• No results found

Heeft duurzaamheid een grote vlucht genomen?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Heeft duurzaamheid een grote vlucht genomen?"

Copied!
45
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Heeft

duurzaamheid

een grote

vlucht

genomen?

Abstract  In dit onderzoek is de stand van zaken van  duurzaamheidsverslaggeving in de sector  luchtvaart onderzocht aan de hand van 66  luchtvaartmaatschappijen. Ook is  onderzocht of de grootte van de vloot en de  solvabiliteit invloed hebben op de mate van  duurzaamheidsverslaggeving. Resultaten  tonen aan dat de grootte van de vloot van  invloed is op de mate van  duurzaamheidsverslaggeving. Tussen de  solvabiliteit en de mate van  duurzaamheidsverslaggeving is geen  significant resultaat gevonden. Uit de  inhoudsanalyse blijkt dat er voor  luchtvaartmaatschappijen nog voldoende  ruimte voor ontwikkeling is op het gebied  van duurzaamheidsverslaggeving.            

Melissa Jorritsma 

s2384280 

Groningen, 20 juni 2013 

 

Rijksuniversiteit Groningen, Nederland 

Master Accountancy & Controlling 

 

Begeleider: Dhr. W.J. Van Elsacker 

2

e

 beoordelaar:

  

(2)

 

Samenvatting 

  

In de afgelopen jaren is verslaggeving aan het veranderen. Niet financiële informatie is van belang, maar  ook  steeds  meer  de  niet‐financiële  informatie.  Een  vorm  van  niet‐financiële  informatie  is  bijvoorbeeld  duurzaamheidsverslaggeving.  In  een  duurzaamheidsverslag  staan  de  drie  p’s:  people,  planet  en  profit  centraal. Het is daarbij van belang dat bedrijven rapporteren over de manier waarop zij met de drie p’s  omgaan. Er kunnen meerdere redenen bestaan waarom zij dit doen. Een belangrijke reden komt uit de  legitimatie theorie. Deze theorie stelt dat een onderneming een ‘license to operate’ nodig heeft om te  kunnen  overleven.  Vanuit  de  stakeholder  theorie  wordt  als  reden  aangevoerd  dat  zij  zich  willen  legitimeren  om een bepaalde stakeholdergroep tevreden te houden. Als dit in werkelijkheid zo is, zou  kopieergedrag  kunnen  ontstaat  zoals  de  institutionele  theorie  voorspelt.  Duurzaamheidsverslagen  zouden dus op elkaar lijken als het gaat om de inhoud.  

In deze scriptie is onderzocht wat de stand van zaken is binnen de luchtvaartsector op het gebied van  duurzaamheidsverslaggeving.  De  luchtvaartsector  is  een  sector  die  vanwege  zijn  activiteiten  erg  vervuilend is. Aan de hand van 66 jaarverslagen en duurzaamheidsverslagen is onderzocht of er over zes  belangrijke duurzame onderwerpen is gerapporteerd. Hiervoor zijn de GRI‐richtlijnen gebruikt, omdat zij  een  toonaangevende  standaard  zijn  op  het  gebied  van  duurzaamheidsverslaggeving.  Deze  zes  onderwerpen zijn geïdentificeerd uit de sectorspecifieke GRI‐richtlijnen voor luchthavens en vergeleken  met  de  benchmark;  Air  France  KLM.  Uit  de  analyse    naar  de  onderwerpen  is  gebleken  dat;  klimaat  verandering,  geluidsoverlast,  luchtkwaliteit,  gezondheid  en  veiligheid,  investeringen/ontwikkelingen  in  de  maatschappij  en  energie  efficiëntie  de  belangrijkste  onderwerpen  zijn  waarover  een  luchtvaartmaatschappij zou moeten rapporteren.  

Om de invloed van de legitimatie theorie te onderzoeken is aan de hand van de inhoudsanalyse gekeken  of  luchtvaartmaatschappijen  ook  echt  over  de  zes  belangrijkste  onderwerpen  rapporteren.  Uit  het  resultaat blijkt dat er nog onvoldoende gerapporteerd wordt over de belangrijke onderwerpen.  Slechts  33.3 procent rapporteert over alle zes duurzame onderwerpen.  

Vanuit  de  stakeholder  theorie  is  de  verwachting  dat  luchtvaartmaatschappijen  zich  beter  willen  legitimeren  als  er  een  duidelijke  stakeholder  aanwezig  is.  De  solvabiliteit  wordt  gebruikt  om  een  duidelijke  stakeholder  te  identificeren,  waarbij  de  aanwezigheid  van  veel  vreemd  vermogen  aangeeft  dat er een duidelijke stakeholder aanwezig is. De resultaten van het onderzoek laten zien dat er geen  verband  is  tussen  de  mate  van  duurzaamheidsverslaggeving  en  de  mate  waarin  vreemd  vermogen  aanwezig  is.  Een  verklaring  hiervoor  kan  zijn  dat  vreemdvermogenverschaffers  niet  een  stakeholder  groep is, die van invloed is op de zes onderwerpen.  

Vanuit de voluntary disclosure theorie wordt er verwacht dat er een positieve relatie bestaat tussen de  grootte  van  de  onderneming  en  de  mate  van  duurzaamheidsverslaggeving.  De  grootte  van  de  onderneming is bepaald op basis van de grootte van de vloot. Dit is gedaan, omdat de grootte van de  vloot bepalend is voor de mate van vervuiling. Uit de resultaten van dit onderzoek is gebleken dat er een  positief  verband  aanwezig  is  tussen  de  mate  van  duurzaamheidsverslaggeving  en  de  omvang  van  de  vloot.  

(3)

 

Volgens de institutionele theorie ontstaat er kopieergedrag binnen bepaalde groepen. De verwachting is  dat  de  mate  van  duurzaamheidsverslaggeving  in  beperkte  mate  van  elkaar  verschilt  voor  luchtvaartmaatschappijen  van  dezelfde  omvang.  Uit  het  resultaat  van  het  onderzoek  blijkt  dat  grote  luchtvaartmaatschappijen  over  alle  onderwerpen  rapporteren  en  dat  kleine  luchtvaartmaatschappijen  bijna  niks  rapporteren.  Dit  ligt  in  lijn  met  de  institutionele  theorie,  deze  stelt  dat  er  kopieergedrag  aanwezig zal zijn onder de luchtvaartmaatschappijen.  

De hoofdvraag in mijn scriptie luidde als volgt:  

‘Wat is de stand van zaken binnen de luchtvaartsector op het gebied van duurzaamheidsverslaggeving?’ 

Geconcludeerd  kan  worden  dat  voor  de  huidige  stand  van  zaken  er  nog  voldoende  ruimte  voor  verbetering is voor luchtvaartmaatschappijen om over duurzame onderwerpen te rapporteren. Binnen  de  luchtvaartsector  wordt  door  33,3  %  van  de  luchtvaartmaatschappijen  over  de  zes  onderwerpen  gerapporteerd en voor 27,3 %  

van de luchtvaartmaatschappijen wordt over geen enkel onderwerp gerapporteerd. De grootte van de  vloot  is  van  invloed  op  het  wel  rapporteren  van  de  onderwerpen.  Uit  de  vergelijkbaarheid  blijkt  dat  kleinere  luchtvaartmaatschappijen  de  neiging  hebben  om  geen  informatie  over  de  onderwerpen  te  rapporteren.  Grotere  maatschappijen  hebben  daarentegen  de  neiging  om  over  alle  onderwerpen  meetbaar en duidelijk te rapporteren. 

(4)

 

Voorwoord 

Voor u ligt mijn scriptie, deze dient als afsluitend onderdeel van mijn studie Accountancy & Controlling  aan  de  Rijksuniversiteit  Groningen.  Deze  scriptie  gaat  over  duurzaamheidsverslaggeving  binnen  de  luchtvaartsector.  Dit  onderzoek  is  uitgevoerd  om  te  kijken  in  welke  mate  belangrijke  duurzame  verslaggevingonderwerpen in duurzaamheidsverslagen worden gerapporteerd en of de factoren grootte  en solvabiliteit daar invloed op hebben. 

Dit  voorwoord  wil  ik  ook  gebruiken  om  een  aantal  mensen  te  bedanken.  Het  uitvoeren  van  dit  onderzoek had ik niet kunnen doen zonder de hulp van dhr. Van Elsacker. Als begeleider vanuit de RUG  heeft hij mij bijgestaan door middel van scherpe feedback en kritische wedervragen.  Tot slot wil ik mijn familie, vrienden en vriend bedanken voor hun steun tijdens het schrijven van mijn  scriptie.   Ik wens u veel plezier met het lezen van mijn scriptie,  Met vriendelijke groet,  Melissa Jorritsma 

 

 

 

(5)

 

Inhoudsopgave 

Samenvatting ... 2  Voorwoord ... 4  1. Introductie ... 7  2. Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen ... 10  2.1 Wat is Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen? ... 10  2.2 Redenen om over MVO te rapporteren ... 11  2.3 Nederlandse Richtlijnen voor Jaarverslaggeving ... 11  3. Theoretisch Kader ... 13  3.1 Legitimatie theorie ... 13  3.2 Stakeholder theorie ... 14  3.3 Voluntary disclosure theorie ... 15  3.4 Institutionele theorie ... 16  4. Richtlijnen voor duurzaamheidsverslaggeving ... 18  4.1 Global Reporting Initiative ... 18  4.2 AccountAbility’s AA1000 ... 19  4.3 Handreiking voor Maatschappelijke Verslaggeving ... 20  4.4 International Organization for Standarization ... 20  4.5 Motivatie voorkeur GRI‐ richtlijnen ... 20  5. Onderzoeksontwerp ... 22  5.1 Dataverzameling ... 22  5.2 Inhoudsanalyse ... 22  5.3 De duurzaamheidsonderwerpen ... 23  5.3.1 Algemene G3‐richtlijnen ... 23  5.3.2 Sector specifieke GRI‐richtlijnen ... 23  5.3.3 De Transparantiebenchmark ... 23  5.3.4 Selectie duurzaamheidsonderwerpen ... 24  5.4 De lineaire regressieanalyse ... 25  5.5 Correlatiematrix en multinominale regressieanalyse ... 26  6. Resultaten ... 28  6.1 Beschrijvende statistiek ... 28  6.2 Inhoudsanalyse en hypothesetoetsing ... 29 

(6)

  6.3 Lineaire regressie analyse en hypothesen toetsing ... 29  6.4 Correlatie matrix, multinominale regressie en hypothese toetsing ... 31  7. Discussie ... 35  7.1 Conclusie ... 35  7.2 Beperkingen ... 36  7.3 Aanbevelingen voor vervolg onderzoek ... 37  Referenties ... 38  Literatuur ... 38  Geraadpleegd ... 41  Bijlage 1 ... 42  Bijlage 2 ... 44     

 

(7)

 

1. Introductie 

Duurzaamheidsverslaggeving  of  niet‐financiële  verslaggevinginformatie  heeft  een  grote  vlucht  genomen. Steeds meer bedrijven leggen de nadruk op duurzaamheid. Volgens Güler (2008) is er sprake  van  duurzaamheid  wanneer  de  maatschappij  niet  meer  gebruik  maakt  van  een  bron  dan  dat  de  bron  genereert. Güler (2008) concludeert dat het opmerkelijk is dat bedrijven die van nature niet duurzaam  kunnen  zijn,  op  de  lange  termijn  duurzaamheid  als  prominente  rol  aanwijzen.  Elke  analyse  omtrent  duurzaamheid onthult al snel de onzekerheid omtrent de betekenis duurzaamheid. Duidelijk is volgens  hem dat het gros niet dezelfde betekenis van duurzaamheid heeft als gedefinieerd in Güler’s artikel. Dit  probleem is goed zichtbaar bij bijvoorbeeld olie‐en gas bedrijven. Tevens stelt Güler dat dit niet alleen  voor  olie‐en  gasbedrijven  zo  is,  maar  ook  bij  bijvoorbeeld  Ryanair;  een  luchtvaartmaatschappij.  De  conclusie van Güler is dat bedrijven niet echt bezig zijn met het benoemen van problemen, maar meer  met het creëren van een duurzaam beeld van hun organisatie. Douglas, Doris en Johnson (2004) stellen  dat  duurzaamheid  een  verplichting  is  voor  managers  om  een  manier  de  kiezen  van  ondernemen  die  zowel  voordelig  is  voor  de  onderneming  als  voor  de  hele  gemeenschap  als  geheel.  Hierin  is  duurzaamheidsverslaggeving een middel om de effecten van de activiteiten die bedrijven op sociaal en  milieu  vlak  hebben  richting  stakeholders  te  communiceren  (Kavitha,  Anita  2011).  Bedrijven  kunnen  vanwege hun kernactiviteiten een grote invloed hebben op de maatschappij. (Stanwick, Stanwick 1998)  De  maatschappij  verwacht  steeds  meer  van  deze  bedrijven  dat  zij  daar  maatschappelijk  verantwoord  mee  omgaan.  Het  logische  gevolg  daarvan  is  dat  het  succes  van  bedrijven  steeds  afhankelijker  is  geworden van deze maatschappelijke factoren. Er wordt dus steeds kritischer gekeken naar het ‘gedrag’  van  ondernemingen  (Neu,  1998).  Tegenwoordig  kunnen  veel  verschillende  onderwerpen  onder  duurzaamheid  worden  ingedeeld.  De  onderwerpen  kunnen  variëren  van  kinderarbeid,  ongelijkheid  op  de  werkvloer,  milieu‐impact,  betrokkenheid  bij  de  lokale  gemeenschap,  productveiligheid,  bedrijfsculturen, merk, imago en reputatie (Kavitha, Anita 2011) 

Duurzaamheidsverslaggeving bestaat uit het meten en publiceren van prestaties van een onderneming  op  het  vlak  van  duurzaamheid.  Een  duurzaamheidsverslag  is  een  communicatiemiddel  om  te  communiceren  met  stakeholders.  (Deegan,  2002)  Het  is  wettelijk  niet  verplicht,  maar  toch  werden  in  2011 wereldwijd 6.000 duurzaamheidsverslagen geopenbaard door bedrijven. In 2006 waren dat er nog  2.800.1 Dat er steeds meer duurzaamheidsverslagen worden geopenbaard is duidelijk, maar hoe zit het  met de inhoud van deze verslagen? 

De  laatste  decennia  zijn  we  getuige  geweest  van  opkomende  standaarden  op  het  gebied  van  duurzaamheidsverslaggeving.  Momenteel worden door bedrijven vaak de GRI‐richtlijnen gebruikt voor  het  opstellen  van  een  duurzaamheidsverslag.  Er  zijn  natuurlijk  ook  andere  standaarden  zoals  AccountAbility  AA1000,  ISO  26000  en  de  Handreiking  voor  Maatschappelijke  Verslaggeving  (Marimon,  Alonso‐Almeida, Rodriquez, Alejandro, 2012). In mijn optiek is het relevant om naar één standaard toe  te werken. Op deze manier zijn duurzaamheidsverslagen beter te vergelijken en is de kwaliteit ook beter  te waarborgen. Zo ver is het echter nog lang niet, er moet eerst duidelijkheid worden wat de stand van  zaken is op het gebied van duurzaamheidsverslaggeving. De toenemende aandacht voor GRI‐richtlijnen         1  www.corporateregister.com 

(8)

 

in  duurzaamheidsverslagen  verbetert  de  kwaliteit,  maar  per  sector  zal  deze  nog  erg  verschillen.  De  instantie Global Reporting Initiative die zich bezighoudt  met de ontwikkeling van GRI‐richtlijnen heeft  inmiddels  ook  een  aantal  sector  specifieke  richtlijnen  ontwikkeld.  Eén  van  deze  sectoren  waarvoor  richtlijnen zijn ontwikkeld is de luchthavensector (GRI). 

Er  wordt  momenteel  nog  veel  onderzoek  gedaan  naar  de  motivatie  om  over  duurzaamheid  te  rapporteren, de verschillen in rapportage, de hoeveelheid in rapportage,etc. Doordat bedrijven vrijwillig  rapporteren, is het interessant om te weten op wat voor manier duurzame bedrijven in een bepaalde  sector rapporteren.  

In  mijn  scriptie  wil  ik  onderzoeken  hoe  het  met  de  mate  van  duurzaamheidsverslaggeving  is  gesteld  binnen de luchtvaartsector. Deze sector heeft een grote invloed op het milieu vanwege zijn activiteiten  en  ik  verwacht  dan  ook  dat  zij  omtrent  deze  activiteiten  een  duurzaamheidsverslag  openbaren  met  daarin  onderwerpen  die  van  belang  worden  geacht.  Vliegtuigmaatschappijen  zijn  erg  zichtbaar  in  de  maatschappij. Bijna iedereen heeft wel eens een keer gevlogen. Daarbij denk je al snel aan hoe het met  de  veiligheid  is  geregeld.  Momenteel  is  ook  de  CO2  uitstoot  van  luchtvaartmaatschappijen  een  belangrijk  gespreksonderwerp,  ook  in  de  politiek.2    Vanaf  30  april  eist  de  Europese  Unie  dat  vliegtuigmaatschappijen  hun  CO2  boekhouding  op  orde  hebben,  maar  dit  akkoord,  gesloten  met  de  ICAO, levert nogal wat verzet op uit verschillende landen zoals China, India en de VS. De vraag die dan  rijst is; waarom? Al met al kun je concluderen dat de luchtvaartsector een interessante sector is op het  gebied van duurzaamheid. 

Er is op gebied van luchtvaart weinig onderzocht met betrekking tot duurzaamheidsverslaggeving. In de  luchtvaartsector  is  wel  onderzoek  gedaan  naar  bijvoorbeeld;  risicoverslaggeving.  Op  het  gebied  van  duurzaamheidrapportages  is  al  onderzoek  gedaan  naar  duurzaamheidrapportages  in  de  olie‐en  gas  sector  en  de  voedselindustrie.  (Patten,  1992)  (Gutrhrie,  Cuganesan,  Ward,  2010)  Mijn  onderzoek  is  vernieuwend  op  het  gebied  van  de  luchtvaartsector.  De  luchtvaartsector  heeft  een  grote  maatschappelijk  impact  vanwege  de  milieu  vervuilende  activiteiten.  Het  is  daarom  van  belang  om  te  onderzoeken  in  welke  mate  duurzaamheidsverslagen  worden  geopenbaard  en  in  hoeverre  zij  rapporteren over belangrijke duurzaamheidsonderwerpen.  

Mijn hoofdvraag luidt dan ook als volgt:  

 ‘Wat is de stand van zaken binnen de luchtvaartsector op het gebied van duurzaamheidsverslaggeving?’ 

De  scriptie  is  als  volgt  opgebouwd.  In  hoofdstuk  2  wordt  vanuit  de  literatuur  omschreven  wat  maatschappelijk  verantwoord  ondernemen  inhoudt  en  wat  de  belangrijkste  redenen  zijn  voor  het  openbaren  van  een  duurzaamheidsverslag.  Vervolgens  wordt  in    hoofdstuk  3  een  theoretische  uiteenzetting gegeven. In dit hoofdstuk worden ook de hypothesen gesteld die vanuit de theorieën tot  stand  komen.  Vervolgens  zal  in  hoofdstuk  4  de  standaarden  op  het  gebied  van  duurzaamheidsverslaggeving  worden  uiteengezet.  Tevens  wordt  de  voorkeur  voor  de  GRI‐richtlijnen  uitgelegd.  In  hoofdstuk  5  wordt  het  onderzoeksontwerp  uiteengezet,  hierin  komen  ook  de  zes        

2

(9)

 

verslaggevingonderwerpen aan bod. In hoofdstuk 6 worden de resultaten van het onderzoek vervolgens  gepresenteerd  en  beschreven.  Aan  de  hand  van  deze  resultaten  kunnen  de  hypothesen  worden  beantwoord die gesteld zijn in hoofdstuk 3. Tenslotte zal in het laatste hoofdstuk de discussie aan bod  komen. Hierin wordt de conclusie gegeven met daarin een antwoord op de hoofdvraag. In dit hoofdstuk  zullen  ook  de  beperkingen  van  het  onderzoek  en  de  mogelijkheden  voor  vervolgonderzoek  worden  besproken. 

 

(10)

 

2. Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen 

In dit hoofdstuk wordt er een omschrijving gegeven van maatschappelijk verantwoord ondernemen. In  paragraag 2.2 komen de verschillende redenen om over duurzaamheid te rapporteren aan bod. Tot slot  wordt  in  paragraaf  2.3  beschreven  welke  informatie  over  maatschappelijk  verantwoord  ondernemen  kan worden verwacht in een jaarverslag.  

2.1 Wat is Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen? 

Maatschappelijk  verantwoord  ondernemen  (MVO),  duurzaamheid,  milieuverantwoording  zijn  allemaal  synoniemen, maar wat wordt er met duurzaamheid nou eigenlijk bedoeld?   Kavitha en Anita (2011) stellen dat de Europese Commissie duurzaamheid als volgt heeft gedefinieerd:   ‘Companies decide voluntarily to contribute to a better society and a cleaner environment’ It states that  behaving in a socially responsible way amounts to ‘going beyond compliance and investing ‘more’ into  human capital, the environment and the relations with stakeholders’.   Volgens Kavitha en Anita (2011) definieert Gray et al. (1996) duurzaamheid als volgt:  ‘The Process of communicating the social and environmental effects of organizations economic actions  to particular interest groups within a society and to society at large’. 

Volgens  Graafland  en  Eiffinger  (2004)  kan  een  onderneming  gezien  worden  als  een  waarde  creërende  entiteit. De lange termijn waardecreatie richt zich daarbij niet alleen op de economische waarde, maar  richt zich op de drie P’s: 

‐Profit:  de  economische  dimensie,  de  onderneming  creëert  waarde  door  goederen  of  diensten  aan  te  bieden. Ook het zorgen voor werkgelegenheid en inkomens is hier een onderdeel van. De winst van een  bedrijf  weerspiegelt  de  waardering  van  consumenten  voor  producten  of  diensten  en  de  efficiëntie  waarmee  productiefactoren  worden  gebruikt.  Op  de  lange  termijn  kan  een  onderneming  daarom  winstgevend zijn en zo de continuïteit waarborgen.   ‐People: the sociale dimensie, betreft het effect van mensen binnen en buiten de organisatie. Hieronder  valt bijvoorbeeld; gezondheid, veiligheid en goede werkomstandigheden.  ‐Planet: de ecologische dimensie, die gerelateerd is aan het milieu.   Maatschappelijk verantwoord ondernemen  betekent dus dat bedrijven zich vrijwillig bezig houden met  ‘people’, ‘planet’ en ‘profit’ en daarover verantwoording willen afleggen richting hun stakeholders.   De  laatste  jaren  heeft  maatschappelijk  verantwoord  ondernemen  een  prominente  rol  gekregen.  De  nadruk  wordt  tegenwoordig  meer  en  meer  gelegd  op  bedrijven  met  milieu,  sociale  en  ethische  problemen.  Dit  komt  doordat  er  steeds  meer  sociale,  politieke  en  economische  druk  staat  op  het  management,  om  aandacht  te  geven  de  aan  consequenties  die  de  bedrijfsactiviteiten  hebben  op  het  milieu  en  de  maatschappij.  Maatschappelijk  verantwoord  ondernemen  bestaat  momenteel  uit  een  breed scala van maatschappelijke activiteiten zoals; kinderarbeid, milieu impact, activiteiten gericht op 

(11)

 

het  verbeteren  van  de  maatschappij,  veiligheid  van  producten  en  diensten.  De  druk  die  ontstaat  is  volgens Graafland en Eiffinger (2004) belangrijk. Zij stellen dat een onderneming een relatie heeft met  zijn  stakeholders  en  de  samenleving.  Een  organisatie  is  volgens  hen  een  coöperatie  van  verschillende  stakeholders.  Een  manier  om  de  relatie  te  verbeteren  met  stakeholders  kan  door  communicatie  geschieden.  Een  duurzaamheidsverslag  is  een  voorbeeld  van  een  communicatiemiddel  dat  gebruikt  wordt om over maatschappelijk verantwoorde onderwerpen te rapporteren.  

2.2 Redenen om over MVO te rapporteren 

Bedrijven  zijn  om  verschillende  redenen  bereid  om  vrijwillig  een  duurzaamheidsverslag  te  openbaren.  Volgens Deegan (2002) zijn er een aantal redenen waarom managers vrijwillig duurzaamheidsverslagen  openbaren:   ‐ Om aan regelgeving te voldoen;  ‐ ‘Economische rationaliteit’: er kunnen zakelijke voordelen uit voorvloeien;  ‐ Managers hebben het geloof, dat stakeholders het recht hebben op informatie;  ‐ ‘License to operate’ het gevoel hebben dat je aan de verwachtingen van de samenleving moet  voldoen;  ‐ Als er een bedreiging bestaat voor de legitimatie van het bedrijf;  ‐ Om bepaalde stakeholder groepen tevreden te houden;  ‐ Voldoen aan eisen vanuit de branche of bepaalde gedragscodes;  ‐ Een bepaalde prijs winnen;  ‐ De angst voor het ontwikkelen van verplichte regelgeving;  ‐ Indirect eisen van kredietverleners.  

Veel  van  de  hierboven  genoemde  redenen  kunnen  met  elkaar  verbonden  zijn.  Er  hoeft  dus  niet  één  reden te zijn om een verslag uit te brengen, maar dat kunnen er meerdere zijn.  

Het rapporteren over MVO is een belangrijk onderdeel van het proces MVO; het verschaft het publiek  informatie en vraagt om validatie. Volgens de Waard en Kamp‐ Roelands (2008) stelt de  RJ (2003a) dat  door  middel  van  het  maatschappelijk  verslag  een  beeld  wordt  gegeven  van  het  maatschappelijk  verantwoord  ondernemen  binnen  een  organisatie.    Duurzaamheidsverslagen  zouden  daarom  op  basis  van  goedgekeurde  richtlijnen  moeten  gebeuren  zoals  de  GRI‐richtlijnen.  Dit  zou  kwaliteitsverhogend  werken (Kleine en von Hauff ,2009). Tegenwoordig worden veel duurzaamheidsverslagen opgesteld aan  de hand van de GRI‐richtlijnen (GRI).  

2.3 Nederlandse Richtlijnen voor Jaarverslaggeving 

In de richtlijnen voor jaarverslaggeving (RJ) voor Nederlandse ondernemingen staat onder richtlijn 400,  welke  informatie  omtrent  maatschappelijk  verantwoord  ondernemen  kan  worden  verwacht  in  een  jaarverslag.  

Richtlijn 400.113 zegt het volgende:  ‘indien noodzakelijk voor een goed begrip van de ontwikkeling, de 

resultaten  of  de  positie  van  de  rechtspersoon  en  groepsmaatschappijen,  de  analyse  in  het  jaarverslag  zowel  financiële  als  niet‐financiële  prestatie‐indicatoren  omvat,  met  inbegrip  van  milieu‐  en 

(12)

 

personeelsaangelegenheden’    Deze  omschrijving  geeft  aan  dat  bedrijven  een  grote  vrijheid  hebben  in 

het rapporteren over niet financiële verslaggevinginformatie.   Richtlijn 300.114 stelt dat ondernemingen aan een drietal aspecten zijn verbonden zoals; milieu, sociale  en economische aspecten. Als een rechtspersoon bewust rekening houdt met deze drie aspecten en de  impact van deze aspecten wordt er door de onderneming bijgedragen aan duurzame ontwikkeling. Dit  wordt echter ook wel maatschappelijk verantwoord ondernemen genoemd.     Volgens richtlijn 300.116 ligt het initiatief bij de onderneming om invulling te geven aan maatschappelijk  verantwoord  ondernemen.  Dit  betekent  dus  dat  het  niet  verplicht  is  om  in  dialoog  te  gaan  met  de  maatschappelijke omgeving van de onderneming. De richtlijn geeft aan dat de verschillende situaties er  voor  kunnen  zorgen  dat  het  niet  mogelijk  is  om  specifiek  voor  te  schrijven  hoe  een  onderneming  dit  moet vormgeven. Echter mag wel enige transparantie worden verwacht. De rechtspersoon moet in staat  zijn zelf de keuze van relevante duurzame onderwerpen in het jaarverslag op te nemen in de toelichting.  Deze informatie dient ook afgestemd te zijn op de behoefte van stakeholders. De onderneming is vrij in  het  bepalen  of  ze  wel  of  niet  duurzame  onderwerpen  opneemt  in  het  jaarverslag  en  ook  vrij  in  het  bepalen welke onderwerpen het belangrijkst zijn.  

In  de  RJ  wordt  een  kader  aangereikt  met  als  doel  om  richting  te  geven  aan  het  rapporteren  over  duurzame onderwerpen. Er wordt door de RJ aanbevolen om voor de nadere uitwerking te kijken naar  de Handreiking voor Maatschappelijke verslaggeving (versie 2009) en naar de standaarden van de Global  Reporting Initiative. 

De RJ beveelt aan dat ondernemingen in ieder geval over algemene maatschappelijke aspecten dienen  te rapporteren. Daarbij dient aan bod te komen wat de belangrijkste problemen en uitdagingen zijn voor  de  onderneming  en  hoe  dit  zich  vertaalt  in  de  bedrijfsstrategie.  Het  volgende  onderwerp  is  het  milieuaspect; deze dient informatie te geven over energie, materiaal en watergebruik, lozingen, emissies  en afval. Bij het derde aspect; sociaal, wordt aandacht besteed aan de arbeidsgelegenheden. Daarbij kan  gedacht worden aan veiligheid en gezondheid. Als laatste is het economische aspect van belang. Hierbij  wordt gedacht aan financiële aspecten die bijdragen aan de maatschappij. Als men rapporteert over de  aspecten is het van belang, dat deze in dialoog staan met de stakeholders, er een beleid ter zake is, de  uitvoering  en  uitkomsten  moeten  helder  zijn  en  als  laatste  dient  er  over  de  toekomstverwachting  van  het management te worden gerapporteerd. Richtlijn 400.122 stelt dat ondernemingen een afzonderlijk  maatschappelijk  verslag  kunnen  openbaren.  De  verwachting  is  dan  echter  wel  dat  er  meer  gedetailleerde informatie in het afzonderlijke verslag wordt geopenbaard dan in het jaarverslag.  

Geconcludeerd kan worden dat uit bovenstaande blijkt dat de RJ met name aangeeft wat er mag en kan.  Hierbij  wordt  ook  duidelijk  dat  er  weinig  tot  geen  verplichtingen  zijn  omtrent  de  inhoud  van  een  jaarverslag op het gebied van duurzaamheid.  

(13)

 

3. Theoretisch Kader 

In dit onderzoek staan de volgende theorieën centraal: de legitimatie, stakeholder, voluntary disclosure  en de institutionele. De legitimatie theorie is in dit onderzoek opgenomen, omdat volgens de literatuur  dit  de  basistheorie  is  voor  duurzaamheidsverslaggeving.  Vervolgens  wordt  in  de  stakeholder  theorie  uitgelegd waarom een onderneming goedkeuring vraagt van bepaalde groepen. De voluntary disclosure  theorie  probeert  te  verklaren  waarom  vrijwillige  informatie  over  duurzame  onderwerpen  wordt  gerapporteerd.  De  institutionele  theorie  geeft  een  verklaring  waardoor  er  kopieergedrag  ontstaat  binnen groepen.  

3.1 Legitimatie theorie 

Suchman (1995) heeft onderzoek gedaan naar een ‘goede’ definitie van legitimatie. Volgens hem is de  volgende definitie van legitimatie representatief:  ‘Legitimacy is a generalized perception or assumption that the actions of an entity are desirable, proper,  or appropriate within some socially constructed system of norms, values, beliefs, and definitions.’  

Volgens  Parson  (1956)  kan  een  organisatie  gedefinieerd  worden  als  een  sociaal  georiënteerd  systeem  dat  een  bepaald  doel  wil  bereiken.  Om  dit  doel  te  bereiken  maakt  een  onderneming  gebruik  van  middelen  vanuit  de  samenleving.  Om  dit  te  kunnen  doen  heeft  een  onderneming  de  acceptatie  nodig  van  de  samenleving.    De  legitimatie  theorie  sluit  hierbij  aan.  Deze  theorie  beschouwt  de  organisatie  vanuit  de  positie  die  deze  inneemt  in  de  maatschappij  en  hoeverre  deze  geaccepteerd  is  door  de  maatschappij. De sociale waarden van de organisatie dienen aan te sluiten bij sociale waarden van de  maatschappij waarin deze opereert (Patten, 1992).  

In  het  artikel  van  Dowling  en  Pfeffer  (1975)  staat  dat  Perrow  (1970)  stelt  dat  het  gevaarlijk  voor  een  bedrijf is om niet meer legitiem te zijn, bedrijven zullen daarom in actie komen om de legitimatiekloof te  dichten.  Volgens  Dowling  en  Pfeffer  (1975)    kan  een  organisatie  drie  dingen  doen  om  deze  kloof  te  dichten. Ten eerste kan de organisatie zijn output, doelen en methoden wijzigen, zodat de onderneming  weer  legitiem  wordt.  Ten  tweede  kan  de  organisatie  proberen  door  middel  van  communicatie  de  definitie  van  legitimatie  aan  te  passen,  zodat  deze  wel  past  bij  de  huidige  activiteiten  van  de  onderneming.  Ten derde kan de onderneming door middel van communicatie proberen te veranderen  dat ze wel geïdentificeerd wordt met legitimatie. Deegan (2002) stelt ook dat bedrijven in gevaar komen  wanneer  de  maatschappij  vindt  dat  zij  niet  legitiem  opereren.  Wanneer  de  onderneming  niet  meer  in  staat is om de legitimatiekloof te dichten zal de onderneming niet meer kunnen bestaan.  

De  legitimatie  theorie  is  een  basistheorie  die  een  verklaring  kan  geven  voor  het  feit  dat  bedrijven  duurzaamheidsverslagen  openbaren.  Volgens  Guthrie  en  Parker  (1989)  willen  organisaties  hun  goede  gedrag  tonen  door  hun  informatie  vrijwillig  te  openbaren  aan  het  maatschappelijk  verkeer.  Tevens  wordt  in  het  artikel  van  Cho  en  Patten  (2007)  bewijs  geleverd  dat  bedrijven  die  zich  in  een  milieugevoelige  branche  opereren,  openbaren  over  milieuaspecten  conform  de  legitimatie  theorie.  In  dit artikel wordt geconcludeerd dat bedrijven met een grotere milieu impact zullen openbaren op een  hoger  niveau.  De  openbaring  van  niet‐financiële  milieu  informatie  en  financiële  milieu  informatie  varieert met de reden (aard) van openbaring.  Dit ligt in lijn met  Patten (1992), hij heeft het effect van 

(14)

 

een oil spil onderzocht van een oliemaatschappij. In de oliesector dreigde het verlies van legitimatie. Dit  heeft  ervoor  gezorgd  dat  er  meer  duurzaamheidinformatie  is  geopenbaard  in  de  jaarverslagen  van  oliemaatschappijen.  Geconcludeerd  kan  worden  dat  de  stijging  van  deze  openbaarmakingen  kan  worden gezien als bewijs van de legitimatie theorie.   

Adams  (2002)  stelt  dat  uit  eerder  onderzoek  is  gebleken  dat  zakelijke  kenmerken  van  impact  zijn  op  duurzaamheidsverslaggeving.  Er  is  sterk  bewijs  dat  de  industrie  waarin  een  bedrijf  zich  bevindt  van  invloed is op het openbaren van informatie. In bepaalde branches is dus meer legitimatie nodig dan in  andere  branches.  Volgens Line,  Hawley  en  Krut  (2002)  hebben  ondernemingen  in  verschillende  sectoren ook  verschillende percepties met betrekking tot verantwoording richting de maatschappij  over milieu en sociale thema’s. Toch zijn ondernemingen wel bereid om hierover wel een verslag uit  te brengen. In een artikel van Guthrie en Cuganesan (2008) is er voor de Australische voedsel‐ en  dranksector  onderzocht  in  welke  mate  er  gebruik  wordt  gemaakt  van  een  framework  voor  duurzaamheidsverslaggeving. Hierbij is gebruik gemaakt van sector specifieke prestatie‐indicatoren.  Hieruit blijkt ook dat ondernemingen met name rapporteren over sectorspecifieke aspecten.   Op basis van de  legitimatie theorie is  de verwachting dat luchtvaartmaatschappijen zich vanwege  hun  activiteiten willen legitimeren richting de maatschappij en daarbij rapporteren over branche specifieke  onderwerpen. Daarom is de volgende hypothese geformuleerd:  Hypothese 1:  ‘Luchtvaartmaatschappijen rapporteren over de belangrijkste duurzaamheidonderwerpen  die aansluiten op de richtlijnen van de Global Reporting Initiative.’  

3.2 Stakeholder theorie 

De stakeholder theorie en de legitimatie theorie lijken erg op elkaar. Het verschil zit hem in het feit dat  de stakeholder theorie goedkeuring vraagt van zijn stakeholders (een bepaalde groep) en de legitimatie  theorie goedkeuring vraagt van de maatschappij (het publiek) (Deegan, 2002).  Deze theorie houdt in dat een organisatie de ondersteuning en goedkeuring van zijn stakeholders nodig  heeft  om  te  kunnen  bestaan.  Als  de  organisatie  deze  steun  verliest  moet  zij  zich  aanpassen  om  deze  terug  te  winnen  (Gray,  1995).  Volgens  De  Waard  (2011)  heeft  duurzaamheidsverslaggeving  een  fundamentele  relatie  met  de  stakeholder  theorie.  Door  de  Global  Reporting  Initiative  instantie  wordt  met  name  ook  aandacht  besteed  aan  stakeholder  engagement  voor  het  opstellen  van  een  duurzaamheidsverslag (GRI).  

Neu (1998) stelt dat binnen de financiële stakeholdergroeperingen, de groep aandeelhouders een sterke  primaire  invloed  heeft  op  de  mate  van  milieuopenbaring.  Dit  onderzoek  levert  bewijs  dat  bepaalde  groepen van invloed kunnen zijn.  

Donaldson  en  Preston  (1995)  stellen  dat  duurzaamheidsverslagen  waarde  kunnen  toevoegen  voor  het  bedrijf  als  deze  de  relatie  met  stakeholders  verbetert.  Hierbij  maken  zij  onderscheid  tussen  meerdere  stakeholders; klanten, investeerders, leveranciers en medewerkers. Deze groepen zijn onder te verdelen  in  primaire  stakeholders  (aandeelhouders,  medewerkers,  klanten,  leveranciers  en  de  regering)  en  in 

(15)

 

secondaire  stakeholders  (die  niet  direct  interactie  hebben  met  de  onderneming  maar  er  wel  door  worden beinvloed) (Clarkson, 1995). 

Vreemd  vermogen  verschaffers  zijn  kritische  succes  stakeholders  voor  een  organisatie.  Er  is  een  grote  kans  dat  deze  stakeholders  tevreden  worden  gehouden  (Ullmann,  1985).  In  deze  situatie  is  duurzaamheidsverslaggeving beïnvloed door de kapitaalstructuur van een onderneming. Ten eerste om  te  informeren  over  de  activiteiten,  die  milieu  vervuilend  zijn.  Deze  activiteiten  zijn  gedeeltelijk  met  vreemd  en  eigen  vermogen  zijn  gefinancierd.  Aan  de  andere  kant,  omdat  bedrijven  met  een  lage  solvabiliteit  niet  de  financiële  middelen  hebben  om  te  communiceren  met  stakeholders,  via  een  duurzaamheidsverslag (Andrikopoulos, Kriklani, 2012). 

Op  basis  van  deze  theorie  is  de  verwachting  dat  duurzaamheidsverslagen  beter  zijn  ontwikkeld  als  er  een duidelijke stakeholder groep aanwezig is. Daarom is de volgende hypothese geformuleerd:  Hypothese 2: Er bestaat een positieve relatie tussen het aanwezige vreemd vermogen en de mate van  duurzaamheidsverslaggeving. 

3.3 Voluntary disclosure theorie 

De voluntary disclosure theorie gaat er vanuit dat ondernemingen die vrijwillig informatie rapporteren  meer informatie naar buiten brengen dan ondernemingen die verplicht informatie moeten rapporteren  (Meek, Roberts & Gray, 1995).  

Op  het  gebied  van  voluntary  disclosure,  die  er  vanuit  gaat  dat  vrijwillige  rapportage  meer  informatie  oplevert  dan  verplichte  rapportage,  hebben  Anderson  en  Frankle  (1980)  onderzocht  wat  het  effect  is  van  vrijwillig  rapporteren  over  sociale  thema’s.  Dit  betreft  de  communicatie  en  rapportage  van  informatie  over  maatschappelijke  betrokkenheid  van  het  bedrijf,  personeelsbeleid,  milieu‐impact  en  product/service  bijdragen.  Volgens  Anderson  et  al  (1980)  begint  de  sociale  informatiefunctie    steeds  belangrijker  te  worden  ten  opzichte  van  financiële  en  andere  non‐financiële  data.  In  hun  onderzoek  stellen zij dat de kapitaalmarkt vrijwillige rapportage over sociale prestaties positief waardeert. Dit ligt in  lijn  met  Verrecchia  (1983)  in  dat  onderzoek  werd  aangetoond  dat  de  mate  van  niet‐gepubliceerde  informatie wordt meegenomen in de beurswaarde. Ondernemingen kunnen bijvoorbeeld besluiten om  informatie achter te houden, die niet verplicht gerapporteerd hoeft te worden. Een reden daarvan kan  zijn dat dit kostbaar is.  Aandeelhouders kunnen op hun beurt weer het gevoel krijgen dat er informatie  asymmetrie  bestaat,  waardoor  ze  de  onderneming  negatiever  gaan  waarderen.  De  onderneming  zou  dus  als  oplossing  hiervoor  vrijwillig  informatie  kunnen  rapporteren  om  de  informatie  asymmetrie  te  reduceren.  

Een  reden  voor  het  rapporteren  van  informatie  kan  worden  gezocht  in  een  negatieve  hoek.  Er  wordt  gesuggereerd dat er ‘wel eens iets aan de hand kan zijn’, als er geen informatie wordt gerapporteerd.   Een  gevolg  hiervan  is  dat  er  over  minder  relevante  onderwerpen  wordt  gerapporteerd,  waarin  kwalitatieve en meer toekomstgerichte duurzaamheidinformatie staat. Tijdens de evaluatie in hoeverre  duurzaamheidinformatie wordt gerapporteerd spelen beweegredenen zoals imago en reputatie een rol.  Vaak wordt er dan gekeken naar de trend in een bepaalde sector waarbij de druk vanuit  de markt en  pressiegroepen  bepaalt  in  welke  mate  duurzaamheidsverslaggeving  als  legitimatie  middel  wordt 

(16)

 

gebruikt  (De  Waard,  2011).  Ook  Patten  (2002)  stelt  dat  verslaggeving  over  vrijwillige  sociale  thema’s  voort  komt  uit  publieke  druk.  Tevens  wordt  gesteld  dat  de  omvang  en  de  industrie  waarin  een  onderneming zich bevindt van belang is voor het verklaren van publieke druk.  

Clarkson, Li, Richardson en Vasvari (2008) onderzochten de relatie tussen milieu prestaties (niveau van  CO2  uitstoot)  en  de  mate  van  milieu  verslaggeving  door  middel  van  een  rigoureus  research  design  in  verschillende sectoren. De voluntary disclosure theorie voorspelt een positieve associatie tussen milieu  en  het  niveau  van  milieurapportage.  Vanuit  de  hoek  van  socio‐politieke  theorieën  zoals  legitimatie  theorie en stakeholder theorie wordt er een negatieve associatie verwacht tussen milieu performance  en het niveau van disclosure. Met dit onderzoek wordt de voluntary disclosure theorie bevestigd, maar  op basis van de socio‐political theorie zijn de resultaten niet robuust zijn met de voorspellingen over de  milieurapportages.  Daarentegen  worden  er  wel  resultaten  gevonden  die  bewijzen  dat  bedrijven  die  in  het vorige jaar een ongunstige media dekking hebben gekregen, dit jaar meer gebruik maken van ‘soft  claims’ (zwakke argumenten) om zo te onderbouwen dat ze wel toegewijd zijn aan het milieu. Deze soft  claims zijn niet gemakkelijk te verifiëren. Dit patroon ligt wel in lijn met de legitimatie theorie.  

Stanwick, Stanwick( 1998) stellen dat de mate van duurzaamheidsverslaggeving afhangt van de grootte  van  het  bedrijf,  de  hoeveelheid  vervuiling  en  de  winstgevendheid  van  het  bedrijf.  Dit  ligt  in  lijn  met  Cowen  et  al.,(1987)  en  Patten  (1991),  zij  stellen  dat  grotere  bedrijven  te  maken  hebben  met  meer  publieke druk om het sociale contract  te rechtvaardigen dat  ze hebben  met  de maatschappij. Volgens  het  onderzoek  van  Adams  et  al.,(1998)  blijkt  de  grootte  positief  te  zijn  geassocieerd  met  duurzaamheidsverslaggeving.  Andrikopoulos  en  Kriklani  (2012)  stellen  dat  de  grootte  van  bedrijven  invloed  hebben  op  omvang  van  duurzaamheidsverslaggeving  onder  zowel  verplichte  als  vrijwillige  rapportage standaarden.  

Ik  verwacht  op  basis  van  de  voluntary  disclosure  theorie  dat  grote  luchtvaartmaatschappijen  meer  duurzaamheidinformatie openbaren dan kleinere luchtvaartmaatschappijen. 

Hypothese  3:  Er  bestaat  een  positieve  relatie  tussen  de  grootte  van  luchtvaartmaatschappijen  en  de 

mate van duurzaamheidsverslaggeving .  

3.4 Institutionele theorie 

De  institutionele  theorie  verzorgt  de  diepere  aspecten  van  sociale  structuur,  die  als  gezaghebbende  richtlijnen fungeren voor sociaal gedrag. Deze theorie gaat er vanuit dat ondernemingen hun structuur  aanpassen als zij institutionele druk ervaren  vanuit hun omgeving. De onderneming probeert zich aan te  passen aan de geldende normen en waarden om zo te legitimeren en te overleven (Deegan, 2002).  Mijn  onderzoek  zal  ook  bijdragen  op  het  gebied  van  institutionele  theorie.  Deze  theorie  wordt  ondersteund  door  bepaalde  trends.  Als  één  of  meer  ondernemingen  beginnen  met  een  nieuwe  trend  dan  zullen  andere  ondernemingen  volgen  om  niet  achterop  te  raken.  Een  voorbeeld  hiervan  is:  duurzaamheidsverslaggeving.  Als  bedrijven  met  een  grote  impact  op  het  milieu  beginnen  met  duurzaamheidsverslaggeving dan zullen hun concurrenten hier in mee moeten gaan. Zucker (1987) stelt  in  zijn  onderzoek  naar  deze  theorie  dat  ondernemingen  zowel  intern  als  extern  kunnen  worden  beïnvloed  om  bijvoorbeeld  wel  aan  duurzaamheidsverslaggeving  te  doen.  Het  onderzoek  van  Zucker 

(17)

 

(1987)  ligt  in  lijn  met  de  bevindingen  van  DiMaggio  en  Powell  (1983).  Zij  stellen  dat  ondernemingen  vanuit sociaal en of politiek perspectief naar elkaar toe zullen groeien.  

De  waard  (2011)  stelt  dat  de  institutionele  theorie  het  gedrag  van  ondernemingen  in  verschillende  invalshoeken kan beïnvloeden: 

‐ Coërcief  isomorfisme;  ondernemingen  hebben  te  maken  met  invloed  vanuit  regelgeving  van  overheden of door pressie.  

‐ Mimetisch  isomorfisme;  ondernemingen  hebben  te  maken  met  invloeden  vanuit  een  groep  of  branche. Daarbij kijken ze vooral naar wat de ander doet, dit kan tot kopieer gedrag leiden. Er  wordt hier met name gekeken naar de succesvolste binnen de groep.  

‐ Normatief isomorfisme; gelijkgestemden binnen een groep mensen.  

Mosene(2011)  vindt  dat  mimetische  isomorfisme  heeft  geleid  tot  het  duurzaamheidsverslag  laten  verifieren door derden.  Dit betreft kopieergedrag. De coercief isomorfisme heeft geleid tot het volgen  van de industrie leider door middel van betrokkenheid in duurzaamheidindexen. Verder vinden zij dat er  geen  institutionele  druk  plaatsvindt  vanuit  stakeholders.  Dit  leidt  tot  de  volgende  vraag:  leidt  de  effectiviteit van GRI‐richtlijnen wel tot het verbeteren van duurzaamheidrapportage? Mosene vindt dat  als eenmaal een bepaald niveau is bereikt voor het openbaren over duurzaamheid, er vervolgens geen  zichtbare verbetering meer zit in de informatie die wordt geopenbaard.  

Op  basis  van  de  institutionele  theorie  verwacht  ik  dat  het  niveau  van  duurzaamheidsverslagen  in  de  luchtvaartsector dichtbij elkaar ligt.  Er  zal kopieergedrag onder de luchtvaartmaatschappijen aanwezig  zijn. Dit leidt tot de volgende hypothesen: 

Hypothese  4:  ‘Duurzaamheidsverslagen  binnen  de  luchtvaartsector  verschillen  in  beperkte  mate  van 

elkaar  en  luchtvaartmaatschappijen  van  dezelfde  omvang  rapporteren  over  dezelfde  duurzame 

(18)

 

4. Richtlijnen voor duurzaamheidsverslaggeving 

In dit hoofdstuk wordt er een algemene omschrijving gegeven van de Global Reporting Initative (GRI).  Ten  tweede  komt  de  Accountability’s  AA1000  aan  bod.  Vervolgens  wordt  de  Handreiking  voor  Maatschappelijke Verslaggeving uiteengezet. Ook komt de International Organization for Standarization  nog aan bod. Tevens komt aanbod waarom de Global Reporting Initative standaarden gebruikt worden  in dit onderzoek. 

4.1 Global Reporting Initiative  

Global  Reporting  Initiative  is  een  non‐  profit  organisatie  die  gelanceerd  is  in  1997.  Het  doel  van  de  organisatie  is  om  een  wereldwijd  geaccepteerd  framework  te  ontwikkelen  voor  duurzaamheidsverslagen.  Volgens  de  GRI  zou  een  duurzame  wereldeconomie  op  de  lange  termijn  winstgevend moeten zijn en daarbij sociale en milieu aspecten in het oog houden. Dit zou betekenen dat  bedrijven duurzaam zijn als zij economische, milieu, sociaal en governance factoren kunnen combineren.   De  GRI  heeft  een  framework  ontwikkeld  om  organisaties  te  helpen  bij  het  rapporteren  over  duurzaamheid.  Hierbij  geven  zij  handvaten  over  hoe  de  mate  van  duurzaamheid  (economie,  milieu,  sociaal en governance) kan worden gemeten en gerapporteerd.  Het GRI netwerk bestaat uit ongeveer  30.000  mensen,  waaronder  duurzaamheidexperts,  overheden,  accountants,  universiteiten,  adviseurs  etc. Daarom kunnen de GRI‐richtlijnen  ook gezien worden als een multi‐stakeholder benadering. Deze  stakeholders  hebben  allemaal  hun  inzet  getoond  bij  het  ontstaan  van  de  GRI‐richtlijnen.  Het  GRI  framework  bestaat  niet  alleen  uit  richtlijnen  om  te  rapporteren,  maar  er  zijn  ook  sector  specifieke  richtlijnen ontworpen, die zorgen voor nog meer transparantie over de vier aspecten van duurzaamheid.  Duizenden bedrijven rapporteren inmiddels aan de hand van het GRI framework, om te communiceren  over  hun  duurzaamheidsbeleid.  De  GRI‐richtlijnen  zijn  voor  het  eerst  uitgebracht  in  2000.  De  derde  versie  en  de  meest  up  to  date  versie  (G3)  is  uitgebracht  in  2006.  De  volgende  versie  van  de  GRI‐ richtlijnen  wordt  verwacht  in  2013.  De  gids  voor  het  opstellen  van  een  duurzaamheidsverslag  presenteert  een  aantal  basisbeginselen  die  tot  doel  heeft  de  inhoud  van  de  duurzaamheidsverslag  te  definiëren  en  de  kwaliteit  van  de  informatie  te  waarborgen.  De  gids  geeft  ook  informatie  over  de  prestatie  indicatoren  en  andere  secties.  Hieronder  staan  de  basisbeginselen  informatie  en  kwaliteit  uitgewerkt.  

Principe informatie    Definitie 

Materialiteit   Relevante  indicatoren  van  sociaal,  milieu  en  economische  factoren  die  opgenomen dienen te worden in het verslag.  

 

Belanghebbenden   In  het  verslag  moet  te  lezen  zijn  wie  de  belangrijkste  stakeholders  zijn  en  hoe  het  duurzaamheidsverslag  bijdraagt  aan  hun  redelijke  verwachtingen en belangen.    Duurzaamheidscontext  De publicerende partij moet aangeven hoe de prestaties van het bedrijf  afgezet zijn in de bredere context. Daarbij moet worden beschreven hoe  de prestatie in positieve of negatieve zin bijdraagt aan het groter geheel  van duurzaamheid.   

(19)

 

Volledigheid  Belanghebbenden moeten voldoende een beeld kunnen vormen van de  prestaties  van  de  onderneming.  Daarvoor  dienen  voldoende  onderwerpen te zijn beschreven en moet alle informatie die relevant is  worden meegenomen. 

 

Principe kwaliteit  Definitie  

Evenwichtigheid   Een  verslag  is  evenwichtig,  als  zowel  de  positieve  als  de  negatieve  punten  zijn  benoemd. Op deze manier kunnen de prestaties als geheel worden beoordeeld.   Vergelijkbaarheid   Er  wordt  verwacht  van  een  organisatie  dat  zij  informatie  op  een  consistente  manier verzamelt en rapporteert om op deze manier vergelijkbaarheid mogelijk  te maken tussen de jaarrapporten en organisaties.  

Nauwkeurigheid   De  prestaties  dienen  op  een  dusdanige  manier  te  worden  gepresenteerd  dat  deze te beoordelen zijn.  

Tijdigheid   De  verslagen  zijn  met  regelmatige  perioden  en  tijdig  beschikbaar  om  stakeholders de gelegenheid te geven beslissingen te kunnen nemen.   Duidelijkheid     Informatie dient inzichtelijk en toegankelijk te zijn.   Betrouwbaarheid   Informatie dient op een kwalitatieve en relevante manier te worden verzameld,  geregistreerd, samengesteld, geanalyseerd en gepubliceerd. 

4.2 AccountAbility’s AA1000 

De AccountAbility’s AA1000 heeft een aantal principes opgesteld die ondernemingen helpen om meer  verantwoordelijk,  verantwoord  en  duurzaam  om  te  gaan.  In  deze  standaarden  worden  problemen  aangepakt  waar  bestuurders  van  ondernemingen  tegen  aan  kunnen  lopen  bij  het  opstellen  van  een  duurzaamheidsverslag. 

De AA1000 standaarden zijn ontworpen om een geïntegreerd denkwijze te creëren die koolstofarme en  een  groene  economie  aanspoort.  Dit  doen  zijn  door  een  framework  op  te  stellen  voor  geïntegreerde  rapportage en ondersteuning te verlenen op het gebied van assurance. Er worden normen ontwikkeld  door een multi‐stakeholder netwerk van mensen. Hierdoor wordt er voor gezorgd dat de standaarden  worden  geschreven  door  belanghebbenden  in  plaats  van  de  mensen  die  er  voordelen  uit  behalen.  De  richtlijnen  worden  gebruikt  door  multinationals,  grote,  kleine,  overheden  en  maatschappelijk  ondernemingen.  De  standaard  AA1000AccountaAbility  is  een  framework  ontwikkeld  voor  organisaties  om de duurzame uitdaging te identificeren en te communiceren. In de AA1000 Assurance Standaard is  geschreven voor bedrijven die assurance afgeven bij duurzaamheidsverslagen. De AA1000 Stakeholder  Engagement Standard heeft een multistakeholder framework ontwikkeld, om te zorgen dat er voorzien  wordt in de behoeftes van de stakeholders.  

(20)

 

4.3 Handreiking voor Maatschappelijke Verslaggeving 

De  Handreiking  voor  Maatschappelijke  Verslaggeving  houdt  zich  bezig  met  het  samenstellen  van  een  conceptueel  kader  voor  een  duurzaamheidsverslagen.  Het  conceptuele  kader  is  gebaseerd  op  de  richtlijnen van de Global Reporting Initiative. De handreiking geeft compact weer wie de gebruikers zijn,  welke kwaliteitskenmerken er aanwezig dienen te zijn, de wat inhoudelijk in het duurzaamheidsverslag  dient te worden opgenomen. 

In  het  duurzaamheidsverslag  dient  aan  een  aantal  kwaliteitskenmerken  worden  voldaan;  Relevantie,  Begrijpelijkheid, Vergelijkbaarheid en Betrouwbaarheid. Hiermee probeert de Handreiking een bepaalde  kwaliteitsstandaard te waarborgen.  

4.4 International Organization for Standarization 

De International Organization for Standardization (ISO) is een internationaal ontwikkelde standaard. De  ISO  wordt  in  163  landen  vertegenwoordigd  door  zijn  standaardinstituties.  In  de  loop  der  jaren  zijn  er  ongeveer  21.000  standaarden  ontwikkeld.  Bij  de  ontwikkeling  van  deze  standaarden  zijn  technische  comités betrokken. Zoals gebruikers van de standaarden, testlaboratoria, experts, consumenten en de  overheid. Op het gebied van duurzaamheidsverslaggeving is de standaard ISO 26000 ontwikkeld. In de  standaard wordt een leidraad geboden om over duurzaamheid te rapporteren. Volgens de ISO wordt de  ISO 26000 in de praktijk niet veel gebruikt. 

 

4.5 Motivatie voorkeur GRI‐richtlijnen  

Voor mijn onderzoek wordt gebruik gemaakt van de GRI‐richtlijnen. Veel onderzoeken worden gevoerd  aan de hand van de GRI‐richtlijnen. Zoals Clarkson (2008) en Clarkson (2011) zij hebben de invloed van  milieuverslaggeving  onderzocht  aan  de  hand  van  de  GRI‐richtlijnen.    Gurthrie  et  al.,  (2008)  stelt  dat  regelgevende instanties en andere industrie verenigingen steeds meer herkennen dat het van belang is  om  duurzaamheidstandaarden  op  te  stellen.  Daarnaast  is  het  nodig  om  per  sector  een  duurzaamheid  standaard op te stellen.  

Om de mate van duurzaamheid te bepalen is het van belang om de duurzame onderwerpen te filteren  uit toonaangevende standaarden. De GRI‐richtlijnen zijn volgens Kamp‐Roelands en De waard (2012) de  meest toonaangevende standaard. Marimom et al. (2012) concluderen dat steeds meer bedrijven bezig  gaan  met  duurzaamheidsverslaggeving  op  basis  van  GRI‐richtlijnen.  Het  gaat  hier  om  een  klein  percentage van alle ondernemingen wereldwijd. Marimom et al. (2012) stellen ook dat Koerber (2010)  heeft  gevonden  dat  80%  van  de  duurzaamheidsverslagen  opgesteld  is  door  bedrijven  die  hun  eigen  richtlijnen  gebruiken  in  plaats  van  de  GRI‐richtlijnen.  De  huidige  trends  suggereren  echter  dat  steeds  meer bedrijven de GRI‐ richtlijnen adopteren.  

Volgens de GRI zijn de algemene richtlijnen voor elke sector te gebruiken, echter heeft elke sector wel  zijn eigen stakeholders. De GRI maakt daarom gebruik van de input van verschillende stakholders.  De  Waard  (2011)  bevestigt  dat  de  GRI  wordt  gezien  als  een  ‘multi  stakeholder  network’.  Dit  komt  omdat  overheden,  wetenschappelijke  organisaties,  bedrijven  arbeidsorganisaties,  accountants  input  leveren  voor de ontwikkeling van deze standaarden. Met behulp van deze input heeft de GRI ook specifieke GRI‐ richtlijnen opgesteld voor luchthavens. Er zit een grote overlap tussen de stakeholders van luchthavens 

(21)

 

en luchtvaartmaatschappijen. Daarom worden de specifieke GRI‐richtlijnen voor de hulp van de analyse  naar  duurzame onderwerpen ook gebruikt. Het rapporteren op basis van de GRI‐richtlijnen is vrijwillig.  Daarbij  is  de  keuze  ook  vrij  over  welke  onderwerpen  luchtvaartmaatschappijen  willen  rapporteren  in  hun jaarverslag of duurzaamheidsverslag.  

(22)

 

5. Onderzoeksontwerp 

 

Dit  hoofdstuk  geeft  een  overzicht  van  het  onderzoeksontwerp.  Allereerst  wordt  beschreven  hoe  de  dataverzameling  heeft  plaatsgevonden.  Vervolgens  wordt  in  de  tweede  paragraaf  de  inhoudsanalyse  besproken.  In  paragraaf  drie  worden  de  duurzaamheidsonderwerpen  besproken.  Tot  slot  wordt  de  correlatie matrix en de regressieanalyse en multinominale regressieanalyse toegelicht.  

5.1 Dataverzameling 

In mijn scriptie onderzoek ik de mate van duurzaamheidsverslaggeving van 66 vliegtuigmaatschappijen  over de hele wereld. Er zijn 66 luchtvaartmaatschappijen geselecteerd op basis van de membership lijst  van  Air  International  Transport  Association  (AITA).  AITA  is  een  handelsorganisatie,  met  als  doel  als  samenwerkingsorgaan tussen alle aangesloten luchtvaartmaatschappijen te functioneren. Om de mate  van  duurzaamheidsverslaggeving  te  bepalen  wordt  gebruik  gemaakt  van  zes  duurzaamheidsonderwerpen.  Voor  het  bepalen  van  de  onderwerpen  worden  de  GRI‐richtlijnen  gebruikt. Van de 66 vliegtuigmaatschappijen wordt de nieuwste versie van de duurzaamheidsverslagen  en/of  jaarverslagen  verzameld  van  één  jaar.  In  dit  onderzoek  zullen  alleen  de  verslagen  worden  meegenomen die in het Engels of in het Nederlands zijn geschreven.  

5.2 Inhoudsanalyse 

Om  vast  te  kunnen  stellen  of  in  de  duurzaamheid‐  en  jaarverslagen  wordt  gerapporteerd  over  de  duurzame  onderwerpen,  kan  gebruik  worden  gemaakt  van  de  inhoudsanalyse  (Guthrie,  2008).  In  dit  onderzoek  ga  ik  hypothese  één,  die  gericht  is  op  de  mate  van  duurzaamheidsverslaggeving  binnen  luchtvaartmaatschappijen,  toetsen    aan  de  hand  van  de  inhoudsanalyse.  Aan  de  hand  van  zes  duurzaamheidsonderwerpen  wordt  een    inhoudsanalyse  gedaan  en  kan  worden  gekeken  hoe  ver  luchtvaartmaatschappijen  zijn  met  het  verwerken  van  deze  duurzame  onderwerpen  in  hun  duurzaamheids‐ of jaarverslag. 

Cuganesan et al, (2010) maakt ook gebruikt van de inhoudsanalyse door middel van woorden, zinnen en  pagina’s te tellen. Ik ben echter van plan om de methode van Guthrie et al., (1990) te gebruiken. In het  onderzoek  wordt  de  inhoudsanalyse  gebruikt  als  een  techniek  om  data  te  verzamelen,  door  ze  te  coderen  in  kwalitatieve  en  kwantitatieve  informatie  in  voorafgaande  gedefinieerde  categorieën.  Op  deze  manier  kunnen  patronen  worden  herkend  in  de  presentatie  en  rapportage  van  gegevens.  De  inhoudsanalyse  tracht  gepubliceerde  informatie  te  presenteren  op  een  systematische,  objectieve  en  betrouwbare analyse.   

Allereerst  wil  ik  vaststellen  of  vliegtuigmaatschappijen  wel  of  niet  over  de  duurzame  onderwerpen  rapporteren.  Als een luchtvaartmaatschappij niet rapporteert over een onderwerp krijg het de rank 0.  Als  een  luchtvaartmaatschappij  wel  rapporteert  over  een  onderwerp  krijg  het  de  rank  1.  De  luchtvaartmaatschappijen  die  meetbaar,  duidelijk  en  uitgebreid  over  een  onderwerp  rapporteren  krijgen de rank 2. Een onderwerp is meetbaar als er informatie wordt gegeven in de vorm van cijfers en  grafieken  etc.  Tevens  is  van  belang  dat  de  informatie  meetbaar  is  ten  opzichte  van  een  voorgaande  periode.  

(23)

 

Als met de inhoudsanalyse de mate van duurzaamheidsverslaggeving is bepaald, kunnen de resultaten  worden gebruikt voor het toetsen van hypothese twee en drie.  

5.3 De duurzaamheidsonderwerpen 

De  duurzame  onderwerpen  die  ik  ga  gebruiken  voor  de  inhoudsanalyse  zijn  gehaald  uit  de  specifieke  GRI‐richtlijnen voor luchthavens en getoetst aan het duurzaamheidsverslag van Air France KLM. Daarbij  is aansluiting gezocht met de algemene G3‐richtlijnen.  

5.3.1 Algemene G3‐richtlijnen 

Volgens  de  algemene  G3‐richtlijnen  zijn  bedrijven  duurzaam  als  zij  in  staat  zijn  economische,  milieu,  sociaal en governance factoren te kunnen combineren. In de G3‐richtlijnen zijn de prestatie‐indicatoren  op  het  gebied  van  duurzaamheid  onderverdeeld  in  de  categorieën  economie,  milieu  en  sociaal.  Deze  indeling sluit ook aan met de drie p’s; People, planet en profit van Graafland en Eiffinger (2004) en de  richtlijnen van de jaarverslaggeving (2009).  

De  economische  factoren  hebben  betrekking  op  de  invloed  die  de  onderneming  heeft  op  de  economische  omstandigheden  op  lokaal,  nationaal  en  mondiaal  niveau.    Hieronder  vallen  de  voornaamste  economische  gevolgen  van  de  organisatie  in  de  maatschappij  en  de  kapitaalstromen  tussen de belanghebbenden.  

De milieu factoren hebben betrekking op de invloed die de activiteiten van een onderneming heeft op  de levende en niet‐levende natuurlijke systemen. De volgende milieu aspecten zijn daarbij van belang;  materialen,  energie,  water,  biodiversiteit,  luchtemissies,  afvalwater  en  afvalstoffen,  producten  en  diensten, naleving, transport, algemeen.  

De sociale factoren hebben betrekking op de invloed die de activiteiten van de onderneming  heeft op  het  sociale  systeem  waarbinnen  zij  functioneert.  Hieronder  vallen  de  arbeidsomstandigheden,  mensenrechten, maatschappij en productverantwoordelijkheid.  

5.3.2 Sector specifieke GRI‐richtlijnen 

De  GRI‐richtijnen  hebben  voor  de  sector  luchthavens  specifieke  richtlijnen  ontwikkeld.  De  GRI  is  begonnen  met  het  ontwikkelen  van  de  richtlijnen  nadat  er  herhaaldelijk  om  gevraagd  is  door  verschillende  instanties  die  deze  sector  vertegenwoordigen.  De  onderwerpen  in  de  sector  specifieke  richtlijnen  voor  luchthavens  zijn  onderverdeeld  in  de  categorieën;  veel,  gemiddeld  en  weinig.  Deze  categorieën geven aan  in welke mate er over het onderwerp wordt gerapporteerd. De onderwerpen die  geselecteerd  worden  voor  dit  onderzoek  worden  alleen  gehaald  uit  de  categorie  waarover  veel  wordt  gerapporteerd.  

5.3.3 De Transparantiebenchmark 

De  luchtvaartmaatschappij  Air  France  KLM  is  de  hoogst  geëindigde  luchtvaartmaatschappij  volgens  de  Transparantiebenchmark. De Transparantiebenchmark wordt ieder jaar uitgevoerd in opdracht van Het  ministerie  van  Economische  Zaken  en  wordt  uitgevoerd  door  de  accountantsorganisatie;  Pricewaterhousecoopers.  Deze  accountantsorganisatie  beoordeelt  de  inhoud  en  de  kwaliteit  van  de  verslaggeving op het gebied van alle maatschappelijke aspecten. Air France KLM komt in 2013 uit op de 

(24)

  34e plaats en behoort daarmee tot de groep ‘achtervolgens’. De Transparantiebenchmark heeft de 500  grootste Nederlandse ondernemingen, met alle AEX en AMX genoteerde ondernemingen beoordeeld op  hun jaarverslag. Een 34e plaats voor Air France KLM betekent een hoge notering op een de lijst van 500  bedrijven. De eerste 50 bedrijven op de Transparantiebenchmark ladder hebben voor het opstellen van  hun duurzaamheidsverslag ook gebruik gemaakt van de GRI‐richtlijnen.   5.3.4 Selectie duurzaamheidsonderwerpen  De volgende onderwerpen zijn gehaald uit de specifieke GRI‐richtlijnen voor luchthavens, algemene G3‐ richtlijnen en het duurzaamheidsverslag van Air France KLM 2011:   Klimaat verandering/CO2 reductie 

Klimaat  verandering  en  CO2  reductie  vallen  onder  de  milieu  prestatie  indicatoren  van  GRI  3.0.  Dit  onderwerp valt binnen het aspect: luchtemissies, afvalwater en afvalstoffen volgens EN16, EN17, EN18,  EN19,  EN20  en  EN26.  (GRI  3.0)  Onderwerpen  die  onder  dit  onderwerp  vallen  zijn  bijvoorbeeld:  de  uitstoot  reducties,  het  continue  gevecht  tegen  de  opwarming  van  de  aarde,  klimaatverandering  en  welke initiatieven luchtvaartmaatschappijen daarin nemen. 

Geluidsoverlast  

Geluidsoverlast  is  een  specifiek  onderwerp  dat  wordt  genoemd  door  Air  France  KLM.  Er  kan  geen  aansluiting  worden  gezocht  met  GRI  3.0,  maar  geluidsoverlast  wordt  wel  door  de  specifieke  GRI‐ richtlijnen voor luchthavens benoemd, als een belangrijk onderwerp. Ik kwantificeer dit onderwerp als  een  sociaal  prestatie  indicator.  Geluidsoverlast  is  een  vaak  voorkomende  klacht  van  bewoners  in  de  omgeving  van  een  luchthaven.  Dit  onderwerp  is  zowel  van  belang  voor  luchthavens  als  voor  vliegtuigenmaatschappijen, omdat vliegtuigen dit geluid veroorzaken.  

Gezondheid en veiligheid  

Gezondheid en veiligheid valt binnen de sociale prestatie indicatoren van de GRI 3.0. Het onderwerp ligt  binnen het aspect gezondheid en veiligheid volgens LA6, LA7, LA8, LA9 en binnen het aspect gezondheid  en veiligheid van consumenten volgens PR1. Onder gezondheid en veiligheid vallen de maatregelen die  vliegmaatschappijen  nemen  om  de  gezondheid  en  veiligheid  van  hun  passagiers  en  medewerkers  te  waarborgen.  

Energie efficiëntie  

De  energie  efficiëntie  valt  binnen  de  milieu  prestatie  indicatoren  van  de  GRI  3.0.  Het  onderwerp  ligt  binnen  het  aspect  energie  volgens  EN3,  EN4,  EN5,  EN6  en  EN7.  Onder  energie  efficiëntie  kan  bijvoorbeeld  het  gebruik  van  alternatieve  biobrandstof  worden  geplaatst.  Luchtvaartmaatschappijen  kunnen gebruik maken van duurzame brandstoffen zoals; kerosine of afval van frituurvet. Ook valt het  verbruik van gewone brandstoffen hieronder en de manier waarop luchtvaartmaatschappijen proberen  dit te reduceren. Bijvoorbeeld door ‘zuinige’ vliegtuigen te gaan leasen of kopen.  

Lucht kwaliteit 

Het  onderwerp  lucht  kwaliteit  valt  ook  binnen  de  milieu  prestatie  indicatoren  van  de  GRI  3.0.  Het  onderwerp ligt binnen het aspect luchtemissies, afvalwater en afvalstoffen volgens EN16, EN17, EN18, 

(25)

 

EN19 en EN20. Onder luchtkwaliteit valt bijvoorbeeld het reduceren van CO2 uitstoot, aantastingen aan  de ozonlaag en luchtverontreinigende stoffen die luchtvaartmaatschappijen uitstoten.  

Maatschappelijke investeringen en ontwikkelingen 

De maatschappelijke investeringen en ontwikkelingen vallen binnen de economische en sociale prestatie  indicatoren  van  de  GRI  3.0.  Het  onderwerp  ligt  binnen  het  aspect  economische  prestaties  EC1  en  gemeenschap SO1. Luchtvaartmaatschappijen kunnen zich betrokken voelen bij de gemeenschap. Onder  dit  onderwerp  valt  de  mate  waarin  zij  proberen  bij  te  dragen  aan  de  maatschappij  door  middel  van  maatschappelijke  projecten,  donaties,  sponsoring,  kunst  en  cultuur,  sport  en  recreatie  en  zakelijke  projecten.  

5.4 De lineaire regressieanalyse 

Om  hypothese  twee  en  drie  te  testen  wordt  de  regressieanalyse  gebruikt.  De  resultaten  die  uit  de  inhoudsanalyse komen worden gebruikt om de mate van duurzaamheid te bepalen. Hieronder staan de  afhankelijke en onafhankelijke variabelen die worden gebruikt: 

Afhankelijke controle variabele 

‐ De  mate  van  duurzaamheidsverslaggeving  is  bepaald  aan  de  hand  van  de  score  die  uit  de  inhoudsanalyse komt. 

Onafhankelijke controlevariabelen 

‐ De grootte van de luchtvaartmaatschappijen wordt gemeten aan de hand van de grootte van de  vloot. 

‐ De aanwezigheid van stakeholders wordt gemeten aan de hand van de solvabiliteit. 

Om  hypothese  2  te  testen  wordt  er  gekeken  of  er  een  duidelijke  stakeholder  (vreemd  vermogen  verschaffers)  aanwezig  is  wanneer  er  over  de  duurzame  onderwerpen  wordt  gerapporteerd.    Om  de  aanwezigheid  van  stakeholders  te  bepalen,  wordt  de  solvabiliteit  van  de  luchtvaartmaatschappij  gebruikt.  Deze  solvabiliteit  wordt  uit  de  jaarverslagen  verzameld.  De  verwachting  is  dat  als  er  meer  vreemd vermogen aanwezig is, de mate van duurzaamheidsverslaggeving hoger is.  

Voor  hypothese  3  wordt  gekeken  of  de  grootte  van  de  luchtvaartmaatschappijen  invloed  heeft  op  de  mate van duurzaamheidsverslaggeving. De grootte van de luchtvaartmaatschappijen wordt bepaald aan  de  hand  van  de  grootte  van  de  vloot.  Om  de  grootte  te  bepalen  van  de  vliegmaatschappijen  wordt  operationele  and  financiële  lease  ook  meegenomen  in  de  vloot.  De  grootte  van  de  vloot  wordt  verzameld uit de jaarverslagen. 

De  relatie  tussen  de  afhankelijke  variabele  (mate  van  duurzaamheid)  en  de  onafhankelijke  variabelen  (grootte en solvabiliteit) kan getoetst worden door middel van een lineaire regressieanalyse. Voor elke  onafhankelijke  variabele  wordt  er  een  regressieanalyse  uitgevoerd.  Deze  analyse  is  uitgevoerd  met  behulp van het statistische programma SPSS en is gebruikt om de hypothesen te toetsen. De standaard  formule voor de regressieanalyse luidt:  

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

België, dat zijn vrije AVP status voor gedomesticeerde varkens behouden heeft, zal zijn AVP-vrije status voor alle varkensachtigen terugkrijgen als er gedurende

Mevrouw Hensbergen van BVHlokaal zal een aantal vragen die niet door het college konden worden beantwoord nasturen met het verzoek deze te beantwoorden. De brief gaat als

Door het maatjesproject in het eerste jaar van de master Farmacie – tijdens het coschap in de openbare apotheek in de cursus Polyfarmacie (MA107) – in te bedden, geven we studenten

Het Kabinet hoopt dat er eind december 2018 nog een klimaatakkoord wordt gesloten aan de vijf zogenoemde Klimaattafels: voor Industrie, voor Landbouw, voor Elektriciteit,

Informatie tussenrapportage en stand van zaken in domeinen Veel informatie van belang voor 2018 en verder3. Basis om verbetervoorstellen vorm

- 2010 Opdracht van de raad: ‘werk beleidscriteria uit die nodig zijn om planologische medewerking te verlenen aan.. woonvoorzieningen

• Aandacht voor in bestuurlijke afspraken over aanpak schrijnende situaties. En vaak “gewoon” alle betrokken partijen bij

Scenario 1 Optimalisatie warmtekoudeopslag (WKO) voor de korte termijn Op het Europapark (incl. Kempkensberg/Engelse Kamp) zijn verschillende partijen gevestigd die gebruik maken