• No results found

Running head: EEN ONDERZOEK NAAR HET VERBAND TUSSEN GESLACHT, ZELFVERTROUWEN EN EENZAAMHEID

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Running head: EEN ONDERZOEK NAAR HET VERBAND TUSSEN GESLACHT, ZELFVERTROUWEN EN EENZAAMHEID"

Copied!
16
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een onderzoek naar het verband tussen geslacht, zelfvertrouwen en eenzaamheid Bachelorthesis Klinische Gezondheidspsychologie

Departement Psychologie en Gezondheid, Ontwikkelingspsychologie, Universiteit van Tilburg

Naam: Atia Bayat ANR: 567856

Begeleider: J. Borghuis Datum: 26 juni 2015

(2)

Samenvatting

Doel: het doel van dit onderzoek was inzicht krijgen in hoeverre er een verschil bestaat in zelfvertrouwen tussen oudere mannen en vrouwen, en of dit verschil verklaard kon worden door verschil in eenzaamheid tussen mannen en vrouwen. Met andere woorden, willen we kijken of eenzaamheid een medierende rol speelt tussen geslacht en het zelfvertrouwen.

Methode: de data voor dit onderzoek is verzameld bij ouderen die woonachtig zijn in drie verzorgingshuizen, namelijk Catharinahof in Grave, Den Herdgang in Tilburg en De Heikant in ook in Tilburg. Aan dit onderzoek hebben 95 ouderen deelgenomen, waaronder 57 vrouwen en 38 mannen. De vragenlijsten zijn schriftelijk onder begeleiding van de

onderzoekers ingevuld.

Resultaten: uit een regressie analyse bleek dat het verband tussen geslacht en zelfvertrouwen niet significant was. Hierdoor is ook geen mediatie analyse uitgevoerd. Wel werd een significant negatief verband gevonden tussen eenzaamheid en zelfvertrouwen. Dit wilde zeggen, hoe hoger men scoorde op eenzaamheid, hoe lager men scoorde op

zelfvertrouwen.

Discussie: In het huidige onderzoek werd een significant negatief verband gevonden tussen eenzaamheid en zelfvertrouwen. Door naar het zelfvertrouwen van iemand te kijken, kunnen de verzorgers in de praktijk de signalen voor de (verborgen) eenzaamheid onder ouderen eventueel eerder opvangen.

(3)

Abstract

Purpose: The purpose of this study was to gain insight into the extent to which there is a difference in self-esteem between older men and women, and whether this difference could be explained by differences in loneliness between men and women. In other words, we want to examine whether loneliness plays a mediating role between sex and self-esteem.

Methods: The data for this study was collected in three nursing homes, namely Catharinahof in Grave, The Herdgang in Tilburg, and De Heikant in Tilburg. In this study participated 95 elderly people including 57 women and 38 men. The questionnaires were completed under the supervision of the researchers.

Results: A regression analysis showed that the relationship between sex and self- esteem was not significant. This also carried out no mediation analysis. But we found a negative correlation between loneliness and self-esteem. In other words, when loneliness increases, the self-esteem decreases.

Discussion: This study found a negative correlation between loneliness and self- esteem. When one takes self-esteem of elderly into account, then the caregivers can probably identify the signals of (hidden) loneliness.

(4)

Een onderzoek naar het verband tussen geslacht, zelfvertrouwen en eenzaamheid Volgens de bevolkingstrends van het CBS (2006) bereikt de vergrijzing over ruim dertig jaar zijn hoogtepunt. Er zal tussen nu en 2038 het aantal 65-plussers toenemen van 2,4 naar 4,3 miljoen. Nederland gaat de komende jaren in verdubbeld tempo vergrijzen. In de periode 2011-2015 komen er een half miljoen 65-plussers bij (CBS, 2006). Als deze ouderen niet meer zelfstandig kunnen wonen en voor zichzelf kunnen zorgen, komen ze in

verzorgingshuizen terecht die ze als onbekend en vreemd kunnen ervaren. Zoals eerder gezegd, zijn ze afhankelijk van anderen en kunnen niet meer voor de hand liggende

handelingen uitvoeren. Een deel van de ouderen krijgt ook te maken met dementie. Men is dan niet meer op de hoogte wat in hun naaste en verre omgeving gebeurt. De net genoemde problemen binnen een verzorgingshuis zoals niet zelfstandig voor zichzelf kunnen zorgen, onbekende omgeving, dementie en eenzaamheid zorgen voor een verlies aan zelfvertrouwen bij ouderen (Desloovere, 2006). Daarnaast vormt eenzaamheid onder ouderen tegenwoordig een belangrijk probleem. In Nederland voelt een miljoen ouderen zich vaak eenzaam, waaronder 200.000 zelfs extreem eenzaam (De Gelderlander, 2005).

In de afgelopen jaren is er veel onderzoek gedaan naar eenzaamheid onder ouderen (Van Tilburg & De Jong Gierveld, 2007; Savikko et al., 2005; Linnemann, 1996), maar er is nooit eerder gekeken naar een mediërende rol van eenzaamheid in het verband tussen geslacht en het zelfvertrouwen. De huidige studie onderzoekt in hoeverre er een verschil is in

zelfvertrouwen tussen oudere mannen en vrouwen, en of dit verschil verklaard kan worden door verschil in eenzaamheid tussen mannen en vrouwen. Met andere woorden, in de huidige studie wordt gekeken naar twee doelen. Het eerste doel is om te proberen meer duidelijkheid te verschaffen in de mate waarin oudere mannen en vrouwen verschillen in zelfvertrouwen.

Het tweede doel is om te onderzoeken of eenzaamheid een mediërende rol speelt in het verband tussen geslacht en zelfvertrouwen.

Er is veel onderzoek gedaan naar het verband tussen geslacht en het zelfvertrouwen.

Het begrip zelfvertrouwen zegt iets over iemands ‘self-competence’ en bestaat uit twee componenten. Het eerste component gaat om het geloof in de eigen ‘kunnen’, terwijl het tweede component gaat erom of de persoon in kwestie zichzelf als sociaal object waarneemt in positieve of negatieve termen, ofwel iemands ‘selfliking’ (Tafarodi & Swann, 2001). Zo hebben meerdere onderzoeken aangetoond dat er een verband is tussen het geslacht en het zelfvertrouwen, namelijk dat jongens meer zelfvertrouwen hebben dan meisjes en dit wordt duidelijk tijdens de periode van adolescentie (Orth & Robins, 2014). Uit een meta-analyse bleek ook dat mannen hoger scoren op het zelfvertrouwen dan vrouwen, wel met een klein

(5)

verschil (Kling et al., 1999). Hoewel mannen over het algemeen een hogere mate van zelfvertrouwen hebben dan vrouwen, speelt het geslacht niet zo’n sterke rol op het

ontwikkelingstraject van zelfvertrouwen. Dit wil zeggen dat zowel bij mannen als vrouwen een verhoging van het zelfvertrouwen optreedt vanaf de adolescentie naar volwassenheid die weer afneemt op oudere leeftijd (Erol & Orth, 2011; Orth et al., 2012; Orth et al., 2010;

Wagner & Gerstorf et al., 2013).

Uit meerdere onderzoeken blijkt dat het zelfvertrouwen zich in het verloop van de levensduur ontwikkelt. Het zelfvertrouwen voor beide geslachten is relatief hoog in de kindertijd, daalt gedurende adolescentie, stijgt weer tijdens de volwassenheid en neemt weer af op oudere leeftijd (Robins & Trzesniewski, 2005; Orth & Robins, 2014). Ondanks dat het zelfvertrouwen afneemt op oudere leeftijd bij beide geslachten, blijft het verschil tussen mannen en vrouwen in zelfvertrouwen hetzelfde. Veel studies laten zien dat mannen ook op oudere leeftijd meer zelfvertrouwen hebben dan vrouwen. De vraag is hoe dit verklaard kan worden.

Over de vraag waarom mannen zelfs op oudere leeftijd meer zelfvertrouwen hebben dan vrouwen bestaan verschillende verklaringen. Uit de klassieke onderzoeken van

Broverman et al (1972) en Roebel (1983) blijkt dat het zelfvertrouwen als een mannelijke eigenschap gestereotypeerd wordt. Er wordt van mannen meer verwacht dat ze

zelfvertrouwen ontwikkelen. Een andere verklaring voor het verschil in zelfvertrouwen vormt omgangsvormen in het onderwijs. De leraren hebben over het algemeen meer interactie, waaronder meer specifieke en behulpzame feedback, met jongens dan met meisjes (Eccles &

Blumefeld, 1985; Golombok & Fivush, 1994; Sadker & Sadker, 1994). Een eventuele verklaring dat nog niet onderzocht is voor het verschil in zelfvertrouwen tussen mannen en vrouwen, is de mediërende rol van sociale en emotionele eenzaamheid op oudere leeftijd.

Wat is eigenlijk het verband tussen geslacht en eenzaamheid? Meerdere studies laten zien dat vrouwen eenzamer zijn dan mannen (Pinquart & Sörensen, 2001; Fokkema &

Tilburg, 2003). Voor de verdere bespreking van het verband tussen het geslacht en

eenzaamheid, wordt eerst stilgestaan bij het begrip eenzaamheid. Ook dit begrip bestaat uit meerdere onderdelen (Benedict & Whirter, 1997; Dykstra & de Jong Gierveld, 2003).

Volgens Weiss (1973) zijn er twee vormen van eenzaamheid, namelijk sociale eenzaamheid en emotionele eenzaamheid. Sociale eenzaamheid verwijst naar het ontbreken van contacten met mensen waarmee men bepaalde gemeenschappelijke kenmerken deelt, zoals vrienden.

Daarmee is het gekoppeld aan een tekort aan sociale integratie. Bij emotionele eenzaamheid mist men een hechte, intieme band met één ander persoon, in de meeste gevallen een

(6)

levenspartner. Het onderscheid tussen sociale en emotionele eenzaamheid is om een aantal redenen zinvol. Ten eerste geeft het onderscheid aanwijzingen voor het ontbreken van verschillende typen relaties. Dit verschil in eenzaamheid is ook onder mannen en vrouwen anders. Mannen scoren lager op emotionele eenzaamheid dan vrouwen, terwijl vrouwen lager op sociale eenzaamheid scoren (Dykstra & Jong Gierveld, 2003). In de huidige studie zijn beide vormen van eenzaamheid meegenomen, omdat in de verzorgingshuizen zowel emotionele als sociale eenzaamheid onder ouderen onderzocht kan worden.

Uit het onderzoek van Arber & Ginn (1994) blijkt dat vrouwen zonder partner zich eerder eenzaam voelen in vergelijking met mannen van dezelfde leeftijd. Daarnaast zorgen feitelijke tekorten in contact onder vrouwen voor een hoger niveau van subjectieve

eenzaamheid, omdat de socialisatie van vrouwen sterker gericht is op de investering in het onderhouden van sociale banden (Josselson, 1987). Bij vrouwen van 65 jaar en ouder zijn bijvoorbeeld ongeveer de helft (50%) weduwe. Dit percentage is ongeveer drie keer zo hoog dan bij mannen (Hobbs & Damon, 1996). In de Verenigde Staten bijvoorbeeld, wonen bijna vier keer zo veel oudere vrouwen dan mannen alleen (Arber & Ginn, 1994). Een ander onderzoek laat zien dat er niet zozeer verschil is in eenzaamheid in het algemeen tussen mannen en vrouwen, maar dat er een duidelijk verschil is in het toegeven eenzaam te zijn.

Eenzame vrouwen werden eerder geaccepteerd in de maatschappij dan eenzame mannen (Borys & Perlman, 1985). Samenvattend kan gezegd worden dat mannen lager op emotionele eenzaamheid scoren dan vrouwen, terwijl vrouwen hoger op sociale eenzaamheid scoren (Dykstra & Jong Gierveld, 2003). Daarnaast voelen vrouwen zich in het algemeen eenzamer dan mannen.

Tevens is er veel bewijs dat een lage mate van zelfvertrouwen hand in hand gaat met een grotere mate van eenzaamheid (Loucks, 1974; Perlman & Peplau, 1981). Er is dus een negatief verband tussen het zelfvertrouwen en eenzaamheid (Steptoe et al., 2003; Wei, Russell, & Zakalik, 2005; Perlman & Peplau, 1981). Dit wil zeggen dat hoe hoger de mate van eenzaamheid, hoe lager de mate van zelfvertrouwen. Dit verband is ook in een andere studie, waarin de sociale vaardigheden en zelfvertrouwen werden onderzocht, bevestigd (Ronald et al., 1990). Het zelfvertrouwen vormt volgens de sociale monitor theorie een

belangrijke voorwaarde om ‘erbij te horen‘. Volgens de evolutietheorie is dit noodzakelijk om te kunnen overleven. Het gevoel van het hebben van zelfvertrouwen heeft dus een

motiverende functie met het doel niet uit een groep te worden uitgesloten (Leary, Tambor, Terdal & Downs, 1995).

(7)

Zoals eerder vermeld, voelt in Nederland een miljoen ouderen zich vaak eenzaam, waaronder 200.000 zelfs extreem eenzaam (De Gelderlander, 2005). Er zijn studies die laten zien dat met het toenemen van de leeftijd het aantal sociale relaties afnemen (Knipscheer, Braam), waardoor de algemene verwachting is dat eenzaamheid vaker in de hogere

leeftijdsgroepen voorkomt. Eenzaamheid onder ouderen wordt tegenwoordig als een groot maatschappelijk probleem gezien. Daarnaast heeft eenzaamheid negatieve gevolgen voor de maatschappij als geheel. Eenzame mensen maken meer gebruik van gezondheidszorg en zijn gevoeliger voor verslavingen. De maatschappelijke relevantie van deze studie omvat een aansluiting bij het huidige debat over de aanpak van eenzaamheid onder ouderen. Deze studie heeft ook een wetenschappelijke relevantie, aangezien er weinig bekend is over van de

mediërende rol van eenzaamheid in de relatie tussen het geslacht en zelfvertrouwen. Wel kan uit de bovengenoemde studies geconcludeerd worden dat eenzame ouderen minder

zelfvertrouwen hebben dan niet eenzame ouderen.

Zoals eerder vermeld, hebben mannen over het algemeen meer zelfvertrouwen dan vrouwen, ook op oudere leeftijd. De verklaringen die hiervoor aan bod zijn gekomen zijn divers, van stereotypering van zelfvertrouwen bij mannen vanaf jongs af aan tot het krijgen van meer aandacht op school. Verder laten de onderzoeken zien dat vrouwen zich meer eenzaam voelen dan mannen. Wat het verband tussen eenzaamheid en zelfvertrouwen betreft, blijkt uit meerdere studies dat er een negatief verband bestaat tussen eenzaamheid en

zelfvertrouwen. Met andere woorden, hoe eenzamer men is, hoe minder zelfvertrouwen hij/zij heeft.

De onderzoeksvraag die in het huidige onderzoek centraal staat luidt als volgt: In hoeverre bestaat er verschil in zelfvertrouwen tussen oudere mannen en vrouwen, en kan dit verschil verklaard worden door verschil in sociale/emotionele eenzaamheid tussen mannen en vrouwen? De eerste hypothese is: oudere mannen hebben meer zelfvertrouwen dan oudere vrouwen. De tweede hypothese is: mannen zijn minder eenzaam dan vrouwen en

eenzaamheid hangt negatief samen met zelfvertrouwen (zie Figuur 1).

(8)

Figuur 1

Schematische Weergave van de Hypothesen

Hypothese 1:

Hypothese 2:

Methode Deelnemers

De data voor dit onderzoek is verzameld onder de ouderen die woonachtig zijn in drie verzorgingshuizen, namelijk Catharinahof in Grave, Den Herdgang in Tilburg en De Heikant in ook in Tilburg. Aan dit onderzoek hebben 95 ouderen deelgenomen, waaronder 57

vrouwen en 38 mannen. De leeftijd van de deelnemers varieerde tussen de 65 en 98 jaar, waarbij de gemiddelde leeftijd 83,46 was met een standaarddeviatie van 7,59 (zie Tabel 1).

(9)

Tabel 1

Descriptieve Statistieken (N = 95)

Minimum Maximum Mean St. dev. Skew

Geslacht (vrouw = 1) 0 1 0,60 -0,42

Leeftijd 65 98 83,46 7,59 -0,19

Eenzaamheid 1,17 4,33 2,69 0,79 0,13

Zelfvertrouwen 2,00 4,00 2,92 0,42 0,19

Procedure

De vragenlijsten zijn schriftelijk onder begeleiding van de onderzoekers ingevuld. De vragenlijst bevatte een voorblad met de instructies over hoe de vragenlijst ingevuld moest worden. In alle gevallen zijn de vragenlijsten onder begeleiding van de onderzoekers

ingevuld, dit was nodig bij de respondenten die bijvoorbeeld slecht konden zien. In dat geval werden de vragen opgelezen door de onderzoekers en de gegeven antwoorden van de

respondenten ingevuld. Na het verzamelen van alle data werden de vragenlijsten in het programma Qualtrics ingevoerd.

Voordat het onderzoek begon werd aan de respondenten verteld dat het een

eindopdracht was van een bachelor opleiding aan de Universiteit van Tilburg. Ook werd er benadrukt dat de antwoorden volledig anoniem zouden worden verwerkt. Aan het eind van de vragenlijst mochten de deelnemers hun namen op een stuk papier zetten, om zo deel te nemen aan een loting die als beloning voor de respondenten was georganiseerd. Deze loting bestond uit twee verrassingspakketten met verschillende producten, één pakket voor de vrouwen en één voor de mannen. De stukken papier waar de namen van de respondenten waren

opgeschreven werden in twee verschillende dozen gedaan, één voor de mannen en één voor de vrouwen. Na afloop van het onderzoek werd er willekeurig uit elke doos één winnaar gekozen.

Instrumenten

De vragenlijst bestond uit de volgende onderdelen: achtergrond informatie (geslacht en leeftijd in jaren), vragen over het zelfvertrouwen en vragen over de eenzaamheid.

Om de eenzaamheid bij ouderen te meten, is gebruik gemaakt van de bestaande vragenlijst de “6-item De Jong Gierveld Loneliness Scale” (De Jong Grieveld, Van Tilburg, 2006). Het is de ingekorte versie van de “11-post De Jong Gierveld Loneliness Scale”. De auteurs hebben zelf door twee empirische onderzoeken aangetoond dat de verkorte versie een valide meetinstrument is voor algemene, emotionele en sociale eenzaamheid. Daarnaast is het

(10)

ook geschikt voor grote enquêtes. De schaal bestaat uit zes items met vijf antwoord categorieën (1 = helemaal niet waar, 2 = niet waar, 3 = noch waar/niet waar, 4 = waar, 5 = helemaal waar). Enkele voorbeelden van items zijn “ik ervaar een leegte om me heen” en “er zijn genoeg mensen op wie ik in geval van narigheid kan terugvallen”. De betrouwbaarheid van dit instrument was goed, met een Cronbach’s alfa van 0,775.

Om het algemene zelfvertrouwen van ouderen te meten, is gebruik gemaakt van de bestaande vragenlijst de “Self-Esteem Scale” van Rosenberg (1965). Deze vragenlijst bestaat uit tien items met vier antwoord categorieën (1 = helemaal oneens, 2 = oneens, 3 = eens, 4 = helemaal eens). Enkele voorbeelden van items zijn “over het algemeen ben ik tevreden met mezelf” en “ik heb het gevoel dat ik een aantal goede kwaliteiten heb”. Een hoge score op

“Self-Esteem Scale” wil zeggen dat de deelnemer een hoge mate van zelfvertrouwen heeft.

De betrouwbaarheid van dit instrument was goed, met een Cronbach’s alfa van 0,779.

Statistische analyse

Als eerst zijn de data van het software programma Qualtircs overgezet naar het

statistische programma SPSS. Voor het uitvoeren van verschillende analyses zijn er eerst twee schaaltjes gemaakt voor de variabelen ‘eenzaamheid’ en ‘het zelfvertrouwen’. Om te

onderzoeken of mannen meer zelfvertrouwen hebben dan vrouwen werd er een regressie analyse uitgevoerd met zelfvertrouwen als afhankelijke variabele en geslacht en leeftijd als onafhankelijke variabelen.

Om te onderzoeken of het verschil in zelfvertrouwen tussen mannen en vrouwen deels verklaard werd door verschillen in eenzaamheid, werd een mediatie analyse uitgevoerd via de Sobel test. Voor de uitvoering van de Sobel test werden eerst twee regressie analysen gedraaid om de regressie coëfficiënten en standaardfouten in te kunnen voeren in de Sobel test. De eerste regressie analyse werd uitgevoerd met zelfvertrouwen als afhankelijke variabele en geslacht, leeftijd en eenzaamheid als onafhankelijke variabelen. Vervolgens werd een tweede regressie analyse uitgevoerd met eenzaamheid als afhankelijke variabele en geslacht en leeftijd als onafhankelijke variabelen.

Resultaten Het verband tussen geslacht en zelfvertrouwen

Een regressie analyse werd uitgevoerd met zelfvertrouwen als afhankelijke variabele en geslacht als onafhankelijke variabele, gecontroleerd voor leeftijd. Het verband tussen geslacht en zelfvertrouwen was niet significant, gecontroleerd voor leeftijd (zie Tabel 2).

Alhoewel dit verband statistisch niet significant was, liet de richting van het verband zien dat vrouwen gemiddeld genomen een hogere score hadden op zelfvertrouwen ten opzichte van

(11)

mannen, wat in tegenstelling was tot de eerste hypothese. Concluderend is er dus onvoldoende bewijs gevonden om deze resultaten te mogen generaliseren naar de populatie. Ook was het verband tussen leeftijd en zelfvertrouwen niet significant, gecontroleerd voor geslacht (zie Tabel 2). Alhoewel dit verband statistisch niet significant was, liet de richting van het verband zien dat hoe ouder men werd hoe lagere zelfvertrouwen men rapporteerde. Er is dus

onvoldoende bewijs om deze resultaten te mogen generaliseren naar de populatie.

Verder liet de regressie analyse zien dat de variabelen geslacht en leeftijd samen 2,2%

van de totale variantie in zelfvertrouwen verklaarden. Dit is een kleine effect size (Cohen, 1988; zie Tabel 2).

Tabel 2

Samenvatting van (Multipele) Regressie Analysen voor Variabelen die het Zelfvertrouwen Voorspellen (N = 95)

Model 1 Model 2

Variabele B SE B Β B SE B β

Vrouwen (mannen = ref.

cat.) 0,050 0,088 0,059 -0,021 0,072 -0,024

Leeftijd -0,007 0,006 -0,134 -0,005 0,005 -0,086

Eenzaamheid -0,317** 0,045 -0,592

R2 0,022 0,363**

F 1,031 17,320

Noot. Voor Model 1 geldt een regressie analyse. Voor Model 2 geldt een multipele regressie analyse.

*p < .05. **p < .01.

Het verband tussen eenzaamheid en zelfvertrouwen

Aangezien hypothese 1 niet werd bevestigd, kan hypothese 2, dat het verschil in zelfvertrouwen tussen mannen en vrouwen deels verklaard wordt door verschillen in

eenzaamheid, ook niet bevestigd worden. Om deze reden waren we geïnteresseerd of er een verband zou bestaan tussen eenzaamheid en zelfvertrouwen. Hiervoor werd er een multipele regressie analyse uitgevoerd met zelfvertrouwen als afhankelijke variabele en eenzaamheid als onafhankelijke variabele, gecontroleerd voor geslacht en leeftijd. De resultaten lieten zien dat het verband tussen geslacht en zelfvertrouwen niet significant was, gecontroleerd voor leeftijd en eenzaamheid. Ook was het verband tussen leeftijd en zelfvertrouwen niet

(12)

significant, gecontroleerd voor geslacht een eenzaamheid. In tegenstelling tot geslacht en leeftijd was het verband tussen eenzaamheid en zelfvertrouwen wel significant, gecontroleerd voor geslacht en leeftijd. De richting van het verband was negatief, wat wilde zeggen dat hoe hoger men de mate van eenzaamheid rapporteerde, hoe lager men de mate van zelfvertrouwen rapporteerde (zie Tabel 2).

Verder liet de multipele regressie analyse zien dat de variabelen geslacht, leeftijd en eenzaamheid samen 36,3% van de totale variantie in zelfvertrouwen verklaarden. Dit is een medium effect size (Cohen, 1988; zie Tabel 2). Het toevoegen van de variabele geslacht en leeftijd leidde tot een toename van 2,2% verklaarde variantie in zelfvertrouwen, ΔR2 = 0,022, F(2, 92) = 1,031, p = 0,361, en het toevoegen van de variabele eenzaamheid leidde tot een toename van 34,2% verklaarde variantie in zelfvertrouwen, ΔR2 = 0,342, F(1, 91) = 48,825, p

< ,001.

We zagen bij de eerste hypothese het verband tussen geslacht en zelfvertrouwen gecontroleerd voor leeftijd geen significante resultaten, waardoor ook de mediatie analyse niet werd voortgezet. Verder hebben we uit interesse naar het verband tussen eenzaamheid en zelfvertrouwen gecontroleerd voor geslacht en leeftijd gekeken. Hieruit kwam een

interessante uikomst namelijk een negatief verband tussen eenzaamheid en zelfvertrouwen.

Daarnaast leidt het toevoegen van eenzaamheid 34,2% verklaarde variantie in zelfvertrouwen die ook significant is.

Discussie

Het doel van dit onderzoek was te onderzoeken in hoeverre er verschil bestond in zelfvertrouwen tussen oudere mannen en vrouwen, en of dit verschil verklaard kon worden door verschil in eenzaamheid tussen mannen en vrouwen. Met andere woorden, na het bepalen van een eventueel verschil tussen mannen en vrouwen op zelfvertrouwen, werd er gekeken of eenzaamheid een mediërende rol speelde tussen het geslacht en het

zelfvertrouwen.

De eerste hypothese, namelijk dat mannen meer zelfvertrouwen hebben dan vrouwen, werd niet bevestigd. Alhoewel geslacht niet significant was, liet de richting van het verband zien dat vrouwen gemiddeld genomen een hogere score hadden op zelfvertrouwen ten

opzichte van mannen, wat in tegenstelling was tot de eerste hypothese. Dit uitkomst is ook in tegenstelling tot eerder besproken theorieën, die veronderstellen dat mannen gemiddeld genomen meer zelfvertrouwen hebben dan vrouwen (Orth & Robins, 2014).

Alhoewel de richting van het verband liet zien dat hoe ouder men werd, hoe minder zelfvertrouwen men rapporteerde, was het verband tussen leeftijd en zelfvertrouwen ook niet

(13)

significant. De verwachtingen vanuit eerder besproken theorieën, dat zowel bij mannen als bij vrouwen een verhoging van het zelfvertrouwen optreedt vanaf de adolescentie naar

volwassenheid die weer afneemt op oudere leeftijd, wordt dus niet bevestigd (Erol & Orth, 2011; Orth et al, 2012; Orth et al, 2010; Wagner & Gerstorf, et al, 2013).

Bij de tweede hypothese werd er verwacht dat het verschil in zelfvertrouwen tussen mannen en vrouwen deels verklaard werd door verschillen in eenzaamheid, namelijk dat mannen minder eenzaam zijn dan vrouwen en dat eenzaamheid negatief samenhangt met zelfvertrouwen. Om deze hypothese te testen, zou er in eerste instantie een mediatie analyse uitgevoerd moeten worden met de Sobel test. Maar omdat het hoofd effect, namelijk het verband tussen geslacht en zelfvertrouwen, niet bevestigd werd, werd ook geen mediatie analyse uitgevoerd. Om deze reden leek het ons interessant om naar het verband tussen eenzaamheid en zelfvertrouwen te kijken. De resultaten lieten zien dat het verband tussen eenzaamheid en zelfvertrouwen significant was. De richting van het verband was negatief, wat wilde zeggen dat hoe hoger men de mate van eenzaamheid rapporteerde, hoe lager men de mate van zelfvertrouwen rapporteerde. Dit verband hadden wij aan de hand van eerder besproken onderzoeken en theorieën in inleiding voorspelt en daarom komt dit overeen met eerder besproken onderzoeken, namelijk dat er dus een negatief verband is tussen

eenzaamheid en zelfvertrouwen (Steptoe et al, 2003; Wei, Russell, & Zakalik, 2005; Perlman

& Peplau, 1981). Ook andere onderzoeken bevestigen dat een lage mate van zelfvertrouwen hand in hand gaat met een grotere mate van eenzaamheid (Loucks, 1974; Perlman & Peplau, 1981). Wat erg opmerkelijk was dat het toevoegen van de variabele eenzaamheid leidde tot een toename van 34,25% verklaarde variantie in zelfvertrouwen. Dit geeft aan dat

afhankelijke variabele volgens de formule aardig voorspeld kan worden.

De niet significante resultaten kunnen gerelateerd zijn aan bepaalde beperkingen in dit onderzoek. De eerste beperking heeft te maken met het aantal respondenten. Het aantal respondenten was 95. Het zou de betrouwbaarheid in vervolgonderzoek ten goede komen om gebruik te maken van een grotere steekproef. Een tweede beperking kan te maken hebben met de variatie van verzorgingshuizen. Dit onderzoek is in drie verschillende verzorgingshuizen uitgevoerd en alle drie de verzorgingshuizen waren in Noord-Brabant gevestigd. In het vervolgonderzoek zou het beter zijn om verzorgingshuizen uit verschillende provincies te betrekken bij het onderzoek. Hierdoor zullen de resultaten meer representatief zijn voor het hele land. De derde mogelijke beperking in dit onderzoek zouden de sociaal wenselijke antwoorden van de respondenten kunnen zijn. De antwoorden van sommige respondenten kunnen beïnvloed zijn door de aanwezigheid van medebewoners. Dit zou eventueel

(14)

voorkomen kunnen worden door de vragenlijsten één op één bij de respondenten af te nemen.

De laatste beperking van dit onderzoek zou eventueel het tijdstip van uitzetten van de vragenlijsten kunnen zijn, want het is cross-sectioneel uitgevoerd, dit wil zeggen dat het een momentopname is. Een longitudinaal onderzoek op dit gebied in de toekomst zou eventueel voor meer betrouwbaardere resultaten kunnen zorgen. Een ander nadeel van cross-sectioneel onderzoek is dat er geen opvolgend onderzoek wordt gedaan om de ontwikkelingen in de tijd te kunnen vaststellen (Meijer – Lie Ten, 2014).

Uit het onderzoek valt op te maken dat er een negatief significant verband is tussen eenzaamheid en zelfvertrouwen, wat wil zeggen hoe eenzamer men is, hoe lager het

zelfvertrouwen. Dit wordt bevestigd door meerdere onderzoeken (Steptoe et al., 2003; Wei, Russell, & Zakalik, 2005; Perlman & Peplau, 1981; Loucks, 1974; Perlman & Peplau, 1981).

Door naar het zelfvertrouwen van iemand te kijken, kunnen de verzorgers in de praktijk de signalen voor de (verborgen) eenzaamheid onder ouderen eventueel eerder opvangen.

Concluderend kan gezegd worden dat eenzaamheid geen mediërende rol speelt tussen het geslacht en het zelfvertrouwen. Omdat het hoofd effect, namelijk het verband tussen geslacht en zelfvertrouwen niet bevestigd werd, was er ook geen mediatie analyse mogelijk.

Los daarvan is een negatief verband tussen eenzaamheid en zelfvertrouwen gevonden, namelijk hoe meer eenzaam men is, hoe minder zelfvertrouwen hij/zij heeft.

(15)

Referenties

Borys S., Perlman D. Gender Differences in Loneliness. (1985). Personality and Social Psychology Bulletin, Vol. 11 no.1, 1985 63-74.

Centraal Bureau voor de Statistiek (2005). Bevolkingstrends. Voorburg/Heerlen.

Cohen, J. (1988). Statistical power analysis for the behavioral sciences (2nd ed.). New Jersey Hillsdale: Lawrence Erlbaum Associates.

Dykstra P. A., De Jong Gierveld J. (2003) Gender and Marital-History Differences in Emotional and Social Loneliness among Dutch Older Adults. Canadian Journal on Aging/ La Revue canadienne du vieillissement 23 (2) : 141 - 155

Fokkema T., Tilburg T. (2003). Een vergelijkend effectonderzoek naar interventies ter voorkoming en vermindering van eenzaamheid onder ouderen. Vrije Universiteit Amsterdam

Fokkema T., Steyaert J. (2005). Achter de geranium of achter het computerscherm? Sociale interventie.

Franck, E., de Raedt, R., Barbez, C., & Rosseel, Y. (2008). Psychometric properties of the Dutch Rosenberg Self-Esteem Scale. Psychologica Belgia, 48(1), 25-35.

De Jong Grieveld J., Van Tilburg T. (2006). 6-Item Scale for Overall, Emotional and Social Loneliness. Sage Publications, Volume 28 Number 5.

Kling et al, (1999). Gender Differences in Self-Esteem: A Meta-Analysis. Psychological Bulletin 1999, Vol. 125, No. 4, 470-500.

Leary, M. R., Tambor, E. S., Terdal, S. K., & Downs, D. L. (1995). Self-esteem as an interpersonal monitor: The sociometer hypothesis. Journal of Personality and Social Psychology, 68(3), 518-530. doi:10.1037/0022-3514.68.3.518

McWhirter B. T. (1997). Loneliness, Learned Resourcefulness, and Self-Esteem

in College Students. Journal of counseling & development, July Augustus 1997. Vol.

75

Meijer – Lie Ten, D. G. M. (2014). Een onderzoek naar de invloed van transformationeel leiderschap op het succesvol onderhandelen over ontwikkel I-deals. Open universiteit Nederland.

Orth U., Robins R. W. (2014). The Development of Self-Esteem. Current Directions in Psychological Science 2014, Vol. 23(5) 381–387.

Perlman D., Peplau L. A. (1981). Toward a Social Psychology of Loneliness. London:

Academic Press, 1981.

(16)

Pinquart M., Sörensen S. (2001). Gender Differences in Self-Concept and Psychological Well-Being in Old Age: A Meta-Analysis. Journal of Gerontology:

PSYCHOLOGICAL SCIENCES 2001, Vol. 56B, No. 4, P195–P213.

Robins R. W., Trzesniewski K. H. (2005). Self-Esteem Development Across the Life Span.

Current Directions in Psychological Science 14 (3), 158-162.

Ronald E.R., Barbara T., Steven D. (1990). Social skills & self-esteem. Perron. Indicid. D&7 Vol. I I, No. 8. pp. 799-804.

Rosenberg, M. (1965). Rosenberg Self-Esteem Scale (RSES). Princeton, NJ: Florence Slade, Princeton University Press.

Steptoe A., Owen N., Kunz-Ebrecht S.R., Brydon L. (2004). Loneliness and neuroendocrine, cardiovascular, and inflammatory stress responses in middleaged men and women.

Psychoneuroendocrinology 29 (2004) 593–611

Wagner J., Hoppmann C., Ram N., Gerstorf D. (1991). Stability of Self-Esteem Late in Life.

Journal of Personality and Social Psychology.

Wei M., Russell D. W., Zakalik R. A. (2005). Adult Attachment, Social Self-Efficacy, Self- Disclosure, Loneliness, and Subsequent Depression for Freshman College Students: A Longitudinal Study. Journal of Counseling Psychology. Vol. 52, No. 4, 602–614.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Because policy makers always try to manage the problem, rational calculations and cost-benefit analyses on climate change are a way to create a feeling of control and security

Given that the current research found that religion is seen as a core part of Muslims’ identity and that previously conducted studies (Chapman, 2010; Fisher et al., 2010;

The tweets in this category at the very least suggest the possibility that intimacy is not a strictly human concept but is very much part of the micro-celebrity practice of non-human

Dit betekent dat ook wanneer er sprake is van een hoge mate van identificatie met de referentiegroep er geen significant verschil is tussen de deelnemers die de tekst hebben

Die kaan met die streekindeling van die RSA (deur die Afdeling Streekgeskiedenis) kan oak meet dikwels geplaas word om byvoorbeeld aan te toon watter plekke, dorpe, stede

Mean stremwise velocity profile and its fluctuating component for the cases A1-2 and A2-2 for different turbulent length and time scales used to generate turbulent inflow

Het beeld van eenzaamheid onder Turkse en Marokkaanse Amsterdamse ouderen Het beeld dat eenzaamheid onder Amsterdamse migrantenouderen (veel) sterker is dan onder autochtone

First, we assessed dynamic postural control at baseline and every other week during the intervention using a probabilistic model (GLM) that predicts how likely the body movements