeel midden op de rivier vaart teneinde de kanaalvaart meer ruimte te geven (zelfde gedrag als bij Heurt).

Tussen kmr. 913.500 en 915 heeft de midden-Waal eeq duidelijke bocht naar links. Uit alle beschikbare peilingen blijkt dat in dit· vak de geul al- tijd genoeg diepte heeften zelden maatgevend wordt voor de Waal. Tijdens het onttrekken in 1976 is kmr. 914 voor het eerst enkele keren maatgevend geweest. liet aanzandingsverschijnsel heeft zich in de loop van 1976 in benedenstroomse richting verplaatst. De opvulling van de geul tussen kror.

914 en 915 betekende nauwelijks een maatgevend worden van dit vak, dat gebeurde pas toen het front van de zandgolf kmr. 915 gepasseerd was.

Dit komt omdat het vakkmr. 915 - 919 sinds jaar en dag een ongunstiger

(24)

bodemligging vertoont in de geul dan het vak kmr. 913.500 - 915.

k. ondieptekmr. 915 - 919

Deze is er altijd geweest, is alleen in 1976 tegen het einde van de laagwaterperiode meer maatgevend dan anders, voornamelijk door het onttrekken van vrij forse waterhoeveelheden aan de Waal bij het

ARK.

Tevens ligt de scheepvaartgeul iets dichter onder de rechteroever dan de "Tha1weg", waardoor de peilingen een enigszins te ongunstig.

beeld geven van de situatie. De e.v. reden van dit vaargedrag is reeds aangegeven in de opmerkingen bij bijlage 4 (overgang van bolbakenlijn op lichtenlijn). Dit gehele vak is vooral slecht omdat de bocht bij Tiel in feite een dubbele bocht is, twee bochten in dezelfde richting met een kleine rechtstand ertussen. De eerste bocht loopt vàn kmr.913 tot 915 en is redelijk vastgelegd langs de rechteroever~ Vervolgens komt er een rechtstand waar de geul niet duidelijk gefixeerd wordt, hij wordt instabiel en verplaatst zich enigszins naar het midden van de rivier. Dan komt er nog een flauwe, eveneens'naar links gekromde bocht die de reeds instabiele geul onvoldoende steun biedt, waardoor deze extra breed en ondiep wordt. Omdat de bocht zich nog verder flauw doorzet tot kmr.918.500 krijgt de geul niet de steun die nodig is, waardoor het gehele vak tussen kmr. 915 en 919 relatief slecht blijft.

,

.

Dit wordt nog verergerd door de vrijwel onwerkzame kribben langs de binnenbocht, vooral tussen kmr. 916 en 918. Uiteraard wordt de ondiepte bij Tiel ook in 1977 nauwlettend gevolgd.

Het is frappant te zien dat deze ondiepte vrijwel steeds samen met die bij IJzendoorn (kmr. 906 - 909) de maatgevende vaardiepte oplevert voor de gehele Waal. De frequentie van dit optreden lijkt in het eerste halfjaar van 1977 op die van het najaar 1976, wat mogelijk wijst op

I een zeer lang naij1ingseffect van de nadelige gevolgen van de forse onttrekkingen aan de rivier. Het blijft overigens zeer moeilijk om de gevolgen te scheiden van enerzijds de wateronttr~kkingen in 1976 en anderzijds de langdurige hoogwaterperiode van febr.-mrt. 1977.

1. ondiepten tussen Tiel en St. Andries, kmr. 921.500 en 923.500

Deze twee locaties vallen samen met overgangen. In 1976 zijn ze niet maatgevend geweest, in vorige jaren zeer zelden. De ondiepte bij kmr.

921.500 is mogelijk te wijten aan de beëindiging van de zwarte tonnen- lijn nabij kmr. 921, dit komt ter sprake in hoofdstuk VIII.

(25)

- 24 -

De ondiepte bij kror. 923.500 wordt waarschijnlijk vooral veroorzaakt door het veel te lange kribvak langs de linkeroever waardoor de stroom- dradenzich kunnen verwijden, wat een extra neerslag van sediment be- tekent in het zomerbed.

m. ondiepte·nabij Hurwenen, kror. 929 - 930

Deze is voor de gehele Waal zelden maatgeveIl;d, in de drogere jaren zelfs nooit. De locatie is gelegen direkt benedenstrooms de gepronon- ceerde bocht van St. Andries, waar de geul.na kror. 928.500 plotseling minder.steun ondervindt.

De bank langs de binnenbocht heeft er al tijd gel egen en vero,orzaakte soms een locaal zandtranspo~twat kon resulteren in een kleine ondiep- . te in de geul ernaast. Sinds in 1974 zeer duidelijk zichtbare gasboeien zijn gelegd langs de ~inkeroever tussen kror. 928.700 en 931.700 houdt de scheepvaart zich beter aan de geulroute. Vanaf die tijd is de loca- tie nooit meer maatgevend geweest.

n. ondiepte bovenstrooms de brug Zaltbommel, kror. 931.500 - 933 Dit was vroeger een maatgevend vak bij alle waterstanden.

Na het gereedkomen van het versmallingswerk in 1973 werd de situatie een stuk verbeterd: sindsdien zijn er twee geulen, beide goed bevaar- baar, beschikbaar gekomen die af en toe nog een ondiepte kunnen bevatten doch die dan slechts bij·hogere afvoeren af en toe maatgevend kan zijn voor de gehele Waal. Dit laatste werd nog wat minder na het plaatsen van de rode boei op kror. 932.800 in 1974. Toch kan dit vak af en toe nog maatgevend worden, ook al gezien de ervaringen in 1976'. De oorzaak ligt waarschijnlijk bij de te plotselinge overgang van de normaalbreedte tussen kror. 932 en 933. Een aanvullend ·werk is hier in de nabije toe-·

komst noodzakelijk temeer omdat bij slecht zicht hier vaak schepen voor anker gaan, waardoor er gevaarlijke situaties kunnen ontstaan.

o. ondiepte onder- en tussen de bruggen Zaltbommel, kror. 933 - 934 Sinds het gereedkomen van het versmallingswerk in 1973 is de situatie hier naar wens verbeterd.

p. ondiepte benedenstrooms de bruggen Zaltbommel, kmr, 934.~ 936

Hier wordt de situatie de laatste jaren-relatief slechter sinds het gereedkomen van de versmalling, vooral bij de hogere lage afvoeren.

De oorzaak is tweeledig: enerzijds de twee gelijkwaardige en goed be- vaarbaar.geworden geulen, die af en toe ergens maatgevend kunnen worden,

(26)

en anderzijds de te abrupte overgang tussen de versmalde rivier on- der de bruggen en de bestaande vanaf'kmr. 926 met 3 m per kml verlo- pende normaalbreedte benedenstrooms (bij kmr. 935 is B= 260 + 9.3 =

287 m).

q. ondiepte'nabij de Crobse Waard, (kmr. 939)

Deze ondiepte begint zich de laatste jaren te manifesteren, vooral tijdens de wat hogere laagwaters. De locatie was' tot 1977 nog niet maatgevend geweest, maar na het hoogwater van febr.-mrt. 1977 waarbij de afvoeren geruime tijd op een vrij hoog niveau bleven hangen, bleek deze plek plotseling sterk maatgevend te worden gedurende een maand of twee. De oorzaak lijkt in de afsluiting ,van het Haringvliet te lig- gen, waardoor een merkbare opstuwing op de beneden-Waal optreedt die zich manifesteert in extra sediment neerslag op de daarvoor inaanmer- king komende locaties zoals overgangen en binnenbochten, vooral als er veel sediment wordt getransporteerd, dus bij hoge(re) afvoeren.

Op deze ondiepte wordt nog nader ingegaan bij de analyse van de jaar- lijkse dwarspeilingen.

r. 'ondiepten 'benedenstrooms kmr. 940

Tot 1977 traden in het vak zui1ichem-Loevestein nooit maatgevende ondiepten op, zodat deze niet op de tot nu toe besproken bijlagen voorkomen. Na het hoogwater van voorjaar 1977 blijkt plotseling een kentering op te treden: de beneden-Waal, zelfs benedenstrooms kmr. 940 blijkt vrij frequent maatgevend te zijn voor de vaart tussen Rotterdam en Lobith, zelfs het vak bij Loevestein, kmr. 951-952, levert af en 'toe problemen op. Na juni 1977 herstelt zich enigszins dè situatie van

vóór het hoogwater. Het is nu nog te vroeg om al met harde conclusies en aanbevelingen betreffende dit stuk riv.ier op tafel te komen, maar de ontwikkelingen baren hier grote zorg.

Er moet worden nagegaan of door intensief baggerwerk een oplos- sing kan worden verkregen, dan wel dat de normaalbreedte van de bene- den-Waal moet worden verkleind. Overleg met de directie Benedenrivieren over de in te voeren nieuwe normaalbreedte is dan wel noodzakelijk om- dat er uiteraard een vloeiende overgang tussen'de,beide beheersgebieden van Bovenrivieren en'Benedenrivieren noodzakelijk is.

(27)

- 26 -

HOOFDSTUK ·IV ANALYSE DWARSPEILINGEN (1971 tlm 1976) .

De beschikbare peilkaarten zijn gemaakt uit dwarsraaimetingen, waarbij de raaiafstanden 125 m bedragen, gemeten op de lengteas van het zomerbed van de rivier. De van de peilkaarten afgeleide dieptelijnenkaarten zijn vooral bekeken op de ligging van de 3.00 en 3.50 m dieptelijnen t.o.v.

OLR. Gezien de grote raaiafstanden kan slechts een globale indruk word~n

verkregen van de bodemligging en de trendmatige veranderingen daarin over het tijdvak 1971 tlm 1976. Voor een nadere nauwkeurige analyse van (een) maatgevende locatie(s) zijn aanvullende detailpeilingen nodig.

In december 1976 is op de (in de jar~n '70) oeest maatgevende locatie van de Waal (rondom kmr 907) voor het eerst een zeer nauwkeurige en gedetail- leerde detàilpeiling uitgevoerd, zowel in dwars- als in leng~eraaien,

(systeem "Hotorola"). Deze metingen zijn 1n 1977 enkele keren herhaald.

Op bijlage 6 tlm 12 wordt het resultaat van voornoemde globale analyse weer- gegeven.

Bij het op schrift zetten van deze analyse is rekening gehouden met opmerkin- gen van vooral de riviermeesters. ,

De bijlagen 6 tlm 12 zijn samengesteld uit verschillende kaartbladen (meestal 3 stuks), van de rivierkaarten afkomstig van de Meetkundige Dienst.

Per kaartblad is weergegeven:

- gemiddelde verloop van de 3.00'en 3.50 m dieptelijnen t.o.v. OLR in de periode 1971-1977

- de huidige lichtopstanden en de vroegere bolbakens - ~endensveranderingen in de jaren '70

- kenmerkende aspecten van enkele locaties, als 'bijv. afwijkend vaarg~drag

of radarrestricties

overige opmerkingen, zoals die bijv. uit luchtfoto's volgen, of uit aan- vullende terreinverkenningen

- de eventueel aanwezige stabiele tonnenlijn(en) bij lage rivierafvoeren - de locaties waar de laatste jaren veelal de maatgevende ondiepten voor

het betreffende riviervak van 2 km, ingesloten door de "oneven kilometers", werden aangetroffen; in feite gaat het hier dus om de pieken van de bijla- gen 3a, 3b en 3 c.

(28)

en 877 kwam in de jaren '73 - '74 en '75 in de peiling van '76 enigszins heeft BIJLAGE 6 . kmr 867.500 - kmr 877

a) kaartblad 105 kmr 867.500 - kmr 870.100. Het traject"Hillingen':

De geulligging is zeer stabiel. De overgang tussen de lichten 83 en 84 is ieder j aar zeer duidelijk en vrij abrupt. "

De diepte' in de geul is steeds meer dan 3.50 mLO.v , OLR, de breedte is steeds.meer dan 150 m, met uitzondering van kmr ~70 waar de breedte van de plaat in de binnenbocht maximaal is geworden; dan ligt de 3.50 dieptelijn nagenoeg in de as van de rivier.

De plaats van de 3m en 3.50 m dieptelijn is door de jaren heen nagenoeg gelijk. Tussen de lichten 84 en 86 (kmr 868 1.0.) is de bodem in de geul steeds opvallend vlak. De kribvakken langs de 1.0. zijn zeer slecht ont-

wikkeld. '

In dit traject is de engte bij 'kmr 870 (licht 82) nautisch moeilijk.

Dit temeer omdat de hoge linkeroever een vrij (radar) zicht voor, elkaar tegeinoet komende schepen belemmert. Harifooncontact vóórwaarschuwing is daarom wenselijk voor de aankomende afvaart, zeker voor de grotere schepen.

b) kaartblad 106 kmr 870 - kmr 872.800 Het traject "Hulhuizen"

De plaat langs de 1.0. is tot kmr 871.200 zeer stabiel. Vanaf kmr 870.800 loopt de kromming van de bocht sterk terug totkmr, 872.200, wat zich uit

in een vrij instabiel bodemverloop op de linkerhelft van de, rivier vanaf kmr 871.300. De eigenlijke overgang naar de bocht van de Zandberg (kmr 875) ligt nabij licht 79, waar sprake is van een blijvende locale ondiepte, echter niet maatgevend voor de gehele tvaal. Regelmatig ontstaan beneden- strooms van de stabiele plaat van~lillingenzandruggen langs de 1.0. die op een gegeven moment loslaten en zich tot in de geul langs de r.o. kun- nen manifesteren tot kmr 872.

Vroeger was het vak tussen de lichten 80 en 81 maatgevend, zelfs vaak voor de gehele Waal, Dit is nu (jaren '70) niet meer zo, mogelijk door het uit- voeren van de werken langs de 1.0. in 1969.

In dit vak zijn de kribvakken langs de 1.0. zeer slecht ontwikkeld.

Ook voor dit traject vormt de hoge linkeroever van het vorige traject een belemmering voor elkaar tegemoet komende schepen. In dit vak komt veel kruisend verkeer voor als gevolg van het ~ebruikelijkeverkeersgedrag in het volgende traject.

c) kaartblad 107 kmr 872.700 - kmr 877 Het traject "De Zandberg".

Uit de peilingen krijgt men de indruk dat de geul tussen kmr 873 en kmr 875 de laatste tijd iets breder wordt (de diepte blijft vrij constant).

Dit ~ou erop kunnen wijzen dat 'de langdurige lage afvoer in de jaren '70 hiervan de oorzaak is, omdat gedurende al die tijd de scheepvaart (vooral opvaart) strak langs de rechter rode tonnenlijn is gevaren. De kribvakken rondom licht 78 vertonen de laatste jaren een duidelijke erosie.

De breedte van de zandplaat langs der.o. is het grootst nabij kmr 875.300, dus op het moment dat de boogstraal weer aanzienlijk verruimt. Daarbij biedt de Erlecomse dam langs de l.o. een slechte geleiding tussen de lich- ten 75 en 76.

De bodem langs de 1.0. tussen 876 iets omhoog, een tendens die zich

(29)

-'28 -

voortgezet. Daarbij is. langs de rvo , nabij- kmr. 876 een duidelijke aan- zanding in de kribvakken waar te nemen. Omdat ook uit de lengtepeilingen al bleek dat de overgang tussen kror 876 en 877 (licht 75 -74) de laatste jaren minder maatgevend wordt, zou dit kunnen duiden op een scheepvaart- invloed: het sediment in de geul wordt naar weerszijden geworpen.

Vooral langs de r.o. bevinden zich slecht ontwikkelde kribvakken.

De bocht tussen'kror 873 en 876 wordt veelal met de blauwe vlag gevaren.

Vooral voor de grotere schepen is een waarschuwing via de marifoon zeer aan te bevelen. De breedte van de geul is met name tussen kror 875 en 876 te gering.

BIJLAGE 7 kror 876 - kmr 885.300

a) kaartblad 108 kror 876 - kror 880.500 Het traject "Bisonbaai".

Tot kror 878.500 is er sprake van een forse kromming, wat zich uit in een zeer duidelijke geul. Een markant punt is de erosie in het benedenstroomse kribvak van licht 74 (kmr 877). Een verklaring kan zowel gezocht worden in het morfologische als het nautische vlak. Op dit moment is het niet mogelijk om beide facet ten in oorzaak en gevolg te onderscheiden. ' Langs de l.o. handhaaft zich sinds jaar en dag een vrij brede plaat, waarbij het opvalt dat er de laatste jaren zand in de kribvakken bijkomt.

Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat de reèds gesignaleerde ver- slechtering langs de 1.0. tussen kmr 876 en 877 een extra sediment bewe- ging door de binnenbocht veroorzaakt waarbij de slechte geleiding langs deze oever tussen kror 877 en 878 ervoor zorgt dat hier veel zand neerslaat.

De laatste jaren werd ook de geul langs de r.o. tussen 'de lichten 73 en 72 slechter; dit zet zich niet voort in de peilingen van '76.

Tussen kmr 878 en 881 komen in de rivier vrij veel ondiepten voor, er is niet of nauwelijks sprake van een doorgaande geul op de lichtenlijn.

, De verklaring ligt in het feit dat na een vrij sterk gekromde boog tot aan kror 879 de rivier verder stroomt in een rechtstand, wat een soort uit- waaieren van de geul veroorzaakt. Zolang de as van'dit traject onveranderd blijft, zal het traject kror 879 - kror 881 vrij slecht blijven. De platen groeien vanuit de binnenbocht zover aan dat ze via ruggen door de vaargeul de rechteroever bereiken. Opvallend is dat in de 'extreem droge jaren 1971 en: 1976 een smalle geul blijft bestaan langs de r.o. De laatste jaren wordt de plaat bovenstrooms licht 72 merkbaar slechter, een duidelijke verklaring

hiervoor k~n,niet worden gegeven. '

I

Op dit vak..komt veel kruisend verkeer voor als gevolg van het vaargedrag in het voorgaande traject.

b) kaartblad 109 kmr 880.400 -:- kmr 885.300' Het traj ect "Nijmegen"

Het vak bovenstrooms de verkeersbrug is altijd vrij slecht geweest. Hier- voor ~ijn 2 duidelijke oorzaken aan te geven:

a) de slechte oevergeleiding langs de linkeroever

b) de uitloop van de rechtstand van het vorige traject "Bisonbaai", waardoor de geul nog niet de tijd heeft gehad zich te stabiliseren.

Bovenstrooms van licht 69 wordt de situatie de laatste jaren duidelijk

(30)

slechter. De overloop tussen de lichten 69 en 68 is vooral vlak bij licht 68 vrij slecht omdat daar de onvoldoende geleiding van de 1.0. het sterkst

merkbaar is. ,

Het traject tussen de bruggen vertoont in de droge jaren '71 en '76 een opvallend verschijnsel: 'de breedte vim de geul is duidelijk meer dan vroe- ger tijdens de droge perioden (110m tegen 90 m). Daarbij komt het feit dat de geul door de noorderopeningvan de spoorbrug duidelijk dieper wordt.

Het traject.benedèn de spoorbrug is weer een stuk rivier waar de geul niet duidelijk wordt gefixeerd. Doorgaans is er dan oo~ geen duidelijke geul . meer te herkennen in.de dwarspeilingen, zeker niet benedenstrooms kmr . 885.000. Licht nr. 66 is het laatste licht langs de l.o. De scheepvaart

wordt vanaf hier geadviseerd over te lopen naar de r.o. teneinde de ver- keersafwikkeling nabij Heurt zo veilig en praktisch mogelijk te ,kunnen laten verlopen. Nabij licht 66 bevindt zich steeds een ondiepte onder de l.o. De aanzanding achter de middenpijler manifesteert zich als een on- diepe begrenzing aan de noordkant van de hoofdgeul die door de zuidelijke

opening stroomt. .

Tussen de spoorbrug en licht 65 bestaat de r.o. uit opvallend zandige kribvakken (zandneerslag' aan het eind van een binnenbocht), wat morfo- ,logisch gezien een normaal verschijnsel is, zie appendix I.

In het algemeen gesproken is de óevergéleiding langs de 1.0. tussen de bruggen-en benedenstrooms daarvan zeer slecht.

Voor de afvaart begint de ,situatie al bij kmr 882 (licht 69) gevaarlijk te worden. Hier moet de afvaart positie kiezen voor de vaart door de engte vàn Nijmegen en voor het passeren van de spoorbrug, ,doch kan door de ban- dijk op de rechter oever ende bruggen ook bij gebruik van radar geen goed overzicht krijgen van de situatie in de engte (tussen de bruggen) noch van de situatie beneden de spoorbrug.

Bij lagere waterstanden is de situatie in de engte van Nijmegen (tussen de bruggen) en onder de spoorbrug door de stroompijlêr van deze brug voor al- le vaart gevaarlijk. De kromming van het zomerbed is n.l. zo groot dat de grote geladen opvaart (de grotere motorvrachtschepen, de slepen, de duwstel- len en ander gekoppelde samenstellen) door de buitenbocht moet varen dus langs de Nijmeegse oever" terwijl de afvaart juist naar de buitenbocht wordt gedreven~Zelfs bij normale lagere afvoere~is dan ook het elkaar ontmoeten voor de duwvaart in de engte van Nijmegen en onder de spoorbrug verboden, de afvaart heeft dan voorrang. Met behulp van de marifoon moeten de schippers een en ander zelf regelen.

(31)

- 30 -

BIJLAGE 8 kmr 885 ~ kmr 900

a) kaartblad 110 kmr 885 - 890 Het traject "Weurt"

N.B. Dit tràject is de eerste in de reeks trajecten van de midden~Waal.

In het algemeen zijn de boogstralen tussen Ni.jmegen en St •. Andries te groot, terwijl de ontwikkelde lengte van de bochten te gering is.

Daardoor wordt de geul niet duidelijk gefixeerd, en is extra gevoe- lig voor een locale slechte geleiding (bijv. het ontbreken van een krib, ecn teruggel.egen gestrekte oever, etc.).· Bij toekomstige recon-' structie van gedeèlten binnen dit traject lijkt het wenselijk om bui- tenbochten te verruimen en binnenbochten uit te bouwen.

Het zal duidelijk zijn dat vooral de overgangen op dit stuk rivier relatief slecht zijn, wat uiteraard ook de jaarlijkse dwarspeilingen steeds weer bevestigen.

Op de midden-Waal wordt veel met de blauwe vlag gevaren, wat betekent dat er (vooral op de overgangen) veel kruisend verkeer plaatsvindt.

. . . .

De aangegeven overgang tussen de lichten 66 en 65 is enigszins geforceerd, morfologisch gezien ligt deze te veel bovenstrooms, meer verkeerskundig gezien is deze oplossing juist met het oog op de verkeersafwikkeling bij Weurt. 9pvallend is dat alleen in de droge jaren 1971 en 1976 een duide-

lijke geul aanwezig is tussen beide lichten (dit is zowel uit morfologisch oogpunt als vanuit de eventuele invloed door scheepvaart te verklaren).

De naar links gekromde bocht tussen kmr 886 en kmr 890 is over het alge- meen te flauw om een duidelijke geul in de buitenbocht te doen ontstaan.' Toch is het hier ook weer opvallend dat juist'in'dedroge jaren '71 en

'76 nog wèl sprake is van een doorgaande geul met minimaal 3.50m diepte.

In de tweede helft van de bocht ontwikkelt de plaat in de binnenbocht zich duidelijk. Juist vanaf die plaat kunnen er "lobben" ontstaan. die t~t ver over de as naar de noordelijke oever (= buitenbocht) reiken, en zodoen- de maatgevende droogten in de geul veroorzaken.

Het valt op dat vanafjcmr 889 de geul zich wat duidelijker manifesteert (tot aan kmr 890, tussen de 2. laatste rode lichten langs de r.o.)

Enkele locale slechte oevergeleidingen zijn op de kaart aangegeven.

Voor de scheepvaart is dit traject gevaarlijk door de in- en uitvaart naar en van de mond van het Haas-Waalkanaal. Haatregelen ter verbetering van.

deze situatie zijn in beraad.

b) kaartblad 111 kmr 890 - kmr 895 Het traject "Ewijk/Valburg"

De overgang tussen kmr 890 en 891 (lichten 61 en 62) is vrij slecht.

Een mogelijke oorzaak is de terugliggende gestrekte rechter oever rond- om licht 61, waardoor de hoofdstroom extra kan uitwaaieren. Tevens werpt de eerstvolgende krib benedenstrooms vrij sterk uit, wat een maatgevende lob kan veroorzaken in de geul. De scheepvaart passeert hier doorgaans niet op volle kracht yanwege het bunkerschip Beuningen langs de l.o.,

.' . De geul in de buitenbocht langs de L.o , tussen kmr 881 en 892 levert.

nooit problemen op. De rivier is hier langs de r.o. betond. .

De overgang tussen kmr 892 en 893 (licht 59-58) is weer vrÜ slecht (doch zelden maatgevend voor de gehele Waal). Uit de dwarspeilingen blijkt dat de zaak de laatste jaren wat slechter wordt. .

Het kribvak langs de l.o. bovenstrooms kmr 893 vertoont daarbij extra aan-

zandingsverschijnselen~(een zelfde soort verschijnsel als de overgang tus-

(32)

sen "De Zandberg" en "De Bisonbaai" op de boven-Haal, alleen in mindere mate). Overigens zal blijken dat direct achter de meeste tonnenlijnen op .de midden-Waal de vaargeul vrij instabiele verschijnselen vertoont;

hierover wordt nog nader gerapporteerd in hoofdstuk VIII.

Het·traject tussenkmr 893 en 895 is vrij van grote moeilijkheden.

De overgang tussen de lichten 57 en 56 is uiteraard ondieper dan de bui- tenbochtenaan weerszijden, maar voor de gehele Haal is deze strek nog nooit maatgevend geweest.

Overigens geldt ook weer op dit traject dat met name de overgangen tijdens de droge jaren '71 en '76 beter bevaarbaar zijn geweest dan in de andere jaren.

·kaartblad ] ]2 kmr 895 - kmr 900 Het traject "Dees r/Dodevaard"

Dit hele stuk was tot ]975 vrij maatgevend voor de gehele Waal, maar aan deze situatie is een einde gekomen sinds het gereedkomen van BOR-845.

Het hele traject is op een zo goedkoop mogelijke manier overal ge- bracht op een ideale breedte van nagenoeg 260 m, terwijl op enkele plaat- sen een regelmatiger kribbenpatroon is aangelegd.

In het. droge jaar 1976 is direkt duidelijk geworden dat hier sprake is vaneen aanzienlijke verbetering van de vaargeul.

De zeer slechte overgang 'tussen de lichten.53 en. 52 rondoe kmr 898, die misschien mede werd veroorzaakt door de koelwater uitlaat van de kerncen-

trale, behoort nu vrijwel tot het verleden, terwij look de overgang bij

kmr 896 verbeterd is. .. .

Daar waar de noordelijke oever samenvalt met een·binnenbocht (kror 895 en kmr 899.500) blijft een tonnenlijn gehandhaafd •.

Over dit aspect wordt nader ingegaan in hoofdstuk VIII van dit rapport.

I

De waargenomen verbeteringen t.g.v. het gereedko.men van BOR-84? zetten zich door in de tot nu toe beschikbare waarnemingen over 1977, dus ook tijdens en na het hoogwater in februari en maart 1977. .

'BIJLAGE 9 kror 900 - kror 913

a) kaartblad 113 kror 899 -kmr904 Het traject ,"Druten/Echteld".

Ook dit vak ligt nog grotendeels in het aangepaste gebied van bestek BOR-845. De vroegere belangrijke tendens van het slechter worden der overgang tussen kmr 899.500 en kmr 901 is nu kennelijk gestopt.

In 1976 is de geul steeds goed bevaarbaar geweest. Hetzelfde geldt voor de overgang tussen kmr 902 en 903 (lichten 48 - 47).

De toekomst zal moeten leren of hier inderdaad definitieve verbete- ringen zijn opgetreden van het kaliber zoals zich dat tot eind '77 heeft laten aanzien. De geul is in ieder geval dieper geworden, terwijl ook de breedte is toegenomen. Herd er vroeger ter plaatse in file gevaren, nu

is dat twee-dik in beide richtingen. .

De waarnemingen in 1977 bevestigen deze gunstige ontwikkeling.

b) kaartblad 114 kmr 904 - kmr 908.500 Het traject "Ochten/Wamel" .

I

Di t traject is qua vaardiepte in de vaargeul het meest maatgevende van de gehele Haal, met name rondom kror 907.500. .

De geul tussen kmr 904 en 905, is normaal bev~arbaar. Deze binnenbocht

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ongeacht op welke manier jouw woning straks duurzaam verwarmd wordt, zijn de voorgaande stappen uit deze brochure altijd goed om te nemen.. Naast stap 1 t/m 3 zijn er nog

Amnesty International heeft besloten om dit jaar niet huis-aan-huis te collecteren tijdens de landelijke collecteweek van 14 – 20 maart 2021. In een tijd als deze vindt Amnesty

DOORDAT DE OUDE KEUKEN EN BIJKEUKEN VOLLEDIG BIJ DE WOONKAMER ZIJN GETROKKEN, IS ER EEN GROTE RUIMTE ONTSTAAN VOOR HET KOKEN, ETEN EN ZITTEN. ER IS EXTRA LICHTINVAL, DOORDAT

Aangezien er in de bouwperiode voor 1975 geen isolatie werd toegepast, adviseren wij om het dak te isoleren?. De makkelijkste manier is om het dak aan de binnenzijde

Het leven, handelen en wandelen van een begenadigde ziel, gelijk het een voorwerp van Gods verkiezing en gekochte door het bloed van de Zaligmaker betaamt, betonende

Hij die spreekt over liefde tot alle mensen, die zegt dat God de mens nooit gemaakt heeft om hem te verdoemen, maar dat alle mensen zalig zullen worden door de algemene verzoening,

a. Het natuurlijke geweten kan soms wel aanmoedigen tot dezelfde zaken als de Geest, maar niet uit hetzelfde beginsel. Het natuurlijk geweten is een aansporing tot

Aldus besloten door de raad van de gemeente Woerden in zijn openbare vergadering, gehouden op 23 juni 20'.