• No results found

Wouter van Mastricht. Het scherp van Ambon

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Wouter van Mastricht. Het scherp van Ambon"

Copied!
19
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Wouter van Mastricht

Het scherp van

Ambon

(2)

Verschenen van Wouter van Mastricht Spaans vuur

Tromps Armada Het scherp van Ambon

Straatgeheimen

Abonneer u nu op de Karakter Nieuwsbrief.

Ga naar www.karakteruitgevers.nl;

www.facebook.com/karakteruitgevers;

www.twitter.com/UitKarakter en:

* ontvang regelmatig informatie over de nieuwste titels;

* blijf op de hoogte van speciale aanbiedingen en kortingsacties;

* én maak kans op fantastische prijzen!

www.karakteruitgevers.nl biedt informatie over al onze boeken, Nova Zembla-luisterboeken en softwareproducten.

(3)
(4)
(5)

dramatis personae

Admiraliteit

Tussen 1597 en 1795 werd het dagelijks bestuur van de marine aan wal gevormd door vijf admiraliteiten, verdeeld over de zeeprovincies. Deze waren gevestigd in Amsterdam, Rotterdam, Hoorn/Enkhuizen, Middel- burg en Harlingen (vóór 1645 in Dokkum). Al deze admiraliteiten be- schikten over hun eigen admiraals. Ze hadden een soort raad van bestuur bestaande uit vijf tot zeven leden

Ann Towerson

Engelse, woonachtig op Ambon Baz

Gevangene, slaaf op Banda Neira Beatrice

Vriendin van Patricia Bertholemi Beltman

Hoge ambtenaar in Den Haag Bertholemi, Patricia

Vriendin van Evan Sharpe

Bessemer ‘De Zeeuw’, Charlier, Van Dorp, Mester, Poth, Schepers Leden van de Rotterdamse Admiraliteit

Bort, Gerard Mullens, Theo Mullens

Handlangers van Benjamin Poth, vicegouverneur op de Molukken, boe- ven en kampbewakers

Bosser, Daan

Opvarende van de Duyfken, gevlucht uit Rotterdam Brasser, Jaap

Admiraal bij de Rotterdamse admiraliteit, bijgenaamd ‘De oude boer

(6)

Buckling, Samuel

Zoon van een Hollands generaal Durk, Pasmans, Vender

Zeelui op de Duyfken Fletcher

Engelsman, factor van de East India Company Itan

Dochter van kokkin op Banda Neira Klepperman

Dominee Lemmens

Beheerder (perkenier) van een nootmuskaatplantage op Lonthor (Banda- eilanden)

Peters

Huisgenoot van admiraal Brasser Poth, Benjamin

Vice-gouverneur op de Molukken, zoon van koopman Poth, lid van de Rotterdamse Admiraliteit

Saparua, Edu

Hulpprediker van Molukse afkomst, assistent van dominee Klepperman Sharpe, Evan

Secretaris van de Rotterdamse Admiraliteit, geboren uit het huwelijk van een Engelse vader en een Hollandse moeder

Sharpe, Peter

Broer van Evan Sharpe Sibari

Generaal onder Mandarsjah Sultan Mandarsjah

Sultan van Ternate Tassakis, Alexis en Manolis

Griekse handelaren in exotica in Rotterdam, broers Theresa

Nicht van Patricia Bertholemi, vrouw van Rotterdamse lombardhouder

(7)

proloog

ambon, 9 maart 1623

E

en witte band zeewater spoelde tegen de koraalrots en leek zich een moment in te houden. Even later sproeide een fijne waternevel om- hoog en naar voren en daalde neer op de rots, waar het water de talloze kleine holten binnen stroomde. Het water kwam weer tot rust en werd een met het heldere, diepe blauw van de baai van Pulau Ambon.

Hier, aan deze kant van de branding die het witte koraalzand met zach- te golven schoonspoelde, glansde het water in alle tinten blauw en groen, met donkerder vlakken verderop, waar het dieper was. De zee weerspie- gelde de hemel. De ochtendnevel was vrijwel opgetrokken en een fris- zwoele bries deed het water rimpelen.

Het meisje hield met een hand haar jurk vast terwijl ze met de andere haar ogen afschermde. Boven en achter de dichtbeboste bergreeksen van Leitimor, die de baai aan weerszijden insloten, kwamen de stralen van de zon, en de rijen bananen- en klapperbomen die een eindje verder aan de rand van het bos stonden, leken in een zonnenevel te drijven. Tussen het geboomte en het struikgewas waren hier en daar de bladerdaken van de langs de hellingen geplaatste woningen zichtbaar, en een enkele sagopalm groeide in verwildering op de plek waar de zee land had weggeslagen.

Het meisje spreidde haar vingers iets en tuurde met een bijna dichtge- knepen oog in de richting van de zon, terwijl ze zich afvroeg waarom hij elke dag weer op dezelfde plaats opkwam, en hoe het kon dat hij aan de hemel hing zonder te vallen. Niemand die het wist, haar beste vriendin niet, haar vader niet en zelfs Omi de huishoudster niet, die toch veel ouder was en in deze streken was geboren.

Ze draaide zich om, bukte zich en pakte de kleine krab op die bij haar blote voeten bewoog. Voorzichtig blies ze het zand van het schild en rende ermee over het warme zand tot ze de rand van het water bereikte. Daar hurkte ze, opende haar hand en liet het dier vrij. Het beestje scharrelde zij- waarts weg, zijn toevlucht zoekend in het natte zand. Binnen enkele ogen- blikken had het zich in veiligheid gebracht en het meisje zwaaide vaarwel.

11

(8)

Een vissersprauw, onderweg naar de haven, voer dichtbij langs, twee bij - na naakte mannen peddelden rustig voort, in hun midden een glinste- rende hoop vis. Hun vrouwen en kinderen zouden aan wal wachten om de zeebaarzen, snappers en kleine tonijnen uit te laden en ze uit te stallen op de kraam.

Een moment stond ze luisterend stil.

Iets was anders…

Ze dacht diep na over wat het kon zijn dat haar zo ineens opgevallen was.

De prauw kon het niet zijn, of de vissers, en de krab had zich niet meer laten zien. Ze keek in het rond, maar alles was zoals altijd. De zee en de vissers, het strand, de bossen, de gewone, bekende dingen van elke dag.

Toch moest het iets zijn wat er elke dag was, alleen vandaag niet. Het wilde haar maar niet te binnen schieten.

Ze fronste even, nam toen haar mand op en haar stok en liep verder langs de waterkant, opnieuw speurend naar schelpen. Met haar stok wrikte ze moeizaam een stuk drijfhout los, en ze woelde met haar hand in het gat dat vrijkwam. In het water vond ze een paar kleine witte schelpjes, die gebruikt werden bij het congklakspel, waarbij ze met de hand werden verplaatst in kommetjes van een uitgehold plankje. Glimlachend wreef ze de schelpjes droog aan haar jurk. Ze waren waardevol, want vaak werden ook sagopitten gebruikt, maar de echte spelers hadden liever schelpjes.

Het meisje deed ze bij de andere schatten, waaronder de prachtig gete- kende ronde schelp die haar vader trochus noemde en die ook zeer waar- devol was, en waarvan vaardige handen ringen, knopen of vishaken maakten. Ook had ze een kleine tritonhoorn gevonden, helaas enigszins beschadigd, en gisteren had ze een roodgetinte doopvontschelp gezien, waarvan ze de plaats goed onthouden had. Jammer genoeg lag hij vrij diep in het water op een plek waar ze van Omi niet mocht zwemmen, en ze had ruzie met haar gekregen toen ze het haar nog eens nadrukkelijk verbood. Ze was boos op Omi. Want hoe kon ze nu eens een keer Jan- neke de loef afsteken, haar beste vriendin, die immers de mooiste schel- pen uit alle windstreken kreeg? Janneke, die een beetje Engels sprak, woonde in het Hollandse fort Nieuw Victoria, en Hollandse zeelui brachten van alles voor haar mee, een keer zelfs een zeldzame en kost bare nautilusschelp met de prachtige rode strepen op het wit. En het fort met zijn Hollandse bezetting was helemaal verboden gebied voor haar…

Waarom dat was, begreep ze niet. Haar beste vriendin was immers Hol- lands, en ofschoon de mensen een andere taal spraken dan zij, waren ze vriendelijk. En ook haar vader, Gabriel Towerson, de handelsagent van

12

(9)

de twintig koppen tellende Engelse gemeenschap op Ambon, had een goede band met de Hollandse gouverneur en was vaak te gast op het fort.

Ze had wel verhalen gehoord van vreselijke dingen die de Hollanders een paar jaar terug met de inlanders hadden gedaan, ergens ver weg op de Banda-eilanden, maar ze geloofde die praatjes niet echt. En ze had ge- hoord dat Omi, die ervandaan kwam, toen net op tijd had kunnen ont- snappen aan het geweld. Maar die wilde er niet over praten. En ze meed Hollanders alsof ze een vreselijke ziekte met zich meedroegen.

Toch was ze een keer in het fort geweest, toen Janneke haar had laten zien waar ze woonde. Met ontzag had ze naar de grijze, indrukwekkende muren achter de gracht opgekeken. Naast de hoge toegangspoort met bovenin het ovaal met het stenen zeilschip en de naam Victoria stonden enorme kanonnen, met daarop het teken van hun handelsmaatschappij,

VOC.

En daar, voor de kantoren en bij de garnizoensverblijven, waren ook de Hollandse soldaten, grote, brede mannen met roodverbrande gezichten vol snorren en baarden die toen ze bedeesd met haar vriendin over het exercitieterrein liep, veel imposanter bleken dan van veraf, en hun zwaar- den en musketten leken dreigend naar haar te wijzen. Ze had Jannekes hand stevig vastgepakt en wilde snel doorlopen, maar die scheen haar angst niet te beseffen terwijl ze bleef staan en op hun oranje-wit-blauwe vlag en de Hollandse woorden wees die hoog in de muren waren uitge- beiteld: BESCHERMINGen RECHT.

Haar vader had geprobeerd haar uit te leggen wat de betekenis was. Pro- tection en justice.

‘Het Hollandse fort biedt voor eenieder bescherming,’ zei hij, ‘en recht voor allen die in zijn nabijheid wonen.’ Maar ze begreep het nog niet echt goed en behield altijd een vage angst voor het fort.

Ze was die ochtend vroeg van huis gegaan, het kleine tuintje achterom mijdend waar Omi bij haar cassaveboompjes wroette, vastbesloten om die dag net zo lang te zoeken tot ze een bijzondere schelp gevonden had.

Niet één keer had ze omgekeken naar het afgezette stukje eiland met de paar huisjes en de opslagplaats die samen de kleine Engelse handelspost vormden. Ze had Omi’s mand meegenomen zonder het te vragen. En ze was verder doorgelopen dan ze mocht. Van Omi’s bemoeizucht zou ze zich niets aantrekken.

Met haar stok maakte ze letters in het natte zand. Stijve, harkerige letters waren het, die wel snel zouden wegspoelen, net als haar voetafdrukken,

13

(10)

maar het stond er duidelijk: Annisha. Afgekort Annis, of Ann, zoals haar vader haar noemde. Ze veegde een sliert lange, witblonde haren weg van haar gezicht en zette een cijfer achter haar naam: 9. Ze had bijna 10 wil- len schrijven, maar het duurde nog een week voor ze jarig was, en dan−

Er was geen muziek.

Met een ruk kwam ze overeind en staarde in de richting van het fort en de stad. Geen muziek. Dat was het, wat ze miste.

Elke ochtend, kort na zes uur, traden de Hollandse soldaten aan om, met de hoed in de hand, het saluut aan de vlag te geven. De ene afdeling sol- daten droeg gele broeken met rode kousen, de andere bruine met paarse kousen. En dan kwam de ochtendparade: de compagnieën trokken door de wijk met vlag, tamboer en trompet, en de toegestroomde kinderen stonden aan de rand van de weg. Voorbij de waterpoort trok de stoet, en dan door het straatje, geplaveid met kleine gele baksteentjes, langs de witgekalkte stenen Hollandse huisjes met hun kleine ruitjes in de ven- sters, tot ze om de hoek verdwenen. Het geluid van trommel en trompet weerkaatste dan tegen de berghellingen en galmde over de baai, en bleef nog lange tijd hangen, tot ook het geblaf van de honden was opgehouden en de stilte weer was ingetreden.

Maar niet vandaag.

Was er iets mis?

Het zeebriesje leek ineens kouder en ze trok haar jurk wat strakker om zich heen. ‘Jij denkt altijd dat er iets ergs gebeurt,’ lachte haar vader steeds haar zorgjes weg, ‘je bent een kleine angsthaas. Míjn kleine angst- haas.’ Dan streek hij over haar hoofd en trok haar even tegen zich aan.

Maar ze had, enkele jaren geleden was het inmiddels, al lang van te voren aangevoeld dat haar moeder vrij snel zou sterven, fragiel als ze was en niet bestand tegen het tropische klimaat. Een onbekende ziekte had toegesla- gen, had haar gestel ondermijnd, haar weerstand gebroken en haar uit- gemergeld, tot haar ogen zo groot waren dat ze niet meer in haar bleek- witte gezicht leken te passen. En toen Ann eens in alle vroegte de kamer waar haar moeder lag binnen liep, schrok ze zo vreselijk van haar moe- ders uiterlijk dat ze een kreet slaakte en van pure angst een hand voor haar mond sloeg. Haar moeders hoofd draaide haar kant op, als door een vreemde wil bewogen, en Ann zag de schrik, het medelijden en de mach- teloosheid in haar ogen weerspiegeld.

Omi was gekomen om haar te verzorgen en ze maakte allerlei eten en brouwsels van kruiden die ze kende voor de zieke. Maar het mocht niet baten, en nadat haar moeder gestorven was en begraven vroeg Ann aan

14

(11)

haar vader: ‘Is dit nu de gerechtigheid waarvan je had gesproken?’ En haar vader, ondanks alles meestal opgewekt en onbezorgd, was stil gewor - den en had Anns hand gepakt alsof hijzelf steun nodig had. Terwijl hij zijn keel schraapte knipperde hij met zijn ogen, maar ze had echt wel ge- zien dat ze nat werden. ‘Het leven is niet altijd rechtvaardig. Het neemt en geeft zonder onderscheid te maken tussen rijk en arm, en ieder krijgt vroeg of laat zijn deel. Maar ik zal er altijd zijn om je te beschermen. Dat beloof ik. Ik ben als het fort,’ had hij zwak glimlachend gezegd, ‘want be- scherming en recht, dat zijn mijn beide andere voornamen.’

‘Ik wist wel dat je een grapje zou maken,’ had ze geantwoord, ‘dat doe je alleen maar om me af te leiden. Maak je altijd grappen als je bedroefd bent?’

En elke avond liep ze even naar buiten om naar de sterrenzee te kijken waarin haar moeders ziel verdwenen was en elke morgen was ze naar de zee en het strand gelopen om naar de schatten te zoeken die waren aan- gespoeld. Het duurde niet lang of ze wist de meeste schelpen te herken- nen. Ze bewonderde hun prachtige vormen en versieringen, ze hield van de ragfijne en ingewikkelde, schijnbaar toevallige bouwsels, en van hun schitterende blauwe, groene en paarse tinten. ‘De mooiste kleuren van Moeder Natuur,’ zei haar vader.

Ze schrok op uit haar gedachten toen vlakbij een vogel opvloog. Rond- kijkend bemerkte ze dat ze veel verder was doorgelopen dan ze van plan was geweest. Want tussen de bomen en het struikgewas een eind verder- op schitterde het water van de rivier, de Wai Batu Gayah, die uitkwam in de baai. Het strand hield daar op, dus–

Het onverwacht schelle geluid van een trompet verscheurde de stilte en haar hart sloeg een slag over.

Iets bij het fort… er was iets aan de hand bij het fort. Stel je voor dat er iets met Janneke was, en dat die haar nodig had! Ze tuurde in de richting waar het geluid vandaan was gekomen en waar het fort moest zijn, maar ze zag niets dan bomen.

Zou ze… de kortste weg erheen leek die door het bos, maar het was dicht- begroeid en op deze plek was ze nog niet eerder geweest. Ze aarzelde. Een moment dacht ze nog over wat Omi zeggen zou als ze wist… ‘Hou op, Ann!’ riep ze hardop. ‘Hou op!’ Haar stok maakte een nijdige zwaai in de rondte. ‘Ik ben nog steeds boos op haar,’ herhaalde ze wat rustiger ter- wijl ze opnieuw in de richting van het fort keek, ‘en ik wil weten wat er aan de hand is!’ De rand van het strand had een harde ondergrond en was bezaaid met kleine steentjes. Ze nam een besluit, pakte haar slippers

15

(12)

uit de mand en deed ze aan. Voorzichtig liep ze verder, tot bij de eerste bomenrij, zoekend naar de beste plaats om het bos in te gaan. Het was nog een behoorlijk eind lopen door moeilijk terrein, wist ze. Vastbeslo- ten schoof ze met haar stok het eerste struikgewas en de takken opzij.

Onmiddellijk was de zon weg. Het licht in het bos werd getemperd en wiste de scherp omlijnde randen van de schaduwen uit, en het bos werd ondergedompeld in een ontmoedigende somberheid. Al na enkele tiental- len meters leek alles op elkaar en een moment voelde ze de neiging om terug te gaan, maar zelfs de plek waar ze het bos in was gegaan zou ze waar- schijnlijk niet meer kunnen vinden. Er was geen pad, hooguit wat ruimte tussen de metershoge bomen. Hoog boven haar sloot een dicht bladerdak elk spoor van lucht af, en de overkapping hield alle warmte vast. Het was drukkend stil, de bomen en struiken groeiden in het wilde weg, op veel plaatsen verbonden door reusachtige klimopstengels. De bodem van het bos was hier zwart, vol afgevallen takken en bladeren en sponsachtig, en waar ze liep was het zompig. Haar sandalen maakten zuigende geluiden, terwijl ze oplette niet over een stronk of wortel te struikelen. Ze ploeterde voort in de richting waar ze dacht dat het fort was, haar stok gebruikend voor evenwicht, klauterend over omgevallen bomen. Een enkele keer moest ze om een sagobosje heen in de donkere laagte van een moeras, voorzichtig manoeuvrerend langs de jonge bomen met hun vlijmscherpe stekels. Een vreemde kracht dreef haar voort over dichtbegroeide heuvel- tjes, dan weer was er ineens een open plek en moest ze met haar ogen knipperen tegen het felle licht. Talloze vlinders dansten tussen de planten en een enkele keer meende ze de gele of witte veren van een papegaai te zien, fel afgetekend tegen het groen van de kruidnagelbomen. Even later stapte ze weer de duisternis in, over het spaarzame olifantsgras, nog nat van de dauw, en dan weer verder onder het druipende, groene gewelf. Het rook naar rottende bladeren en hout, vochtige aarde en stilstaand water.

Opnieuw klonk de trompet, dichterbij, leek het. Maar het geluid stierf snel weg, gedempt als het werd door het geruis van de zee en de wind, en de warmte die als een deken tussen de bomen hing. Het instrument wekte een gevoel van urgentie bij haar op en ze liep zo snel als het kon door, haar mand als een schild tegen zich aan geklemd en de stok als een speer voor zich uit.

‘Janneke, ik kom,’ herhaalde ze almaar bij zichzelf, ‘nog even en ik ben bij je.’ Waarom ze dat dacht wist ze eigenlijk niet, ze besefte alleen dat er iets was gebeurd in het fort, en omdat Janneke daar woonde, kon het niet anders of die had haar beste vriendin nodig, dus–

16

(13)

De lucht was ineens grijs.

Verbaasd hield ze haar pas in. Hoe kon… Ze tuurde omhoog tussen de bomen. Het duurde even voor ze zich realiseerde dat ze de muren van het fort zag, en ze besefte dat ze de rand van het bos had bereikt. Toen ze scherper keek, herkende ze de uitgebeitelde Hollandse woorden weer: BE-

SCHERMINGen RECHT.

En er waren soldaten. Honderden, zo leek het. Zwaarbewapend en grim- mig, in groepjes bijeen, en in lange rijen als een afzetting opgesteld aan weerszijden van de poort en langs de toegangswegen, kennelijk om nieuwsgierigen op afstand te houden. Soldaten bewogen hoog op de muren, de lopen van hun kanonnen wezen naar zee. Anderen marcheer- den heen en weer, niet ver van de plek waar ze stond. Het scherp gesle- pen blad van hun pieken en hellebaarden weerkaatste het zonlicht, en ze hield haar adem in. Ze liepen door, zonder op of om te kijken, de grond leek onder hun laarzen te dreunen. Misschien merkten ze haar niet op vanwege haar groene jurk, die perfect opging in het groen van het dichte gebladerte. Misschien hadden ze het terrein doorzocht en hadden ze, omdat ze niemand hadden gezien, aangenomen dat er niemand was.

Maar zij kon hén des te beter zien.

Ze keek uit op een klein open veld aan de voet van de muur, de enige ruimte die nog leeg was. Om een houten bouwwerk stond een halve kring soldaten. Er waren geen burgers, zo leek het.

Janneke was er niet.

Links en rechts van haar stonden de laatste bomen en wat struikgewas.

Uiterst behoedzaam schoof ze nog iets verder, zorgvuldig in de beschut- ting van de schaduwen blijvend, tot ze niet meer verder kon. Ze dook weg achter een boom en verborg zich in de struiken. Voorzichtig duwde ze de bladeren weg…

En schrok.

Nauwelijks op armlengte afstand van haar stonden drie mannen. Of ei- genlijk vier, als je de jonge slaaf meetelde die boven het hoofd van twee van hen een pajong tegen de zon vasthield. Dat waren belangrijke bur- gers, rijk gekleed in zwart fluweel, met hoeden en witte kragen, en zilve- ren gespen op hun schoenen. De oudste van de twee was van middelbare leeftijd of ouder, hij had lang wit haar en een gebruind, welgedaan ge- zicht boven een rond buikje. Dat was de gouverneur, wist ze.

De jongere man was als een Hollandse koopman gekleed: zijden kousen, een brede sjerp over een fluwelen buis en broek, in zijn hand een hoed met een brede band. Toen hij zich een moment omdraaide keek ze in een

17

(14)

lang, bleek gezicht met een hoog voorhoofd en diepe lijnen langs een zui- nige mond en scherpe, lichtbruine ogen.

De mannen waren op hun gemak, dacht ze, zoals ze daar stonden, knik- ten, glimlachten en praatten. Ze praatten zachtjes met elkaar in het Hol- lands, een taal waarvan ze maar enkele woorden van Janneke had geleerd.

Daaruit begreep ze dat de koopman Poth heette. Maar veel van wat ze zeiden ging verloren in het geruis van de zee links van haar en het gerit- sel van bladeren om haar heen.

De derde man, die ze Bort noemden, zei iets en wreef breed grijnzend in zijn handen. Hij was een forse man voor zijn lengte, met brede schou- ders en een borstkas als een biervat, taps toelopend naar een smal middel, en stevige dijen. Zijn haar was donker, zonder spoor van grijs. Zijn ogen hadden de kleur van lood, een blauw zó bleek, dat ze het moeilijk vond ze goed te zien, ook al staarden ze nu haar richting uit. De huid van zijn gezicht was getaand, met rimpels van het vele roken en met diepe plooi- en die vanaf zijn jukbeenderen tot aan weerszijden van zijn mond liepen, als oude wonden die geheeld waren. Een harde, vierkante kop, oordeelde ze huiverend.

Ann hurkte in de schaduwen van het struikje, vastbesloten om het ver- volg mee te maken.

Ze vond het vreselijk spannend, die mannen van zo dichtbij te kunnen bespioneren.

Anns been sliep. Ze trok haar jurk op, wreef over haar been en ging ver- zitten. Maar ze kon haar evenwicht niet bewaren en viel tegen haar mand. Het klingelende geluid van vallende schelpen moest tot in het fort te horen zijn, en ze beet op haar tong om niet van schrik te gillen. Ze hield haar adem in, probeerde uit alle macht het hevige getintel in haar been te onderdrukken. Ze schoof iets naar achteren, maakte zich zo klein mogelijk. Doodstil blijven, gonsde het in haar hoofd, doodstil.

Bort had zich meteen omgedraaid. Zijn scherpe ogen vlogen langs de struiken en bomenrij. Met voorovergebogen hoofd trachtte hij vast te stellen waar het geluid vandaan was gekomen.

Steeds weer keerden zijn ogen terug naar de plek waar Ann zat, trillend van de zenuwen.

O god, ik moet…

Ze plaste in haar broek, het vocht verspreidde zich in een brede vlek over de grond.

Als die vent dichterbij komt ruikt hij…

18

(15)

‘Wat is er, Bort?’ vroeg Poth.

‘Ik hoorde wat. Hier.’ Borts ogen speurden rond.

Poth haalde ongeduldig zijn schouders op. ‘De wind. Een tjiftjaf. Geen probleem.’

De gouverneur zei iets, gaf toen een teken aan de sergeant van de wacht.

Deze verwijderde zich onmiddellijk in de richting van de barakken. Even later klonk tromgeroffel.

Ann, die weer durfde ademhalen, tuurde door het gebladerte. Uit de poort kwam een merkwaardige optocht. Aangespoord door het tromge- roffel en de pieken van soldaten kwam een groep haveloze mannen strompelend aan de overkant van de gracht voorbij. Een dominee met een bijbel onder zijn arm liep naast de voorste mannen. Het lijken wel bedelaars, dacht ze, of landlopers. Hun kleding was vuil en gescheurd, hun haren en baarden ongewassen, hun blote voeten zwart en smerig.

Sommigen hadden bebloede lappen om hun armen, hoofd en benen. De handen waren op hun rug vastgebonden. Voor zover dat mogelijk was, werden sommigen door hun lotgenoten ondersteund terwijl ze moei- zaam voortgingen. Allen staarden naar de grond, terwijl ze voetje voor voetje naar het plankier op de halfopen plek schuifelden.

De drie mannen staarden misprijzend naar de bedelaars en maakten spottende opmerkingen.

Het eerste groepje mannen had nu het plankier bereikt en wachtte tot de rest zich bij hen zou voegen. Het tromgeroffel was opgehouden. De zon stond nu hoger aan de hemel, en de gevangenen knipperden met hun ogen tegen het felle licht of stonden daar, in gedachten leek het wel, met gebogen hoofd.

Naast het plankier, apart van de rest, stonden enkele mannen. Ze waren klein van stuk, breed, zwijgzaam en geheel in het zwart gekleed. Hun zwarte haar was glanzend van de olie, en ze droegen het naar achteren ge- kamd, bij de nek samengebonden als een paardenstaart. Over hun borst liep een riem, waarmee een wapen op hun rug was gehangen.

Niemand zei iets terwijl allen wachtten tot de gouverneur het plankier had bereikt. Poth en Bort bleven vlak bij haar staan.

Ineens herkende Ann iemand. Het was Abel Price, de barbier, die al vaker was aangehouden en veroordeeld voor brandstichting, geweldsmisdrijven en diefstal. Ze rilde. De man keek altijd op een rare manier naar haar, en probeerde haar in het voorbijgaan altijd even aan te raken. Hij stond voor aan, keek brutaal om zich heen en riep een verwensing naar een Hol- landse soldaat. Net goed dat ze hem hebben opgepakt, dacht ze.

19

(16)

Maar toen ze wat scherper keek herkende ze ook anderen, zoals de Por- tugese slaaf, August Quiendago, die ze ‘Kiwi’ noemden en die in de tui- nen werkte, en de Engelsen Edward Collings, de klerk, Samuel Colson, zeeman, Ed Thomson, de timmerman, die speelgoed voor haar maakte…

En achter hen stonden weer anderen, van wie ze de gezichten niet goed kon zien. Zouden dat ook haar landgenoten van de handelspost zijn? En voor de zoveelste keer vroeg ze zich af wat er aan de hand was.

Ineens kreeg ze een vreemd gevoel in haar buik. Dat waren toch goede mensen…? En plotseling wilde ze daarvandaan, weg bij het fort, weg bij al die soldaten. Naar huis wilde ze, naar Omi, naar alles wat ze vertrouw - de en kende–

Maar ze kon zich niet verroeren, bleef stilletjes en met wijd opengesper- de ogen kijken.

Wat er even later gebeurde, was verschrikkelijk.

De sergeant van de wacht liep om de gevangenen heen, toen hij zich plotseling omdraaide en Abel Price een klap tegen zijn borst gaf. Hij snauwde iets onvriendelijks. De kale Price struikelde achteruit en viel op de grond. Meteen herstelde hij zich, en hij maakte aanstalten om de ser- geant aan te vallen. Twee soldaten grepen hem vast en duwden hem het plankier op, waar ze hem dwongen te knielen. Een van de in het zwart geklede mannen kwam het plankier op. Ze zag hoe hij een lang zwaard uit de schede op zijn rug trok en bij Price ging staan.

Vol schrik hield ze haar adem in. Haar hart leek naar haar keel omhoog te schieten en haar te verstikken. Ze voelde een scherpe pijn in haar arm en een moment dacht ze dat Bort haar had gegrepen, maar het was een tak van de boom. Dit is niet echt, dacht ze, dit moet een heel nare grap zijn, of mijn verbeelding. Op die muur daar boven staat toch ‘bescher- ming’ en ‘recht’?

Een tweede gevangene, met bebloede lappen om zijn gezicht en voor- overgebogen van de pijn, werd uit de groep gehaald en eveneens gedwon - gen te knielen, naast Price.

De man richtte zich moeizaam op, stak zijn handen uit met de palmen naar boven, in een gebaar van onschuld. De bebloede lap schoof van zijn gezicht en tot Anns ontzetting zag ze wie het was. Haar vader…

Dat kon toch niet–

Maar de gouverneur had al een teken gegeven, het zwaard kwam om- hoog en zwiepte met een ongelooflijke snelheid omlaag.

‘Nee!!!’ gilde ze, en ze ging rechtop staan…

20

(17)

Bort reageerde onmiddellijk. Hun ogen zogen zich aan elkaar vast, en Ann voelde een vlaag ijskoude wind door haar heen gaan. De toppen van haar vingers tintelden en een moment lang voelde ze haar voeten verstij- ven. Borts ogen namen alles van haar in een oogwenk op, terwijl hij drif- tig de dichtstbijzijnde soldaten aanspoorde.

‘Grijp haar!’

Abrupt draaide ze zich om, sidderend van angst en afschuw, en werkte zich door het dichte struikgewas. Takken schraapten over haar gezicht en plukten aan haar jurk terwijl ze rende in de richting vanwaar ze gekomen was. Ze duwde zich door warrig kreupelhout, recht naar de donkerte waar ze eerder het sagobosje had gezien, moeizaam struikelend en klau- terend over en bukkend onder omgevallen bomen. Huilend en hijgend baande ze zich op handen en voeten een weg door massa’s vochtige dode en levende varens en hoog gras, almaar dieper in de schaduwen. Haar hoofd leek uit elkaar te klappen.

Ze dacht niet meer aan haar mand en de schelpen, zag alleen nog maar het zwaard neerkomen, opnieuw en opnieuw, met een kracht alsof het in haar eigen lichaam drong.

De wereld draaide wild om haar heen. Zet een voet voor de andere, hield ze zichzelf voor, tegen het hameren in haar hoofd in.

Ze huiverde terwijl ze door dicht struikgewas drong, tuimelend door hoog gras dat aan haar voeten en jurk bleef haken, haar handen nat van de dauw waar nog diepe schaduw was. Hoe ver was ze van het sagobos- je? Was het hier links of rechts? Ze kon niet helder meer denken. Ze sprong over een smal stroompje en tuurde in de duisternis rond, zoekend naar een opening in het geboomte. Links van haar moest ergens de rivier zijn, richting zee was niet slim, ze zouden haar daar gemakkelijk zien en insluiten…

Achter haar kwam het geroep en gekraak waarmee mannen zich door het geboomte werkten. Zware laarzen die neerkwamen, het geluid als van zeisen waarmee pieken struikgewas platsloegen, gehijg, bevelen. Een glimp van licht op metaal. Vogels krijsten in protest…

Ze klauwde in de ruimte voor haar alsof ze probeerde te klimmen in plaats van te rennen. Haar linkerhand raakte een boomstam en een tak zwiepte tegen haar wang. Het zonlicht bespikkelde haar jurk en armen, dan was er weer een diepe schaduw. Ze hoorde niets dan haar eigen, in- gespannen ademhaling. Ze struikelde over wortels, bezeerde haar voeten.

Ze rende door, met vrijwel geen adem in haar pijnlijke longen en pijn- scheuten in haar zij en benen, voelde ruwe bast aan haar handen, proefde

21

(18)

de overweldigende geur van kruidnagel en de weeïg zoete geur van dras- sige, zwarte grond. Dan weer was er het slaan van lage takken, waarin haar haren verstrikt raakten. Haar wang deed pijn, direct zonlicht ver- blindde haar. Half struikelend kwam ze een helling af, rollend bijna en duizelig, met pijnlijke knieën, uitgeput. Steeds sneller ging ze, haar bloe- dende handen afwerend voor zich uit, glijdend, remmend, ze tolde rond.

Haar voet bleef ergens achter haken en ze viel. Een pijnscheut trok door haar been en haar schouders, haar handen waren kleverig van de modder.

Ze proefde de grond bij haar mondhoeken terwijl ze zich moeizaam op- richtte en het bloed van haar voeten veegde.

Haar slippers was ze al meteen kwijtgeraakt, om haar natte broek en de scheuren in haar jurk bekommerde ze zich niet meer. Iets ritselde in de struiken voor haar, en ze hield haar adem in, een hand in hevige angst voor haar mond. Ze was verstard van schrik. Iemand riep iets.

Vlakbij…

Takken werden weggeschoven, braken af, brachten haar tot bezinning.

Een soldaat werkte zich door het struikgewas, op nauwelijks een paar meter van haar vandaan. Een andere man riep iets, verder weg. Een vogel fladderde door de bladeren en kruiste de smalle baan zonlicht, een kou - de, vlugge schaduw die al haar zenuwen aanspande. Moeizaam, haperend haalde ze adem. Ze begon te rillen.

Let op, let op…

Ze dook weg achter de stam van een kapokboom, hield zich doodstil, het zweet koud op haar rug. Ze durfde nauwelijks adem te halen. Iets in haar schreeuwde: doorrennen! Maar ze was volkomen buiten adem. In plaats daarvan luisterde ze, met bonkend hart. Voorzichtig keek ze om zich heen. De soldaat riep iets toen hij de vogel gewaar werd, geschrokken van het plotselinge geruis. De ander, veel dichterbij nu, riep: ‘Wat moeten we doen?’ Haar mond was droog, ze kon niet slikken. Met haar pijnlijke zij leunde ze tegen de scherpe, gebogen stam van de kapokboom. Hij wierp brede schaduwen over haar lichaam – maar niet genoeg om haar benen te bedekken! Ze durfde haar hoofd niet op te heffen, bang dat haar blik haar zou verraden. Ze tuurde door plukken verward haar tussen de bla- deren om haar heen, voelde de haren over haar gezicht, in haar mond…

bijna moest ze kokhalzen.

De man kwam steeds dichterbij… struikelde… Ze wilde gillen. De schreeuw vulde haar mond, haar neusgaten, maar er wilde geen geluid komen, een beklemmende angst drukte haar keel dicht.

‘Dat verdomde oerwoud!’ hoorde ze de man vloeken.

22

(19)

‘Verder alles in orde?’

‘M’n handen zitten verdorie onder de stekels door die rotmodder! Enig teken van dat kind?’

‘Ze ging deze kant op, toch? Ze moet hier ergens zijn.’ De man kwam mopperend en vloekend uit het struikgewas.

Ze kneep haar ogen dicht, begon bevend van angst te bidden. Lievegod- maria, lievegodmaria laat hem doorlopen laat hem doorlopen laat hem…

Een schaduw ging voorbij tussen de bomen rechts van haar. Een grote, roodbebaarde soldaat, het musket als een stok in zijn hand. Hij had ken- nelijk een kortere weg door het bos gevonden, waardoor hij voorbij haar zou kunnen komen om haar de weg af te snijden.

Toen de soldaat achter de bomen verdwenen was, kwam ze overeind.

Haar gezicht en ribben leken gekneusd, haar hoofd leek uit elkaar te klappen en ze durfde nauwelijks adem te halen. Ergens hoog boven haar zuchtte de wind. Hij had me bijna! Sneller dan ze ooit voor mogelijk had gehouden sloop ze terug in de richting waaruit hij was opgedoken. Een moment aarzelde ze luisterend, toen stak ze het pad over waarlangs hij gekomen was. Haar huid jeukte door de angst van de achtervolging, ter- wijl ze probeerde haar ademhaling onder controle te krijgen. Ik moet zor- gen dat ik veilig wegkom… en nu kriebelde haar huid door een andere vrees: dat die mannen Omi ook…

Eventjes leek het enige geluid in het bos het zachtjes ruisen van bladeren en haar hijgende ademhaling. Elke boom leek op een soldaat, elke scha- duw leek op een van die mannen met een lang zwaard.

Naar huis. Dat was het enige waaraan ze dacht.

Ze hoorde een schreeuw achter zich, ergens tussen de bomen, een van de mannen riep: ‘Waar ging ze heen, verdomme?’

Haar angst nam weer toe. Drijfnat en huiverend van de kou, ondanks de hitte in het bos, strompelde ze voort. Voor haar leken de bomen van vorm te veranderen. Laag struikgewas maakte plaats voor langere, oudere bomen en een andere lichtinval. Daarachter glinsterde de rivier…

Ze rende zoals ze nog nooit eerder had gerend.

Ze rende.

23

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Figuur 3.16: Gemiddelde densiteit van Limnodrilus hoffmeisteri (2008) in stalen waarin de soort voorkomt. De soort werd niet aangetroffen in ZSIV.. Een aantal

'Wij konden als familie respect opbrengen voor haar wens om te sterven, omdat

dementerenden 'uitboeken als ex-mensen, die nu huisdier zijn geworden, zodat baasje mag besluiten ze te laten inslapen.' Het is cru gezegd, maar niet onjuist. Niet de vergelijking

In de eerste plaats waren de metingen niet betrouwbaar, omdat geen stabiliserend ascorbinezuur werd gebruikt voor het conserveren van de urine tijdens de 24-uurs-

L'itinéraire de la chaussée romaine que l'on suivait de Reims à Warcq et à laquelle les premiers inventeurs déjà prêtaient Cologne comme destination, n'avait été jusqu'à

Om te zoeken naar relaties tussen de verrichte arbeid voor de haarsnijderij en de kwikconcentraties in het haar werd een statistische analyse uitgevoerd,

Of minneklagt, van een jonge dochter welke van haar minnaar bevrugt was, en toen haar heeft verlaaten.1. Een

Een nieuw lied van een meisje, die naar het slagveld ging, om haar minnaar te zoeken... Een nieuw lied van een meisje, die naar het slagveld ging, om haar minnaar