• No results found

Financiële Effectenanalyse 2011 – 2013 Regionale netbeheerders Elektriciteit en Gas Onderzoeksrapport Energiekamer NMa Nederlandse Mededingingsautoriteit

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Financiële Effectenanalyse 2011 – 2013 Regionale netbeheerders Elektriciteit en Gas Onderzoeksrapport Energiekamer NMa Nederlandse Mededingingsautoriteit"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Financiële Effectenanalyse 2011 – 2013

Regionale netbeheerders Elektriciteit en Gas

Onderzoeksrapport

Energiekamer NMa

(2)

Inhoudsopgave

Managementsamenvatting en conclusie 3 1 Analyseaanpak en doel 4 1.1 Inleiding 4 1.2 Doelstelling 4 1.3 Analyseaanpak 4 1.4 Afbakening 2 Werkwijze 6 2.1 Model 6 2.2 Beoordelingscriteria 7

2.3 Financiële effectenanalyse reguleringsmethode 7

2.4 Gevoeligheidsanalyse 8 3 Resultaten 10 3.1 Reguleringsmethode elektriciteit 10 3.2 Reguleringsmethode gas 11 3.3 Gevoeligheidsanalyse 12 Bijlagen

1 Beschrijving van het model 15

2 Toelichting ratio’s Besluit Financieel Beheer Netbeheerder 19

3 Beschrijving van inputdata 20

(3)

Managementsamenvatting en conclusie

Reguleringsmethode is robuust maar biedt geen absolute garanties

De reguleringsmethoden NE5R en NG4R1

zijn robuust te noemen, omdat de financiële positie van de efficiënte regionale netbeheerder2

voldoende bestand is tegen afwijkingen van de veronderstellingen die in de reguleringsmethode worden gedaan. De uitgevoerde financiële effectenanalyse (hierna: FEA) geeft, voor zowel gas als elektriciteit, een positief oordeel over de financiële positie van een fictieve efficiënte

netbeheerder aan het einde van de reguleringsperiode (2013). De financiële ratio’s uit het Besluit Financieel Beheer Netbeheerder (hierna: BFBN)3

die als beoordelingscriteria gebruikt worden, liggen in dat jaar boven de normwaarden. De methode geeft echter geen absolute garantie dat ook in uitzonderlijke situaties de normwaarden gehaald worden. Veronderstellingen in de reguleringsmethode staan voor een periode van drie jaar vast, waardoor afwijkingen van die veronderstellingen niet direct worden vergoed in de toegestane inkomsten (het zogenaamde vertragingseffect) en ratio’s anders kunnen uitvallen dan verondersteld.

Financiële buffer is voldoende

De efficiënte netbeheerder heeft een voldoende buffer om afwijkingen van veronderstellingen in de

reguleringsmethode op te vangen, omdat de financiële ratio’s in 2013 boven de normwaarden liggen. Het is zeer onwaarschijnlijk dat door afwijkingen ten opzichte van veronderstellingen over de ontwikkelingen in het volume en het renteniveau, de normwaarden worden doorbroken. Forse afwijkingen in de groei van de operationele kosten en investeringen kunnen wel leiden tot financiële ratio’s die onder de normwaarden liggen, waarmee de financiële positie van de efficiënte netbeheerder onvoldoende wordt. De kans dat dit zich daadwerkelijk voordoet is klein. Deze situatie doet zich pas voor als deze afwijkingen dicht in de buurt liggen van de tot nu toe maximaal waargenomen afwijkingen.

Risico’s zijn acceptabel

Het risico bestaat dat de buffer niet groot genoeg is, dit hoeft echter geen reden te zijn hier de

reguleringsmethode op aan te passen. Ten eerste kiest de Energiekamer NMa voor het vaststellen van een methode voor drie jaar om een afweging te maken tussen een stabiel reguleringskader en een beperking van het vertragingseffect. Afnemers en netbeheerders zijn beide gebaat bij een reguleringskader dat niet van jaar op jaar wijzigt. Ten tweede is het doel van de regulering niet alleen de netbeheerders de mogelijkheid te geven hun efficiënte kosten terug te verdienen, maar juist ook het voorkomen dat netbeheerders méér dan een redelijk rendement behalen. Om beide doelen te bereiken, moet in de methode een middenweg worden gekozen. Deze keuze betekent dat de kans blijft bestaan dat in uitzonderlijke omstandigheden de

normwaarden van de ratio’s worden doorbroken. Tot slot ligt een deel van de verantwoordelijkheid voor het opvangen van afwijkingen in de groei van de investeringen bij de aandeelhouders. Van aandeelhouders mag worden verwacht dat, naast een prudent dividendbeleid van de netbeheerder, zij ten behoeve van grote uitbreidingsinvesteringen eigen vermogen beschikbaar stellen.

1 Methodebesluiten 2011-2013 ten behoeve van de regionale netbeheerders gas en elektriciteit, Energiekamer NMa, augustus 2010. 2 Met de efficiënte (regionale) netbeheerder wordt bedoeld de fictieve netbeheerder die wordt gevormd door het gemiddelde van de sector. Zie ook paragraaf 1.4 voor een verdere toelichting.

(4)

Hoofdstuk 1: Analyseaanpak en doel

1.1 Inleiding

De Energiekamer NMa heeft in 2010 naar aanleiding van het opstellen van de reguleringsmethode voor de periode 2011-2013, een financiële effectenanalyse uitgevoerd. Het doel, de opzet, en de resultaten van de analyse zijn in deze rapportage opgenomen. De conclusies zijn in de managementsamenvatting weergegeven. Deze rapportage maakt geen onderdeel uit van de methodebesluiten NE5R en NG4R4

, maar de verkregen inzichten over de mogelijke effecten van de reguleringsmethode 2011-2013 zijn wel gebruikt bij de besluitvorming hierover.

1.2 Doelstelling

Het doel van de analyse is te onderzoeken of de reguleringsmethoden voor de periode 2011-2013 robuust zijn. Met robuust wordt bedoeld dat de reguleringsmethoden de efficiënte netbeheerder in staat stelt met redelijke zekerheid te voldoen aan de ratio’s uit het BFBN (voor wat betreft zijn gereguleerde activiteiten). De wijze waarop deze toets is ingericht wordt toegelicht in Hoofdstuk 2. De reden voor deze toets is zekerheid te creëren over de mate waarin de efficiënte netbeheerder gedurende de periode 2011-2013 in staat is zijn noodzakelijke investeringen te financieren en zodoende te voldoen aan zijn wettelijke taken.

1.3 Analyseaanpak

De Energiekamer NMa heeft een model ontwikkeld waarmee de financiële bedrijfsvoering van de

netbeheerder wordt gesimuleerd. Uit dit model volgen de waarden die de ratio’s uit het BFBN aannemen en die samen de financiële positie van de efficiënte netbeheerder jaarlijks weergeven. Op basis van de waarden van de ratio’s volgt een uitspraak over de financiële positie van de efficiënte netbeheerder.

De ratio’s zoals deze in de analyse zijn berekend zijn afkomstig uit het BFBN. De analyse maakt geen deel uit van de toezichtstaak van de Energiekamer NMa in het kader van ‘toezicht financieel beheer netbeheerders’. Iedere netbeheerder (als zodanig door de Minster van Economische Zaken aangewezen) dient te allen tijde te voldoen aan het BFBN, deze compliance is niet getoetst in deze analyse.

1.4 Afbakening

De financiële effectenanalyse behelst uitsluitend de gereguleerde activiteiten van de netbeheerder; het

gasnetbeheer en het elektriciteitsnetbeheer zijn afzonderlijk onderzocht. Voor deze aanpak is gekozen opdat de analyse aansluit bij de entiteiten waarop het desbetreffende methodebesluit van toepassing is5

.

(5)

De analyse richt zich uitsluitend op de efficiënte netbeheerder. Deze efficiënte netbeheerder is een fictieve regionale netbeheerder die gevormd wordt door het sectorgemiddelde te nemen op alle relevante inputfactoren6

. Hiervoor is gekozen om zoveel mogelijk uit te sluiten dat de (in)efficiëntie van een individuele netbeheerder de analyse beïnvloedt. Dit is onwenselijk omdat hierdoor niet duidelijk wordt welke effecten het gevolg zijn van de werking van de methode en welke effecten voortkomen uit individuele beslissingen van netbeheerders. In de reguleringsmethode wordt het sectorgemiddelde gezien als ‘efficiënt’.

De analyse is specifiek gericht op de reguleringsperiode 2011-2013. Mogelijke effecten na 2013 zijn buiten beschouwing gelaten, omdat in beginsel niet vooruit kan worden gelopen op keuzes met betrekking tot reguleringsperioden na 2013. Het jaar 2010 is wel betrokken in de analyse; dit is nodig omdat ten tijde van het onderzoek alleen data uit 2009 beschikbaar zijn. Om de analyse op een consistente manier uit te voeren zijn eerst voor 2010 de resultaten van het model berekend, voordat de jaren 2011-2013 zijn geanalyseerd.

(6)

Hoofdstuk 2: Werkwijze

2.1 Model

Het gehanteerde model simuleert de financiële bedrijfsvoering van de efficiënte netbeheerder voor de periode 2010-2013. Het model bestaat uit een systeem van rekenregels die beschrijven hoe het operationele resultaat tot stand komt en welk effect dit heeft op de ontwikkeling van de financiële positie van de netbeheerder. Een uitgebreide beschrijving van de gehanteerde rekenregels en parameters is opgenomen in Bijlage 1. Naast deze rekenregels heeft het model de volgende input:

1. Financiële uitgangspositie van de gereguleerde activiteiten van de netbeheerder (balans en winst- en verliesrekening) ultimo 2009

2. De vastgestelde x-factoren

3. Aannames over het investeringsbeleid, de wijze van financieren en het dividendbeleid

4. Aannames over de ontwikkeling van de belangrijkste parameters in het model (volume, operationele kosten (OPEX), investeringen en renteniveau)

De financiële uitgangspositie ultimo 2009 is gebaseerd op regulatorische cijfers over 2009. Voor de

vermogensverhouding ultimo 2009 gaat de NMa uit van een gearing die past bij een efficiënte netbeheerder zoals beschreven in de methodebesluiten voor 2011-20137

: 45% Eigen Vermogen en 55% Vreemd Vermogen. De modelmatige inkomsten van de netbeheerder in 2009 zijn gebaseerd op de begininkomsten 2010 om de verwachte situatie voor de jaren 2011-2013 te benaderen8

. De inkomsten in latere jaren volgen direct uit de vastgestelde x-factoren en veronderstelde volumemutaties. De kosten van de netbeheerder volgen uit

aannames over de ontwikkeling van de operationele kosten, de ontwikkeling van het investeringsniveau en de hoogte van de rentevoet.

Aangenomen is dat alle, door het model geprognosticeerde, investeringen noodzakelijk zijn en derhalve ook volledig door de netbeheerder worden gerealiseerd. Er wordt in het model dus geen rekening gehouden met bedrijfseconomische afwegingen bij het maken van een investeringsbeslissing. Verder is aangenomen dat de netbeheerder voor de financiering van zijn investeringen de ‘financial pecking order’ theorie volgt. Dit houdt in dat de netbeheerder altijd eerst de eigen vrije kasstroom zal gebruiken, welke in dit model gelijk is gesteld aan de free funds from operation (hierna: FFO). Daarna wordt zoveel mogelijk vreemd vermogen

aangetrokken. Wanneer de netbeheerder, om welke reden dan ook, geen toegang meer heeft tot vreemd vermogen, wordt vervolgens een beroep gedaan op de aandeelhouder (zie ook Bijlage 1).

Hoewel deze laatste stap nodig kan zijn bij de financiering van de activiteiten van de netbeheerder, zijn in het model geen criteria geformuleerd voor de beperking van de toegang tot vreemd vermogen. Hiervoor is gekozen om te voorkomen dat deze criteria de ratio’s via het model beïnvloeden.

(7)

De output van het model bestaat uit de jaarlijkse financiële positie van de netbeheerder die wordt weergegeven door middel van de financiële ratio’s uit het BFBN.

2.2 Beoordelingscriteria

Het doel van de financiële effectenanalyse is om een oordeel te geven over de robuustheid van de reguleringsmethode op basis van de financiële positie van de efficiënte netbeheerder. Dit oordeel wordt primair gebaseerd op de waarden die de ratio’s in het BFBN in verschillende omstandigheden aannemen. Deze ratio’s zijn als beoordelingscriteria gekozen, omdat ook de wetgever deze ratio’s als

beoordelingscriteria voor de financiële positie van netbeheerders hanteert. Het BFBN kent een viertal ratio’s die een afgeleide zijn van de methodiek die door Credit Rating Agencies gehanteerd worden9

. De BFBN ratio’s zijn vastgesteld voor een ‘bredere’ netbeheerder, namelijk een netbeheerder die voor een deel ook niet-gereguleerde activiteiten mag uitvoeren en daarnaast in de meeste gevallen bestaat uit een gezamenlijke gas- en elektriciteitsnetbeheerder. In deze analyse worden de ratio’s echter gebruikt om een oordeel te geven over alleen de gereguleerde activiteiten, die weer zijn gesplitst in gereguleerde activiteiten gas en gereguleerde activiteiten elektriciteit. De Energiekamer NMa is van mening dat de ratio’s uit het BFBN een bruikbaar beoordelingscriterium vormen. Een toelichting bij de ratio’s uit het BFBN is te vinden in Bijlage 2. In de beoordeling van de financiële positie van de efficiënte netbeheerder wordt het grootste gewicht toegekend aan hoe de efficiënte netbeheerder er aan het einde van de reguleringsperiode (ultimo 2013) voor staat, weergegeven door de waarden van de ratio’s in het jaar 2013. Het jaar 2013 is gekozen omdat de (veronderstellingen in) de reguleringsmethode voor drie jaar vast staan, waardoor afwijkingen ten opzichte van die veronderstellingen door het cumulatieve effect de grootste gevolgen hebben op de ratio’s in 2013. Daarnaast biedt de reguleringsmethode een grote mate van zekerheid over de ontwikkeling van toekomstige (tarief)inkomsten gedurende de reguleringsperiode. De mate waarin zekerheid bestaat over deze toekomstige kasstromen geeft een verschaffer van vermogen vertrouwen in de mate waarin een netbeheerder in staat is aan zijn financiële verplichtingen te voldoen.

De mate waarin aan de normwaarden van de ratio’s uit het BFBN wordt voldaan geeft inzicht in de financiële ruimte die de reguleringsmethodiek biedt aan de efficiënte netbeheerder. Wanneer in 2013 de vier ratio’s uit het BFBN boven de normwaarden liggen, leidt dat in dit onderzoek tot een positief oordeel over de financiële situatie van de efficiënte netbeheerder in de periode 2011-2013.10

2.3 Financiële effectenanalyse reguleringsmethode

Voor de analyse van de reguleringsmethode zijn de realisaties van de parameterwaarden in het model gelijkgesteld aan hetgeen hierover in de methodebesluiten wordt verondersteld. Vervolgens zijn de financiële gevolgen hiervan uitgedrukt in effecten op de financiële ratio’s. Het ligt in de lijn der verwachting dat de financiële ratio’s in 2013 in deze analyse boven de normwaarden liggen, omdat de methode uitgaat van het behalen van een redelijk rendement in 2013. Deze analyse toetst derhalve de mate waarin tot en met het jaar

9 Mazars, De Ratio’s in het Besluit Financieel Beheer Netbeheerder (oktober 2008)

(8)

2013 wordt voldaan aan de normwaarden voor de ratio’s uit het BFBN wanneer de belangrijkste kostendrijvers zich precies zo ontwikkelen als de methodebesluiten veronderstellen.

De netbeheerder heeft te maken met een viertal belangrijke kostendrijvers die zijn vertaald naar

parameterwaarden in het model. Om de effecten van de reguleringsmethodiek op de financiële ratio’s te kunnen bepalen zijn de ontwikkelingen van deze parameters in het model gebaseerd op de

veronderstellingen daarover in de methodebesluiten gas en elektriciteit:

1. De ontwikkeling van het volume in het model is gelijk aan nul, wat overeenkomt met de bepaling van constante rekenvolumes voor een gehele reguleringsperiode;

2. de ontwikkeling van operationele kosten is in het model gelijk gesteld aan de productiviteitsverandering zoals die in het methodebesluit is berekend;

3. de ontwikkeling van het investeringsniveau volgt impliciet uit de toepassing van de productiviteitsverandering op de kapitaalkosten (afschrijvingen plus vermogenskosten)11

; en 4. het renteniveau wordt gelijk gesteld aan de rentevoet voor vreemd vermogen zoals berekend in de

WACC voor de periode 2011-201312

. De ontwikkeling van het renteniveau over deze periode is gelijk gesteld aan nul, aangezien in de berekening van de WACC één vaste rentevoet wordt gekozen voor de gehele reguleringsperiode.

De inputparameters die gebruikt zijn in het model zijn terug te vinden in Bijlage 3. De resultaten van deze analyse zijn in paragraaf 3.1 en 3.2 opgenomen.

2.4 Gevoeligheidsanalyse

In de gevoeligheidsanalyse wordt onderzocht wat de effecten zijn van afwijkingen in de ontwikkeling van de parameterwaarden (ten opzichte van de veronderstellingen die daarover gedaan zijn in de

reguleringsmethode) op de financiële positie van de efficiënte netbeheerder. Deze effecten worden uitgedrukt in de verandering van de ratio’s uit het BFBN.

Allereerst wordt voor iedere parameterwaarde gekwantificeerd wat het effect van een afwijking van één procentpunt is op de ratio’s. Door één van de vier parameterwaarden met één procentpunt13

op te hogen

11 Deze impliciete verwachting ligt besloten in de aanname dat ook de CAPEX zich ontwikkelt volgens de productiviteitsverandering (PV). In de reguleringsmethode wordt de productiviteitsverandering uitsluitend op de TOTEX toegepast. Om het mogelijk te maken de effecten van ontwikkelingen in de OPEX en ontwikkelingen van de investeringen afzonderlijk te bestuderen is ten behoeve van deze analyse een onderscheid gemaakt tussen productiviteitsveranderingen in de OPEX en CAPEX.

12 Hoewel het model gedefinieerd is in reële termen (alle bedragen zijn uitgedrukt in prijspeil 2009), kan niet zonder meer gebruik worden gemaakt van de vreemd vermogensvoet uit de berekening van de reële WACC. Aangezien deze handelswijze zou leiden tot een onderschatting van de daadwerkelijke rentelasten is een premie berekend bovenop deze reële rentevoet. Het effectief geldende rentepercentage voor de kosten van vreemd vermogen gedurende de periode 2011-2013 komt daarmee op 4,3%.

(9)

(ceteris paribus14

) wordt onderzocht in hoeverre de ratio’s gevoelig zijn voor een parameterverandering. Hieruit kan worden afgeleid wat bijvoorbeeld het effect is van een rentedaling of toename van de investeringen op de financiële positie van de efficiënte netbeheerder.

Vervolgens wordt een oordeel gegeven over de waarschijnlijkheid dat een afwijking in één van de

parameterwaarden (ceteris paribus) leidt tot het doorbreken van de normwaarde voor tenminste één van de ratio’s uit het BFBN. Zoals eerder beschreven wordt in dit onderzoek de financiële positie als positief beoordeeld wanneer de vier ratio’s in 2013 boven de in het BFBN gestelde normwaarden liggen. Daarom zal onderzocht worden tot welk niveau een bepaalde parameterwaarde kan stijgen (ceteris paribus) zonder de normwaarde van één van de ratio’s te doorbreken.15

Het is niet mogelijk een betrouwbare kwantitatieve uitspraak te doen over de waarschijnlijkheid dat een ratio doorbroken wordt, daarom wordt een kwalitatief oordeel gegeven over de uitkomsten. Een belangrijk onderdeel van deze kwalitatieve beoordeling is een vergelijking tussen de ‘maximaal toegestane stijging’ van een bepaalde parameter (dat wil zeggen de mate waarin de parameter kan afwijken zonder dat een ratio doorbroken wordt) en de ‘historisch gemeten maximale ontwikkeling’ van de betreffende parameter. Deze vergelijking geeft een benadering van de mate waarin het waarschijnlijk is dat de ‘maximaal toegestane stijging’ van een bepaalde parameter zich daadwerkelijk voordoet en dus leidt tot doorbreking van de normwaarden van de ratio’s.

Een belangrijke kanttekening bij deze analyse is dat de gevoeligheidsanalyse steeds één parameter afzonderlijk beschouwt en deze niet wordt uitgevoerd op het geheel van de vier parameters. De

gevoeligheidsanalyse geeft dus geen inzicht in welke combinaties van de vier parameters gezamenlijk, leiden tot het doorbreken van de normwaarden van de ratio’s en wat de gevolgen daarvan zijn voor de financiële positie van de efficiënte netbeheerder. De reden hiervoor is dat er geen realistische inschatting kan worden gegeven welke combinaties zich redelijkerwijs zullen voordoen.

14 Voor één parameterwaarde (volume, investeringen, OPEX of renteniveau) is een afwijkende waarde gekozen. De andere drie parameterwaarden blijven op het niveau dat zij hadden in de oorspronkelijke analyse zoals gedefinieerd in paragraaf 2.3.

(10)

Hoofdstuk 3: Resultaten

In dit hoofdstuk zijn afzonderlijk voor elektriciteit en gas de resultaten gepresenteerd die volgen uit de output van het geconstrueerde financiële model. De resultaten van de analyse van de reguleringsmethode voor elektriciteit en gas worden besproken in paragraaf 3.1 en 3.2. De resultaten bestaan uit de waarden van de ratio’s uit het BFBN voor de jaren 2009 tot en met 2013. Zoals eerder beschreven, vormen deze cijfers de basis voor de beoordeling van de financiële positie van de netbeheerder (zie ook Bijlage 2). Naast de ratio’s wordt ook het behaalde rendement vermeld, ter illustratie van de mate waarin het redelijk rendement gehaald wordt (WACC). In paragraaf 3.3 zal de gevoeligheidsanalyse worden besproken.

3.1 Reguleringsmethode elektriciteit

In Tabel 1 staan de resultaten van de financiële effectenanalyse voor elektriciteit weergegeven door de ratio’s voor de jaren 2009-2013.

Efficiënte netbeheerder elektriciteit 2009-201316

2009 2010 2011 2012 2013

Ratio's Norm

A: EBIT / rentelasten > 1,7 1,48 0,85 1,39 1,99 2,62

B: (FFO + rentelasten) / rentelasten > 2,5 3,43 2,83 3,27 3,71 4,22

C: FFO / vreemd vermogen17 > 0,11 0,105 0,077 0,097 0,117 0,140

D: Vreemd vermogen / Totaal vermogen < 0,7 0,55 0,56 0,56 0,55 0,54

Rendement: EBIT / Totaal vermogen 6,2% 3,5% 2,0% 3,3% 4,7% 6,2%

Tabel 1: Resultaten elektriciteit (volgens modelanalyse)

In 2010 liggen de ratio’s A en C onder de norm als gevolg van een (te) laag operationeel resultaat. De oorzaak van dit resultaat ligt met name in de uitgangspositie ultimo 2009 en de positieve x-factor voor 2010. De positieve x-factor is mede gebaseerd op de positieve productiviteitsverandering die is gemeten in de jaren 2002 tot en met 2006. Daarom is in het methodebesluit 2008-2010 voor die periode uitgegaan van een kostendaling. In werkelijkheid heeft er in de jaren 2006 tot en met 2009 een kostenstijging plaatsgevonden. In het model leidt de x-factor van 4,8% voor de efficiënte netbeheerder (laatste jaar periode NE4R) tot inkomsten die in 2010 lager uitvallen dan in 2009. Doordat daarnaast in het model de kosten in 2010

gestegen zijn ten opzichte van de kosten in 2009, wordt in 2010 uiteindelijk een te laag operationeel resultaat behaald om de normen te halen. Omdat de efficiënte netbeheerder daardoor een lagere FFO heeft, moet de

16 Zoals eerder beschreven zijn de resultaten voor het jaar 2009 teruggerekend vanuit de vastgestelde begininkomsten voor het jaar 2010. Deze zijn volledig gebaseerd op de reguleringsmethode 2011-2013 en de daarvoor gebruikte data. Zodoende kunnen de ratio’s voor het jaar 2009 en 2010 niet gebruikt worden om een uitspraak te doen over de werkelijke financiële situatie van de efficiënte netbeheerder in deze jaren. Ze dienen uitsluitend ter vergelijking met de jaren 2011-2013.

(11)

netbeheerder veel vreemd vermogen aantrekken om alle veronderstelde investeringen te kunnen financieren. De ratio’s 2010 vallen hierdoor lager uit dan in 2009.

Vanaf 2011 stijgen de inkomsten, wat het gevolg is van de negatieve x-factor van -6,9% die is vastgesteld voor de periode 2011-2013 voor elektriciteit op sectorniveau. Door de extra tariefinkomsten die de negatieve x-factoren genereren, verbeteren het operationele resultaat en de ratio’s. Dit is in lijn met de doelstelling van de reguleringsmethode in 2013 niet meer dan het redelijk rendement te vergoeden. Vanaf 2012 worden alle normwaarden voor de ratio’s gehaald.

3.2 Reguleringsmethode gas

Op dezelfde wijze als voor elektriciteit is in Tabel 2 een overzicht gepresenteerd van de analyseresultaten voor de efficiënte netbeheerder gas. Ratio C laat in 2010 voor de efficiënte netbeheerder gas een waarde onder de norm. Dit kan duiden op een onvoldoende operationeel resultaat of een te hoge schuld. Aangezien de vermogensverhouding op een gemiddeld niveau is vastgesteld, lijkt ook bij gas de oorzaak te liggen bij een relatief (te) laag operationeel resultaat. Dit wordt bevestigd door de uitgangspositie van de netbeheerder ultimo 2009. De financiële situatie verslechtert in 2010 door de hoge x-factor voor dit jaar (6,0%), die evenals bij elektriciteit is gebaseerd op een positieve productiviteitsverandering in het verleden. Vanaf 2011 stijgen de ratio’s echter weer, omdat vanaf 2011 de nieuwe negatieve x-factor (-2,5%) voor gas op sectorniveau geldt. Bovendien wordt in de reguleringmethode een kostendaling voorzien, wat in deze analyse (conform de modelaannames) ook tot een daling van het investeringsniveau zal leiden via de toepassing van de positieve productiviteitsverandering. Dit is in lijn met de doelstelling van de reguleringsmethode in 2013 niet meer dan het redelijk rendement te vergoeden. De vier ratio’s liggen vanaf 2011 binnen de BFBN-normen.

Efficiënte netbeheerder gas 2009-201318

2009 2010 2011 2012 2013

Ratio's Norm

A: EBIT / rentelasten > 1,7 2,30 1,96 2,19 2,49 2,86

B: (FFO + rentelasten) / rentelasten > 2,5 3,87 3,30 3,55 3,86 4,26

C: FFO / vreemd vermogen > 0,11 0,124 0,102 0,115 0,131 0,151

D: Vreemd vermogen / Totaal vermogen < 0,7 0,55 0,54 0,52 0,50 0,47

Rendement: EBIT / Totaal vermogen 6,2% 5,5% 4,7% 5,1% 5,6% 6,2%

Tabel 2: Resultaten gas (volgens modelanalyse)

De negatieve x-factoren in de volgende reguleringsperiode (NE5R en NG4R) worden mede veroorzaakt doordat in de huidige reguleringsperiode de verwachtte productiviteitsverandering positief was, terwijl deze in werkelijkheid negatief bleek te zijn. Dit effect ontstaat doordat de productiviteitsverandering in de

(12)

reguleringsmethode alleen gebaseerd is op historische data. Zoals uit Tabel 1 en 2 blijkt, kan dit leiden tot ratiowaarden die onder de norm liggen.

3.3 Gevoeligheidsanalyse

In deze paragraaf wordt eerst in de gevoeligheidsanalyse weergegeven wat de gevolgen zijn van afwijkingen in de ontwikkeling van parameterwaarden op de financiële positie van de efficiënte netbeheerder. Deze effecten worden in Tabel 3 en 4 uitgedrukt in de verandering van de gemeten ratio’s. Daarna zal een uitspraak worden gedaan over de mate waarin een afwijking in een afzonderlijke parameter kan leiden tot een negatief oordeel over de financiële positie van de efficiënte netbeheerder en hoe waarschijnlijk het is dat deze afwijking zich voordoet.

Mutaties ten opzichte van waarde bij realisatie methode (2013) Gevoeligheidsanalyse elektriciteit

Volume OPEX Investeringen Renteniveau

Waarde bij realisatie methode

(2013) +1% punt (joj) 19 +1% punt (joj) +1% punt (joj) +1% punt (2010)

Ratiowaarden in 2013

A: EBIT / rentelasten 2,62 + 0,54 (+20,4%) - 0,32 (-12,1%) - 0,02 (-0,8%) - 0,43 (-16,2%) B: (FFO + rentelasten) / rentelasten 4,22 + 0,43 (+10,2%) - 0,26 (-6,1%) - 0,02 (-0,5%) - 0,64 (-15,2%) C: FFO / vreemd vermogen 0,140 + 0,020 (+14,4%) - 0,012 (-8,5%) - 0,002 (-1,1%) - 0,008 (-5,4%) D: Vreemd verm. / Totaal verm. 0,54 - 0,014 (-2,6%) + 0,009 (+1,7%) + 0,003 (+0,6%) + 0,006 (+1,1%)

Tabel 3: Gevoeligheidsanalyse elektriciteit (absolute en procentuele mutaties)

Mutaties ten opzichte van waarde bij realisatie methode (2013) Gevoeligheidsanalyse gas

Volume OPEX Investeringen Renteniveau

Waarde bij realisatie methode

(2013) +1% punt (joj) +1% punt (joj) +1% punt (joj) +1% punt (2010)

Ratiowaarden in 2013

A: EBIT / rentelasten 2,86 + 0,37 (+12,9%) - 0,16 (-5,5%) - 0,01 (-0,5%) - 0,46 (-16,2%) B: (FFO + rentelasten) / rentelasten 4,26 + 0,29 (+6,9%) - 0,13 (-2,9%) - 0,01 (-0,3%) - 0,65 (-15,2%) C: FFO / vreemd vermogen 0,151 + 0,015 (+9,9%) - 0,006 (-4,2%) - 0,001 (-0,7%) - 0,008 (-5,4%) D: Vreemd verm. / Totaal verm. 0,47 - 0,008 (-1,7%) + 0,004 (+0,9%) + 0,002 (+0,4%) + 0,005 (+1,1%)

Tabel 4: Gevoeligheidsanalyse gas (absolute en procentuele mutaties)

Voor iedere parameter is aangegeven welke gevolgen een 1 procentpunt20

toename heeft op de verschillende ratio’s. De tabelresultaten moeten zo worden gelezen dat een stijging van de ratio’s A, B en C en een daling van ratio D, leiden tot een betere financiële positie van de efficiënte netbeheerder. Een toename van het

(13)

volume leidt, door een stijging van de inkomsten, tot een verbetering van de financiële positie. Een toename van de OPEX, investeringen en rentevoet leiden, door hogere kosten, tot een verslechtering van de financiële positie.

Aan de resultaten is te zien dat het teken van de verandering in alle gevallen een resultaat laat zien dat verwacht mag worden. Uit de resultaten valt tevens op te maken dat de ratio’s het meest gevoelig zijn voor verandering van één procentpunt in het volume en het renteniveau. De ratio’s A en B zijn met name gevoelig voor schommelingen in het renteniveau, wat het gevolg is van de directe relatie van deze ratio’s met de rentelasten. De ratio’s C en D zijn met name gevoelig voor volumeschommelingen. Dit wordt veroorzaakt doordat meer volume leidt tot meer inkomsten en dus een beter operationeel resultaat. Hiermee wordt ratio C direct beïnvloed. Daarnaast leidt een beter operationeel resultaat (ceteris paribus) tot een lagere behoefte aan vreemd vermogen, wat zorgt voor een daling van ratio D. De ratio’s (en daarmee de financiële positie van de netbeheerder) zijn dus het meest gevoelig voor een inschatting in de methode die afwijkt van de werkelijke ontwikkeling van het volume en het renteniveau. In het vervolg van de gevoeligheidsanalyse zal echter worden aangetoond dat de effectieve impact van juist deze parameters beperkt is, omdat het risico van een afwijking in de inschatting klein is.

Wat niet uit Tabel 3 en 4 valt op te maken is dat de onderzochte stijging van één procentpunt geen goede vergelijking tussen de verschillende parameters mogelijk maakt. De investeringsontwikkeling fluctueert jaar op jaar met vele procenten, terwijl één procent toename in het volume al veel te noemen is. Daarom is gekeken naar de maximale (voor volume minimale) waarde die de parameter vier jaar achtereen kan aannemen (ceteris paribus) zonder in 2013 één van de normwaarden van de ratio’s te overschrijden. Deze ‘maximaal toegestane ontwikkeling’ is per parameter voor elektriciteit en gas weergegeven in Tabel 5. Anders dan in Tabel 3 en 4 betreft het hier geen ontwikkeling ten opzichte van de veronderstellingen in de methode, maar een ontwikkeling ten opzichte van het niveau van voorgaand jaar. De waarde +3,85% voor de

ontwikkeling van de OPEX van elektriciteit geeft bijvoorbeeld aan dat de OPEX vier jaar achtereen met maximaal 3,85% kan stijgen, zonder dat daarbij één van de ratio’s uit het BFBN doorbroken wordt. Een stijging van 3,85% jaar op jaar betekent dat in 2013 de OPEX 16,3% boven het huidige niveau (uit 2009) ligt. De drie andere parameters blijven gedurende deze jaren gelijk aan het niveau dat zij hebben volgens de veronderstellingen in de methode.

(14)

Jaar-op-jaar groei in % (m.u.v. renteniveau) Volume21 OPEX Investeringen Renteniveau22 Maximaal toegestane ontwikkeling Elektriciteit - 1,64% + 3,85% + 25,5% + 2,8% punt Maximaal toegestane ontwikkeling Gas - 3,15% + 5,9% + 24,9% + 3,45% punt Maximaal gemeten ontwikkeling over één jaar - 0,26% + 6,14% + 46,9% + 1,1% punt Maximaal gemeten ontwikkeling over vier jaar +0,28% + 3,01% + 27,8% + 1,6% punt

Tabel 5: Vergelijking maximaal toegestane ontwikkeling met maximaal gemeten ontwikkeling

Om een beoordeling te kunnen geven over hoe ruim deze maximaal toegestane ontwikkeling is (hoe groot de ‘buffer’ is die de ratio’s uit het BFBN bieden) worden de waarden in Tabel 5 vergeleken met historische data over de ontwikkeling van deze parameters. Deze maximaal gemeten ontwikkeling wordt als referentiepunt gebruikt bij de kwalitatieve beoordeling. De werkwijze en resultaten van deze analyse zijn uitvoerig

beschreven in Bijlage 4. Onder meer op basis van deze analyse komt de Energiekamer NMa tot de volgende beoordeling:

• Het lijkt zeer onwaarschijnlijk dat een afwijkende ontwikkeling van het volume (voor zowel gas als elektriciteit) leidt tot een doorbreking van de ratio’s in 2013. Tabel 5 geeft aan dat er een aanzienlijke daling nodig is om ratio C tot op de normwaarde te laten dalen. Deze daling lijkt onrealistisch gezien het feit dat een dergelijke daling nooit eerder gemeten is.

• Het lijkt onwaarschijnlijk dat een afwijkende ontwikkeling van de OPEX (voor zowel gas als elektriciteit) leidt tot een doorbreking van de ratio’s in 2013, omdat deze zich niet eerder heeft voorgedaan. De kans is evenwel het grootst voor elektriciteit aangezien de maximaal toegestane ontwikkeling (zie Tabel 5) in de buurt ligt van de trend die zich heeft voorgedaan bij elektriciteit in de periode 2005-2009.

• Het lijkt mogelijk dat een afwijkende ontwikkeling van de investeringen (voor zowel gas als elektriciteit) leidt tot een doorbreking van de ratio’s in 2013. De maximaal toegestane ontwikkeling ligt voor zowel gas als elektriciteit onder de gemiddelde jaarlijkse stijging van het investeringsniveau in de meest recente jaren.

• Het lijkt zeer onwaarschijnlijk dat een afwijkende ontwikkeling van het renteniveau (voor zowel gas als elektriciteit) leidt tot een doorbreking van de ratio’s in 2013. Tabel 5 geeft aan dat er een

eenmalige renteschok nodig is van circa 3 (elektriciteit) of 4 (gas) procentpunt om Ratio A tot op de kritische waarde te krijgen. Een dergelijke schok kan beschouwd worden als een ‘zeer uitzonderlijke’ macro-economische gebeurtenis, die zich in de recente geschiedenis in ieder geval niet heeft voorgedaan.

21 De maximaal gemeten ontwikkeling bij het volume betreft de maximaal gemeten daling. De maximale daling gemeten over vier jaar is een positief getal.

22 Zoals eerder aangegeven wordt de maximaal toegestane ontwikkeling van het renteniveau weergegeven als een eenmalige schok in 2010. De maximaal gemeten ontwikkeling (over 1 en 4 jaar) volgt uit de maximaal gemeten ontwikkeling van de 10-jaars reële rentevoet op een Nederlandse bedrijfsobligatie met credit rating “A” over de periode 2002-2009. Op deze ontwikkeling wordt een ‘tweejarig gemiddelde’ toegepast, zoals gebruikelijk in de berekening van de WACC, om de volatiliteit te dempen (zie ook Bijlage 2 van het Methodebesluit NE5R, Energiekamer NMa, augustus 2010). Aangezien de maximaal gemeten ontwikkeling geen eenmalige schok, maar een ontwikkeling over één, respectievelijk vier jaar betreft, vormen de hier weergegeven getallen (1,1% punt en 1,6% punt) een

(15)

Bijlage 1: Beschrijving van het model

In deze bijlage wordt een beschrijving gegeven van het financiële model dat is gehanteerd in de financiële effectenanalyse. Allereerst wordt een beschrijving van het model op hoofdlijnen gegeven, vervolgens wordt meer gedetailleerd ingegaan op het systeem van rekenregels dat in het model is verwerkt.

Beschrijving van het model op hoofdlijnen

In Figuur 1 wordt een schematische beschrijving gegeven van het model. De input bestaat uit de volgende onderdelen:

• De uitgangspositie 2009, die gebaseerd wordt op een winst- en verliesrekening over 2009 en een balans ultimo 2009;

• De vastgestelde x-factoren voor de jaren 2010-2013;

• Cijfers die de ontwikkeling van de belangrijkste parameterwaarden in het model vastleggen voor de periode 2010-2013. Dit betreft de ontwikkeling (groei) van het volume, de OPEX, de investeringen en van het renteniveau (uitgedrukt in een schok in het geldende rentepercentage);

• Enkele aannames (met name over de wijze waarop investeringen gefinancierd worden) en enkele constanten.

Figuur 1: Schematische beschrijving van het financiële model

W&V 2009

finan- ciering

Ontwikkeling van parameterwaarden 2010-2013 (input)

Groei van Volume (%) Groei van OPEX (%) Groei van Investeringen (%) Groei (schok) in Renteniveau (%-punt) Uitgangspositie (input) Vastgestelde x-factoren Aannames over financiering Balans ultimo 2009 Diverse constanten W&V 2010 Balans ult. 2010 finan- ciering W&V 2011 Balans ult. 2011 finan- ciering W&V 2012 Balans ult. 2012 W&V 2013 finan- ciering Balans ult. 2013 Model Output

(16)

Systeem van rekenregels

Het model zelf bestaat uit een verzameling rekenregels die op elkaar ingrijpen. Grofweg doorloopt het model ieder jaar (2010 tot en met 2013) de volgende vier stappen:

1. Berekenen van de investeringen: de investeringen in jaar t worden berekend door het niveau in jaar t-1 te laten toenemen met het voor jaar t geldende groeipercentage.

2. Opstellen van de winst- en verliesrekening: wanneer de investeringen bekend zijn, kan het operationele resultaat worden berekend. Dit komt als volgt tot stand:

• Het volume voor jaar t wordt verkregen door het niveau in jaar t-1 te laten toenemen met het voor jaar t geldende groeipercentage;

• Het tarief voor jaar t wordt verkregen door het tarief in jaar t-1 te laten afnemen met de in jaar t geldende x-factor;

• De totale omzet in jaar t volgt uit het vermenigvuldigen van tarief en volume;

• De OPEX voor jaar t wordt verkregen door het niveau in jaar t-1 te laten toenemen met het voor jaar t geldende groeipercentage;

• De afschrijvingskosten volgen uit de som van het afschrijvingsbedrag over de GAW ultimo 2009 (zie Bijlage 3), plus de afschrijvingskosten over de nieuw verrichte investeringen vanaf 2010. Deze nieuwe investeringen worden verondersteld op 1 juli van jaar t te zijn gedaan en worden afgeschreven over een gemiddelde afschrijvingstermijn van ongeveer 40 jaar (zie Bijlage 3 voor exacte cijfers);

• De EBIT (Earnings Before Interest and Tax) komt tot stand door de OPEX en de afschrijvingskosten af te trekken van de totale omzet;

• De rentelasten worden berekend door het in jaar t geldende rentepercentage te

vermenigvuldigen met het bedrag aan vreemd vermogen dat ultimo jaar t-1 op de balans staat. Dit betreft een benadering omdat over nieuw aangetrokken leningen (verminderd met de aflossingen) eveneens rente moet worden betaald. Deze benadering is echter gedaan om een kringverwijzing in het model te voorkomen;

• De nettowinst komt tot stand door de belastingen (25,5%) af te trekken van het verschil tussen de EBIT en de rentelasten;

• De Free Funds from Operation bedragen de nettowinst vermeerderd met de afschrijvingen.

3. Financiering van benodigd vermogen: eerst wordt in het model het benodigde vermogen berekend. Het benodigd vermogen is gelijk aan het bedrag dat nodig is voor aflossingen, investeringen en dividend.

• Aflossingen: Ieder jaar dient een deel van het vreemd vermogen te worden afgelost. Omdat niet bekend is welke verplichtingen de netbeheerder precies heeft, wordt gewerkt met een

benadering. Aangenomen wordt dat ieder jaar 11% van het bedrag aan vreemd vermogen ultimo jaar t-1 aan aflossingen wordt betaald.23

• Investeringen: Een belangrijke aanname in het model is dat alle ‘geplande’ investeringen noodzakelijk zijn en daarom altijd worden uitgevoerd. Het vooraf berekende bedrag aan investeringen dient dus volledig gefinancierd te worden.

(17)

• Dividend: wanneer nettowinst wordt behaald, wordt 40% van dit bedrag gereserveerd als dividenduitkering. In de praktijk wordt dit bedrag pas uitgekeerd nadat alle activiteiten

gefinancierd zijn. Omdat in het gehanteerde model slechts één financieringsronde bestaat wordt deze reservering direct als een ‘te financieren’ verplichting gezien.

Volgens de Pecking Order Theory zou het benodigde vermogen als volgt moeten worden gefinancierd:

• Eerst wordt kasgeld gebruikt voor het financieren van activiteiten. Aangezien er in het gebruikte model geen kortlopende activa zijn opgenomen op de balans, bestaat deze post exact uit de ‘Free Funds from Operation’ (FFO);

• Daarna wordt vreemd vermogen aangetrokken, omdat vreemd vermogen goedkoper is dan eigen vermogen. De efficiënte netbeheerder zal om die reden proberen een zo groot mogelijk deel van het benodigde vermogen aan te trekken als vreemd vermogen;

• Als laatste optie wordt eigen vermogen aangetrokken. Een netbeheerder trekt alleen eigen vermogen aan als hij er niet in slaagt het benodigde vermogen als vreemd vermogen aan te trekken. Het laten inhouden van dividend maakt daar eveneens onderdeel van uit. In het gehanteerde model bestaat gaan harde ‘kredietlimiet’, wat betekent dat de netbeheerder onbeperkt toegang heeft tot vreemd vermogen en de gearing onbeperkt kan oplopen. In het model wordt het benodigde vermogen als volgt gefinancierd:

• Wanneer het benodigde vermogen groter is dan de FFO wordt de volledige FFO gebruikt en het restant gefinancierd met vreemd vermogen. Het eigen vermogen blijft constant;

• Wanneer het benodigde vermogen kleiner is dan de FFO wordt geen nieuwe lening

aangetrokken. Het totale vreemd vermogen daalt dus omdat er wel altijd wordt afgelost. Wat overblijft van de FFO na aftrek van het benodigd vermogen wordt toegevoegd aan het eigen vermogen.

Zoals eerder besproken bevat het model geen restricties die er voor zorgen dat de netbeheerder ‘automatisch’ een beroep doet op de aandeelhouder bij het bereiken van zijn kredietlimiet. Een voor de handliggende kredietlimiet zou bijvoorbeeld ratio D zijn, zoals gedefinieerd in het BFBN (zie ook Bijlage 2). Deze ratio bepaalt dat het totale vermogen uit maximaal 70% vreemd vermogen mag bestaan, zodat de netbeheerder geen onbeperkte toegang heeft tot vreemd vermogen.

4. Berekenen van de balans: de vereenvoudigde balans kent slechts drie posten, te weten aan de passiva zijde het eigen vermogen en het vreemd vermogen, en aan de activa zijde de

gestandaardiseerde activawaarde. De jaarlijkse mutaties volgen uit de in stap 3 genomen financieringsbeslissingen:

• De Gestandaardiseerde Activa Waarde neemt ieder jaar toe met de waarde van nieuwe

investeringen en neemt af met het totale bedrag aan afschrijvingen. Er wordt aangenomen dat er geen desinvesteringen of andere uitzonderlijke gebeurtenissen plaatsvinden.

• Het vreemd vermogen neemt eerst af met de aflossingen (standaard 11%) en neemt vervolgens weer toe met het bedrag aan nieuw aangetrokken leningen. Dit laatste bedrag kan ook nul zijn wanneer er sprake is van een zeer hoog operationeel resultaat (FFO).

(18)

Output

(19)

Bijlage 2: Toelichting ratio’s Besluit Financieel Beheer Netbeheerder

Het BFBN kent een viertal financiële ratio’s die zijn afgeleid van de methodiek die Credit Rating Agencies hanteren. De ratio’s worden door de Energiekamer NMa gebruikt om de financiële positie van netbeheerders te monitoren. De financiële ratio’s uit het BFBN zijn toegelicht in Tabel 6.

Ratio  Grenswaarde 

A. EBIT/bruto rentelasten

Het bedrijfsresultaat moet minimaal 1,7 keer zo hoog zijn als de rentelasten Het bedrijfsresultaat voor rente en belastingen gedeeld door de bruto rentelasten.

Ten minste 1,7

B. (FFO24

+ bruto rentelasten)/bruto rentelasten

De operationele kasstroom moet minimaal 2,5 keer zo hoog zijn als de rentelasten

De som van de netto winst uit gewone bedrijfsuitoefening, afschrijvingen, amortisatie, latente belastingen, overige kostenposten waarvoor geen kasgeld noodzakelijk is en bruto rentelasten gedeeld door de bruto rentelasten.

Ten minste 2,5

C. FFO/Totale schuld

De operationele kasstroom moet hoog genoeg zijn om in maximaal 9 jaar de schulden af te lossen De som van de netto winst uit gewone bedrijfsuitoefening, afschrijvingen, amortisatie, latente belastingen en overige kostenposten waarvoor geen kasgeld noodzakelijk is gedeeld door de totale schuld.

Ten minste 0,11 (11 %)

D. Totale schuld/ (Totale schuld + Eigen Vermogen)

Maximaal 60% (gesplitste netbeheerder)/70% (niet gesplitst) van het vermogen mag bestaan uit schulden (gearing)

De totale schuld gedeeld door de som van de totale schuld en het eigen vermogen inclusief minderheidsbelangen en preferente aandelen.

Maximaal 0,6/0,7 (60%25

/70 %)

Tabel 6: Ratio’s uit het BFBN

(20)

Bijlage 3: Beschrijving van inputdata

Deze bijlage bevat de beschrijving van de inputdata die gebruikt is in het model. De data worden per categorie weergegeven, voor gas en elektriciteit in één tabel. De gehanteerde categorieën volgens uit het schema in Figuur 1 in Bijlage 1. In alle gevallen betreft het data voor de efficiënte netbeheerder, hetgeen in de meeste gevallen betekent dat het getal volgt uit de optelling van de betreffende bedragen van de individuele netbeheerders.

Winst- en verliesrekening 2009 en balans ultimo 2009

In Tabel 7 zijn de onderdelen van de winst- en verliesrekening 2009 en de balans ultimo 2009 weergegeven. De bron van deze data is de productiviteitsdata over het jaar 2009, de berekening van de WACC en de berekening van de kapitaalkosten zoals gebruikt voor de methodebesluiten NG4R en NE5R.

Alle bedragen in € 1.000 en prijspeil 2009 Elektriciteit Gas Winst- en verliesrekening 2009

Totale omzet 2.430.049 1.034.514

Volume (in eenheden) 2.430.049 1.034.514

Tarief 1 1

OPEX 1.644.393 465.181

Balans ultimo 2009

Eigen Vermogen 4.337.427 2.789.726

Vreemd Vermogen 5.301.299 3.409.666

Gestandaardiseerde Activa Waarde (GAW) 9.638.726 6.199.392

Overige items

Totale investeringen 492.519 213.977

Rentepercentage (in %) 4,318 4,318

Tabel 7: Winst- en verliesrekening 2009 en balans ultimo 2009 Opmerkingen bij deze data:

• De omzet 2009 is tot stand gekomen door de begininkomsten 2010 terug te rekenen naar 2009 met behulp van de x-factor zoals deze geldt voor de periode 2008-2010. In de omzet van gas is om deze reden de aansluitdienst meegenomen (deze zijn immers onderdeel van de begininkomsten 2010). Op de omzet van de aansluitdienst gas is de x-factor echter niet toegepast, aangezien deze nog niet werd gereguleerd in 2009.

• Het volume is kunstmatig afgeleid uit de omzet, omdat het volume zoals weergegeven in de Codata-sets niet ‘optelbaar’ is (vanwege de diverse categorieën). Dit is echter geen vereiste, omdat ook het tarief een kunstmatig waarde heeft gekregen (€ 1.000). Beide waarden kennen een procentuele ontwikkeling, en zijn dus schaalbaar. Wanneer het volume met het tarief vermenigvuldigd wordt, betreft het weer “echte euro’s”.

• De OPEX en GAW zijn inclusief kosten en activawaarde voor Objectiveerbare Regionale Verschillen (de verschillen tussen individuele netbeheerders verdwijnen bij het accumuleren van de data). • De balans is sterk versimpeld weergegeven waarbij kortlopende schulden en tegoeden, kasgeld en

(21)

• Het rentepercentage is tot stand gekomen door een premie van 41,8 basispunten te rekenen bovenop de reële rentevoet van 3,9%. Deze premie volgt uit een ‘onderschatting’ van de rentelasten doordat het model is uitgedrukt in reële termen.

Afschrijvingsschema 2010-2013 van GAW ultimo 2009

In Tabel 8 zijn de afschrijvingsbedragen over de GAW ultimo 2009 opgenomen zoals deze volgen uit de berekening van de kapitaalkosten. Dit betreft dus niet de afschrijving van investeringen die gedaan worden na 2009, deze worden in de het model zelf berekend op basis van een gemiddelde afschrijvingstermijn. De bron van deze data is de berekening van de kapitaalkosten zoals gebruikt voor de methodebesluiten NG4R en NE5R.

Alle bedragen in €1.000 en prijspeil 2009 Elektriciteit Gas Afschrijvingen over GAW ultimo 2009 in 2010 446.384 230.706 Afschrijvingen over GAW ultimo 2009 in 2011 442.369 229.515 Afschrijvingen over GAW ultimo 2009 in 2012 433.192 227.147 Afschrijvingen over GAW ultimo 2009 in 2013 427.634 225.544 Tabel 8: Afschrijvingsschema 2010-2013 van GAW ultimo 2009

X-factoren zoals vastgesteld in de methodebesluiten

In Tabel 9 zijn de x-factoren weergegeven zoals deze zijn vastgesteld in de methodebesluiten NE4R en NG3R voor de periode 2008-2010 en de x-factoren zoals de Energiekamer NMa deze zal vaststellen voor de periode 2011-2013. Het betreft hier de x-factoren zoals die gelden voor de sector als geheel (welke het gewogen gemiddelde vormen van de niet-afgeronde x-factoren van de individuele netbeheerders). Deze cijfers volgen uit de berekeningen die de Energiekamer NMa heeft gepubliceerd op haar website.

x-factor Elektriciteit Gas

Periode 2008-2010 4,8 6,1

Periode 2011-2013 -6,9 -2,5

Tabel 9: X-factoren voor de periodes 2008-2010 en 2011-2013 Diverse constanten

In Tabel 10 is een lijst opgenomen met getallen zoals deze gebruikt zijn in het model. De getallen volgen uit berekeningen die zijn toegelicht in Bijlage 1 of betreffen aannames.

Diverse constanten Elektriciteit Gas

Gemiddelde afschrijvingstermijn (in jaren) 42,2 40,1

Vennootschapsbelasting 25,5% 25,5%

Dividendreservering (als % van nettowinst) 40% 40%

Aflossingspercentage 11% 11%

Tabel 10: Diverse constanten

Ontwikkeling van parameterwaarden 2010-2013

(22)

input voor de analyse zoals deze gepresenteerd is in paragraaf 3.1 en 3.2. De bron van de cijfers is de berekening van de productiviteitsverandering in de voorgestelde methodebesluiten.

Parameterwaarden (ontwikkeling in % per jaar) Elektriciteit Gas

Volume ontwikkeling 0% 0%

OPEX ontwikkeling 1,323% -0,602%

Ontwikkeling van investeringsniveau 5,6% -12,6%

Ontwikkeling in renteniveau 0% 0%

Tabel 11: Ontwikkeling van parameterwaarden 2010-2013 Opmerkingen bij deze data:

• De ontwikkeling van volume en rente wordt in de reguleringsmethode standaard op nul gesteld, aangezien gewerkt wordt met rekenvolumes en een WACC die voor de gehele periode geldig zijn. • De ontwikkeling van OPEX en investeringen bij elektriciteit zijn positief (stijgingen) vanwege de

negatieve productiviteitsverandering voor elektriciteit. Voor gas zijn deze bedragen negatief vanwege een positieve productiviteitsverandering. Deze productiviteitsverandering wordt deels bepaald door de verwachte productiviteitsverandering van 3,4% op de aansluitdienst.

(23)

Bijlage 4: Analyse historische ontwikkeling parameterwaarden

In paragraaf 3.3 wordt een uitspraak gedaan over de waarschijnlijkheid dat een bepaalde ontwikkeling van een parameterwaarde leidt tot een doorbreking van één van de ratio’s uit het BFBN. De analyse die daar aan ten grondslag ligt wordt gepresenteerd in deze bijlage. Deze bijlage bestaat uit twee onderdelen:

1. Analyse van de historische ontwikkeling van de parameterwaarden volume, OPEX en investeringen. 2. Een vergelijking tussen de ‘maximaal toegestane ontwikkeling’ voor elektriciteit en gas (zoals

gepresenteerd in Paragraaf 3.3) en de historische ontwikkeling van de betreffende parameter. De analyse zoals beschreven in deze bijlage is niet uitgevoerd voor de parameter ‘renteniveau’. De maximaal gemeten ontwikkeling van de rente zoals gepresenteerd in Tabel 5 is gebaseerd op een analyse van de historische volatiliteit (zie ook voetnoot 22).

Deel 1: Historische ontwikkelingen

Voor de analyse in onderdeel 1 is gebruik gemaakt van productiviteitsdata, opgeteld over alle netbeheerders26

. De beschrijvende statistieken die hiervoor worden gebruikt zijn: 1) de gemiddelde ontwikkeling, 2) de

minimale ontwikkeling over één jaar, 3) de minimale ontwikkeling over vier opeenvolgende jaren, 4) de maximale ontwikkeling over één jaar en 5) de maximale ontwikkeling over vier opeenvolgende jaren. Omdat slechts een beperkte hoeveelheid data beschikbaar is, zijn de genoemde statistieken steeds berekend over gas en elektriciteit samen. Voor de minimale (maximale) ontwikkeling over vier opeenvolgende jaren is gekozen omdat deze zich goed laat vergelijken met de ‘maximaal toegestane ontwikkeling’ zoals weergegeven in Tabel 5 van Paragraaf 3.3.

(24)

Ontwikkeling OPEX per eenheid SO

De resultaten van de analyse van de ontwikkeling van de OPEX per eenheid samengestelde Output (zie Figuur 2) worden weergegeven in Tabel 12. Dit getallen zijn percentages uitgedrukt op jaarbasis27

. De bronnen voor deze analyse zijn de x-factor berekeningen voor de periodes NE4R, NE5R, NG3R en NG4R.

Statistiek Waarde Gemeten over periode

Gemiddelde ontwikkeling -0,90% Alle data

Minimale ontwikkeling over 1 jaar -10,54% Elektriciteit, 2008-2009

Minimale ontwikkeling over 4 jaar -2,39% Elektriciteit, 2002-2006 Maximale ontwikkeling over 1 jaar +6,14% Gas, 2004-2005

Maximale ontwikkeling over 4 jaar +3,01% Elektriciteit, 2005-2009 Tabel 12: statistieken ontwikkeling OPEX

Figuur 2: Ontwikkeling OPEX per eenheid SO voor elektriciteit en gas Opmerkingen bij de gepresenteerde analyse:

• In alle gevallen zijn de bedragen gecorrigeerd voor de CPI (op basis van de CPI zoals gebruikt in het methodebesluit voor NE5R). De bedragen van de periodes NE4R en NG3R zijn weergegeven in prijspeil 2006, de bedragen van de periodes NE5R en NG4R zijn weergegeven in prijspeil 2009. • Voor elektriciteit is de ontwikkeling van 2001 naar 2002 niet opgenomen in de analyse omdat

hiervoor geen betrouwbare data beschikbaar was.

27 Bij de berekening van deze percentages is rekening gehouden met een jaar-op-jaar effect door de vierdemachtswortel te berekenen.

(25)

Ontwikkeling Investeringen

De resultaten van de analyse van de ontwikkeling van de Investeringen (zie Figuur 3) zijn weergegeven in Tabel 13. De percentages zijn steeds uitgedrukt op jaarbasis. De bron voor deze analyse is de berekening van de kapitaalkosten zoals deze gehanteerd is voor de methodebesluiten NE5R en NG4R, welke is gebaseerd op de productiviteitsdata.

Statistiek Waarde Gemeten over periode

Gemiddelde ontwikkeling +10,0% Alle data

Minimale ontwikkeling over 1 jaar -33,7% Elektriciteit, 2004-2005

Minimale ontwikkeling over 4 jaar -17,1% Elektriciteit, 2001-2005 Maximale ontwikkeling over 1 jaar +46,9% Elektriciteit, 2005-2006

Maximale ontwikkeling over 4 jaar +27,8% Elektriciteit, 2005-2009 Tabel 13: statistieken ontwikkeling investeringen

Figuur 3: Ontwikkeling Investeringen voor elektriciteit en gas Opmerking bij de gepresenteerde analyse:

• In alle gevallen zijn de bedragen gecorrigeerd voor de CPI (op basis van de CPI zoals gebruikt in het methodebesluit voor NE5R). De bedragen zijn weergegeven in prijspeil 2009.

(26)

Ontwikkeling Volume

De resultaten van de analyse van de ontwikkeling van het volume (zie Figuur 4) zijn weergegeven in Tabel 14. Alle percentages zijn uitgedrukt op jaarbasis. De bronnen voor deze analyse zijn de x-factor berekeningen voor de periodes NE4R, NE5R, NG3R en NG4R.

Statistiek Waarde Gemeten over periode

Gemiddelde ontwikkeling +0,75% Alle data Minimale ontwikkeling over 1 jaar -0,26% Gas, 2008-2009 Minimale ontwikkeling over 4 jaar +0,28% Gas, 2005-2009

Maximale ontwikkeling over 1 jaar +2,43% Elektriciteit, 2002-2003 Maximale ontwikkeling over 4 jaar +1,90% Elektriciteit, 2002-2006 Tabel 14: statistieken ontwikkeling volume

Figuur 4: Ontwikkeling volume voor elektriciteit en gas Opmerkingen bij de gepresenteerde analyse:

• Aangezien volume niet optelbaar is over de diverse tariefcategorieën, is het volume uitgedrukt in eenheden samengestelde output (SO)

• De 'minimale ontwikkeling over 4 jaar’ is nog steeds een positief getal, wat dus een toename uitdrukt (en geen negatieve ontwikkeling)

• Voor elektriciteit zijn de categorieën ‘EAV’ en ‘invoeding’ buiten beschouwing gelaten. Voor gas is de hele aansluitdienst buiten beschouwing gelaten (evenals de EHD netten)

• Voor het jaar 2001 voor elektriciteit zijn geen gegevens beschikbaar die een goede vergelijking met 2002 mogelijk maken.

• De overgang tussen 2008 en 2009 bij elektriciteit is buiten beschouwing gelaten in de analyse van de ‘minimale ontwikkeling over één jaar’ omdat in dit jaar de HS netten van elektriciteit zijn overgedragen en dit terugkomt in de berekening van de SO.

(27)

Deel 2: Vergelijking tussen ‘maximaal toegestane ontwikkeling’ en historische ontwikkeling

In dit tweede deel van de analyse zal een grafische weergave worden gegeven van de historische

ontwikkelingen van de parameters volume, OPEX en investeringen. In deze figuren zijn tevens de ‘maximaal toegestane ontwikkelingen’ voor elektriciteit en gas ingetekend, zoals deze eerder zijn weergegeven in Tabel 5 van Paragraaf 3.3. Deze figuren zijn input geweest voor de resultaten zoals gepresenteerd in Paragraaf 3.3. In Figuur 5 zijn de resultaten gepresenteerd van de ontwikkeling van de OPEX. Uit deze analyse blijkt dat de ‘maximaal toegestane ontwikkeling’ voor zowel gas en elektriciteit zich nog nooit daadwerkelijk heeft voorgedaan over een periode van vier jaar.

Figuur 5: Vergelijking maximaal gemeten en toegestane ontwikkeling OPEX

In Figuur 6 zijn de resultaten gepresenteerd van de ontwikkeling van de investeringen. Uit deze analyse blijkt dat de ‘maximaal toegestane ontwikkeling’ zich voor zowel gas en elektriciteit binnen de range bevindt van eerder gemeten ontwikkelingen over een periode van vier jaar. Het gemeten maximum van 27,8% hoort bij de periode 2005-2009 van elektriciteit, maar ook in het geval van gas kende deze periode een hoge groei

(25,1%). 0% +2% +4% +6% -2% -4% -6% -8% -10%

Maximum over vier jaar: +3,01% Maximum over één jaar: +6,14%

Minimum over vier jaar: -2,39%

Minimum over één jaar: -10,54% Gemiddelde ontwikkeling: -0,90%

Maximaal toegestane ontwikkeling gas: +5,9%

Maximaal toegestane

(28)

Figuur 6: Vergelijking maximaal gemeten en toegestane ontwikkeling investeringen

Uit de resultaten van de ontwikkeling van het volume (Figuur 7) blijkt duidelijk dat de ‘maximaal toegestane ontwikkeling’ ver uit de buurt ligt van eerder gemeten ontwikkelingen.

Figuur 7: Vergelijking maximaal gemeten en toegestane ontwikkeling volume

+3%

Maximum over vier jaar: +1,90% Maximum over één jaar: +2,43%

Minimum over vier jaar: +0,28%

Minimum over één jaar: -0,26% Gemiddelde ontwikkeling: +0,75% Maximaal toegestane ontwikkeling gas: -3,15% Maximaal toegestane ontwikkeling elektriciteit: -1,64% +2% +1% 0% -1% -2% -3% +50%

Maximum over vier jaar: +27,8% Maximum over één jaar: +46,9%

Minimum over vier jaar: -17,1%

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

ACM is zich ervan bewust dat Brattle in het onderzoek naar kwalificatie van factoren als ORV’s, waaronder lokale heffingen, ten behoeve van die analyse is uitgegaan van 20 jaar.4

De functie van de door ACM vastgestelde rekenvolumina is om, gecombineerd met de totale inkomsten, de tarieven die netbeheerders ten hoogste in rekening mogen brengen bij

1) Voor zeer zware overtredingen wordt een toeslag op de basisboete geïntroduceerd. Dit gebeurt om ondernemingen ervan te weerhouden überhaupt dergelijke overtredingen te begaan.

Kosten die verband houden met activiteiten die niet in bovenstaande specificatie zijn opgenomen maar die, naar het oordeel van de netbeheerder, vallen onder de activiteiten als

Operationele kosten worden gedefinieerd als alle kosten die betrekking hebben op de netbeheerder en toerekenbaar zijn aan de uitoefening van de taken zoals bedoeld in artikel 16 van

De afschrijvingskosten voor activa die zijn in gebruik genomen op 1 januari 2004 (activa transportdienst) respectievelijk 1 januari 2009 (gasaansluitdienst) of later, worden

De rente heeft impact op de WACC en daarmee directe invloed op de inkomsten die netbeheerders kunnen realiseren (alsmede de kosten van financiering) en de tarieven. De

Reageert de prijs daarentegen niet op de nieuwe informatie, dan kan men stellen dat deze informatie geen waarde heeft of dat zij op de efficiënte markt reeds in het prijsniveau