• No results found

Van de Heuvel-Rijnders DTe, cluster Netbedrijven, lid hoorcommissie Mevr

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Van de Heuvel-Rijnders DTe, cluster Netbedrijven, lid hoorcommissie Mevr"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

VERSLAG VAN DE HOORZITTING, 6 april 2006, 14.30 – 15.40 uur Zaaknr:

Inzake: Ontwerp-methodebesluit ter bepaling van de X-factor en de rekenvolumina voor TenneT voor de derde reguleringsperiode.

Aanwezig namens de Raad van Bestuur Nederlandse Mededingingsautoriteit (´de Raad’):

Mevr. Huussen DTe, cluster Netbedrijven, voorzitter

Dhr. Van de Heuvel-Rijnders DTe, cluster Netbedrijven, lid hoorcommissie Mevr. Van der Lee DTe, cluster Netbedrijven, lid hoorcommissie Dhr. Sari DTe, cluster Netbedrijven, lid hoorcommissie Dhr. Van der Veen DTe, cluster Netbedrijven, lid hoorcommissie

Sprekers:

Dhr. Grünfeld namens VEMW

Dhr. Het Lam namens VEMW

Dhr. Heida namens VEMW

Mevr. Gremmen namens TenneT TSO B.V. (‘TenneT’)

Dhr. Hooykaas namens N.V. Continuon Netbeheer (‘Continuon’)

Dhr. Janssen namens PAWEX

Dhr. Van der Meer namens EnergieNed B.V.

Verslag:

Mevr. Van Splunter i.o.v. d-g, NMa, Verslagdienst

De voorzitter opent de hoorzitting die op basis van hoofdstuk 3.4 Algemene wet bestuursrecht (‘Awb’) is georganiseerd. Het oorspronkelijke ter inzage gelegde ontwerp-methodebesluit van 10 maart 2006 is vanwege een fout daarin ingetrokken. Op 27 maart 2006 is het juiste ontwerp- methodebesluit ter inzage gelegd. De fout heeft betrekking op de randnummers 46 en 54 in Bijlage A. In verband hiermee zijn ook de randnummers 55 en 56 toegevoegd.

Op het besluit is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing, hetgeen betekent dat tegen de te nemen besluiten geen bezwaar mogelijk is, wel beroep. Het doel van de hoorzitting is de zienswijze van betrokken partijen te horen.

Zij stelt de leden van de hoorcommissie voor. De meeste leden van de hoorcommissie hebben aan het ontwerpbesluit gewerkt.

Zij schetst de gang van zaken ter zitting.

Van de zitting wordt een verslag gemaakt, dat betrokkenen zal worden toegezonden. Commentaar op het verslag leidt niet tot wijziging ervan, doch wordt toegevoegd aan het dossier.

Zij verzoekt VEMW haar zienswijze te geven.

Dhr. Grünfeld houdt een betoog dat geheel overeenkomt met de tekst van zijn pleitnota. Een kopie van deze pleitnota is aan dit verslag gehecht als Bijlage 1.

De voorzitter dankt de heer Grünfeld voor zijn toelichting.

Zij nodigt TenneT B.V. uit haar zienswijze toe te lichten.

Mevr. Gremmen licht enkele fundamentele bezwaren tegen het ontwerp-besluit toe. Het eerste bezwaar betreft het standpunt dat met ingang van de derde periode alle door TenneT beheerde transportnetten onder het reguleringsregime van de landelijke netbeheerder moeten vallen. TenneT verwijst hiervoor verder naar haar in de hoorzitting inzake het ontwerp-methodebesluit voor de regionale netbeheerders elektriciteit gehouden betoog.

(2)

Het tweede bezwaar betreft de wijze waarop de Raad de efficiëntieparameter vaststelt. Deze bepaalt direct de hoogte van de X-factor. Voorafgaand aan het vaststellen van het ontwerp-methodebesluit is in het overleg tussen de DTe met TenneT weinig tot geen aandacht geschonken aan de

toepassing van de resultaten van de benchmark met andere landelijke netbeheerders in Europa.

Tegen de gewekte verwachtingen in zijn de resultaten van de benchmark mechanisch overgenomen in het ontwerp-methodebesluit, ofschoon TenneT meerdere malen heeft aangegeven fundamentele kritiek te hebben op opzet en methode van de benchmark. Na publicatie van het ontwerp-

methodebesluit is, op aangeven van TenneT, onderkend dat er een fout is gemaakt bij de

interpretatie van de resultaten van de benchmark. Vervolgens heeft de Raad gemeend dit te moeten corrigeren door de uitgangspunten te wijzigen. TenneT wordt in het gerectificeerde ontwerpbesluit niet langer vergeleken met het Europese gemiddelde, maar met de best presterende netbeheerder in de benchmark. In het oorspronkelijke ontwerpbesluit was TenneT ongeveer 30 procent efficiënter dan het gemiddelde, waarna de norm is aangepast. Uit de resultaten van de benchmark zou nu blijken dat TenneT 20 tot 40 procent minder efficiënt is dan de best presterende netbeheerder.

TenneT kan deze redenering niet anders kwalificeren dan doelredeneren. Daartegen maakt zij bezwaar.

Tegen de opzet en methode van de benchmark zijn de volgende inhoudelijke bezwaren aan te voeren. In de door de Raad gebruikte benchmark voor het bepalen van de efficiëntie wordt TenneT vergeleken met vijf andere Transport System Operators (‘TSO’s’) uit vier landen. De peer group is daarmee zeer beperkt in omvang en vertegenwoordigt slechts Noorwegen, Denemarken, Oostenrijk en Portugal. Alleen Oostenrijk is wat elektriciteitsinfrastructuur betreft vergelijkbaar met Nederland en heeft een zeer fijnmazig net in het Europese netwerk. De peer group in de benchmark heeft daardoor ook geen representatief karakter en kan weinig zeggen over de mate van efficiëntie van TenneT in vergelijking met een internationale groep.

Het tweede bezwaar geldt de voor de benchmark gebruikte data over kosten. Deze zijn door de TSO’s zelf aangeleverd en op geen enkele wijze gevalideerd door het onderzoeksbureau of voorzien van een accountantsverklaring. Deze werkwijze is onzorgvuldig en kan eenvoudig leiden tot fouten.

Ook komt deze werkwijze niet overeen met de werkwijze die DTe zelf voorstaat, bijvoorbeeld voor het aanleveren van data in het kader van objectieve regionale verschillen of productiviteitsdata ter vaststelling van de X-factor voor de regionale netbeheerders. Aangezien de Raad de resultaten van de benchmark bij de vaststelling van de X-factor voor TenneT mechanisch overneemt en daarmee feitelijk de toegestane inkomsten van TenneT voor de komende vier jaar bepaalt, is het niet te rechtvaardigen dat de Raad over dit punt van kritiek heenstapt door te stellen dat validatie door accountants niet haalbaar zou zijn in een internationale context. Gebruik van niet gevalideerde data in combinatie met de mechanische toepassing van de resultaten is voor TenneT niet acceptabel.

Het derde punt van kritiek betreft de factor kwaliteit. Al bij de totstandkoming van de methode voor de tweede periode heeft TenneT beargumenteerd dat in het model geen rekening wordt gehouden met de factor kwaliteit. In de benchmark wordt puur gekeken naar de kosten per eenheid netwerk.

De benchmark geeft geen inzicht in het functioneren van het net en daarmee ook niet in het doelmatig beheer door de netbeheerder. Om de kwalitatief hoge veiligheid van het

hoogspanningsnet in Nederland te waarborgen – er zijn niet of nauwelijks storingen die terug te voeren zijn op het disfunctioneren van het hoogspanningsnet – heeft TenneT in het heden en in het verleden meerkosten gemaakt bij het doen van investeringen, zoals een zwaar en robuust

mastontwerp, hogere masten dan de normvereisten en langere isolatorkettingen. Dit leidt tot meerkosten bij investeringen, die echter te rechtvaardigen zijn omdat zij bijdragen aan het hoge kwaliteitsniveau van het Nederlandse net. In de benchmark wordt geen rekening gehouden met deze meerkosten. Dat is een omissie. TenneT vindt dat voor de factor kwaliteit moet worden gecorrigeerd.

Het vierde bezwaar betreft het uitgangspunt van de vergelijking. De Raad gebruikt de

benchmarkmarkresultaten waarbij TenneT wordt vergeleken met de best presterende netbeheerder als uitgangspunt. Als echter het Europees gemiddelde als uitgangspunt wordt genomen, is TenneT efficiënter dan het gemiddelde. Bij de regionale netbeheerders worden alle netbedrijven in de meetgroep meegenomen om de productiviteitsverandering vast te stellen. De gewogen gemiddelde productiuviteitsverandering bepaalt daar de X-factor. Het is inconsistent om bij de landelijke netbeheerder niet voor het gemiddelde maar voor de best presterende netbeheerder te kiezen.

(3)

TenneT zal de overige kritiekpunten op de benchmark in de schriftelijke zienswijze toelichten. De conclusie over de benchmark kunnen niet anders zijn dan dat de resultaten geen uitsluitsel kunnen geven over de mate van efficiëntie van TenneT. Het uitgevoerde onderzoek voldoet niet of

nauwelijks aan de eisen die aan een goede benchmark moeten worden gesteld: hantering van eenduidige definities voor kostenallocatie, gebruikmaken van gevalideerde data, normalisatie van de kostendata van de verschillende bedrijven, waaronder correcties voor bedrijfs- en landspecifieke omstandigheden. Kortom, een eenduidig, betrouwbaar, controleerbaar, robuust en transparant proces. Deze benchmark voldoet daar niet aan. Het vaststellen van efficiëntieparameters, en daarmee de X-factor, van TenneT kan daarom niet plaatsvinden op basis van dit onderzoek.

Een volgend onderwerp is de Frontier Shift. De Raad stelt in het ontwerpbesluit dat TenneT naast de efficiëntiewinst van 20 tot 30 procent die zij zou kunnen behalen omdat zij nog niet het

efficiënte kostenniveau heeft bereikt, ook een generieke efficiëntiewinst kan behalen in de komende reguleringsperiode. Op basis van het rapport van Europe Economic Research Ltd (‘Europe

Economics’) stelt de Raad dat het haalbaar moet zijn dat TenneT jaarlijks een Frontier Shift behaalt van 1,9 procent. Deze wordt van toepassing verklaard op alle kostenposten, inclusief de

kapitaalkosten die betrekking hebben op investeringen gedaan vóór 1 januari 2001. TenneT is het volstrekt oneens met deze benaderingswijze. De DTe heeft de investeringen die zijn gedaan vóór 1 januari 2001, efficiënt verklaard. Hoe kan men gedane investeringen enkele jaren later efficiënter maken? Volgens TenneT is het onmogelijk om over deze investeringen een efficiëntiewinst van 1,9 procent jaar op jaar te behalen, omdat de kapitaalskosten min of meer vastliggen. Winst of verlies behalen op gedane investeringen is mogelijk door het wijzigen van financiering. Hiervoor gelden echter specifieke normen en specifiek toezicht. Systematisch is het onjuist te veronderstellen dat de Frontier Shift van toepassing is op deze financieringskosten. De Frontier Shift kan ook geen

betrekking hebben op de kapitaalkosten van efficiënt verklaarde investeringen.

Een andere wijziging in de regulering in vergelijking met de huidige periode is de behandeling van aanmerkelijke investeringen. Aanmerkelijke investeringen worden nu aan het begin van een nieuwe periode opgenomen in de gestandaardiseerde activawaarden. Een dergelijke handelwijze leidt ertoe, dat ook op aanmerkelijke investeringen de X-factor van toepassing is. Dit strookt niet met het huidige beoordelings- en goedkeuringsproces voor aanmerkelijke investeringen, te weten dat het budget voor een dergelijke investering wordt vastgesteld op het efficiënte niveau. Het kan niet zo zijn dat TenneT tweemaal, bij de budgetbeoordeling en bij de ophoging van de GAW aan het begin van een periode, wordt geconfronteerd met een efficiëntietoets. Daarnaast is het moeilijk voor te stellen dat zo een aanmerkelijke investering is gedaan in de voorgaande reguleringsperiode, in de daaropvolgende periode reeds efficiëntiewinst op deze investering zou zijn te behalen in de grootte van de Frontier Shift van 1,9 procent plus een efficiëntieparameter van 0,7 à 0,8.

Als laatste punt noemt TenneT de Weighted Average Cost of Capital (‘WACC’). De door de Raad voor de landelijke netbeheerder bepaalde WACC van 6,8 procent in nominale termen voor de derde periode ligt onder het voor TenneT acceptabele niveau. TenneT vindt dat de Raad bij het bepalen van de WACC te veel is uitgegaan van kortetermijngegevens, zoals de referentieperiode voor de vaststelling van de risicovrije rente. Gegeven de historisch lage rentestand is het niet te begrijpen dat de Raad een korte referentieperiode gebruikt voor het vastleggen van het niveau van de risicovrije rente. Dit veroorzaakt te grote schommelingen van de WACC over achtereenvolgende reguleringsperioden, hetgeen niet bijdraagt aan de gewenste stabiliteit voor een gezond

investeringsklimaat. Bij de vaststelling van de WACC voor de tweede periode voor TenneT is uitgegaan van een bandbreedte van 4 tot 7 procent voor de marktrisicopremie. In dit

methodebesluit wordt de bandbreedte versmald naar 4 tot 6 procent. TenneT ziet geen aanleiding voor deze neerwaartse bijstelling en kan in het ontwerpbesluit hiervoor ook geen argumentatie terugvinden. Deze is ook niet aan te dragen, omdat de marktrisicopremie wordt afgeleid van historische gegevens over zeer lange perioden. Het is daarom niet aanvaardbaar dat de Raad het niveau van de marktrisicopremie binnen een periode van enkele jaren wijzigt.

De bepaling van de asset beta voor TenneT is gedaan op basis van een kleine peer group. Ook zijn de gekozen bedrijven slechts in beperkte mate vergelijkbaar met TenneT. Bij een bandbreedte van 0,28 tot 0,41 kiest de Raad de onderkant van de bandbreedte als asset beta voor TenneT. De keuze voor een asset beta van 0,28 in plaats van het gemiddelde van de range wordt niet voldoende onderbouwd.

(4)

Een laatste maar zeker niet onbelangrijk punt bij de WACC is, dat geen aandacht is besteed aan kwalitatieve punten die meegewogen moeten worden bij de bepaling van de hoogte van de WACC.

Ten onrechte wordt TenneT niet gecompenseerd voor het regulatoire risico dat zij ondervindt.

Dergelijke risico’s bestaan bijvoorbeeld uit aanpassingen in wet- en regelgeving die het risicoprofiel van TenneT verhogen, zoals de nieuwe bepaling dat TenneT compensatiebetalingen doet aan afnemers op lagere netten bij storingen die hun oorsprong vinden in het TenneT-net. Ook een aanzienlijk bijstelling van de WACC bij aanvang van een nieuwe regulerinsgperiode hoort kennelijk tot de mogelijkheden, alsmede het vastzetten van de efficiëntieparameter op basis van een

benchmark die niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Voor dergelijke risico’s zou TenneT moeten worden gecompenseerd door deze te incorpereren in de WACC.

Een volledige en uitvoerige reactie op het ontwerpbesluit zal schriftelijk worden overgelegd binnen de gestelde termijn. TenneT vertrouwt erop dat de Raad op basis hiervan zal inzien dat de

voorgestelde methodiek niet correct is en niet leidt tot een rechtvaardige regulering voor TenneT.

Mevr. Van der Lee gaat in op het punt dat de benchmark volgens TenneT niet goed is. Wat is het alternatief?

Mevr. Gremmen antwoordt dat de regulering zodanig dient te zijn dat TenneT wordt geprikkeld om efficiënt het net te beheren. TenneT heeft ook geen principiële bezwaren tegen het gebruik van een benchmark, waarbij TenneT wordt vergeleken met internationale TSO’s. Zij kan alleen niet leven met de gekozen opzet en methode.

Mevr. Van der Lee wijst erop dat er toch een methodebesluit moet worden genomen. TenneT heeft geen bezwaar tegen benchmarking, waardoor op een of andere wijze een efficiencyparameter kan worden bepaald. Hoe kan de Raad die dan bepalen?

Mevr. Gremmen vindt dit niet een probleem van TenneT, maar van DTe.

Mevr. Van der Lee begrijpt dat TenneT geen alternatieven heeft.

De voorzitter dankt mevrouw Gremmen voor haar toelichting. Zij stelt de overige partijen in de gelegenheid te reageren.

Dhr. Het Lam gaat in op de alternatieven voor de door de Raad gehanteerde methode. VEMW is van mening dat het vinden van een alternatief wel degelijk een probleem van TenneT is. TenneT geeft aan dat een benchmark mogelijk is en dat er een efficiëntieprikkel moet zijn. TenneT uit kritiek op de voor de benchmark gekozen landen, maar kan geen landen noemen waar de situatie dan wel vergelijkbaar is. Dan is de stelling dat de benchmark een acceptabele methode is niet juist, of zijn er wel degelijk landen geschikt voor de vergelijking, maar kan TenneT die niet noemen, waarbij de vraag rijst waarop zij haar kritiek baseert. Ergens is er iets mis. Kan TenneT dit toelichten?

Mevr. Gremmen antwoordt dat TenneT zou moeten worden vergeleken in een internationale TSO- benchmark – dit is ook uit de wetsgeschiedenis te halen. TenneT heeft alleen gesteld dat de gebruikte peer group, bestaande uit vijf TSO’s uit vier landen, niet kan kwalificeren als een internationale TSO-benchmark. Met landen als Duitsland, België en Frankrijk kan wel worden vergeleken. Tot nu toe wil men in deze landen echter niet meewerken aan een internationale TSO- benchmark. TenneT kan wel het probleem aangeven, maar niet de oplossing om tot een

internationale TSO-benchmark te komen.

Dhr. Het Lam concludeert dat de benchmark een lege huls is, omdat TenneT geen voor de vergelijking geschikte landen kan noemen. Wat is dan het alternatief voor de benchmark?

Budgettering of andere systemen? In het recht mag men wel aangeven wat er niet klopt, maar in de praktijk van de rechtsbescherming geldt dan wel dat moet worden aangegeven in welke richting een oplossing kan worden gezocht.

Mevr. Gremmen legt de bal toch weer terug bij DTe. Het is niet aan TenneT om te bepalen hoe zij wordt gereguleerd. Dat is aan de toezichthouder.

Dhr. Het Lam constateert dat TenneT geen alternatief heeft.

Dhr. Heida gaat in op enkele punten die zowel voor de landelijke als voor de regionale

netbeheerders gelden. TenneT ziet geen aanleiding de marktrisicopremie te veranderen. In de afgelopen tien jaar is de marktrisicopremie heel hoog geweest en specialisten verwachten nu een

(5)

daling; ook in het verleden is deze substantieel laag geweest. Waarom wil TenneT alleen de periode van een hoge marktrisicopremie meenemen?

Mevr. Gremmen antwoordt dat de bandbreedte van 4 tot 7 procent die bij de tweede

reguleringsperiode voor de marktrisicopremie is vastgesteld, niet gebaseerd is op de tien laatste jaren, maar op een heel lange periode. Het kan niet zo zijn dat de bandbreedte nu ineens zou moeten worden verlaagd naar 4 tot 6 procent.

Dhr. Heida wijst erop dat over een lange periode bezien de marktrisicopremie juist lager ligt dan 4 tot 6 procent. Ook voor de toekomst – het gaat immers over de komende drie jaar – wordt

verwacht dat de marktrisicopremie omlaag gaat. Wil TenneT daaraan voorbijgaan?

Mevr. Gremmen kent niet alle studies om te komen tot een marktrisicopremie. TenneT heeft alleen haar onbegrip uitgesproken voor het feit dat het niveau van de drie jaar geleden vastgestelde marktrisicopremie zo fundamenteel wordt gewijzigd.

Dhr. Heida betreurt het dat TenneT die studies niet allemaal kent. Het is nuttig om bij het

vaststellen van de marktrisicopremie de desbetreffende studies ook te bekijken. Bij de inbreng van VEMW in het consultatiedocument is een aantal studies genoemd, zoals die van

PricewaterhouseCoopers voor de Noorse regulators, wetenschappelijke studies van Fama and French, studies van Ofgem (Office of Gas and Electricity Markets) en Ofwat (Office of Water Services) – dat zijn Engelse regulators, en ook voor de Financial Services Authority, eveneens door PricewaterhouseCoopers. Al deze studies leiden juist tot een lagere marktrisicopremie. Misschien is het goed dat die wel worden meegenomen bij het vaststellen van de WACC.

Een andere vraag betreft de dure leningen, omdat de lage rente niet zou mogen worden meegenomen – dat geldt eveneens voor de regionale netbeheerders. Hoe snel ververst TenneT leningen?

Mevr. Gremmen kan dit niet aangeven.

Dhr. Heida heeft op grond van jaarverslagen – ook van de regionale netbeheerders – geconstateerd dat die verversing redelijk vlot gaat. Ook al liggen de netten in de grond, de financiering hoeft niet vast te liggen. Netbeheerders kunnen dus wel degelijk gebruik maken van een lagere rentestand in deze periode. Veel leningen blijken jonger dan drie jaar te zijn, of ouder dan drie jaar maar wel in de komende periode af te lossen en opnieuw aan te gaan. Een substantieel deel van de

leningenportefeuille van netwerken wordt de komende drie jaar ververst. Is dat beeld correct?

Mevr. Gremmen moet dit antwoord schuldig blijven, omdat haar de bijzonderheden van de leningenportefeuille niet bekend zijn. Op dit punt zal TenneT in de schriftelijke zienswijze ingaan.

Dhr. Heida verbaast zich hierover, omdat TenneT op grond hiervan wel een mening uit. Dat geldt ook voor de regionale netbeheerders.

TenneT heeft enkele kwalitatieve punten ingebracht. Zo heeft zij gewezen op het regulatoire risico.

Is TenneT van mening dat dit voor het buitenland niet geldt?

Mevr. Gremmen wijst op de studie van PricewaterhouseCoopers waarin is bezien hoe toezichthouders in het buitenland bijvoorbeeld omgaan met het bepalen van de WACC. Veel toezichthouders blijken het voorzichtigheidsbeginsel hoog in het vaandel te hebben staan. Als er onzekerheid is over een bepaalde parameter in de WACC, wordt daarvan een voorzichtige inschatting gemaakt.

Dhr. Heida vraagt of TenneT van mening is dat de Raad het voorzichtigheidsbeginsel niet hanteert.

Mevr. Gremmen beaamt dat dit de stelling van TenneT is.

Dhr. Heida merkt op dat de asset beta wordt bepaald op grond van studies naar beursgenoteerde bedrijven in het buitenland, bijvoorbeeld in Amerika of Engeland. Deze bedrijven zijn ook onderdeel van een reguleringsregime. Het regulatoire risico zit dus als het ware meegebakken in de gemeten asset beta. Daarvoor hoeft dan niet meer te worden gecorrigeerd.

Vervolgens gaat hij over naar vragen die specifiek TenneT betreffen. Klopt het dat TenneT het afgelopen jaar een heel hoge winst heeft behaald?

Mevr. Gremmen vraagt naar de definitie van “ heel hoog.”

Dhr. Heida verduidelijkt dat TenneT kampioen winstmaken is onder de netbeheerders. Heeft TenneT inderdaad een heel hoge winst gemaakt in het afgelopen jaar?

Mevr. Gremmen kan deze vraag niet bevestigen.

Dhr. Heida zegt dat uit het jaarverslag van TenneT blijkt dat zij het afgelopen jaar een heel gezonde en buitengewoon hoge winst heeft behaald. De WACC bedroeg daarbij 5,4 procent. Klopt dat?

(6)

Mevr. Gremmen bevestigt dat de WACC voor de tweede reguleringsperiode voor TenneT 5,4 procent bedraagt.

Dhr. Heida meent dat, gezien de behaalde winst en de bijbehorende WACC, de WACC voor TenneT omlaag kan gaan zonder het rendement voor vermogensverschaffers in gevaar te brengen. Is TenneT het hiermee eens?

Mevr. Gremmen kan niet instemmen met deze conclusie.

Dhr. Heida is van mening dat de Raad een goed uitgangspunt heeft gekozen door te stellen dat het risisco van TenneT iets lager ligt dan dat van de regionale netbeheerders, omdat TenneT

omzetregulering heeft en de regionale netbeheerders maatstafconcurrentie. Vindt TenneT zelf ook dat het risico voor haar wat lager is?

Mevr. Gremmen bevestigt dat omzetregulering minder risico met zich meebrengt dan maatstafregulering.

Dhr. Heida vindt het dan ook consistent dat de Raad de onderkant van de bandbreedte gebruikt om de asset beta voor TenneT vast te stellen.

Mevr. Gremmen wil daaraan niet die conclusie verbinden. Bij Tennet is de asset beta vastgesteld op basis van een peer group waaruit blijkt dat de bandbreedte 0,28 tot 0,41 is. Niet gezegd is dat de bedrijven in deze peer group allemaal omzetgereguleerd zijn.

Dhr. Heida herhaalt zijn vraag of het risico voor TenneT lager is dan dat voor de regionale netbeheerders.

Mevr. Gremmen bevestigt dat het risico voor Tennet lager is, omdat zij onderhevig is aan omzetregulering.

Dhr. Heida wijst erop, dat TenneT in de NorNed-businesscase een rapport heeft ingebracht waaruit blijkt dat de asset beta voor een 100 procent gereguleerd bedrijf als TenneT een aantal jaren

geleden lager zou zijn dat wat zij nu voorstelt. Klopt dat?

Mevr. Gremmen kent dit rapport niet en kan daarom deze vraag niet beantwoorden.

Dhr. Heida licht toe dat in dit door TenneT ingebrachte rapport een goede methode is geschetst om de asset beta voor een netwerkbedrijf vast te stellen. Bezien is wat de asset beta was bij verschillende aandelen van het netwerk in het bedrijf en wat de asset beta was bij een bedrijf dat voor 100 procent uit netwerken bestaat. Als deze methode wordt toegepast op de voor de vergelijking gebruikte bedrijven, dan resulteert een asset beta van 0,14. Dat zou een goede

schatting zijn voor de asset beta van TenneT en tevens voor de onderkant van de asset beta van de regionale bedrijven. Wellicht is het goed de indertijd door TenneT ingebrachte methode consistent te hanteren.

Dhr. Hooykaas verbaast zich erover dat in deze hoorzitting inzake het ontwerp-methodebesluit voor de landelijke netbeheerder steeds opmerkingen worden gemaakt over de regionale

netbeheerders. Gelegenheid om opmerkingen over het ontwerp-methodebesluit voor de regionale netbeheerders te maken is geboden op de daarvoor georganiseerde hoorzitting. N.V. Continuon Netbeheer (‘Continuon’) voelt zich daarom niet geroepen in deze zitting te reageren op

opmerkingen over regionale netbeheerders, omdat deze geen relevantie hebben in deze hoorzitting. Het niet-reageren moet echter niet verkeerd worden opgevat.

De voorzitter heeft begrip voor dit punt. Zij merkt op, dat in de hoorzitting inzake het ontwerp- methodebesluit voor de regionale netbeheerders elektriciteit TenneT zich ook heeft aangesloten bij het betoog van EnergieNed over de WACC.

Dhr. Janssen vraagt of TenneT bezwaar heeft tegen het aanpassen van de verhouding vreemd/ eigen vermogen aan de werkelijkheid. Dat zou een aanzienlijk verschil maken en beter de realiteit

weergeven. Een tweede vraag betreft de stelling dat behaalde resultaten uit het verleden geen garantie geven voor de toekomst. Behaalde resultaten op de financiering in de afgelopen jaren werken echter wel door in de nieuwe reguleringsperiode en hebben in de oude reguleringsperiode geen effect gehad. In hoeverre is TenneT bereid om dat voordeel in efficiency door te geven aan de consument, die uiteindelijk moet betalen?

Mevr. Gremmen heeft geen behoefte om te reageren op deze vragen.

(7)

Dhr. Het Lam vraagt waarom TenneT de 110 en 150 kV-netten wil behandelen als onderdeel van het landelijk transportnet. Juridisch en praktisch is dat complete onzin. Waarom zou Essent, die ook 110 en 150-kV-netten heeft, anders worden behandeld dan TZH, alleen omdat de laatste onderdeel uitmaakt van TenneT? Waarop baseert TenneT zich hierbij? Het methodebesluit voor TenneT ziet immers op de taken ex art. 16 lid 2 E-wet ’98, niet op art. 16, lid 1. Verder mag men natuurlijk niet anticiperen op de splitsingswet, waarvan het de vraag is of die er überhaupt komt.

Mevr. Gremmen zegt dat TenneT in de schriftelijke zienswijze zal ingaan op de juridische argumenten om het beheer van het 150-kV-transportnet met ingang van de derde

reguleringsperiode onder te brengen bij de regulering van TenneT. Dan gaat het om de netten die TenneT in eigendom heeft.

Dhr. Het Lam vraagt waarom TenneT er zoveel waarde aan hecht dat het regionale transportnet, het 150-kV-deel, onder hetzelfde regime valt als het landelijke net. Deze kunnen toch als twee aparte systemen worden gezien?

Mevr. Gremmen wijst erop, dat het 150-kV-net van TenneT een echte transportfunctie heeft en daardoor afwijkt van de netten van andere regionale netbeheerders. In de maatstafregulering wordt TenneT wel vergeleken met de regionale netbeheerders. De mate van efficiëntiewinst die een transportnet sec zou kunnen bereiken, is veel minder dan die een regionaal netbeheerder kan bereiken, die zowel een transport- als distributienet heeft en die ook volumegroei uit gedane

investering zou kunnen krijgen. Als een transportnet een investering doet, leidt dat niet per definitie tot volumegroei en efficiëntiewinst.

Dhr. Het Lam merkt op dat TenneT er dan vanuit gaat, dat zij de enige is die zo’n transportnet heeft.

Mevr. Gremmen antwoordt dat andere netbeheerders een combinatie van transport- en distributienetten hebben, terwijl TenneT alleen in Zuid-Holland een 150-kV-net heeft dat een transportfunctie dient.

Dhr. Het Lam brengt naar voren dat dit bij de aankoop bekend was. VEMW krijgt de indruk dat het 150-kV-net van TenneT wel degelijk vergelijkbaar is met delen in de netten van Delta en Essent, waarin dezelfde problematiek speelt.

Mevr. Van der Lee zegt dat in het ontwerp-methodebesluit vanwege de omzetregulering

voorgesteld is om geen besluit inzake rekenvolumina voor TenneT te nemen. Gaan partijen ermee akkoord dat de Raad geen rekenvolumebesluit voor TenneT vaststelt?

Dhr. Grünfeld kan dat niet ter zitting beoordelen. VEMW zal schriftelijk op deze vraag reageren.

Dhr. Van der Meer kan op deze vraag ter zitting evenmin een antwoord geven

De voorzitter rondt de hoorzitting af. Op 27 maart 2006 is het ontwerp-methodebsluit ter inzage gelegd. Tot en met 8 mei 2006 kunnen schriftelijke zienswijzen op dit besluit worden ingediend.

Eind juni verwacht de Raad een definitief methodebesluit te kunnen nemen. Rond die tijd wordt ook het ontwerpbesluit over de X-factor ter inzage gelegd. Eind augustus volgt dan het definitieve besluit over de X-factor.

Zij dankt de aanwezigen voor hun komst en inbreng.

---

Bijlage 1: pleitnota VEMW, dhr. Grünfeld

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De aannames in deze twee varianten zijn dat óf het huidige niveau van vreemd vermogen constant zal blijven in de toekomst (Modigliani Miller), óf dat het niveau aangepast zal worden

Bovendien bleek het gemiddelde vruchtgewicht bij de met Duraset bespoten planten hoger te liggen dan bij de onbespoten planten, zodat naar alle waarschijn­ lijkheid de standplaats

‘Een grote fout’ lacht hij, ‘Het was heel handig om de groep bij elkaar te houden, als je ratelde kwam iedereen immers naar je toe maar ’s ochtends zat je echt niet op dat

Op grond hiervan stelt ACM jaarlijks de toegestane inkomsten van de netbeheerder van het net op zee vast, voor de uitvoering van de taken genoemd in artikel 16, eerste lid, a tot

Een spreadsheet werd opgemaakt waarin de pluviometergegevens die relevant zijn voor het stroomgebied gebundeld werden met de daarbijhorende sets van

Van belang is evenwel dat een ontbinding wegens een wei- gering van de werknemer om zich in te spannen voor zijn re-integratie dient te worden gegrond op de ontslaggrond

Het EHRM vindt met 15 tegen 2 stemmen, en in afwij- king van de Kamer, geen schending van het recht op leven in zijn materiële aspect, maar doet dat unaniem wel voor wat betreft