• No results found

Determinants of fairness-based and favorability-based reactions to authorities' decisions

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Determinants of fairness-based and favorability-based reactions to authorities' decisions"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Determinants of fairness-based and favorability-based reactions to

authorities' decisions

Ståhl, T.

Citation

Ståhl, T. (2006, June 1). Determinants of fairness-based and favorability-based reactions to

authorities' decisions. Dissertatiereeks Kurt Lewin Instituut. Retrieved from

https://hdl.handle.net/1887/4472

Version:

Corrected Publisher’s Version

License:

Licence agreement concerning inclusion of doctoral thesis in the

Institutional Repository of the University of Leiden

Downloaded from:

https://hdl.handle.net/1887/4472

(2)

Reacties op beslissingen van ingroup en outgroup autoriteiten (Hoofdstuk 2)

Volgens het relationele model, worden reacties van mensen op beslissingen positief beïnvloed door rechtvaardige behandeling omdat deze een aanwijzing geeft dat de autoriteit te vertrouwen is, en zij zelf gewaardeerde leden van de groep zijn. In de mate waarin effecten van procedurele rechtvaardigheid afhankelijk zijn van relationele overwegingen, wordt aangenomen dat rechtvaardige behandeling slechts dan reacties op beslissingen beïnvloedt als de groep die de autoriteit vertegenwoordigt deel is van iemands sociale identiteit. In tegenstelling hiermee wordt verwacht dat mensen sterker reageren op een voor hen gunstige behandeling wanneer de autoriteit deel uitmaakt van een groep die minder van belang is voor de eigen identiteit. Voor deze hypothese is enige steun verkregen in eerder onderzoek (bijv. Huo, 2003; Huo et al., 1996; Smith et al., 1998; Tyler & Degoey, 1995, 1996). Tevens dient te worden opgemerkt dat de meerderheid van de studies alleen gericht zijn op relaties tussen variabelen en als zodanig alleen een geringe steun leveren aan het bestaan en de richting van causale verbanden zoals voorgesteld door het relationele model. Bovendien dient te worden opgemerkt dat beschikbaar experimenteel bewijs alleen gericht is op gevoelens van respect en eigenwaarde en nauwelijks op gedrag (Smith et al., 1998). Kort samengevat, er is geen sluitend bewijs dat steun geeft aan het idee dat de relatie tot de autoriteit effecten van rechtvaardige en gunstige behandeling op beslissingsreacties modereert. Daarom wordt in Hoofdstuk 2 de directe causale relatie van groepslidmaatschap van de autoriteit op reacties op rechtvaardige en gunstige behandeling onderzocht..

(3)

Samenvatting 14

dergelijke reacties zou beïnvloeden onafhankelijk of de uitkomst informatie onduidelijk isof niet.

Om deze hypothese te toetsen manipuleerden we of de autoriteit van een natuurlijke ingroup was (Universiteit Leiden) of van een outgroup (Vrije Universiteit Amsterdam), of de relevante uitkomst informatie beschikbaar was of niet, en of de procedures die door de autoriteit gebruikt werden rechtvaardig waren of niet. De resultaten bevestigden in grote lijnen de hypothesen. Wanneer het een outgroup autoriteit betrof werd waargenomen procedurele rechtvaardigheid en bereidheid om de beslissing te accepteren beïnvloed door de rechtvaardigheid van de behandeling alleen wanneer uitkomst informatie onduidelijk was. Wanneer het een ingroup autoriteit betrof bleek de invloed van procedurele rechtvaardigheid onafhankelijk te zijn van de onduidelijkheid van de uitkomst informatie.

Experiment 2 onderzocht meer direct of mensen meer beïnvloed worden door gunstige behandeling in interactie met een outgroup (versus ingroup) autoriteit, ofwel meer beïnvloed worden door de rechtvaardigheid van de behandeling in interactie met een ingroup (versus outgroup) autoriteit. Deze keer gebruikten we een scenario methodologie waarin participanten reageerden op een hypothetische behandeling van een ingroup of outgroup autoriteit. Zoals verwacht werden evaluaties van de autoriteit meer beïnvloed door een gunstige uitkomst wanneer het een outgroup (versus ingroup) autoriteit betrof. In tegenstelling hiermee werden evaluaties van de autoriteit meer beinvloed door rechtvaardige behandeling wanneer de autoriteit van een ingroup (versus outgroup) was. Het is belangrijk om te vermelden dat in Experiment 3 deze bevindingen eveneens werden gevonden en werden uitgebreid door aan te tonen dat zij generaliseren naar gedrags intenties (bereidheid om de beslissing van de autoriteit te accepteren).

Voor reacties op beslissingen van ingroup autoriteiten bieden deze studies sterke steun voor het relationele model’s idée dat (1) reacties vooral worden geleid door het gebruik van (on)rechtvaardige procedures en (2) de invloed van procedurele rechtvaardigheid niet kan worden toegeschreven aan instrumentele overwegingen. Deze conclusies zijn gebaseerd op het gegeven dat mensen sterk beïnvloed waren door de rechtvaardige behandeling van de ingroup autoriteit en niet beïnvloed waren door de gunstige behandeling van de ingroup autoriteit. Specifiek, reacties waren positief na rechtvaardige behandeling en negatief na onrechtvaardige behandeling, onafhankelijk of de behandeling gunstig of ongunstig onrechtvaardig was. Deze conclusies werden verder ondersteund door het gegeven dat procedurele rechtvaardigheid even invloedrijk was op reacties op de beslissing van de ingroup autoriteit onafhankelijk of de beschikbare uitkomst informatie onduidelijk was of niet.

(4)

worden door instrumentele overwegingen, zij weinig inzicht bieden in het gegeven waarom instrumentele overwegingen zo effectvol zijn in interacties met outgroup autoriteiten. Dit probleem wordt in de hierna volgende hoofdstukken behandeld.

De rol van ingroup identificatie (Hoofdstuk 3)

Hoofdstuk 3 bestudeerde hoe de gevolgen van verschillen in objectieve relaties met de autoriteit (dezelfde of verschillende groep affiliatie) zoals aangetoond in het voorgaande hoofdstuk, beïnvloed worden door meer subjectieve variaties in de relatie met autoriteiten. In het bijzonder onderzochten we of reacties op beslissingen van ingroup zowel als outgroup autoriteiten worden beïnvloed door de mate van betrokkenheid met de ingroup.

Wat betreft reacties op beslissingen van ingroup autoriteiten hebben voorgaande studies gevonden dat mensen die zich sterk (vs zwak) met de group identificeren zwakkere relaties laten zien tussen gunstige beslissingen en bereidheid om beslissingen te accepteren (Huo, 2003; Huo et al., 1996; Tyler & Degoey, 1995, 1996). Deze bevindingen zijn in overeenstemming met het relationele model en lijken te impliceren dat als identificatie sterker wordt gunstige beslissings minder belangrijk wordt. Dus, behalve behoren tot een andere groep dan de autoriteit kan ook een gebrek aan aanhankelijkheid aan de groep voordeel van behandeling versterken. Echter, omdat voorgaande studies voornamelijk correlationele data hebben gegenereerd, is een van de doelen van de huidige studies om deze hypothese te toetsen in een gecontroleerde omgeving.

Voor zover wij weten zijn er geen eerdere studies verricht naar de rol van ingroup identificatie op reacties op beslissingen van outgroep autoriteiten. Bovendien, omdat het relationele model opgesteld is om intra-groepsprocessen te verklaren (cf. Huo, 2003), is er weinig theoretische aandacht geweest voor situaties waarbij de autoriteit deel uitmaakt van een outgroup. Voorts is er in de literatuur over intergoupsperceptie bewijs geleverd dat ervaringen en verwachtingen van outgroepleden varieren als een functie van iemand’s identificatie met de ingroup. Terwijl mensen, in het algemeen, outgroepleden zien als relatief onbetrouwbaar en oneerlijk (Brewer, 1979) en verwachten dat ze bevooroordeeld zijn ten opzichte van de eigen ingroup leden (bijv. Duck en Fielding, 1999; Vivian & Berkowitz, 1992) zijn zulke verwachtingen meer uitgesproken onder hen die zich sterk met de ingroup identificeren. Bovendien, zulke verwachtingen beïnvloeden de manier waarop mensen zich gedragen ten opzichte van outgroupleden. Zo is aangetoond dat mensen ingroupleden bevoordelen naar de mate waarin ze verwachten dat outgroupleden bevooroordeeld zijn (Duck & Fielding, 1999). In de mate waarin ingroup identificatie verwachtingen dat outgroup autoriteiten bevooroordeeld zijn versterken veronderstelden we dat ingroup identificatie ook interpretaties van ongunstige behandeling zouden beïnvloeden, in die zin dat ongunstige behandeling kan worden gezien als discriminatie (cf. Operario & Fiske, 2001). Daarom veronderstelden we dat hoge identificeerders sterk zullen reageren op de gunstige behandeling van een outgroup autoriteit.

(5)

Samenvatting 16

met natuurlijke groepen redelijk stabiel is (cf. Doosje et al., 2002; Jetten et al., 1996) en dus moeilijk te manipuleren, besloten we mate van identificatie te meten in plaats van te manipuleren. In overeenstemming met het relationele model laten de resultaten van Experiment 4 zien dat ingroup identificatie het effect van gunstige behandeling op acceptatie van autoriteit’s beslissing verzwakt. In tegenstelling hiermee en in overeenstemming met inzichten uit de intergroup perceptie literatuur vonden we dat ingroup identificatie de effecten van gunstige behandeling op acceptatie versterkt. Tot slot suggereerden de resultaten ook dat hoge ingroup identificeerders in hun reacties meer onderscheid maakten tussen ingroup en outgroup autoriteiten dan lage identificeerders. De huidige bevindingen steunen dus het idee dat mensen anders reageren op ingroup dan op outgroup autoriteiten omdat het specifieke ingroup-outgroup onderscheid van psychologische betekenis voor hen is.

De rol van verwacht vooroordeel (Hoofdstuk 4)

Hoofdstuk 3 leverde indirecte steun voor het idée dat verwachtingen van vooroordeel reacties op beslissingen van outgroup autoriteiten sturen. Een eerste doel van Hoofdstuk 4 was om direct en sluitend bewijs te verzamelen om dit idee verder te onderbouwen. Omdat goederen vaak schaars zijn en gunstige verdelingen daarom vaak moeilijk te geven zijn was een ander doel van dit hoofdstuk om een alternatieve route te onderzoeken voor acceptatie van beslissingen van outgroup autoriteiten. Procedurele rechtvaardigheidsonderzoek heeft overtuigend aangetoond dat rechtvaardige procedures, zoals de gelegenheid geven aan iemand om zijn/haar zegje te doen, een sterke invloed heeft op evaluatie van autoriteiten en acceptatie van beslissingen (bijv., Tyler & Lind, 1992). M aar, volgens deze literatuur zijn omstandigheden waaronder ‘voice’ geen effect heeft op beslissingsreacties moeilijk te vinden. Echter, een van de weinige omstandigheden waaronder voice effecten verdwijnen is wanneer mensen niet geloven dat de autoriteit hun visie in overweging neemt (Tyler et al., 1985). Gebaseerd op deze bevinding stelden we voor dat de beperkte effecten van procedurele rechtvaardigheid die algemeen gevonden worden in interacties met outgroup autoriteiten gedeeltelijk verklaard kan worden door de verwachting dat de outgroup autoriteit bevooroordeeld is en daarom de gegeven visie niet in overweging neemt. Dus we willen de interessante mogelijkheid naar voren brengen dat verwachtingen van vooroordeel een omgekeerd modererende rol in procedurele rechtvaardigheids effecten kan teweeg brengen in vergelijking met die welke verondersteld wordt te werken voor effecten die het gevolg zijn van gunstige behandeling.

(6)

effecten van procedurele rechtvaardigheid te versterken. Dus steun voor onze voorspellingen werd gevonden.

In Experiment 6 herhaalden we de bevindingen in een situatie waarbij participanten meer betrokken zijn en waarbij medierende processen konden worden bestudeerd. We manipuleerden wederom vooroordeel, procedurele rechtvaardigheid en uitkomstvoordeel waarna we protestneiging van participanten tegen de beslissing vaststelden. Geïnspireerd door onderzoek naar intergroupsverschijnselen veronderstelden we dat verwachtingen over vooroordeel mensen er toe brengen om ongunstige behandeling door een outgroup autoriteit te zien als discriminatie. Dit idee is in overeenstemming met hoe leden van lage-status groepen ongunstige behandeling door een hoge-lage-status autoriteit beoordelen (Operario & Fiske, 2001). Voorts, hoewel onbekend is of vooroordeel dit effect veroorzaakte, is deze redenering ook in overeenstemming met de bevinding dat distributieve rechtvaardigheid sterker wordt beïnvloed door gunstige behandeling door outgroup autoriteiten (vs ingroup autoriteiten, Duck & Fielding, 2003). Gebaseerd op deze bevindingen zowel als de hechte relatie tussen distributieve rechtvaardigheid en aanvaarden van de beslissing (bijv., Walster et al., 1973) veronderstelden we een causale reeks waarin verwacht vooroordeel en uitkomstvoordeel in samenhang leiden tot distributieve rechtvaardigheid dat op zijn beurt de bereidheid bepaalt om de beslissing van de autoriteit te aanvaarden.

Een laatste doel van Experiment 6 was om mogelijke medierende processen te onderzoeken voor de voorspelde interactie tussen verwachting van vooroordeel en procedurele rechtvaardigheid en reacties op beslissingen. Omdat eerder onderzoek altijd de effecten van procedurele rechtvaardigheid gekoppeld heeft aan ingroup situaties, is het interessant om te onderzoeken of informatie dat een outgroup autoriteit niet bevooroordeeld is, in samenhang met het toepassen van een rechtvaardige procedure, de beoordeling van de autoriteit kan veranderen. In het bijzonder, we veronderstelden dat informatie over bevooroordeling en procedurele rechtvaardigheid in onderlinge samenhang beïnvloeden in welke mate de outgroup wordt gezien als verschillend van de ingroup. Deze gedachte wordt ondersteund door recent onderzoek dat aantoonde dat waargenomen verschillen tussen ingroup en outgroup kleiner zijn als intergroupsrelaties in harmonie zijn in vergelijking tot conflict relaties (Riketta, 2005). We veronderstelden daarom dat informatie over vooroordeel en procedurele rechtvaardigheid leiden tot de waarneming van intergroupsgelijkheid, in die zin dat waargenomen gelijkheid het grootst is bij een neutrale outgroup autoriteit die een rechtvaardige procedure toepast. We veronderstelden tot slot ook dat waargenomen intergroupsgelijkheid de aanvaarding van beslissing van de outgroup autoriteit verhoogt.

(7)

Samenvatting 18

bij een bevooroordeelde autoriteit. Mediatie analyses toonden aan dat dit effect geleid werd door verschillen in waargenomen intergroupsgelijkheid

Op basis van deze bevindingen concluderen we dat er twee wegen zijn voor outgroup autoriteiten om aanvaarding van beslissingen te bevorderen. Omdat wordt verwacht dat outgroup autoriteiten bevooroordeeld zijn is de eenvoudigste weg om mensen gunstige uitkomsten te geven. Deze benadering verhoogt waargenomen rechtvaardigheid van de uitkomst en bevordert de aanvaarding van beslissingen. Maar het geven van gunstige uitkomsten is vaak moeilijk. Een veelbelovend alternatief zou kunnen zijn om te zorgen voor duidelijke en vertrouwenwekkende informatie dat men niet bevooroordeeld is ten opzichte van de eigen groep. Voorzover de autoriteit wordt gezien als neutraal zou rechtvaardige behandeling intergroupsgelijkheid kunnen versterken en reacties kunnen uitlokken die gelijk zijn aan die van beslissingen van ingroup autoriteiten. Dat wil zeggen dat rechtvaardige behandeling aanvaarding van beslissingen zou kunnen bevorderen.

De rol van relationele versus instrumentele overwegingen (Hoofdstuk 5)

De kern van het relationele model en van de gedachtegang in dit proefschrift is het argument dat mensen voortdurend bezig zijn met hun relaties met belangrijke groepen en sleutel figuren van deze groepen. Volgens het relationele model is een gevolg van deze relationele betrokkenheid dat mensen procedurele rechtvaardigheid waarderen. Rechtvaardige behandeling wordt gezien als een aanwijzing (1) dat de autoriteit kan worden vertrouwd, (2) dat men een gewaardeerd lid is van de groep, en (3) dat men een relatief hoge status in de groep heeft (Tyler & Lind, 1992). In de situatie, echter, waarin mensen voornamelijk geïnteresseerd zijn in instrumentele overwegingen, zoals het verkrijgen van positieve uitkomsten, wordt verwacht dat mensen minder sterk reageren op rechtvaardige behandeling maar voornamelijk reageren op gunstige of ongunstige behandeling.

In Hoofdstuk 5 wilden we sluitend bewijs leveren over de causale rol van de twee motieven in reacties op beslissingen en voerden een serie experimenten uit waarin instrumentele en relationele overwegingen zowel als behandeling door een autoriteit werden gemanipuleerd. In Experiment 7 manipuleerden we de saillantie van relationele en instrumentele overwegingen door middel van een gewijzigde onzekerheidsmanipulatie (zie Van den Bos, 2001). Participanten werd gevraagd na te denken over en op te schrijven hoe het voelt om onzeker te zijn over of zij wel of niet iets wat ze erg graag wilden hebben zouden krijgen (instrumentele onzekerheid) of over of zij wel of niet gewaardeerd zouden worden in een voor hen belangrijke groep (relationele onzekerheid). Dit werd gevolgd door een opvultaak en een manipulatie van gunstige behandeling door een autoriteit. Zoals verwacht werden evaluaties van de autoriteit positief beïnvloed door gunstige behandeling na instrumentele overwegingen, maar niet na relationele overwegingen.

(8)

activering dan na instrumentele activering. Deze keer werden instrumentele versus relationele overwegingen geactiveerd middels een scrambled-sentence test (bijv., Srull & Wyer, 1979). Hierna lazen participanten een kort verhaal waarin behandeling door de autoriteit was gemanipuleerd. Om reacties op rechtvaardige behandeling en gunstige behandeling te bestuderen werden rechtvaardige, gunstige en ongunstige behandeling in het ontwerp opgenomen. Bevindingen uit de vorige studie werden gerepliceerd en wel dat evaluaties van de autoriteit positiever waren na gunstige behandeling wanneer instrumentele (versus relationele) overwegingen waren geactiveerd. Echter, autoriteit evaluaties waren meer positief na rechtvaardige behandeling wanneer relationele (versus instrumentele) overwegingen waren geactiveerd.

(9)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Brede welvaart heeft een duidelijke rol binnen het Groeifonds, omdat – naast een positief effect op het bbp – het saldo van maatschappelijke effect positief moet zijn om in

Door familieopstellingen kan heel goed zichtbaar gemaakt worden, of en hoe we zijn vastgelopen in dit sy- steem en we oude patronen maar niet kunnen loslaten.” Deze nieuwe

 Annex 1B van Council Regulation (EEC) No 3821/85 of 20 December 1985, betreffende 

Bent u het eens met het advies om MD5 te vervangen door SHA-2 op de lijst met gangbare standaarden. [pagina 5 van

To test the second hypothesis, following up on the significant prime by treatment interaction, we investigated differences in reactions to the fair treatment

Regarding responses to ingroup authorities’ decisions, these studies provide strong support for the relational model’s notion (1) that reactions are primarily

Self-stereotyping in the face of threats to group status and distinctiveness: The role of group identification, Personality and Social Psychology Bulletin, 23,

Whether a decision-making authority belongs to an ingroup or to an outgroup strongly affects to what extent procedural fairness versus outcome favorability guides reactions to the