• No results found

Plangebied Jan Steenstraat en Burgemeester Corbeijstraat

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Plangebied Jan Steenstraat en Burgemeester Corbeijstraat"

Copied!
47
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Steenstraat en Burgemeester Corbeijstraat

Gemeente Sittard-Geleen Archeologisch vooronderzoek:

proefsleuvenonderzoek

(2)

Colofon

Titel: Plangebied Jan Steenstraat en Burgemeester Corbeijstraat, gemeente S ittard- Geleen, archeologisch vooronderzoek: proefsleuvenonderzoek

Versie: 02-10-2019

Auteur: drs. E.J.N. Rondags Projectcode: SIJAN2

Bestandsnaam: RAAPrap_3540_SIJAN2_20191002 Autorisatie: drs. G. Hensen

ISSN: 0925-6229

RAAP

Leeuwenveldseweg 5b 1382 LV Weesp Postbus 5069 1380 GB Weesp

Telefoon: 0294-491 500 E-mail: raap@raap.nl Website: www.raap.nl

© RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V., 2018

RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepa ssing van de adviezen.

(3)

Samenvatting

In opdracht van ZO Wonen heeft RAAP op 6 en 7 september 2018 een archeologisch

proefsleuvenonderzoek uitgevoerd in plangebied Jan Steenstraat en Burgemeester Corbeijstraat in Sittard (gemeente Sittard-Geleen). Dit gebeurde in het kader van de geplande nieuwbouw.

Het doel van het proefsleuvenonderzoek was het vaststellen van de archeologische waarde van het terrein. Hiertoe was het noodzakelijk inzicht te krijgen in de precieze a ard en omvang van de vindplaats. In het verlengde daarvan is in kaart gebracht wat de consequenties zijn van de

onderzoeksresultaten voor de verdere planvorming in het plangebied. Is de archeologische vindplaats behoudenswaardig, en, zo ja, kan deze behouden blijven of dient deze te worden opgegraven?

Tijdens het onderzoek zijn verspreid over het onderzoeksgebied vier proefsleuven aangelegd met een totale oppervlakte van 607 m2. Uit het onderzoek bleek dat de natuurlijke bodem, die uit

daluitspoelingswaaierafzettingen bestaat, reeds verstoord is door de voormalige aanwezigheid van 20e eeuwse bebouwing. Uitgegaan kan worden dat minimaal 30 cm van het archeologisch relevante niveau verstoord is. Toch waren ter plaatse van het vlak, tussen de verstoringen in, nog (restanten van) archeologische sporen aanwezig. Deze kunnen gerelateerd worden aan twee vindplaatsen.

Ter plaatse van de Jan Steenstraat (vindplaats 1) ging het om een onregelmatig spoor dat, op basis van het aanwezige vondstmateriaal en de ligging, in verband kan worden gebracht met (een voorganger van) de historische bebouwing/boerderij die op de hoek van de Jan Steenstraat/Aan het Broek/In de Camp aanwezig was tot in het begin van de 19e eeuw. Het meeste vondstmateriaal uit dit spoor dateert uit de 15e en het begin van de 16e e euw zodat kan geconcludeerd worden dat de bewoning hier in elk geval teruggaat tot in de Late Middeleeuwen.

Ter plaatse van de Burgemeester Corbeijstraat (vindplaats 2) werden de resten van een IJzertijdvindplaats aangetroffen. Vanwege de aanwezigheid van voornamelijk paalkuilen is het

aannemelijk dat het hier om nederzettingsresten gaat. Daarnaast werden tussen de IJzertijdsporen ook de resten van twee jongere greppels aangetroffen die niet nader dateerbaar zijn dan de periode Romeinse t/m Nieuwe Tijd.

Voor beide vindplaatsen is getracht om een waardering van de archeologische resten op te stellen. Op basis van de aanwezige verstoringen is de fysieke kwaliteit van beide vindplaatsen onvoldoende, waardoor de inhoudelijke kwaliteit van de vindplaatsen ook diende gecontroleerd te worden. De inhoudelijke kwaliteit van vindplaats 1 is echter niet te bepalen op basis van de huidige gegevens (beperkte onderzoeksput, onzekere interpretatie spoor) . Vindplaats 2 is op basis van inhoudelijke kwaliteit niet behoudenswaardig; dit werd in het veld door het bevoegd gezag beslist na een plaatselijke uitbreiding van de proefsleuf.

Met betrekking tot het onderzoeksgebied (= locatie nieuwbouw) wordt door RAAP geadviseerd om dit vrij te geven. De resten van vindplaats 1 zijn namelijk binnen de grenzen van het onderzoeksgebied afgewerkt/opgegraven. De resten van vindplaats 2 zijn niet behoudenswaardig waardoor is afgezien van een uitbreiding van onderhavig onderzoek (opgraving). Voor de aangrenzende gebieden wordt geadviseerd om de dubbelbestemming archeologie te handhaven vanwege de nog geldende hoge archeologische verwachting.

(4)

Inhoud

Samenvatting ... 3

Inhoud... 4

1 Inleiding ... 5

1.1 Administratieve gegevens ... 6

1.2 Afbakening plangebied en onderzoeksgebied ... 6

1.3 Voorgaand onderzoek ... 8

1.4 Doelstellingen en onderzoeksvragen ... 9

2 Methoden ... 11

2.1 Werkputten ...11

2.2 Documentatie en registratie ...11

2.3 Behandeling van sporen ...13

2.4 Behandeling van vondsten ...14

2.5 Behandeling van profielen ...14

2.6 Bemonstering ...14

2.7 Uitwerking ...14

2.8 Afwijkingen en aanpassingen van de onderzoeksstrategie ...14

3 Resultaten ... 15

3.1 Aardwetenschappelijk onderzoek ...15

3.2 Sporen en structuren ...18

3.3 Vondsten ...22

3.4 Monsters ...24

3.5 Interpretatie van de vindplaats ...24

3.6 Waardestelling ...25

3.7 Beantwoording van de onderzoeksvragen ...27

4 Conclusie ... 30

5 Selectieadvies ... 31

Literatuur ... 32

Overzicht van figuren, tabellen, bijlagen en appendices ... 33

(5)

1 Inleiding

In opdracht van ZO Wonen heeft RAAP op 6 en 7 september 2018 een archeologisch

proefsleuvenonderzoek uitgevoerd in het kader van het project ‘Jan Steenstraat en Burgemeester Corbeijstraat’ in Sittard (gemeente Sittard-Geleen; figuur 1a). Dit onderzoek is noodzakelijk in verband met de voorgenomen werkzaamheden (geplande nieuwbouw) die een bedreiging kunnen vormen voor eventueel in de ondergrond aanwezige archeologische resten.

Figuur 1a. De ligging van het plangebied (rode lijn). Inzet: ligging in Nederland (ster).

Uit de gemeentelijke verwachtingskaart is gebleken dat voor het plangebied voornamelijk een hoge verwachting geldt voor de aanwezigheid van archeologische resten. Ter plaatse van het plangebied is nog geen archeologisch vooronderzoek uitgevoerd, maar is wel een adviesdocument opgesteld waarin een proefsleuvenonderzoek werd gemotiveerd en aanbevolen (zie ook §1.3; Peeters, 2017).

(6)

De werkzaamheden zijn uitgevoerd onder certificaat BRL40 00, conform artikel 5.4 van de Erfgoedwet.

Onderzoeksdocumentatie en vondstmateriaal zullen worden overgedragen aan het depot van de provincie Limburg. Voorafgaand aan het onderzoek is, conform de KNA een Programma van Eisen (PvE) opgesteld (Janssens & Peeters, 2018). Dit PvE diende als uitgangspunt voor het onderzoek.

Het onderzoek is uitgevoerd volgens de normen van de archeologi sche beroepsgroep. De

Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA, versie 4. 1), beheerd door de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB; www.sikb.nl), geldt in de praktijk als norm. RAAP is

gecertificeerd voor de protocollen 4001 Programma van eisen, 4002 Bureauonderzoek, 4003 Inventariserend veldonderzoek (landbodems), onderdelen proefsleuven en overig, 4004 Opgraven (landbodems) en 4006 Specialistisch onderzoek.

Zie bijlage 1 voor de dateringen van de in dit rapport genoemde archeologische perioden.

1.1 Administratieve gegevens

Plangebied Jan Steenstraat en Burgemeester Corbeijstraat

Opdrachtgever ZO Wonen

Contactpersoon opdrachtgever Dhr. Ben van Baardwijk

Bevoegde overheid Gemeente Sittard-Geleen

Contactpersoon bevoegde overheid Mevr. Marion Aarts

Plaats Sittard

Gemeente Sittard-Geleen

Provincie Limburg

Coördinaten Jan Steenstraat: 190360/335250

Burgemeester Corbeijstraat: 190070/335020

Toponiem Jan Steenstraat, Burgemeester Corbeijstraat

Periode veldwerk 6 en 7 september 2018

Projectleider Els Rondags

Projectmedewerkers Gudrun Hensen, Maurice Lipsch

Onderzoeksmeldingsnummer 4620283100

Bewaarplaats vondsten RAAP Zuid. Na uitwerking zullen deze overgedragen worden aan het provinciaal depot

Bewaarplaats documentatie RAAP Zuid

Tabel 1. Administratieve gegevens.

1.2 Afbakening plangebied en onderzoeksgebied

Het plangebied bestaat uit twee deelgebieden (zie figuur 1a): deelgebied Jan Steenstraat (5300 m²) en deelgebied Burgemeester Corbeijstraat ( 3700 m²). In beide deelgebieden is nieuwbouw gepland. Om dit te realiseren is de oude bebouwing gesloopt op een archeologievriendelijke manier. De nieuwbouw komt op nagenoeg dezelfde locatie als de voormalige bebouwing . Indien in dit rapport sprake is van onderzoeksgebied, dan gaat het om de locaties van de nieuwbouw die nog onderzoeksplichtig zijn, zie hieronder.

(7)

Ter plaatse van deelgebied Jan Steenstraat dient alleen archeologisch onderzoek plaats te vinden op de locaties van de geplande nieuwbouw (2150 m²), en die bij de voormalige bebouwing niet

onderkelderd zijn geweest (voormalige opritten; respectievelijk 70 m² en 140 m², zie rood omlijnde vlakken op figuur 1b). Tijdens het proefsleuvenonderzoek is het de bedoeling de volledige oppervlakte van deze zones archeologisch te onderzoeken (d.w.z. een leesbaar archeologisch vlak aanleggen).

Figuur 1b. Deelgebied Jan Steenstraat. De rood omlijnde vlakken betreffen de geplande onderzoeksputten/proefsleuven (= nog onderzoeksplichtige onderzoeksgebied).

Ter plaatse van deelgebied Burgemeester Corbeijstraat was de voormalige bebouwing n iet

onderkelderd, waardoor de volledige locatie van de gep lande nieuwbouw voor archeologisch onderzoek nog in aanmerking komt (1200 m²). Dit onderzoeksgebied zal in eerste instantie op basis van

proefsleuven onderzocht worden (zie rood omlijnde vlakken op figuur 1c). Uitbreiding van het

sleufoppervlakte (leesbaar archeologisch vlak) zal pas gebeuren indien er behoudenswaardige sporen aanwezig zijn.

De geplande verstoringsdiepte reikt tot 1,1 m –Mv. Ten behoeve van het archeologisch onderzoek wordt een buffer van 40 cm gehanteerd ten opzichte van de ontgravingen. De maximale diepte van het onderzoek is dus 1,5 m –Mv (excl. afwerking van de sporen).

(8)

Figuur 1c. Deelgebied Burgemeester Corbeijstraat. D e rood omlijnde vlakken betreffen de geplande proefsleuven (= deel van het onderzoeksgebied).

1.3 Voorgaand onderzoek

Soort onderzoek Uitvoerder Uitvoeringsperiode Rapportage

Adviesdocument RAAP 2017 Peeters, 2017

Tabel 2. Overzicht van voorgaande voor het plangebied relevante onderzoeken .

Op basis van de archeologische gegevens, in combinatie met landschappelijke en historische gegevens, geldt voor vrijwel het gehele plangebied een hoge archeologische verwachting (met uitzondering van de droogdalen, waarvoor een lage archeologische verwachting geldt; figuur 2). In de directe omgeving van het plangebied is een groot aantal vindplaatsen bekend, waaronder veel uit de Romeinse tijd. Volgens de kaarten van de gemeente moet in het gebied vooral rekening worden

(9)

gehouden met de aanwezigheid van nederzettingsterreinen met bijbehorende grafvelden (‘droge archeologie’). In aanvulling hierop kan worden opgemerkt dat - gezien de (historisch) omstandigheden in delen van het plangebied (broekgebied) – daarnaast ook rekening moet worden gehouden met archeologische resten die aan natte omstandigheden gerelateerd zijn (knuppelpaden, rituele deposities e.d.). Het meest oostelijke deel van deelgebied Jan Steenstraat raakt bovendien de historische kern van Broeksittard, een archeologisch monument van hoge archeologische w aarde (AMK monumentnr.

16611). Zie bijlage 2 voor de conclusies en advies van RAAP-adviesdocument 906 (Peeters, 2017).

1.4 Doelstellingen en onderzoeksvragen

Het doel van dit proefsleuvenonderzoek is inzicht te krijgen in de aanwezigheid, precieze aard,

omvang, diepteligging en datering van eventuele aanwezige vindplaatsen, en te bepalen of het gaat om behoudenswaardige vindplaatsen. In het Programma van Eisen (PvE, Janssens & Peeters, 2018) zijn hiervoor onderzoeksvragen geformuleerd (zie § 3.7). Bovendien dient duidelijk gemaakt te worden wat de consequenties zijn van de onderzoeksresultaten voor de verdere planvorming in het plangebied.

Indien tijdens het proefsleuvenonderzoek behoudenswaardige archeologische resten aangetroffen worden, dan voorziet het PvE eveneens in een doorstart naar opgraving. Het doel van de opgraving is het ex situ veiligstellen van de archeologische waarden die verloren zullen gaan als gevolg van de graafwerkzaamheden.

(10)

Figuur 2. Uitsnede archeologische verwachtingskaart voor droge landschappen (Verhoeven & Ellenkamp, 2010).

De globale ligging van het plangebied staat aangegeven met een blauwe lijn.

(11)

2 Methoden

2.1 Werkputten

Voor de ligging van de werkputten zie eerdere figuren 1b en 1c, en ook kaartbijlage 1. In tabel 3 zijn de afmetingen van de verschillende werkputten samengevat.

Tijdens het veldwerk bleek het niet mogelijk om alle werkputten aan te leggen zoals was voorgeschreven in het PvE. Het gaat hierbij concreet om de werkputten ter plaatse van de Jan Steenstraat. Ter plaatse van put 1 (figuur 3, boven) was een ingegraven put aanwezig met daarnaast een electriciteitskast. Ter plaatse van put 2 (figuur 3, onder) was een laagspanningsleiding (Enexis) aanwezig. Tijdens de aanleg bleek dat op circa 1,5 m ten westen van deze leiding en parallel hieraan, nog leidingen aanwezig waren. Omdat tijdens het veldwerk niet zeker was of het hier ging om de hierboven genoemde laagspanningsleiding of om nog een andere leiding die niet op de klicmelding is aangegeven, is hier niet dieper gegraven. Hierdoor bestaat put 2 uit twee afzonderlijke putten

(hiertussen waren dus leidingen aanwezig).

Ter plaatse van put 4 (Burgemeester Corbeijstraat) heeft een uitbreiding plaatsgevonden, na de aanleg van de in het PvE voorgeschreven proefsleuf (figuur 4). Dit was bedoeld om de aanwezige

archeologische vindplaats te waarderen en gebeurde in overleg met het bevoegd gezag .

Werkput Deelgebied Oppervlakte (m²) Opmerking

1 Jan Steenstraat 90 Volgens PvE 140 m², maar ingekort

vanwege put en leidingen

2 Jan Steenstraat 41 Volgens PvE 75 m², maar ingekort

vanwege kabels en leidingen

3 Burg. Corbeijstraat 200 Conform PvE (50 x 4 m)

4 Burg. Corbeijstraat 276 Conform PvE (50 x 4 m), en

uitgebreid ten behoeve van waardering vindplaats 2 (over een lengte van ca. 20 m, en ca. 2,5 tot 3 m breed, 76 m²)

Totaal 607

Tabel 3. Overzicht werkputten.

2.2 Documentatie en registratie

Er werd één archeologisch vlak aangelegd, onder eventuele ophogingslagen en verstoringen, in de top van de (nog bewaarde) C-horizont, die uit daluitspoelingswaaierafzettingen bestond. De diepte

varieerde van 60 tot 113 cm –Mv ter plaatse van de Jan Steenstraat, en 10 tot 90 cm –Mv ter plaatse van de Burgemeester Corbeijstraat. Hier dient een grote k anttekening bij gezet te worden omdat het

‘maaiveld’ is gevormd na de sloopwerkzaamheden en eigenlijk totaal niet relevant is voor dit onderzoek. Beter is om te spreken van NAP-hoogtes, hetgeen later in dit rapport ook zal gebeuren.

(12)

Figuur 3. Impressies putten Jan Steenstraat. Boven: put 1 (obstakels: ingegraven put, elektriciteitskast) ; onder: put 2 (obstakels: leidingen).

(13)

Figuur 4. Impressie put 4 (met uitbreiding) aan de Burgemeester Corbeijstraat.

De sporen zijn digitaal ingemeten met een RTK-GPS met een maximale afwijking van 1 x 1 x 1 cm. Ook de hoogte van de aangelegde vlakken ten opzichte van NAP is bepaald met een G PS. De ruwe GPS- bestanden zijn dagelijks uitgelezen, gecontroleerd en gecorrigeerd.

De sporen zijn in een doorlopende reeks over de hele opgraving genummerd en worden aangeduid met een S (bijv. S12). Spoor- en vondstgegevens zijn in het veld ingevoerd in de Odile database.

In het algemeen geldt dat sporen en vondsten zijn gedocumenteerd conform specificaties OS04 en OS05 van de BRL4000.

2.3 Behandeling van sporen

Om sporen te traceren en sporenclusters zo goed mogelijk te kunnen begrenzen, is het vlak waar nod ig tijdens de aanleg handmatig opgeschaafd. Alle aangetroffen sporen zijn ten behoeve van de

waardering gecoupeerd, gefotografeerd en getekend (schaal 1:20). Alle archeologische sporen zijn tevens afgewerkt. De sporen zijn in een doorlopende reeks genummerd (S1 t/m S11) en worden in dit rapport aangeduid met een S (bijv. S2).

Tijdens het verdiepen is zoveel mogelijk geprobeerd om het stratigrafische ingravingsniveau van de sporen vast te leggen. Hiervoor is gebruik gemaakt van de laagbeschrijvingen in de verschillende werkputten. Voor de stratigrafie zijn enkele algemene spoornummers gereserveerd (zie verder).

(14)

2.4 Behandeling van vondsten

Bij de vlakaanleg en bij het couperen van sporen zijn vondsten per spoorvulling verzameld. Buiten de sporen werden geen vondsten (zogenaamde aanlegvondsten) aangetroffen. Bij de aanleg van de vlakken werd gebruik gemaakt van een metaaldetector. De vondsten zijn in een doorlopende reeks genummerd (V1 t/m V12); ze worden in dit rapport aangeduid met een V (bijv. V14).

2.5 Behandeling van profielen

De natuurlijke bodemgelaagdheid en het archeologische niveau zijn in kaart gebracht door middel van profielkolommen. Deze profielkolommen zijn opgeschaafd, gefotografeerd, getekend en beschreven vanaf het maaiveld. De locatie ervan is ingemeten met de RTK-GPS (met X-, Y- en Z-coördinaten).

Om de landschappelijke ontwikkeling en de bodemopbouw goed te begrijpen, is er naar gestreefd om tijdens het veldwerk de stratigrafische eenheden (lagen) in de verschillende putten direct aan elkaar te koppelen. De lagen hebben hierdoor een algemeen spoornummer gekregen (bijv. S7000=kleiige/lemige afzettingen daluitspoelingswaaier, S6000= zandige afzettingen daluitspoelingswaaier).

2.6 Bemonstering

Er zijn geen kansrijke sporen aangetroffen die voor bemonstering ten behoeve van specialistisch onderzoek in aanmerking komen.

2.7 Uitwerking

Documentatie van het onderzoek is na afloop van het veldonderzoek gecontroleerd. Hierbij zijn analoge profiel- en coupetekeningen gedigitaliseerd en de vondsten gewassen en gesplitst per

materiaalcategorie.

In overleg met het bevoegd gezag is kortgesloten dat het niet noodzakelijk was om een

evaluatierapport op te stellen. Na afloop van de basisuitwerking van de veldgegeven s is gestart met het opstellen van de rapportage.

2.8 Afwijkingen en aanpassingen van de onderzoeksstrategie

Tijdens het veldonderzoek is afgeweken van de onderzoeksstrategie zoals die in het PvE is

omschreven (zie ook §2.1). Het gaat hierbij uitsluitend om het inkrimpen van putten 1 en 2 vanwege aanwezigheid van o.a. leidingen; dit heeft geen gevolgen voor de kwaliteit van de uitkomsten van het onderzoek, aangezien kan verondersteld worden dat de bodem daar verstoord is.

Tot slot dient ook vermeld te worden dat, met betrekking tot de waardering van archeologische sporen ter plaatse van put 4 (vindplaats 2, IJzertijd), een veldoverleg heeft plaatsgevonden met het bevoegd gezag (mevr. M. Aarts). Ter plaatse van de sporen is de proefsleuf uitgebreid over een lengte van 20 m, en 2,5 tot 3 m breed. Omdat geen nieuwe sporen zijn aangetroffen, en werd vastgesteld dat de bodem erg verstoord is, is afgezien van verder onderzoek (zie ook §3.6).

(15)

3 Resultaten

3.1 Aardwetenschappelijk onderzoek

De bodemopbouw is in het onderzoeksgebied onderzocht aan de hand van 10 kolomopnames. Voor de ligging van de kolomprofielen wordt verwezen naar kaartbijlage 1, voor de beschrijving naar appendix 1.

Deelgebied Jan Steenstraat

De profielen werden gedocumenteerd op de locaties van voormalige opritten/zones tussen de bebouwing:

In put 1 zijn - onder een recent opgebracht pakket (S9100) en geroerde lagen (S9999) - afzettingen aanwezig van de daluitspoelingswaaier. Deze bevinden zich, afhankelijk van eventuele verstoringen, op een diepte van circa 0,9 tot 1,1 m -Mv (40,9 tot 41,17 m +NAP). Bovenin zijn deze afzettingen – zoals ook elders in het onderzoeksgebied werd vastgesteld - lemig/kleiig (S7000), en onderin zandig (S6000).

In het noorden van de put ontbreken de lemige/kleiige afzettingen hetgeen aangeeft dat de top van de bodem verdwenen is (kolomprofielen 141 en 111). De geroerde lagen (S9999) kunnen in verband gebracht worden met de recent gesloopte bebouwing (’70 van de 20e eeuw). Het is niet uitgesloten dat ter plaatse van put 1 ook verstoringen aanwezig zijn die gerelateerd kunnen worden aan de sloop van voormalige historische bebouwing, te zien op het Minuutplan (zie verder). Tijdens de aanleg van het vlak bleek veel (historisch) puin aanwezig, maar echt regelmatige sporen (zoals muren en

uitbraaksporen) waren niet aanwezig.

Ter plaatse van put 2 (figuur 5) bestond de top van de bodem eveneens uit een recent opgebracht pakket (S9100) en een verstoorde (S9999) laag. De lemige/kleiige afzettingen van de

daluitspoelingswaaier (S7000) zaten relatief hoog, op een diepte vanaf circa 60 cm –Mv (41,31 m +NAP). Door de aanwezige verblauwing, als gevolg van verstikking van de bodem onder verharding (oprit), en de aanwezigheid van plaatselijke verstoringen, is het vlak hier ter controle dieper aangelegd (ca. 41 m +NAP). Ter plaatse van kolomprofiel 241 kon onderin (op een diepte van circa 1,1 m –Mv) de zandige C-horizont (S6000) opgemerkt worden. Het kleipakket was hi er dus minimaal 70 cm dik.

Deelgebied Burgemeester Corbeijstraat

Ter plaatse van de Burgemeester Corbeijstraat (putten 3 en 4) werden de profielen gedocumenteerd ter plaatse van de recent gesloopte bebouwing. Hierdoor ontbreekt het bovenste deel van de natuurlijke bodem volledig. De bodem kan dus globaal beschreven worden als een ‘teruggestorte’ A -horizont (S9100), vol met recent puin (plastic, fragmenten leidingen, bouwpuin etc) en daaronder d e C-horizont, die uit lemige/kleiige afzettingen (S7000, daluitspoelingswaaier) be staat. Tussen de A- en de C-

horizont is ter plaatse van put 3 nog een duidelijk verstoorde laag aanwezig (van 10 tot 45 cm dik, S9999; figuur 6). Ook ter plaatse van het vlak zijn nog verstoringen aanwezig (die gemiddeld 30 cm diep zijn).

(16)

Het vlak is zover mogelijk aangelegd in de onverstoorde bodem op een diepte van 0,1 tot 0,9 m –Mv.

Op basis van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat het (nog resterende) archeologische vlak (de top van de C-horizont) zich bevindt op circa 40,9 m +NAP (put 3) en circa 41,5 m +NAP (put 4). Dit is een verschil van 0,6 m tussen beide putten, dat is ontstaan doordat de bodem ter plaatse van put 3 vermoedelijk dieper is geroerd. De aanwezigheid van een geroerde laag tussen de A- en de C-horizont lijkt dit te bevestigen. Daarnaast dient ook rekening gehouden te worden met het natuurlijke reli ëf dat naar het noordoosten toe oploopt (zie kaartbijlage 1: ca. 41,7 m +NAP in het zuidwesten [put 3] tegen ca. 43,24 m +NAP in het noordoosten [put 4]) en waardoor - binnen de putten zelf - ook kan

aangenomen worden dat de noordoostelijke delen dieper zijn verstoord (vanwege het waterpas uitgraven van funderingen voor gebouwen).

Figuur 5. Impressie bodemopbouw Jan Steenstraat (put 2 , profiel 241).

(17)

Figuur 6. Impressie bodemopbouw Burgemeester Corbeijstraat (put 3 , profiel 311).

Algemeen (conclusie)

De natuurlijke bodem bestaat uit afzettingen van een daluitspoelingswaaier, die bovenin lemig tot kleiig zijn, en onderin zandig. Het vlak was over het algemeen erg roestig wat wijst op relatief natte

omstandigheden. Dit gegeven strookt met de geomorfologische ligging van het onderzoeksgebied, aan de rand van hoger gelegen gronden (daluitspoelingswaaier) en het beekdal van de Roode Beek (ten noorden van deelgebied Jan Steenstraat). Daarnaast is het gebied op historische kaarten bekend als broekgebied, waarnaar ook de toponiemen ‘Stadbroek’ en ‘Broeksittard’ naar verwijzen (Peeters, 2017;

Janssens & Peeters, 2018).

(18)

De (nog bewaarde) bodem kan omschreven worden als een vaaggrond. Omdat het bovenste deel van de bodem ter plaatse van beide deelgebieden geroerd is, kan niet bepaald worden of het om een ooivaaggrond dan wel een poldervaaggrond gaat, aangezien de kenmerken die beide bodems onderscheiden niet meer te achterhalen zijn vanwege de aanwezige verstoring. Ter plaatse van deelgebied Burgemeester Corbeijstraat zou ook een droogdal aanwezig zijn, maar in het veld werden hiervan geen kenmerken opgemerkt (vb. colluvium, nattere bodem).

Zowel de globale bodemopbouw (bovenste deel van bodem is weg, aanwezigheid van geroerde lagen boven de C-horizont) als de vele verstoringen die nog ter plaatse van de C -horizont werden

geregistreerd, geven aan dat de bodem ernstig verstoord is. Uitgegaan kan worden dat minimaal 30 cm van de bodem reeds verstoord is (boven het aangelegde archeologische vlak). De verstoringen ter plaatse van het aangelegde vlak zijn nog eens gemiddeld 30 cm diep. Toch werden nog resten van archeologische sporen tussen de verstoringen aangetroffen (zie verder).

3.2 Sporen en structuren

3.2.1 Inleiding

Tijdens het onderzoek zijn ter plaatse van de opgravingsvlakken 11 archeologische grondsporen gedocumenteerd (S1 t/m S11). Daarnaast werden ook spoornummers gereserveerd voor natuurlijke sporen (S7777) en recente verstoringen (S9999). De sporen kunnen gerelateerd worden aan twee vindplaatsen. De sporen worden daarom hieronder per vindplaats beschreven .

Een samenvattend overzicht van de aantallen aangetroffen sporen is weergegeven in tabel 4, een beschrijving van de afzonderlijke sporen is terug te vinden als apppendix 2.

Spoorcategorie Aantal

paalkuil 8

greppel 2

Niet nader te interpreteren spoor 1

Totaal 11

Tabel 4. Aantal sporen per spoorcategorie.

3.2.2 Vindplaats 1 (deelgebied Jan Steenstraat)

In het zuiden van put 1 werd een onregelmatig spoor geregistreerd , dat nog buiten de put (buiten het onderzoeksgebied) doorliep. Dit spoor is minimaal 8 bij 5 m. Omdat de aard van dit spoor niet duidelijk was, is een coupe hierdoor gezet. Hieruit bleek dat het om een vrij ondiep spoor (max. 25-35 cm diep) ging, dat onderin (vulling 1) erg humeus was (figuur 7).

Uit dit spoor werden vooral vondsten uit de 15e - begin 16e eeuw (Late Middeleeuwen – Vroege Nieuwe Tijd) en in mindere mate uit de 18e eeuw ingezameld. Hierdoor is het aannemelijk dat het spoor te maken heeft met (een voorganger van) de historische bebouwing/boerderij die op de hoek van de Jan Steenstraat/Aan het Broek/In de Camp aanwezig was in het begin van de 19e eeuw (figuur 8).

(19)

Vanwege de beperkte oppervlakte van de put, en het feit dat dit spoor buiten de putgrens doorloopt, is de exacte aard en interpretatie van het spoor niet duidelijk. Vanwege de humeuze bodem kan niet worden uitgesloten dat het hier om een restant van een potstal gaat die bij de boerderij/bebouwing hoorde. Ter plaatse van het vlak werden namelijk ook enkele fosfaatvlekken opgemerkt die hierop kunnen wijzen.

Figuur 7. Impressie vlak/coupe S1 (put 1).

(20)

Figuur 8. De resultaten van het proefsleuvenonderzoek geprojecteerd op de kadastrale minuut van 1811-1832.

3.2.3 Vindplaats 2 (deelgebied Burg. Corbeijstraat)

In de westelijke helft van put 4 werden tussen de aanwezige verstoringen tien archeolog ische sporen aangetroffen. Acht sporen betreffen paalkuilen met een lichtgrijze vulling die (vaak) ook handgevormd aardewerk uit de IJzertijd bevatten. Deze zijn rond tot ovaal in doorsnede (ca. 30 cm) en tussen 5 en 30 cm diep bewaard. S9 is wat groter en relatief diep waardoor deze mogelijk geen paalkuil was maar een kuil. Paalkuilen S4, S5, S6, S10 en S11 vormen een cluster, waarbij S4, S5, S6 en S11 een palenrij vormen, met tussenafstand van circa 1,6 tot 1,8 m (figuur 9). Om te controleren of hier sprake is van de aanwezigheid van een structuur werd de proefsleuf ten zuiden van deze sporen uitgebreid. Bij

(21)

de uitbreiding, waar overigens geen nieuwe sporen meer werden bij gevonden, was aan de zuidkant te zien dat de C-horizont al 30 cm hoger aanwezig was (circa 41,80 m +NAP; rand voormalige bebouwing) waardoor kan aangenomen worden dat de bodem ter plaatse van put 4 al 30 cm is geroerd. Dit

betekent dat de vastgestelde archeologische resten in deze put slechts onderkantjes van sporen zijn.

Ondiepe sporen zijn verdwenen.

Figuur 9. Palenrij (S5, S4, S6, S11) ter plaatse van put 4.

Naast paalkuilen werden ook twee min of meer N-Z georiënteerde greppels geregistreerd (S2 en S3;

figuur 10), op 1,5 m tussenafstand van elkaar. Deze waren circa 70 cm breed en nog 58 cm (S2, was al hoger in profiel leesbaar, plaatselijk minder geroerd) en 30 cm (S3) diep bewaard. Op basis van enkele fragmenten bouwkeramiek in de vullingen kunnen deze niet nader gedateerd worden in de periode Romeinse t/m Nieuwe Tijd.

(22)

Figuur 10. Coupe van greppels S2 (links) en S3 (rechts).

3.3 Vondsten

3.3.1 Inleiding

Het archeologisch onderzoek heeft 67 vondsten opgeleverd (12 vondstnummers). De vondsten zijn afkomstig uit grondsporen die gerelateerd worden aan de twee reeds genoemde vindplaatsen. De vondsten worden daarom hieronder per vindplaats en per vondstcategorie beschreven (algemene kenmerken, eventuele noemenswaardige vondsten, de datering en de mate van conservering) . Een overzicht van de aantallen van de verschillende vondstcategorieën wordt weergegeven in tabel 5.

Het gros van deze vondsten bestaat uit keramiek. Deze vondstcategorie is door aardewerkspecialist drs. K. Bosma gedetermineerd. Een determinatie en beschrijving van de afzonderlijke von dsten is terug te vinden als appendix 3.

Vondstcategorie Aantal

Keramiek, gebruiksaardewerk, gedraaid (Late Middeleeuwen / Nieuwe Tijd)

28

Keramiek, gebruiksaardewerk, handgevormd (IJzertijd)

19

Keramiek, bouwmateriaal 4

Steen, natuursteen, leisteen 16

Totaal 67

Tabel 5. Aantal vondsten per vondstcategorie.

(23)

3.3.2 Vindplaats 1 (deelgebied Jan Steenstraat)

De vondsten van vindplaats 1 werden allen aangetroffen in S1. Deze bestaan uit gebruiksaardewerk (28 fragmenten), bouwmateriaal (2 fragmenten) en leisteen (16 fragmenten).

Gebruiksaardewerk (V1 t/m V4)

Het gebruiksaardewerk bestaat uit fragmenten steengoed, witbakkend Maaslands aardewerk en roodbakkend aardewerk. Deze kunnen globaal gedateerd worden in de 15e eeuw en het begin van de 16e eeuw (Late Middeleeuwen t/m begin Vroege Nieuwe Tijd) . Eén steengoedscherf is 18e-eeuws (Westerwald, V3). Deze werd tamelijk hoog in het spoor aangetroffen ( vulling 2). Deze vondsten kunnen naar alle waarschijnlijkheid allemaal gekoppeld worden aan bewoning op deze locatie (zie

§3.2.2). Opvallend is dat ook een oudere vondst in het spoor aanwezig is, met name een fragment van een Romeinse amfoor. Deze kan als een zwerfvondst beschouwd worden, aangezien meerdere

vindplaatsen uit deze periode in de directe en ruimere omgeving van het onderzoeksgebied bekend zijn (Peeters, 2017).

Bouwmateriaal (V11)

In S1 werden ook twee baksteenfragmenten ingezameld. Deze dateren met zekerheid uit de Nieuwe Tijd, al is niet te zeggen hoe oud precies. Deze kunnen zowel uit de Vroege Nieuwe Tijd als uit de 18e eeuw dateren en kunnen net zoals het hier aangetroffen gebruiksaardewerk gerelateerd worden aan historische bewoning.

Leisteen (V12)

In de humeuze vulling van spoor 1 werden 16 fragmenten aangetroffen van leisteen. Leisteen werd sinds de Late Middeleeuwen gebruikt als dakbedekking (dakleien). De ingezamelde stukken zijn over het algemeen erg fragmentair; één fragment is nagenoeg compleet. Geregeld zijn gaatjes te z ien waar nagels hebben gezeten.

3.3.3 Vindplaats 2 (deelgebied Burg. Corbeijstraat)

De vondsten van vindplaats 2 werden aangetroffen in antropogene sporen. Het gebruiksaardewerk (handgevormd aardewerk, 19 fragmenten) is aangetroffen in paalkuilen (V5 uit S5, V6 uit S6, V7 uit S11, V9 uit S7), net als een fragment verbrande leem (V10 uit S6). Een fragment bouwmateriaal is afkomstig uit een greppel (V8 uit S3).

Gebruiksaardewerk (V5, V6, V7 en V9)

Het handgevormde aardewerk dateert uit de IJzertijd. Hierop wijzen kenmerken zoals besmeten wanden, en ook potgruismagering met hier en daar ook wat kwartsmagering. De scherven zijn over het algemeen vrij dikwandig en matig zacht. Er werden uitsluitend relatief kleine wandfragmenten

(24)

aangetoffen. Wegens het gebrek aan rand - en bodemfragmenten kunnen vormen niet afgeleid worden.

Hierdoor is het niet mogelijk om de scherven nauwkeuriger dan de IJzertijd te dateren.

Bouwmateriaal (V8 en V10)

Het bouwmateriaal bestaat uit een brokje verbrande leem dat aan de IJzertijdvindplaats kan

geassocieerd worden (V10). Een tweede brokje bouwmateriaal is afkomstig uit greppel S3 (V8). Deze is niet nauwkeuriger te dateren dan van de Romeinse tijd tot en met de Nieuwe Tijd.

3.4 Monsters

Er werden tijdens het onderzoek geen monsters genomen ten behoeve van natuurwetenschappelijke dateringen en macrobotanisch onderzoek.

3.5 Interpretatie van de vindplaats

Er werden binnen het onderzoeksgebied twee vindplaatsen aangetroffen:

Vindplaats 1

Vindplaats 1 bestaat uit een onregelmatig spoor dat op basis van het aanwezige vondstmateriaal en de ligging in verband kan gebracht worden met (een voorganger van) de historische bebouwing/boerderij die op de hoek van de Jan Steenstraat/Aan het Broek/In de Camp aanwezig was in het begin van de 19e eeuw (figuur 8). Het meeste vondstmateriaal dateert uit de 15e en het begin van de 16e eeuw zodat kan geconcludeerd worden dat de bewoning hier in elk g eval teruggaat tot in de Late Middeleeuwen. Vanwege de beperkte oppervlakte van de put, en het feit dat dit spoor buiten de putgrens (en onderzoeksgebied) verder loopt, is het op basis van de resultaten niet duidelijk of het hier om een historische verstoring (bijv.[ tot in de grond] gesloopt gebouw, hetgeen de onregelmatigheid van het spoor verklaart) dan wel om een archeologisch spoor (restant van een kuil, potstal) gaat.

Vanwege de humeuze bodem van het spoor kan namelijk niet worden uitgesloten dat het hier om een restant van een potstal gaat die bij de boerderij/bebouwing hoorde. Ter plaatse van het vlak werden namelijk ook enkele fosfaatvlekken opgemerkt die hierop kunnen wijzen.

Vanwege de relatie met de historische bebouwing zal de vindplaats verder ten zuiden en oosten van put 1 aanwezig zijn (zoals ook het aanwezige spoor). Het spoor werd aangetroffen op 41 tot 41,15 m +NAP. Aangenomen kan worden dat de top van de natuurlijke bodem en het origine le archeologische vlak hier al geroerd is. Het pakket met lemige/kleiige afzettingen (S7000, top C-horizont) is hier erg dun; de zandige afzettingen (S6000) bevinden zich vrij ondiep ten opzichte van het archeologische vlak, zeker in vergelijking met de waarnemingen ter plaatse van put 2.

Vindplaats 2

(25)

Vindplaats 2 bestaat uit sporen uit de IJzertijd. Omdat de sporen grotendeels bestaan uit paalkuilen wordt in eerste instantie gedacht aan een nederzettingsvindplaats (of hieraan gerelateerd). Ondanks de uitbreiding van de proefsleuf, konden de paalkuilen niet herleid worden naar een structuur, zoals een woonhuis of bijgebouw. Frappant is dat de IJzertijdresten in een relatief nat landschapsdeel aanwezig zijn, hetgeen in de gemeente Sittard -Geleen wel vaker voor de IJzertijd is vastgesteld (Rondags 2016 &

2017). Waarschijnlijk waren deze gronden in de IJzertijd minder nat, of zocht men – door hun

locatiekeuze – net bewust dergelijke woonlocaties uit (op de overgangen van laag en nat, naar hoog en droog). Ter volledigheid dient ook vermeld te worden dat ter plaatse van vindplaats 2 ook twee jongere greppels zijn aangetroffen die niet nader gedateerd kunnen worden dan de periode Romeinse t/m Nieuwe Tijd. Vermoedelijk kunnen deze in verband gebracht worden met waterafvoer en/of landinrichting (perceelsgreppels).

Er kunnen geen uitspraken gedaan worden over de begrenzing van de vindplaats, omdat (1) maar een beperkte oppervlakte is onderzocht, (2) de vindplaats buiten de putgrenzen verder loopt, en (3) de bodem erg verstoord is. De sporen werden ter plaatse van put 4 aangetroffen direct onder en tussen recente verstoringen, op een diepte van 41,5 m +NAP. Bij uitbreiding van put 4 kon aangetoond worden dat minimaal 30 cm van het archeologische vlak ter plaatse van de recent gesloopte bebouwing al verstoord is. Ook kan aangenomen worden dat het oostelijk deel van put 4 nog dieper verstoord is, vanwege het oplopende reliëf waardoor daar in verhouding dieper is ontgraven (waterpas uitgraven van voormalige funderingen).

3.6 Waardestelling

3.6.1 Algemene waarderingssystematiek

Voor de waardering is de KNA-systematiek ‘Waarderen van vindplaatsen’ gevolgd (KNA versie 4.1, specificatie VS06; www.sikb.nl). Daarbij worden numerieke waarden toegekend aan de verschillende waarderingsaspecten. Afhankelijk van de score is een vindplaat s wel of niet behoudenswaardig.

De vindplaatsen worden eerst op hun fysieke kwaliteit beoordeeld. Ze worden op basis van hun fysieke kwaliteit als behoudenswaardig (opgraven of beschermen) aangemerk t indien de criteria gaafheid en conservering samen bovengemiddeld (5 of 6 punten) scoren. Bij een middelmatige tot lage score (4 punten of minder) wordt naar de inhoudelijke kwaliteitscriteria gekeken om te bepalen of het terrein toch behoudenswaardig is. Indien te verwachten is dat op een van de inhoudelijke criteria ‘hoog’ wordt gescoord, wordt de vindplaats in principe ook behoudenswaardig geacht. Dit ‘vangnet’ heeft tot doel er voor te zorgen dat terreinen die van beperkte fysieke kwaliteit zijn, maar desondanks inhoudelijk van groot belang, buiten de beoordeling vallen. Vindplaatsen die op grond van hun fysieke kwaliteit als in principe behoudenswaardig zijn aangemerkt, worden eveneens gewaardeerd op hun inhoudelijke kwaliteit.

Een afweging vindt plaats op de eerste drie inhoudelijke kwaliteitscriteria: zeldzaamheid,

informatiewaarde en ensemblewaarde. Belevingswaarde (schoonheid en herinneringswaarde) is slechts van belang voor zichtbare archeologische monumenten en is derhalve voor onderhavig onderzoek niet relevant. Bij een bovengemiddelde score van 7 punten of meer voor de eerste drie criteria, wordt de vindplaats als behoudenswaardig aangemerkt.

(26)

3.6.2 Vindplaats 1

Spoor 1 werd in het veld meteen afgewerkt, binnen de grenzen van het te verstoren plangebied, waardoor het in feite is opgegraven binnen de geplande verstoringsgrens. Hierbij bleek dat het spoor nog maar ondiep was als gevolg van de vastgestelde verstoring (tabel 6; lage fysieke kwaliteit, slechts 3 punten). Door de lage score met betrekking tot de fysieke kwaliteit, dient ook de inhoudelijke kwaliteit beoordeeld te worden. Tijdens het veldwerk en ook tijdens de uitwerking kon niet met zekerheid achterhaald worden wat de aard van dit spoor is: historische verstoring dan wel een mogelijk restant van een potstal. Daarom kunnen geen uitspraken gedaan worden over de inhoudelijke kwaliteit . De beperkte omvang van de onderzoeksput wreekt zich hier. Een belangrijke vaststelling tijdens

onderhavig onderzoek is echter wel dat het meeste vondstmat eriaal dateert uit de 15e en het begin van de 16e eeuw. Hierdoor dient men bij eventueel toekomstig onderzoek in aangrenzende zones rekening te houden met oudere bouwfasen van de historische boerderij die te zien is op het Minuutplan.

waarde criteria scores

hoog midden laag

beleving schoonheid wordt niet gescoord

herinneringswaarde wordt niet gescoord

fysieke kwaliteit gaafheid 1

conservering 2

inhoudelijke kwaliteit zeldzaamheid informatiewaarde ensemblewaarde

representativiteit n.v.t.

Tabel 6. Scoretabel waardestelling van vindplaats 1 (tabel 5 uit de KNA).

3.6.3 Vindplaats 2

Met betrekking tot de behoudenswaardigheid van de IJzertijdsporen werd in het veld al besloten dat deze niet behoudenswaardig zijn vanwege de verstoring van de bodem (tabel 7; lage fysieke kwaliteit, slechts 3 punten). Dit heeft vervolgens ook gevolgen voor de inhoudelijke kwaliteit (tabel 7; slechts 5 punten). Bij de uitbreiding bleek namelijk dat er geen duidelijke structuur a anwezig is, voor zover nog bewaard, want de bodem is hier minimaal 30 cm tot in de C -horizont geroerd. Alhoewel zeldzaamheid en ensemblewaarde gemiddeld scoren (IJzertijd is goed vertegenwoordigd in Sittard), is de

informatiewaarde vanwege de verstoring laag.

(27)

waarde Criteria scores

hoog midden laag

beleving schoonheid wordt niet gescoord

herinneringswaarde wordt niet gescoord

fysieke kwaliteit gaafheid 1

conservering 2

inhoudelijke kwaliteit zeldzaamheid 2

informatiewaarde 1

ensemblewaarde 2

representativiteit n.v.t.

Tabel 7. Scoretabel waardestelling van vindplaats 2 (tabel 5 uit de KNA).

3.7 Beantwoording van de onderzoeksvragen

Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek kunnen de onderzoeksvragen uit het PvE als volgt beantwoord worden:

 Hoe ziet de geologische, geomorfologische en bodemkundige opbouw van het plangebied eruit?

En meer specifiek:

o Waar in het plangebied is sprake van de ‘droge’ context en waar van een ‘natte’

context?

o In geval van een ‘natte’ context: wat is de potentie van de sedimenten voor paleo - ecologisch onderzoek (macroresten, pollen)?

In het onderzoeksgebied werden afzettingen van de daluitspoelingswaaier aangetroffen, die bovenin lemig tot kleiig zijn en onderin zandig. Het vlak was over het algemeen erg roestig wat wijst op relatief natte omstandigheden. Dit gegeven strookt met de geomo rfologische ligging van het onderzoeksgebied, aan de rand van hoger gelegen gronden (daluitspoelingswaaier) en het beekdal van de Roode Beek (ten noorden van deelgebied Jan Steenstraat). Daarnaast is het gebied op historische kaarten bekend als broekgebied. Er kan verder geen onderscheid gemaakt worden in ‘droge’ dan wel ‘natte’ context. Tijdens het proefsleuvenonderzoek werden gee n sedimenten aangetroffen die in aanmerking komen voor paleo -ecologisch onderzoek. De bodem in het onderzoeksgebied kan het best omschreven worden als een vaaggrond.

 Is het pleistocene loopvlak afgedekt met jongere sedimenten (colluvium)? Zo ja:

o Wanneer is de colluviumopvulling ontstaan en tot wanneer is de colluviumvorming doorgegaan?

o Zijn er meerdere niveaus in het colluvium aan te wijzen en zo ja, zijn deze te dateren?

Tijdens het proefsleuvenonderzoek werd geen colluvium aangetroffen.

 In welke mate is het gebied verstoord?

Ter plaatse van beide deelgebieden is de bodem verstoord als gevolg van de aanwezigheid van bebouwing uit de 20e eeuw, die recentelijk gesloopt is. Zowel de globale bodemopbouw

(bovenste deel van bodem is weg, aanwezigheid van geroerde lagen boven de C-horizont) als de

(28)

bodem ernstig verstoord is. Uitgegaan kan worden dat minimaal 30 cm van het archeologisch relevante niveau reeds verstoord is. De verstoringen ter plaatse van het aangelegde vlak zijn nog eens gemiddeld 30 cm diep.

 Bevinden zich binnen het plangebied archeologische resten?

Tussen de verstoringen werden resten van archeologische sporen aangetroffen. Deze maken deel uit van twee vindplaatsen. Vindplaats 1 werd aangetroffen aan de Jan Steenstraat, vindplaats 2 aan de Burg. Corbeijstraat.

 Waaruit bestaan de archeologische resten die zijn aangetroffen? Welke sporen, structuren en vondsten zijn binnen de vindplaats(en) te onderscheiden?

Vindplaats 1 bestaat uit een onregelmatig spoor waarvan de interpretatie vooralsnog onzeker is (historische verstoring dan wel restant van een potstal). Vindplaats 2 bestaat uit paalkuilen uit de IJzertijd. Daarnaast werden ook twee jongere greppels aangetroffen die niet nader dateerbaar zijn dan periode Romeinse t/m Nieuwe Tijd.

 Van welke vindplaatstypen en welke dateringen is er sprake?

Vindplaats 1 kan gerelateerd worden aan (een voorganger van) de historische

bebouwing/boerderij die op de hoek van de Jan Steenstraat/Aan het Broek/In de Camp aanwezig was in het begin van de 19e eeuw. Vondstmateriaal uit S1 wijst erop dat bewoning op deze locatie vermoedelijk minimaal teruggaat tot de 15e – begin 16e eeuw. Vindplaats 2 kan niet nader gedateerd worden dan IJzertijd. Vanwege het aantreffen van voornamelijk paalkuilen is het aannemelijk dat het hier om nederzettingsresten gaat.

 Wat is de landschappelijke context van de aangetroffen archeologische resten?

De archeologische resten bevinden zich op de rand van een hoger gelegen gronden (zie ook eerdere vraag).

 Wat zijn de (vermoedelijke) horizontale en verticale b egrenzingen, de ligging en de omvang van de vindplaatsen?

Op basis van historisch kaartmateriaal zal vindplaats 1 zich verder uitstrekken ten zuiden en ten oosten van put 1. Vindplaats 2 kan niet begrensd worden op basis van onderhavige resultaten, omdat (1) maar een beperkte oppervlakte is onderzocht, (2) de vindplaats buiten de putgrenzen verder loopt, en (3) de bodem erg verstoord is.

 Indien grondsporen zijn aangetroffen: op welk niveau zijn deze leesbaar?

Archeologische grondsporen zijn leesbaar onder eventuele ophogingslagen en verstoringen, in de top van de (nog bewaarde) C-horizont. S1 (vindplaats 1) is aanwezig vanaf circa 41 à 41,15 m +NAP. De sporen van vindplaats 2 zijn leesbaar vanaf circa 41,50 m +NAP.

 Wat is de conservering en gaafheid van de vindplaats(en)?

De gaafheid van de vindplaats is slecht, aangezien alleen maar onderkantjes van archeologische sporen bewaard zijn als gevolg van de aanwezige verstoringen. De conservering is gemiddeld:

anorganisch materiaal is goed bewaard, organisch niet, tenzij in verkoolde toestand.

(29)

 Wat is de betekenis van de resten in relatie tot gelijktijdige, gelijkaardige of andersoortige vondstcomplexen in de omgeving?

De onderzoeksresultaten zijn ontoereikend om hierover gefundeerde uitspraken te doen. Met betrekking tot vindplaats 1 is de exacte aard van het spoor niet duidelijk. Met betrekking tot vindplaats 2 is zowel de aard als de datering van de vindplaats globaal te benoemen (vermoedelijk nederzetting uit de IJzertijd). Aangezien in de gemeente Sittard -Geleen vaak IJzertijd wordt aangetroffen, voegt deze vindplaats vooralsnog weinig nieu we informatie toe. Dit heeft te maken met de beperkte omvang van het onderzoek, gecombineerd met de aanwezige verstoring. In de directe omgeving was nog geen IJzertijdvindplaats bekend waardoor de aanwezigheid van resten uit de IJzertijd op deze locatie ee n interessante ontdekking is.

 Zijn de aangetroffen vindplaatsen behoudenswaardig?

Op basis van fysieke kwaliteit zijn beide vindplaatsen niet behoudenswaardig. De inhoudelijke kwaliteit van vindplaats 1 is lastig te bepalen vanwege de beperkte kijk op he t bodemarchief, hetgeen de interpretatie van het aangetroffen spoor onmogelijk maakt (historische verstoring of onderkant potstal). Vindplaats 2 is ook op basis van inhoudelijke kwaliteit niet

behoudenswaardig.

 Geven de bevindingen van het onderzoek aanleiding tot een beleidsadvies (wijzigen van de huidige status [opwaarderen, afwaarderen, behouden zoals het nu is] op de gemeentelijke beleidsadvieskaart)?

 Zijn er nadere aanbevelingen te doen voor beleid omtrent behoud of beheer van het plangebied en de onmiddellijke omgeving?

Met betrekking tot het plangebied kan geadviseerd worden dat ter plaatse van de voormalige 20e eeuwse bebouwing (vindplaatsen 1 en 2) archeologische resten grotendeels verstoord zijn. Hier kan geadviseerd worden om dit af te waarderen. De zones buiten deze voormalige bebouwing zijn tijdens onderhavig onderzoek niet onderzocht, maar aangenomen kan worden dat de bodem daar intact(er) is. Hier kan de bestaande archeologische verwachting gehandhaafd blijven (dubbelbestemming archeologie).

 Indien geen archeologische resten worden aangetroffen: Is er een verklaring voor het ontbreken van archeologische resten?

Niet van toepassing, er zijn archeologische resten aangetroffen. Het is niet uitgesloten dat in de legere delen van de proefsleuven ook archeologische resten aanwezig waren die inmiddels volledig zijn afgegraven / verstoord (vb. oostelijke helft put 4).

 Kan op basis van onderhavig onderzoek de huidige kennistand

(https://www.limburg.nl/onderwerpen/cultuur/erfgoed/archeologie -0/archeologie/) aangevuld/aangepast worden?

o Indien ja: formuleer daarvoor concrete tekstvoorstellen (met paragraaf aanduiding) ter vervanging van de bestaande tekst.

o Indien nee: verklaar waarom het onderzoek niet tot kenniswinst heeft geleid.

De onderzoeksresultaten zijn ontoereikend om kenniswinst te boeken. Dit heeft te maken met de beperkte omvang van het onderzoek, gecombineerd met de aanwezige verstoring.

(30)

4 Conclusie

Tijdens het onderzoek zijn verspreid over het onderzoeksgebied vier pro efsleuven aangelegd met een totale oppervlakte van 607 m². Uit het onderzoek bleek dat de natuurlijke bodem, die uit

daluitspoelingswaaierafzettingen bestaat, reeds verstoord is door de voormalige aanwezigheid van 20e eeuwse bebouwing. Zowel de globale bodemopbouw (bovenste deel van bodem is weg, aanwezigheid van geroerde lagen boven de C-horizont) als de vele verstoringen die nog ter plaatse van de C -horizont werden geregistreerd, geven aan dat de bodem ernstig verstoord is. Uitgegaan kan worden dat

minimaal 30 cm van het archeologisch relevante niveau al verstoord is. De verstoringen ter plaatse van het aangelegde vlak zijn gemiddeld ook nog eens 30 cm diep. Toch waren ter plaatse van het vlak, tussen de verstoringen in, nog (restanten van) archeologische sporen aanwezig. Deze kun nen gerelateerd worden aan twee vindplaatsen.

Ter plaatse van de Jan Steenstraat (vindplaats 1) ging het om een onregelmatig spoor dat, op basis van het aanwezige vondstmateriaal en de ligging, in verband kan gebracht worden met (een

voorganger van) de historische bebouwing/boerderij die op de hoek van de Jan Steenstraat/Aan het Broek/In de Camp aanwezig was in het begin van de 19e eeuw. Het meeste vondstmateriaal uit dit spoor dateert uit de 15e en het begin van de 16e eeuw zodat kan geconcludeerd worden d at de bewoning hier in elk geval teruggaat tot in de Late Middeleeuwen. Vanwege de beperkte oppervlakte van de put, en het feit dat dit spoor buiten de putgrens doorloopt, is de exacte aard van het spoor niet duidelijk.

Ter plaatse van de Burgemeester Corbeijstraat (vindplaats 2) werden de resten van een IJzertijdvindplaats aangetroffen. Vanwege de aanwezigheid van voornamelijk paalkuilen is het aannemelijk dat het hier om nederzettingsresten gaat. Ondanks de uitbreiding van de proefsleuf, konden de paalkuilen niet herleid worden naar een structuur (zoals een woonhuis of bijgebouw).

Daarnaast werden tussen de IJzertijdsporen ook de resten van twee jongere greppels aangetroffen die niet nader dateerbaar zijn dan periode Romeinse t/m Nieuwe Tijd.

Voor beide vindplaatsen is getracht om een waardering van de archeologische resten op te stellen. Op basis van de aanwezige verstoringen is de fysieke kwaliteit van beide vindplaatsen onvoldoende, waardoor de inhoudelijke kwaliteit van de vindplaatsen ook diende g econtroleerd te worden. De inhoudelijke kwaliteit van vindplaats 1 is echter niet te bepalen op basis van de huidige gegevens (beperkte onderzoeksput, onzekere interpretatie spoor). Vindplaats 2 is op basis van inhoudelijke kwaliteit niet behoudenswaardig; dit werd in het veld door het bevoegd gezag beslist na een plaatselijke uitbreiding van de proefsleuf.

(31)

5 Selectieadvies

Met betrekking tot het onderzoeksgebied (= locatie nieuwbouw) wordt door RAAP geadviseerd om dit vrij te geven. De resten van vindplaats 1 zijn namelijk binnen de grenzen van het onderzoeksgebied afgewerkt/opgegraven. De resten van vindplaats 2 zijn niet behoudenswaardig waardoor is afgezien van een uitbreiding van onderhavig onderzoek (opgraving). Voor de aangrenzende gebieden wordt geadviseerd om de dubbelbestemming archeologie te handhaven vanwege de nog geldende hoge archeologische verwachting.

Dit rapport geeft uitsluitend (selectie)adviezen. Om deze te lat en bekrachtigen in een selectiebesluit kan contact worden opgenomen met de bevoegde overheid, de gemeente Sittard -Geleen

(contactpersoon: mevrouw M. Aarts, Marion.Aarts@ sittard -geleen.nl, 046-477 74 56).

(32)

Literatuur

Janssens, M. & M.M. Peeters, 2018. Programma van Eisen proefsleuvenonderzoek (IVO -P) met

eventuele doorstart naar opgraving, plangebied Jan Steenstraat en Burgemeester Corbeijstraat, Programma van Eisen 1885, RAAP, Weesp.

Peeters, M.M., 2017. Adviesdocument, plangebied Jan Steenstraat en Burgemeester Corbeijstraat te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, RAAP-adviesdocument 906, RAAP, Weesp.

Rondags, E.J.N., 2016. IJzertijdbewoning langs de Limbrichterbeek in Sittard.

Aardgastransportleidingtracé Hommelhof-Schinnen (A-665), catalogusnummers 28 (Sittard- Allee) en 29 (Sittard-Hasseltsebaan), gemeente Sittard-Geleen. Archeologisch onderzoek:

opgraving, RAAP-rapport 2374, RAAP, W eesp.

Rondags, E.J.N., 2017. Herinrichting Geleenbeek Corio Glana, highlight 18, gemeente Sittard -Geleen.

Archeologische begeleiding van de graafwerkzaamheden, RAAP Evaluatie - en selectierapport, RAAP, Weesp.

Verhoeven, M.P.F. en G.R. Ellenkamp, 2010. Een archeologische verwachtings - en beleidsadvieskaart voor de gemeente Sittard-Geleen, RAAP-rapport 2144, RAAP, Weesp.

(33)

Overzicht van figuren, tabellen, bijlagen en appendices

Figuren:

Figuur 1a. De ligging van het plangebied (rode lijn). Inzet: ligging in Nederland (ster). 5 Figuur 1b. Deelgebied Jan Steenstraat. De rood omlijnde vlakken betreffen de geplande

onderzoeksputten/proefsleuven (= nog onderzoeksplichtige onderzoeksgebied). 7 Figuur 1c. Deelgebied Burgemeester Corbeijstraat. De rood omlijnde vlakken betreffen de geplande

proefsleuven (= deel van het onderzoeksgebied). 8

Figuur 2. Uitsnede archeologische verwachtingskaart voor droge landschappen (Verhoeven &

Ellenkamp, 2010). De globale ligging van het plangebied staat aangegeven met een blauwe lijn. 10

Figuur 3. Impressies putten Jan Steenstraat. Boven: put 1 (obstakels: ingegraven put,

elektriciteitskast); onder: put 2 (obstakels: leidingen). 12 Figuur 4. Impressie put 4 (met uitbreiding) aan de Burgemeester Corbeijstraat. 13 Figuur 5. Impressie bodemopbouw Jan Steenstraat (put 2, profiel 241). 16 Figuur 6. Impressie bodemopbouw Burgemeester Corbeijstraat (put 3, profiel 311). 17

Figuur 7. Impressie vlak/coupe S1 (put 1). 19

Figuur 8. De resultaten van het proefsleuvenonderzoek geprojecteerd op de kadastrale minuut van

1811-1832. 20

Figuur 9. Palenrij (S5, S4, S6, S11) ter plaatse van p ut 4. 21

Figuur 10. Coupe van greppels S2 (links) en S3 (rechts). 22

Tabellen:

Tabel 1. Administratieve gegevens. 6

Tabel 2. Overzicht van voorgaande voor het plangebied relevante onderzoeken. 8

Tabel 3. Overzicht werkputten. 11

Tabel 4. Aantal sporen per spoorcategorie. 18

Tabel 5. Aantal vondsten per vondstcategorie. 22

Tabel 6. Scoretabel waardestelling van vindplaats 1 (tabel 5 uit de KNA). 26 Tabel 7. Scoretabel waardestelling van vindplaats 2 (tabel 5 uit de KNA). 27

Bijlagen:

Bijlage 1.Tijdschaal

Bijlage 2.Conclusies en advies RAAP-Adviesdocument 906 (Peeters, 2017)

Appendices:

Appendix 1. Kolomprofielen Appendix 2. Sporenlijst

(34)

Appendix 3. Vondstenlijst

(35)

Bijlage 1. Tijdschaal

Archeologische perioden

Prehistorie

Tijdperk Datering

tabel1_standaard_Archeologisch_RAAP_2014

Paleolithicum

(O ude Steentijd)

Mesolithicum

(M idden S teentijd)

Neolithicum

(N ieuwe Steentijd)

Middeleeuwen Nieuwe tijd Recente tijd

Romeinse tijd

IJzertijd

Bronstijd

Laat Midden Vroeg

Vroeg

Laat Midden Vroeg Laat Midden Vroeg Laat Midden Vroeg Laat Midden Vroeg Laat B Laat A A B C

C: Karolingische tijd B: Merovingische tijd A: Volksverhuizingstijd D: Ottoonse tijd

- 1850 - 1945

- 1500 - 1250 - 1050 - 900 - 725 - 525 - 450 - 1650

- 270 - 70 na Chr.

- 15 voor Chr.

- 250 - 500 - 800 - 1100 - 1800 - 2000 - 2850 - 4200 - 4900/5300 - 6450 - 8640 - 9700

- 35.000 - 12.500

- 250.000 - 16.000

Midden Jong A Jong B

Oud Laat

(36)

Bijlage 2. Conclusies en advies RAAP- Adviesdocument 906 (Peeters, 2017)

Op basis van de archeologische gegevens, in combinatie met landschappelijke en historische gegevens, geldt voor vrijwel het gehele plangebied een hoge archeologische verwachting (m.u.v. het droogdal). In de directe omgeving van het plangebied is een groot aantal vindplaatsen bekend, waaronder veel uit de Romeinse tijd.

Volgens de kaarten van de gemeente moet in het gebied vooral rekening worden gehouden met de aanwezigheid van nederzettingsterreinen met bijbehorende grafvelden (‘droge archeologie’). In aanvulling hierop kan worden opgemerkt dat - gezien de (historisch) omstandigheden in delen van het plangebied (broekgebied) – daarnaast ook rekening moet worden gehouden met archeologische resten die aan natte omstandigheden gerelateerd zijn (knuppelpaden, rituele deposities e.d.). Het meest oostelijke deel van het plangebied raakt bovendien de historische kern van Broeksittard.

De beoogde bodemingrepen ten behoeve van de nieuwbouw hebben een omvang van circa 3300 m². Daarnaast vinden nog sloopwerkzaamheden plaats. De beoogde ingrepen gaan bovendien dieper dan 30 cm –Mv. De ondergrenzen die de gemeente voor dit gebied hanteert in het kader van een goede archeologische

monumentenzorg (50, 100 en 500 m²) worden dus ruimschoots overschreden. Dit betekent dat nut en noodzaak van archeologisch onderzoek dient te worden afgewogen.

Sloopwerkzaamheden

Hoewel eventuele archeologische resten door de sloopwerkzaamheden verstoord kunnen worden, leert de ervaring, dat er tijdens sloopwerkzaamheden vaak nauwelijks waarnemingsmogelijkheden zijn. Archeologisch onderzoek bij de sloop is dan ook niet noodzakelijk. Pas na afloop van de sloop is archeologisch onderzoek weer relevant. Uiteraard is het van belang dat tijdens de sloop ervoor zorg wordt gedragen, dat de bodem – buiten de te verwijderen funderingen – zo min mogelijk wordt verstoord (omringende grond zo min mogelijk

verstoren/afvoeren). Bovendien dient het puin elders te worden verwerkt. Het is niet wenselijk om een puinvergruizer op het bouwvlak zelf te zetten. Om dit te waarborgen, wordt geadviseerd om een archeoloog tijdens een voorafgaande toolboxmeeting uitleg te laten geven aan alle betrokkenen. Bovendien zijn minimaal één, maar mogelijk ook meerdere controlemomenten tijdens de sloop door deze zelfde archeoloog gewenst.

Geadviseerd wordt om bovenstaande voorwaarden in de sloopvergunning op te nemen.

Nieuwbouw

Locatie ten zuiden van de Jan Steenstraat

De contouren van de nieuwbouw komen nagenoeg overeen met de contouren van de voormalige bebouwing. De nieuwe verstoring zal niet dieper zal gaan dan de reeds verstoorde ondergrond (1,1 meter versus 1,2 meter –Mv).

De kans dat eventuele archeologische resten worden verstoord bij de nieuwbouw is zeer klein. Voorwaarde is wel dat de nieuwe woningen inderdaad niet onderkelderd worden en conform plan gefundeerd worden (bouwvlak op 1,1 meter-Mv in combinatie met een extensief palengrid).

Uitgezonderd zijn 3 locaties waar de nieuwbouw (in een groter aaneengesloten vlak) buiten de contouren van de bestaande bebouwing wordt gebouwd. De oppervlaktes van deze gebieden zijn respectievelijk 75 m², 140 m² en 42 m². Deze gebieden waren tot op heden nooit bebouwd en zijn naar verwachting dan ook nog niet verstoord.

Op zeer korte afstand is bovendien een waarneming bekend van een Romeinse weg.

Geadviseerd wordt om de plannen aan te passen en af te zien van deze bouwlocaties of te kiezen voor een archeologiesparende manier van bouwen*. Indien dit niet mogelijk is, wordt geadviseerd om deze gebieden verder te onderzoeken door middel van kijkgaten en proefsleuven (met eventuele doorstart naar opgraving). Dit onderzoek kan na de sloopwerkzaamheden – maar voorafgaand aan de nieuwbouwwerkzaamheden – worden uitgevoerd. Gezien de beperkte omvang van de vlakken wordt voorgesteld om de twee grootste vlakken (van 75 m² en 140 m²) vlakdekkend te onderzoeken en het kleinste vlak verder buiten beschouwing te laten (is erg klein en ligt bovendien wat verder van de waarneming af).

Locatie bij de Burgemeester Corbeijstraat

De contouren van de nieuwbouw komen nagenoeg overeen met de contouren van de voormalige bebouwing. De woningen op deze locatie zijn echter niet voorzien van een souterrain of kelder, waardoor de verstoring van de bodem naar verwachting relatief beperkt is gebleven. Uit de praktijk blijkt dat onder dergelijke woningen

archeologische resten relatief goed bewaard kunnen zijn gebleven. Bovendien is op zeer korte afstand een aantal waarnemingen bekend uit het vroeg Neolithicum en de Romeinse tijd.

Geadviseerd wordt om op deze locatie te kiezen voor een archeologiesparende manier van bouwen*. Indien dit niet mogelijk is, wordt geadviseerd om deze gebieden verder te onderzoeken door middel van kijkgaten en

(37)

proefsleuven(bijv. 2 sleuven van 50x4 meter; parallel aan de nieuwbouw). Dit onderzoek kan na de sloopwerkzaamheden – maar voorafgaand aan de nieuwbouwwerkzaamheden – worden uitgevoerd.

(38)

Kolomprofiel: SIJAN2_111

Kop algemeen: Projectcode: SIJAN2, Boornummer: 111, Beschrijver(s): ERO, Datum: 06-09-2018, Doel boring: archeologie - waardering, Einddiepte boring in cm: 95 Coördinaten: X-coördinaat in meters: 190445.824, Y-coördinaat in meters: 335211.516, Precisie coördinaat: 1 cm, Coördinaatsysteem / epsg: Rijksdriehoeksmeting (NL), Hoogte maaiveld in meters: 41.895, Precisie hoogte: 1 cm, Referentievlak hoogte: Normaal Amsterdams Peil, Bepalingsmethode maaiveldhoogte: GPS

Plaats: Provincie: Limburg, Gemeente: Sittard-Geleen, Opdrachtgever: ZO Wonen, Uitvoerder: RAAP Zuid 0 / 41.90

Laag algemeen: Bovengrens laag in cm: 0, Ondergrens laag in cm: 40, Boortype en diameter: Profielopname, Kleur: donker-grijs Lithologie: Grondsoort: leem, Bijmengsel: sterk zandig, Bijmengsel grind: zwak grindig, Bijmengsel humus: zwak humeus Bodem: Bodemkundige interpretatie: verstoord

Archeologie: Houtskool: enkel fragment, Puin onbepaald: enkel fragment, Spoornummer: 9999 Laag opmerking: Opmerking: verstoord, puinspikkels

40 / 41.50

Laag algemeen: Bovengrens laag in cm: 40, Ondergrens laag in cm: 80, Boortype en diameter: Profielopname, Kleur: bruin Lithologie: Grondsoort: leem, Bijmengsel: sterk zandig, Bijmengsel humus: zwak humeus

Bodem: Ijzer/mangaan: enkele Fe-vlekken, Bodemkundige interpretatie: verstoord

Archeologie: Houtskool: enkel fragment, Puin onbepaald: enkel fragment, Spoornummer: 9999 Laag opmerking: Opmerking: verstoord (o.a. steenkool), donkergrijs gevlekt

80 / 41.10

Laag algemeen: Bovengrens laag in cm: 80, Ondergrens laag in cm: 90, Boortype en diameter: Profielopname, Kleur: grijs Lithologie: Grondsoort: leem, Bijmengsel: sterk zandig

Bodem: Ijzer/mangaan: enkele Fe-vlekken, Bodemkundige interpretatie: verstoord

Archeologie: Houtskool: fragmenten, Puin onbepaald: fragmenten, Spoornummer: 9999 Laag opmerking: Opmerking: verstoord, puinspikkels

90 / 41.00

Laag algemeen: Bovengrens laag in cm: 90, Ondergrens laag in cm: 95, Boortype en diameter: Profielopname, Kleur: licht-grijs Lithologie: Grondsoort: zand, Bijmengsel: sterk siltig, Mediaanklasse: matig fijn

Bodem: Bodemhorizont: C-horizont, Ijzer/mangaan: enkele Fe-vlekken Archeologie: Spoornummer: 6000

Laag opmerking: Opmerking: afzettingen daluitspoelingswaaier, gelaagd Einde kolomprofiel 95 / 40.95

Kolomprofiel: SIJAN2_112

Kop algemeen: Projectcode: SIJAN2, Boornummer: 112, Beschrijver(s): ERO, Datum: 06-09-2018, Doel boring: archeologie - waardering, Einddiepte boring in cm: 97 Coördinaten: X-coördinaat in meters: 190437.312, Y-coördinaat in meters: 335211.524, Precisie coördinaat: 1 cm, Coördinaatsysteem / epsg: Rijksdriehoeksmeting (NL), Hoogte maaiveld in meters: 42.153, Precisie hoogte: 1 cm, Referentievlak hoogte: Normaal Amsterdams Peil, Bepalingsmethode maaiveldhoogte: GPS

Plaats: Provincie: Limburg, Gemeente: Sittard-Geleen, Opdrachtgever: ZO Wonen, Uitvoerder: RAAP Zuid 0 / 42.15

Laag algemeen: Bovengrens laag in cm: 0, Ondergrens laag in cm: 25, Boortype en diameter: Profielopname, Kleur: donker-bruin

Lithologie: Grondsoort: zand, Bijmengsel: zwak siltig, Bijmengsel grind: sterk grindig, Bijmengsel humus: zwak humeus, Mediaanklasse: matig grof Bodem: Bodemkundige interpretatie: opgebrachte grond

Archeologie: Houtskool: enkel fragment, Puin onbepaald: fragmenten, Spoornummer: 9100 Laag opmerking: Opmerking: recent ophoogpakket

25 / 41.90

Laag algemeen: Bovengrens laag in cm: 25, Ondergrens laag in cm: 40, Boortype en diameter: Profielopname, Kleur: donker-grijs Lithologie: Grondsoort: leem, Bijmengsel: sterk zandig, Bijmengsel grind: zwak grindig, Bijmengsel humus: zwak humeus Bodem: Bodemkundige interpretatie: verstoord

Archeologie: Houtskool: enkel fragment, Puin onbepaald: enkel fragment, Spoornummer: 9999 Laag opmerking: Opmerking: verstoord, lichtgeelbruin gevlekt (o.a. puinspikkels, steenkool)

40 / 41.75

Laag algemeen: Bovengrens laag in cm: 40, Ondergrens laag in cm: 60, Boortype en diameter: Profielopname, Kleur: donker-grijs Lithologie: Grondsoort: leem, Bijmengsel: sterk zandig

Bodem: Ijzer/mangaan: enkele Fe-vlekken, Bodemkundige interpretatie: verstoord

Archeologie: Houtskool: enkel fragment, Puin onbepaald: fragmenten, Spoornummer: 9999 Laag opmerking: Opmerking: verstoord (o.a. plastic, puinspikkels)

60 / 41.55

Laag algemeen: Bovengrens laag in cm: 60, Ondergrens laag in cm: 90, Boortype en diameter: Profielopname, Kleur: grijs-bruin Lithologie: Grondsoort: leem, Bijmengsel: sterk zandig

Bodem: Bodemhorizont: AC-horizont, Ijzer/mangaan: enkele Fe-vlekken, Bodemkundige interpretatie: menglaag Archeologie: Houtskool: enkel fragment, Puin onbepaald: fragmenten, Spoornummer: 9999 Laag opmerking: Opmerking: verstoord (puinspikkels)

90 / 41.25

Laag algemeen: Bovengrens laag in cm: 90, Ondergrens laag in cm: 97, Boortype en diameter: Profielopname, Kleur: licht-grijs-bruin Lithologie: Grondsoort: klei, Bijmengsel: sterk zandig

Bodem: Bodemhorizont: C-horizont, Ijzer/mangaan: veel Fe-vlekken Archeologie: Spoornummer: 7000

Laag opmerking: Opmerking: kleiige afzettingen daluitspoelingswaaier Einde kolomprofiel 97 / 41.18

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met de gemeente Laarbeek, via telefoonnummer 0492 - 469

Spare parts Douche en toilet.

Laag algemeen: Bovengrens laag in cm: 0, Ondergrens laag in cm: 30, Boortype en diameter: Edelman-7 cm, Kleur: bruin-grijs Lithologie: Grondsoort: leem, Bijmengsel: sterk

Laag algemeen: Bovengrens laag in cm: 0, Ondergrens laag in cm: 30, Boortype en diameter: Edelman-7 cm, Kleur: licht-grijs Lithologie: Grondsoort: klei, Bijmengsel: zwak zandig.

Op een aantal locaties zijn ook in de wanden, tussen laag -2 / -1 en laag -1 / 0 scheuren waargenomen.. Op een aantal locaties lijkt het zelfs alsof dit in

Laag algemeen: Bovengrens laag in cm: 160, Aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm), Ondergrens laag in cm: 168, Aard ondergrens: geleidelijk (0,3-3 cm), Boortype en diameter: guts-3

Laag algemeen: Bovengrens laag in cm: 85, Ondergrens laag in cm: 120, Boortype en diameter: Edelman-7 cm, Kleur: donker-groen Lithologie: Textuurklasse: lichte zandleem / licht

Dit voorstel houdt rekening met het aantal deelnemers per activiteit. Dit voorstel wijkt af van de rest van het subsidiebeleid; wordt niet gewerkt met