Heeft
duurzaamheid
een grote
vlucht
genomen?
Abstract In dit onderzoek is de stand van zaken van duurzaamheidsverslaggeving in de sector luchtvaart onderzocht aan de hand van 66 luchtvaartmaatschappijen. Ook is onderzocht of de grootte van de vloot en de solvabiliteit invloed hebben op de mate van duurzaamheidsverslaggeving. Resultaten tonen aan dat de grootte van de vloot van invloed is op de mate van duurzaamheidsverslaggeving. Tussen de solvabiliteit en de mate van duurzaamheidsverslaggeving is geen significant resultaat gevonden. Uit de inhoudsanalyse blijkt dat er voor luchtvaartmaatschappijen nog voldoende ruimte voor ontwikkeling is op het gebied van duurzaamheidsverslaggeving.
Melissa Jorritsma
s2384280
Groningen, 20 juni 2013
Rijksuniversiteit Groningen, Nederland
Master Accountancy & Controlling
Begeleider: Dhr. W.J. Van Elsacker
2
ebeoordelaar:
Samenvatting
In de afgelopen jaren is verslaggeving aan het veranderen. Niet financiële informatie is van belang, maar ook steeds meer de niet‐financiële informatie. Een vorm van niet‐financiële informatie is bijvoorbeeld duurzaamheidsverslaggeving. In een duurzaamheidsverslag staan de drie p’s: people, planet en profit centraal. Het is daarbij van belang dat bedrijven rapporteren over de manier waarop zij met de drie p’s omgaan. Er kunnen meerdere redenen bestaan waarom zij dit doen. Een belangrijke reden komt uit de legitimatie theorie. Deze theorie stelt dat een onderneming een ‘license to operate’ nodig heeft om te kunnen overleven. Vanuit de stakeholder theorie wordt als reden aangevoerd dat zij zich willen legitimeren om een bepaalde stakeholdergroep tevreden te houden. Als dit in werkelijkheid zo is, zou kopieergedrag kunnen ontstaat zoals de institutionele theorie voorspelt. Duurzaamheidsverslagen zouden dus op elkaar lijken als het gaat om de inhoud.
In deze scriptie is onderzocht wat de stand van zaken is binnen de luchtvaartsector op het gebied van duurzaamheidsverslaggeving. De luchtvaartsector is een sector die vanwege zijn activiteiten erg vervuilend is. Aan de hand van 66 jaarverslagen en duurzaamheidsverslagen is onderzocht of er over zes belangrijke duurzame onderwerpen is gerapporteerd. Hiervoor zijn de GRI‐richtlijnen gebruikt, omdat zij een toonaangevende standaard zijn op het gebied van duurzaamheidsverslaggeving. Deze zes onderwerpen zijn geïdentificeerd uit de sectorspecifieke GRI‐richtlijnen voor luchthavens en vergeleken met de benchmark; Air France KLM. Uit de analyse naar de onderwerpen is gebleken dat; klimaat verandering, geluidsoverlast, luchtkwaliteit, gezondheid en veiligheid, investeringen/ontwikkelingen in de maatschappij en energie efficiëntie de belangrijkste onderwerpen zijn waarover een luchtvaartmaatschappij zou moeten rapporteren.
Om de invloed van de legitimatie theorie te onderzoeken is aan de hand van de inhoudsanalyse gekeken of luchtvaartmaatschappijen ook echt over de zes belangrijkste onderwerpen rapporteren. Uit het resultaat blijkt dat er nog onvoldoende gerapporteerd wordt over de belangrijke onderwerpen. Slechts 33.3 procent rapporteert over alle zes duurzame onderwerpen.
Vanuit de stakeholder theorie is de verwachting dat luchtvaartmaatschappijen zich beter willen legitimeren als er een duidelijke stakeholder aanwezig is. De solvabiliteit wordt gebruikt om een duidelijke stakeholder te identificeren, waarbij de aanwezigheid van veel vreemd vermogen aangeeft dat er een duidelijke stakeholder aanwezig is. De resultaten van het onderzoek laten zien dat er geen verband is tussen de mate van duurzaamheidsverslaggeving en de mate waarin vreemd vermogen aanwezig is. Een verklaring hiervoor kan zijn dat vreemdvermogenverschaffers niet een stakeholder groep is, die van invloed is op de zes onderwerpen.
Vanuit de voluntary disclosure theorie wordt er verwacht dat er een positieve relatie bestaat tussen de grootte van de onderneming en de mate van duurzaamheidsverslaggeving. De grootte van de onderneming is bepaald op basis van de grootte van de vloot. Dit is gedaan, omdat de grootte van de vloot bepalend is voor de mate van vervuiling. Uit de resultaten van dit onderzoek is gebleken dat er een positief verband aanwezig is tussen de mate van duurzaamheidsverslaggeving en de omvang van de vloot.
Volgens de institutionele theorie ontstaat er kopieergedrag binnen bepaalde groepen. De verwachting is dat de mate van duurzaamheidsverslaggeving in beperkte mate van elkaar verschilt voor luchtvaartmaatschappijen van dezelfde omvang. Uit het resultaat van het onderzoek blijkt dat grote luchtvaartmaatschappijen over alle onderwerpen rapporteren en dat kleine luchtvaartmaatschappijen bijna niks rapporteren. Dit ligt in lijn met de institutionele theorie, deze stelt dat er kopieergedrag aanwezig zal zijn onder de luchtvaartmaatschappijen.
De hoofdvraag in mijn scriptie luidde als volgt:
‘Wat is de stand van zaken binnen de luchtvaartsector op het gebied van duurzaamheidsverslaggeving?’
Geconcludeerd kan worden dat voor de huidige stand van zaken er nog voldoende ruimte voor verbetering is voor luchtvaartmaatschappijen om over duurzame onderwerpen te rapporteren. Binnen de luchtvaartsector wordt door 33,3 % van de luchtvaartmaatschappijen over de zes onderwerpen gerapporteerd en voor 27,3 %
van de luchtvaartmaatschappijen wordt over geen enkel onderwerp gerapporteerd. De grootte van de vloot is van invloed op het wel rapporteren van de onderwerpen. Uit de vergelijkbaarheid blijkt dat kleinere luchtvaartmaatschappijen de neiging hebben om geen informatie over de onderwerpen te rapporteren. Grotere maatschappijen hebben daarentegen de neiging om over alle onderwerpen meetbaar en duidelijk te rapporteren.
Voorwoord
Voor u ligt mijn scriptie, deze dient als afsluitend onderdeel van mijn studie Accountancy & Controlling aan de Rijksuniversiteit Groningen. Deze scriptie gaat over duurzaamheidsverslaggeving binnen de luchtvaartsector. Dit onderzoek is uitgevoerd om te kijken in welke mate belangrijke duurzame verslaggevingonderwerpen in duurzaamheidsverslagen worden gerapporteerd en of de factoren grootte en solvabiliteit daar invloed op hebben.
Dit voorwoord wil ik ook gebruiken om een aantal mensen te bedanken. Het uitvoeren van dit onderzoek had ik niet kunnen doen zonder de hulp van dhr. Van Elsacker. Als begeleider vanuit de RUG heeft hij mij bijgestaan door middel van scherpe feedback en kritische wedervragen. Tot slot wil ik mijn familie, vrienden en vriend bedanken voor hun steun tijdens het schrijven van mijn scriptie. Ik wens u veel plezier met het lezen van mijn scriptie, Met vriendelijke groet, Melissa Jorritsma
Inhoudsopgave
Samenvatting ... 2 Voorwoord ... 4 1. Introductie ... 7 2. Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen ... 10 2.1 Wat is Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen? ... 10 2.2 Redenen om over MVO te rapporteren ... 11 2.3 Nederlandse Richtlijnen voor Jaarverslaggeving ... 11 3. Theoretisch Kader ... 13 3.1 Legitimatie theorie ... 13 3.2 Stakeholder theorie ... 14 3.3 Voluntary disclosure theorie ... 15 3.4 Institutionele theorie ... 16 4. Richtlijnen voor duurzaamheidsverslaggeving ... 18 4.1 Global Reporting Initiative ... 18 4.2 AccountAbility’s AA1000 ... 19 4.3 Handreiking voor Maatschappelijke Verslaggeving ... 20 4.4 International Organization for Standarization ... 20 4.5 Motivatie voorkeur GRI‐ richtlijnen ... 20 5. Onderzoeksontwerp ... 22 5.1 Dataverzameling ... 22 5.2 Inhoudsanalyse ... 22 5.3 De duurzaamheidsonderwerpen ... 23 5.3.1 Algemene G3‐richtlijnen ... 23 5.3.2 Sector specifieke GRI‐richtlijnen ... 23 5.3.3 De Transparantiebenchmark ... 23 5.3.4 Selectie duurzaamheidsonderwerpen ... 24 5.4 De lineaire regressieanalyse ... 25 5.5 Correlatiematrix en multinominale regressieanalyse ... 26 6. Resultaten ... 28 6.1 Beschrijvende statistiek ... 28 6.2 Inhoudsanalyse en hypothesetoetsing ... 296.3 Lineaire regressie analyse en hypothesen toetsing ... 29 6.4 Correlatie matrix, multinominale regressie en hypothese toetsing ... 31 7. Discussie ... 35 7.1 Conclusie ... 35 7.2 Beperkingen ... 36 7.3 Aanbevelingen voor vervolg onderzoek ... 37 Referenties ... 38 Literatuur ... 38 Geraadpleegd ... 41 Bijlage 1 ... 42 Bijlage 2 ... 44
1. Introductie
Duurzaamheidsverslaggeving of niet‐financiële verslaggevinginformatie heeft een grote vlucht genomen. Steeds meer bedrijven leggen de nadruk op duurzaamheid. Volgens Güler (2008) is er sprake van duurzaamheid wanneer de maatschappij niet meer gebruik maakt van een bron dan dat de bron genereert. Güler (2008) concludeert dat het opmerkelijk is dat bedrijven die van nature niet duurzaam kunnen zijn, op de lange termijn duurzaamheid als prominente rol aanwijzen. Elke analyse omtrent duurzaamheid onthult al snel de onzekerheid omtrent de betekenis duurzaamheid. Duidelijk is volgens hem dat het gros niet dezelfde betekenis van duurzaamheid heeft als gedefinieerd in Güler’s artikel. Dit probleem is goed zichtbaar bij bijvoorbeeld olie‐en gas bedrijven. Tevens stelt Güler dat dit niet alleen voor olie‐en gasbedrijven zo is, maar ook bij bijvoorbeeld Ryanair; een luchtvaartmaatschappij. De conclusie van Güler is dat bedrijven niet echt bezig zijn met het benoemen van problemen, maar meer met het creëren van een duurzaam beeld van hun organisatie. Douglas, Doris en Johnson (2004) stellen dat duurzaamheid een verplichting is voor managers om een manier de kiezen van ondernemen die zowel voordelig is voor de onderneming als voor de hele gemeenschap als geheel. Hierin is duurzaamheidsverslaggeving een middel om de effecten van de activiteiten die bedrijven op sociaal en milieu vlak hebben richting stakeholders te communiceren (Kavitha, Anita 2011). Bedrijven kunnen vanwege hun kernactiviteiten een grote invloed hebben op de maatschappij. (Stanwick, Stanwick 1998) De maatschappij verwacht steeds meer van deze bedrijven dat zij daar maatschappelijk verantwoord mee omgaan. Het logische gevolg daarvan is dat het succes van bedrijven steeds afhankelijker is geworden van deze maatschappelijke factoren. Er wordt dus steeds kritischer gekeken naar het ‘gedrag’ van ondernemingen (Neu, 1998). Tegenwoordig kunnen veel verschillende onderwerpen onder duurzaamheid worden ingedeeld. De onderwerpen kunnen variëren van kinderarbeid, ongelijkheid op de werkvloer, milieu‐impact, betrokkenheid bij de lokale gemeenschap, productveiligheid, bedrijfsculturen, merk, imago en reputatie (Kavitha, Anita 2011)
Duurzaamheidsverslaggeving bestaat uit het meten en publiceren van prestaties van een onderneming op het vlak van duurzaamheid. Een duurzaamheidsverslag is een communicatiemiddel om te communiceren met stakeholders. (Deegan, 2002) Het is wettelijk niet verplicht, maar toch werden in 2011 wereldwijd 6.000 duurzaamheidsverslagen geopenbaard door bedrijven. In 2006 waren dat er nog 2.800.1 Dat er steeds meer duurzaamheidsverslagen worden geopenbaard is duidelijk, maar hoe zit het met de inhoud van deze verslagen?
De laatste decennia zijn we getuige geweest van opkomende standaarden op het gebied van duurzaamheidsverslaggeving. Momenteel worden door bedrijven vaak de GRI‐richtlijnen gebruikt voor het opstellen van een duurzaamheidsverslag. Er zijn natuurlijk ook andere standaarden zoals AccountAbility AA1000, ISO 26000 en de Handreiking voor Maatschappelijke Verslaggeving (Marimon, Alonso‐Almeida, Rodriquez, Alejandro, 2012). In mijn optiek is het relevant om naar één standaard toe te werken. Op deze manier zijn duurzaamheidsverslagen beter te vergelijken en is de kwaliteit ook beter te waarborgen. Zo ver is het echter nog lang niet, er moet eerst duidelijkheid worden wat de stand van zaken is op het gebied van duurzaamheidsverslaggeving. De toenemende aandacht voor GRI‐richtlijnen 1 www.corporateregister.com
in duurzaamheidsverslagen verbetert de kwaliteit, maar per sector zal deze nog erg verschillen. De instantie Global Reporting Initiative die zich bezighoudt met de ontwikkeling van GRI‐richtlijnen heeft inmiddels ook een aantal sector specifieke richtlijnen ontwikkeld. Eén van deze sectoren waarvoor richtlijnen zijn ontwikkeld is de luchthavensector (GRI).
Er wordt momenteel nog veel onderzoek gedaan naar de motivatie om over duurzaamheid te rapporteren, de verschillen in rapportage, de hoeveelheid in rapportage,etc. Doordat bedrijven vrijwillig rapporteren, is het interessant om te weten op wat voor manier duurzame bedrijven in een bepaalde sector rapporteren.
In mijn scriptie wil ik onderzoeken hoe het met de mate van duurzaamheidsverslaggeving is gesteld binnen de luchtvaartsector. Deze sector heeft een grote invloed op het milieu vanwege zijn activiteiten en ik verwacht dan ook dat zij omtrent deze activiteiten een duurzaamheidsverslag openbaren met daarin onderwerpen die van belang worden geacht. Vliegtuigmaatschappijen zijn erg zichtbaar in de maatschappij. Bijna iedereen heeft wel eens een keer gevlogen. Daarbij denk je al snel aan hoe het met de veiligheid is geregeld. Momenteel is ook de CO2 uitstoot van luchtvaartmaatschappijen een belangrijk gespreksonderwerp, ook in de politiek.2 Vanaf 30 april eist de Europese Unie dat vliegtuigmaatschappijen hun CO2 boekhouding op orde hebben, maar dit akkoord, gesloten met de ICAO, levert nogal wat verzet op uit verschillende landen zoals China, India en de VS. De vraag die dan rijst is; waarom? Al met al kun je concluderen dat de luchtvaartsector een interessante sector is op het gebied van duurzaamheid.
Er is op gebied van luchtvaart weinig onderzocht met betrekking tot duurzaamheidsverslaggeving. In de luchtvaartsector is wel onderzoek gedaan naar bijvoorbeeld; risicoverslaggeving. Op het gebied van duurzaamheidrapportages is al onderzoek gedaan naar duurzaamheidrapportages in de olie‐en gas sector en de voedselindustrie. (Patten, 1992) (Gutrhrie, Cuganesan, Ward, 2010) Mijn onderzoek is vernieuwend op het gebied van de luchtvaartsector. De luchtvaartsector heeft een grote maatschappelijk impact vanwege de milieu vervuilende activiteiten. Het is daarom van belang om te onderzoeken in welke mate duurzaamheidsverslagen worden geopenbaard en in hoeverre zij rapporteren over belangrijke duurzaamheidsonderwerpen.
Mijn hoofdvraag luidt dan ook als volgt:
‘Wat is de stand van zaken binnen de luchtvaartsector op het gebied van duurzaamheidsverslaggeving?’
De scriptie is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt vanuit de literatuur omschreven wat maatschappelijk verantwoord ondernemen inhoudt en wat de belangrijkste redenen zijn voor het openbaren van een duurzaamheidsverslag. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een theoretische uiteenzetting gegeven. In dit hoofdstuk worden ook de hypothesen gesteld die vanuit de theorieën tot stand komen. Vervolgens zal in hoofdstuk 4 de standaarden op het gebied van duurzaamheidsverslaggeving worden uiteengezet. Tevens wordt de voorkeur voor de GRI‐richtlijnen uitgelegd. In hoofdstuk 5 wordt het onderzoeksontwerp uiteengezet, hierin komen ook de zes
2
verslaggevingonderwerpen aan bod. In hoofdstuk 6 worden de resultaten van het onderzoek vervolgens gepresenteerd en beschreven. Aan de hand van deze resultaten kunnen de hypothesen worden beantwoord die gesteld zijn in hoofdstuk 3. Tenslotte zal in het laatste hoofdstuk de discussie aan bod komen. Hierin wordt de conclusie gegeven met daarin een antwoord op de hoofdvraag. In dit hoofdstuk zullen ook de beperkingen van het onderzoek en de mogelijkheden voor vervolgonderzoek worden besproken.
2. Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
In dit hoofdstuk wordt er een omschrijving gegeven van maatschappelijk verantwoord ondernemen. In paragraag 2.2 komen de verschillende redenen om over duurzaamheid te rapporteren aan bod. Tot slot wordt in paragraaf 2.3 beschreven welke informatie over maatschappelijk verantwoord ondernemen kan worden verwacht in een jaarverslag.
2.1 Wat is Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen?
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO), duurzaamheid, milieuverantwoording zijn allemaal synoniemen, maar wat wordt er met duurzaamheid nou eigenlijk bedoeld? Kavitha en Anita (2011) stellen dat de Europese Commissie duurzaamheid als volgt heeft gedefinieerd: ‘Companies decide voluntarily to contribute to a better society and a cleaner environment’ It states that behaving in a socially responsible way amounts to ‘going beyond compliance and investing ‘more’ into human capital, the environment and the relations with stakeholders’. Volgens Kavitha en Anita (2011) definieert Gray et al. (1996) duurzaamheid als volgt: ‘The Process of communicating the social and environmental effects of organizations economic actions to particular interest groups within a society and to society at large’.
Volgens Graafland en Eiffinger (2004) kan een onderneming gezien worden als een waarde creërende entiteit. De lange termijn waardecreatie richt zich daarbij niet alleen op de economische waarde, maar richt zich op de drie P’s:
‐Profit: de economische dimensie, de onderneming creëert waarde door goederen of diensten aan te bieden. Ook het zorgen voor werkgelegenheid en inkomens is hier een onderdeel van. De winst van een bedrijf weerspiegelt de waardering van consumenten voor producten of diensten en de efficiëntie waarmee productiefactoren worden gebruikt. Op de lange termijn kan een onderneming daarom winstgevend zijn en zo de continuïteit waarborgen. ‐People: the sociale dimensie, betreft het effect van mensen binnen en buiten de organisatie. Hieronder valt bijvoorbeeld; gezondheid, veiligheid en goede werkomstandigheden. ‐Planet: de ecologische dimensie, die gerelateerd is aan het milieu. Maatschappelijk verantwoord ondernemen betekent dus dat bedrijven zich vrijwillig bezig houden met ‘people’, ‘planet’ en ‘profit’ en daarover verantwoording willen afleggen richting hun stakeholders. De laatste jaren heeft maatschappelijk verantwoord ondernemen een prominente rol gekregen. De nadruk wordt tegenwoordig meer en meer gelegd op bedrijven met milieu, sociale en ethische problemen. Dit komt doordat er steeds meer sociale, politieke en economische druk staat op het management, om aandacht te geven de aan consequenties die de bedrijfsactiviteiten hebben op het milieu en de maatschappij. Maatschappelijk verantwoord ondernemen bestaat momenteel uit een breed scala van maatschappelijke activiteiten zoals; kinderarbeid, milieu impact, activiteiten gericht op
het verbeteren van de maatschappij, veiligheid van producten en diensten. De druk die ontstaat is volgens Graafland en Eiffinger (2004) belangrijk. Zij stellen dat een onderneming een relatie heeft met zijn stakeholders en de samenleving. Een organisatie is volgens hen een coöperatie van verschillende stakeholders. Een manier om de relatie te verbeteren met stakeholders kan door communicatie geschieden. Een duurzaamheidsverslag is een voorbeeld van een communicatiemiddel dat gebruikt wordt om over maatschappelijk verantwoorde onderwerpen te rapporteren.
2.2 Redenen om over MVO te rapporteren
Bedrijven zijn om verschillende redenen bereid om vrijwillig een duurzaamheidsverslag te openbaren. Volgens Deegan (2002) zijn er een aantal redenen waarom managers vrijwillig duurzaamheidsverslagen openbaren: ‐ Om aan regelgeving te voldoen; ‐ ‘Economische rationaliteit’: er kunnen zakelijke voordelen uit voorvloeien; ‐ Managers hebben het geloof, dat stakeholders het recht hebben op informatie; ‐ ‘License to operate’ het gevoel hebben dat je aan de verwachtingen van de samenleving moet voldoen; ‐ Als er een bedreiging bestaat voor de legitimatie van het bedrijf; ‐ Om bepaalde stakeholder groepen tevreden te houden; ‐ Voldoen aan eisen vanuit de branche of bepaalde gedragscodes; ‐ Een bepaalde prijs winnen; ‐ De angst voor het ontwikkelen van verplichte regelgeving; ‐ Indirect eisen van kredietverleners.
Veel van de hierboven genoemde redenen kunnen met elkaar verbonden zijn. Er hoeft dus niet één reden te zijn om een verslag uit te brengen, maar dat kunnen er meerdere zijn.
Het rapporteren over MVO is een belangrijk onderdeel van het proces MVO; het verschaft het publiek informatie en vraagt om validatie. Volgens de Waard en Kamp‐ Roelands (2008) stelt de RJ (2003a) dat door middel van het maatschappelijk verslag een beeld wordt gegeven van het maatschappelijk verantwoord ondernemen binnen een organisatie. Duurzaamheidsverslagen zouden daarom op basis van goedgekeurde richtlijnen moeten gebeuren zoals de GRI‐richtlijnen. Dit zou kwaliteitsverhogend werken (Kleine en von Hauff ,2009). Tegenwoordig worden veel duurzaamheidsverslagen opgesteld aan de hand van de GRI‐richtlijnen (GRI).
2.3 Nederlandse Richtlijnen voor Jaarverslaggeving
In de richtlijnen voor jaarverslaggeving (RJ) voor Nederlandse ondernemingen staat onder richtlijn 400, welke informatie omtrent maatschappelijk verantwoord ondernemen kan worden verwacht in een jaarverslag.
Richtlijn 400.113 zegt het volgende: ‘indien noodzakelijk voor een goed begrip van de ontwikkeling, de
resultaten of de positie van de rechtspersoon en groepsmaatschappijen, de analyse in het jaarverslag zowel financiële als niet‐financiële prestatie‐indicatoren omvat, met inbegrip van milieu‐ en
personeelsaangelegenheden’ Deze omschrijving geeft aan dat bedrijven een grote vrijheid hebben in
het rapporteren over niet financiële verslaggevinginformatie. Richtlijn 300.114 stelt dat ondernemingen aan een drietal aspecten zijn verbonden zoals; milieu, sociale en economische aspecten. Als een rechtspersoon bewust rekening houdt met deze drie aspecten en de impact van deze aspecten wordt er door de onderneming bijgedragen aan duurzame ontwikkeling. Dit wordt echter ook wel maatschappelijk verantwoord ondernemen genoemd. Volgens richtlijn 300.116 ligt het initiatief bij de onderneming om invulling te geven aan maatschappelijk verantwoord ondernemen. Dit betekent dus dat het niet verplicht is om in dialoog te gaan met de maatschappelijke omgeving van de onderneming. De richtlijn geeft aan dat de verschillende situaties er voor kunnen zorgen dat het niet mogelijk is om specifiek voor te schrijven hoe een onderneming dit moet vormgeven. Echter mag wel enige transparantie worden verwacht. De rechtspersoon moet in staat zijn zelf de keuze van relevante duurzame onderwerpen in het jaarverslag op te nemen in de toelichting. Deze informatie dient ook afgestemd te zijn op de behoefte van stakeholders. De onderneming is vrij in het bepalen of ze wel of niet duurzame onderwerpen opneemt in het jaarverslag en ook vrij in het bepalen welke onderwerpen het belangrijkst zijn.
In de RJ wordt een kader aangereikt met als doel om richting te geven aan het rapporteren over duurzame onderwerpen. Er wordt door de RJ aanbevolen om voor de nadere uitwerking te kijken naar de Handreiking voor Maatschappelijke verslaggeving (versie 2009) en naar de standaarden van de Global Reporting Initiative.
De RJ beveelt aan dat ondernemingen in ieder geval over algemene maatschappelijke aspecten dienen te rapporteren. Daarbij dient aan bod te komen wat de belangrijkste problemen en uitdagingen zijn voor de onderneming en hoe dit zich vertaalt in de bedrijfsstrategie. Het volgende onderwerp is het milieuaspect; deze dient informatie te geven over energie, materiaal en watergebruik, lozingen, emissies en afval. Bij het derde aspect; sociaal, wordt aandacht besteed aan de arbeidsgelegenheden. Daarbij kan gedacht worden aan veiligheid en gezondheid. Als laatste is het economische aspect van belang. Hierbij wordt gedacht aan financiële aspecten die bijdragen aan de maatschappij. Als men rapporteert over de aspecten is het van belang, dat deze in dialoog staan met de stakeholders, er een beleid ter zake is, de uitvoering en uitkomsten moeten helder zijn en als laatste dient er over de toekomstverwachting van het management te worden gerapporteerd. Richtlijn 400.122 stelt dat ondernemingen een afzonderlijk maatschappelijk verslag kunnen openbaren. De verwachting is dan echter wel dat er meer gedetailleerde informatie in het afzonderlijke verslag wordt geopenbaard dan in het jaarverslag.
Geconcludeerd kan worden dat uit bovenstaande blijkt dat de RJ met name aangeeft wat er mag en kan. Hierbij wordt ook duidelijk dat er weinig tot geen verplichtingen zijn omtrent de inhoud van een jaarverslag op het gebied van duurzaamheid.
3. Theoretisch Kader
In dit onderzoek staan de volgende theorieën centraal: de legitimatie, stakeholder, voluntary disclosure en de institutionele. De legitimatie theorie is in dit onderzoek opgenomen, omdat volgens de literatuur dit de basistheorie is voor duurzaamheidsverslaggeving. Vervolgens wordt in de stakeholder theorie uitgelegd waarom een onderneming goedkeuring vraagt van bepaalde groepen. De voluntary disclosure theorie probeert te verklaren waarom vrijwillige informatie over duurzame onderwerpen wordt gerapporteerd. De institutionele theorie geeft een verklaring waardoor er kopieergedrag ontstaat binnen groepen.
3.1 Legitimatie theorie
Suchman (1995) heeft onderzoek gedaan naar een ‘goede’ definitie van legitimatie. Volgens hem is de volgende definitie van legitimatie representatief: ‘Legitimacy is a generalized perception or assumption that the actions of an entity are desirable, proper, or appropriate within some socially constructed system of norms, values, beliefs, and definitions.’Volgens Parson (1956) kan een organisatie gedefinieerd worden als een sociaal georiënteerd systeem dat een bepaald doel wil bereiken. Om dit doel te bereiken maakt een onderneming gebruik van middelen vanuit de samenleving. Om dit te kunnen doen heeft een onderneming de acceptatie nodig van de samenleving. De legitimatie theorie sluit hierbij aan. Deze theorie beschouwt de organisatie vanuit de positie die deze inneemt in de maatschappij en hoeverre deze geaccepteerd is door de maatschappij. De sociale waarden van de organisatie dienen aan te sluiten bij sociale waarden van de maatschappij waarin deze opereert (Patten, 1992).
In het artikel van Dowling en Pfeffer (1975) staat dat Perrow (1970) stelt dat het gevaarlijk voor een bedrijf is om niet meer legitiem te zijn, bedrijven zullen daarom in actie komen om de legitimatiekloof te dichten. Volgens Dowling en Pfeffer (1975) kan een organisatie drie dingen doen om deze kloof te dichten. Ten eerste kan de organisatie zijn output, doelen en methoden wijzigen, zodat de onderneming weer legitiem wordt. Ten tweede kan de organisatie proberen door middel van communicatie de definitie van legitimatie aan te passen, zodat deze wel past bij de huidige activiteiten van de onderneming. Ten derde kan de onderneming door middel van communicatie proberen te veranderen dat ze wel geïdentificeerd wordt met legitimatie. Deegan (2002) stelt ook dat bedrijven in gevaar komen wanneer de maatschappij vindt dat zij niet legitiem opereren. Wanneer de onderneming niet meer in staat is om de legitimatiekloof te dichten zal de onderneming niet meer kunnen bestaan.
De legitimatie theorie is een basistheorie die een verklaring kan geven voor het feit dat bedrijven duurzaamheidsverslagen openbaren. Volgens Guthrie en Parker (1989) willen organisaties hun goede gedrag tonen door hun informatie vrijwillig te openbaren aan het maatschappelijk verkeer. Tevens wordt in het artikel van Cho en Patten (2007) bewijs geleverd dat bedrijven die zich in een milieugevoelige branche opereren, openbaren over milieuaspecten conform de legitimatie theorie. In dit artikel wordt geconcludeerd dat bedrijven met een grotere milieu impact zullen openbaren op een hoger niveau. De openbaring van niet‐financiële milieu informatie en financiële milieu informatie varieert met de reden (aard) van openbaring. Dit ligt in lijn met Patten (1992), hij heeft het effect van
een oil spil onderzocht van een oliemaatschappij. In de oliesector dreigde het verlies van legitimatie. Dit heeft ervoor gezorgd dat er meer duurzaamheidinformatie is geopenbaard in de jaarverslagen van oliemaatschappijen. Geconcludeerd kan worden dat de stijging van deze openbaarmakingen kan worden gezien als bewijs van de legitimatie theorie.
Adams (2002) stelt dat uit eerder onderzoek is gebleken dat zakelijke kenmerken van impact zijn op duurzaamheidsverslaggeving. Er is sterk bewijs dat de industrie waarin een bedrijf zich bevindt van invloed is op het openbaren van informatie. In bepaalde branches is dus meer legitimatie nodig dan in andere branches. Volgens Line, Hawley en Krut (2002) hebben ondernemingen in verschillende sectoren ook verschillende percepties met betrekking tot verantwoording richting de maatschappij over milieu en sociale thema’s. Toch zijn ondernemingen wel bereid om hierover wel een verslag uit te brengen. In een artikel van Guthrie en Cuganesan (2008) is er voor de Australische voedsel‐ en dranksector onderzocht in welke mate er gebruik wordt gemaakt van een framework voor duurzaamheidsverslaggeving. Hierbij is gebruik gemaakt van sector specifieke prestatie‐indicatoren. Hieruit blijkt ook dat ondernemingen met name rapporteren over sectorspecifieke aspecten. Op basis van de legitimatie theorie is de verwachting dat luchtvaartmaatschappijen zich vanwege hun activiteiten willen legitimeren richting de maatschappij en daarbij rapporteren over branche specifieke onderwerpen. Daarom is de volgende hypothese geformuleerd: Hypothese 1: ‘Luchtvaartmaatschappijen rapporteren over de belangrijkste duurzaamheidonderwerpen die aansluiten op de richtlijnen van de Global Reporting Initiative.’
3.2 Stakeholder theorie
De stakeholder theorie en de legitimatie theorie lijken erg op elkaar. Het verschil zit hem in het feit dat de stakeholder theorie goedkeuring vraagt van zijn stakeholders (een bepaalde groep) en de legitimatie theorie goedkeuring vraagt van de maatschappij (het publiek) (Deegan, 2002). Deze theorie houdt in dat een organisatie de ondersteuning en goedkeuring van zijn stakeholders nodig heeft om te kunnen bestaan. Als de organisatie deze steun verliest moet zij zich aanpassen om deze terug te winnen (Gray, 1995). Volgens De Waard (2011) heeft duurzaamheidsverslaggeving een fundamentele relatie met de stakeholder theorie. Door de Global Reporting Initiative instantie wordt met name ook aandacht besteed aan stakeholder engagement voor het opstellen van een duurzaamheidsverslag (GRI).Neu (1998) stelt dat binnen de financiële stakeholdergroeperingen, de groep aandeelhouders een sterke primaire invloed heeft op de mate van milieuopenbaring. Dit onderzoek levert bewijs dat bepaalde groepen van invloed kunnen zijn.
Donaldson en Preston (1995) stellen dat duurzaamheidsverslagen waarde kunnen toevoegen voor het bedrijf als deze de relatie met stakeholders verbetert. Hierbij maken zij onderscheid tussen meerdere stakeholders; klanten, investeerders, leveranciers en medewerkers. Deze groepen zijn onder te verdelen in primaire stakeholders (aandeelhouders, medewerkers, klanten, leveranciers en de regering) en in
secondaire stakeholders (die niet direct interactie hebben met de onderneming maar er wel door worden beinvloed) (Clarkson, 1995).
Vreemd vermogen verschaffers zijn kritische succes stakeholders voor een organisatie. Er is een grote kans dat deze stakeholders tevreden worden gehouden (Ullmann, 1985). In deze situatie is duurzaamheidsverslaggeving beïnvloed door de kapitaalstructuur van een onderneming. Ten eerste om te informeren over de activiteiten, die milieu vervuilend zijn. Deze activiteiten zijn gedeeltelijk met vreemd en eigen vermogen zijn gefinancierd. Aan de andere kant, omdat bedrijven met een lage solvabiliteit niet de financiële middelen hebben om te communiceren met stakeholders, via een duurzaamheidsverslag (Andrikopoulos, Kriklani, 2012).
Op basis van deze theorie is de verwachting dat duurzaamheidsverslagen beter zijn ontwikkeld als er een duidelijke stakeholder groep aanwezig is. Daarom is de volgende hypothese geformuleerd: Hypothese 2: Er bestaat een positieve relatie tussen het aanwezige vreemd vermogen en de mate van duurzaamheidsverslaggeving.
3.3 Voluntary disclosure theorie
De voluntary disclosure theorie gaat er vanuit dat ondernemingen die vrijwillig informatie rapporteren meer informatie naar buiten brengen dan ondernemingen die verplicht informatie moeten rapporteren (Meek, Roberts & Gray, 1995).Op het gebied van voluntary disclosure, die er vanuit gaat dat vrijwillige rapportage meer informatie oplevert dan verplichte rapportage, hebben Anderson en Frankle (1980) onderzocht wat het effect is van vrijwillig rapporteren over sociale thema’s. Dit betreft de communicatie en rapportage van informatie over maatschappelijke betrokkenheid van het bedrijf, personeelsbeleid, milieu‐impact en product/service bijdragen. Volgens Anderson et al (1980) begint de sociale informatiefunctie steeds belangrijker te worden ten opzichte van financiële en andere non‐financiële data. In hun onderzoek stellen zij dat de kapitaalmarkt vrijwillige rapportage over sociale prestaties positief waardeert. Dit ligt in lijn met Verrecchia (1983) in dat onderzoek werd aangetoond dat de mate van niet‐gepubliceerde informatie wordt meegenomen in de beurswaarde. Ondernemingen kunnen bijvoorbeeld besluiten om informatie achter te houden, die niet verplicht gerapporteerd hoeft te worden. Een reden daarvan kan zijn dat dit kostbaar is. Aandeelhouders kunnen op hun beurt weer het gevoel krijgen dat er informatie asymmetrie bestaat, waardoor ze de onderneming negatiever gaan waarderen. De onderneming zou dus als oplossing hiervoor vrijwillig informatie kunnen rapporteren om de informatie asymmetrie te reduceren.
Een reden voor het rapporteren van informatie kan worden gezocht in een negatieve hoek. Er wordt gesuggereerd dat er ‘wel eens iets aan de hand kan zijn’, als er geen informatie wordt gerapporteerd. Een gevolg hiervan is dat er over minder relevante onderwerpen wordt gerapporteerd, waarin kwalitatieve en meer toekomstgerichte duurzaamheidinformatie staat. Tijdens de evaluatie in hoeverre duurzaamheidinformatie wordt gerapporteerd spelen beweegredenen zoals imago en reputatie een rol. Vaak wordt er dan gekeken naar de trend in een bepaalde sector waarbij de druk vanuit de markt en pressiegroepen bepaalt in welke mate duurzaamheidsverslaggeving als legitimatie middel wordt
gebruikt (De Waard, 2011). Ook Patten (2002) stelt dat verslaggeving over vrijwillige sociale thema’s voort komt uit publieke druk. Tevens wordt gesteld dat de omvang en de industrie waarin een onderneming zich bevindt van belang is voor het verklaren van publieke druk.
Clarkson, Li, Richardson en Vasvari (2008) onderzochten de relatie tussen milieu prestaties (niveau van CO2 uitstoot) en de mate van milieu verslaggeving door middel van een rigoureus research design in verschillende sectoren. De voluntary disclosure theorie voorspelt een positieve associatie tussen milieu en het niveau van milieurapportage. Vanuit de hoek van socio‐politieke theorieën zoals legitimatie theorie en stakeholder theorie wordt er een negatieve associatie verwacht tussen milieu performance en het niveau van disclosure. Met dit onderzoek wordt de voluntary disclosure theorie bevestigd, maar op basis van de socio‐political theorie zijn de resultaten niet robuust zijn met de voorspellingen over de milieurapportages. Daarentegen worden er wel resultaten gevonden die bewijzen dat bedrijven die in het vorige jaar een ongunstige media dekking hebben gekregen, dit jaar meer gebruik maken van ‘soft claims’ (zwakke argumenten) om zo te onderbouwen dat ze wel toegewijd zijn aan het milieu. Deze soft claims zijn niet gemakkelijk te verifiëren. Dit patroon ligt wel in lijn met de legitimatie theorie.
Stanwick, Stanwick( 1998) stellen dat de mate van duurzaamheidsverslaggeving afhangt van de grootte van het bedrijf, de hoeveelheid vervuiling en de winstgevendheid van het bedrijf. Dit ligt in lijn met Cowen et al.,(1987) en Patten (1991), zij stellen dat grotere bedrijven te maken hebben met meer publieke druk om het sociale contract te rechtvaardigen dat ze hebben met de maatschappij. Volgens het onderzoek van Adams et al.,(1998) blijkt de grootte positief te zijn geassocieerd met duurzaamheidsverslaggeving. Andrikopoulos en Kriklani (2012) stellen dat de grootte van bedrijven invloed hebben op omvang van duurzaamheidsverslaggeving onder zowel verplichte als vrijwillige rapportage standaarden.
Ik verwacht op basis van de voluntary disclosure theorie dat grote luchtvaartmaatschappijen meer duurzaamheidinformatie openbaren dan kleinere luchtvaartmaatschappijen.
Hypothese 3: Er bestaat een positieve relatie tussen de grootte van luchtvaartmaatschappijen en de
mate van duurzaamheidsverslaggeving .
3.4 Institutionele theorie
De institutionele theorie verzorgt de diepere aspecten van sociale structuur, die als gezaghebbende richtlijnen fungeren voor sociaal gedrag. Deze theorie gaat er vanuit dat ondernemingen hun structuur aanpassen als zij institutionele druk ervaren vanuit hun omgeving. De onderneming probeert zich aan te passen aan de geldende normen en waarden om zo te legitimeren en te overleven (Deegan, 2002). Mijn onderzoek zal ook bijdragen op het gebied van institutionele theorie. Deze theorie wordt ondersteund door bepaalde trends. Als één of meer ondernemingen beginnen met een nieuwe trend dan zullen andere ondernemingen volgen om niet achterop te raken. Een voorbeeld hiervan is: duurzaamheidsverslaggeving. Als bedrijven met een grote impact op het milieu beginnen met duurzaamheidsverslaggeving dan zullen hun concurrenten hier in mee moeten gaan. Zucker (1987) stelt in zijn onderzoek naar deze theorie dat ondernemingen zowel intern als extern kunnen worden beïnvloed om bijvoorbeeld wel aan duurzaamheidsverslaggeving te doen. Het onderzoek van Zucker
(1987) ligt in lijn met de bevindingen van DiMaggio en Powell (1983). Zij stellen dat ondernemingen vanuit sociaal en of politiek perspectief naar elkaar toe zullen groeien.
De waard (2011) stelt dat de institutionele theorie het gedrag van ondernemingen in verschillende invalshoeken kan beïnvloeden:
‐ Coërcief isomorfisme; ondernemingen hebben te maken met invloed vanuit regelgeving van overheden of door pressie.
‐ Mimetisch isomorfisme; ondernemingen hebben te maken met invloeden vanuit een groep of branche. Daarbij kijken ze vooral naar wat de ander doet, dit kan tot kopieer gedrag leiden. Er wordt hier met name gekeken naar de succesvolste binnen de groep.
‐ Normatief isomorfisme; gelijkgestemden binnen een groep mensen.
Mosene(2011) vindt dat mimetische isomorfisme heeft geleid tot het duurzaamheidsverslag laten verifieren door derden. Dit betreft kopieergedrag. De coercief isomorfisme heeft geleid tot het volgen van de industrie leider door middel van betrokkenheid in duurzaamheidindexen. Verder vinden zij dat er geen institutionele druk plaatsvindt vanuit stakeholders. Dit leidt tot de volgende vraag: leidt de effectiviteit van GRI‐richtlijnen wel tot het verbeteren van duurzaamheidrapportage? Mosene vindt dat als eenmaal een bepaald niveau is bereikt voor het openbaren over duurzaamheid, er vervolgens geen zichtbare verbetering meer zit in de informatie die wordt geopenbaard.
Op basis van de institutionele theorie verwacht ik dat het niveau van duurzaamheidsverslagen in de luchtvaartsector dichtbij elkaar ligt. Er zal kopieergedrag onder de luchtvaartmaatschappijen aanwezig zijn. Dit leidt tot de volgende hypothesen:
Hypothese 4: ‘Duurzaamheidsverslagen binnen de luchtvaartsector verschillen in beperkte mate van
elkaar en luchtvaartmaatschappijen van dezelfde omvang rapporteren over dezelfde duurzame
4. Richtlijnen voor duurzaamheidsverslaggeving
In dit hoofdstuk wordt er een algemene omschrijving gegeven van de Global Reporting Initative (GRI). Ten tweede komt de Accountability’s AA1000 aan bod. Vervolgens wordt de Handreiking voor Maatschappelijke Verslaggeving uiteengezet. Ook komt de International Organization for Standarization nog aan bod. Tevens komt aanbod waarom de Global Reporting Initative standaarden gebruikt worden in dit onderzoek.
4.1 Global Reporting Initiative
Global Reporting Initiative is een non‐ profit organisatie die gelanceerd is in 1997. Het doel van de organisatie is om een wereldwijd geaccepteerd framework te ontwikkelen voor duurzaamheidsverslagen. Volgens de GRI zou een duurzame wereldeconomie op de lange termijn winstgevend moeten zijn en daarbij sociale en milieu aspecten in het oog houden. Dit zou betekenen dat bedrijven duurzaam zijn als zij economische, milieu, sociaal en governance factoren kunnen combineren. De GRI heeft een framework ontwikkeld om organisaties te helpen bij het rapporteren over duurzaamheid. Hierbij geven zij handvaten over hoe de mate van duurzaamheid (economie, milieu, sociaal en governance) kan worden gemeten en gerapporteerd. Het GRI netwerk bestaat uit ongeveer 30.000 mensen, waaronder duurzaamheidexperts, overheden, accountants, universiteiten, adviseurs etc. Daarom kunnen de GRI‐richtlijnen ook gezien worden als een multi‐stakeholder benadering. Deze stakeholders hebben allemaal hun inzet getoond bij het ontstaan van de GRI‐richtlijnen. Het GRI framework bestaat niet alleen uit richtlijnen om te rapporteren, maar er zijn ook sector specifieke richtlijnen ontworpen, die zorgen voor nog meer transparantie over de vier aspecten van duurzaamheid. Duizenden bedrijven rapporteren inmiddels aan de hand van het GRI framework, om te communiceren over hun duurzaamheidsbeleid. De GRI‐richtlijnen zijn voor het eerst uitgebracht in 2000. De derde versie en de meest up to date versie (G3) is uitgebracht in 2006. De volgende versie van de GRI‐ richtlijnen wordt verwacht in 2013. De gids voor het opstellen van een duurzaamheidsverslag presenteert een aantal basisbeginselen die tot doel heeft de inhoud van de duurzaamheidsverslag te definiëren en de kwaliteit van de informatie te waarborgen. De gids geeft ook informatie over de prestatie indicatoren en andere secties. Hieronder staan de basisbeginselen informatie en kwaliteit uitgewerkt.
Principe informatie Definitie
Materialiteit Relevante indicatoren van sociaal, milieu en economische factoren die opgenomen dienen te worden in het verslag.
Belanghebbenden In het verslag moet te lezen zijn wie de belangrijkste stakeholders zijn en hoe het duurzaamheidsverslag bijdraagt aan hun redelijke verwachtingen en belangen. Duurzaamheidscontext De publicerende partij moet aangeven hoe de prestaties van het bedrijf afgezet zijn in de bredere context. Daarbij moet worden beschreven hoe de prestatie in positieve of negatieve zin bijdraagt aan het groter geheel van duurzaamheid.
Volledigheid Belanghebbenden moeten voldoende een beeld kunnen vormen van de prestaties van de onderneming. Daarvoor dienen voldoende onderwerpen te zijn beschreven en moet alle informatie die relevant is worden meegenomen.
Principe kwaliteit Definitie
Evenwichtigheid Een verslag is evenwichtig, als zowel de positieve als de negatieve punten zijn benoemd. Op deze manier kunnen de prestaties als geheel worden beoordeeld. Vergelijkbaarheid Er wordt verwacht van een organisatie dat zij informatie op een consistente manier verzamelt en rapporteert om op deze manier vergelijkbaarheid mogelijk te maken tussen de jaarrapporten en organisaties.
Nauwkeurigheid De prestaties dienen op een dusdanige manier te worden gepresenteerd dat deze te beoordelen zijn.
Tijdigheid De verslagen zijn met regelmatige perioden en tijdig beschikbaar om stakeholders de gelegenheid te geven beslissingen te kunnen nemen. Duidelijkheid Informatie dient inzichtelijk en toegankelijk te zijn. Betrouwbaarheid Informatie dient op een kwalitatieve en relevante manier te worden verzameld, geregistreerd, samengesteld, geanalyseerd en gepubliceerd.
4.2 AccountAbility’s AA1000
De AccountAbility’s AA1000 heeft een aantal principes opgesteld die ondernemingen helpen om meer verantwoordelijk, verantwoord en duurzaam om te gaan. In deze standaarden worden problemen aangepakt waar bestuurders van ondernemingen tegen aan kunnen lopen bij het opstellen van een duurzaamheidsverslag.De AA1000 standaarden zijn ontworpen om een geïntegreerd denkwijze te creëren die koolstofarme en een groene economie aanspoort. Dit doen zijn door een framework op te stellen voor geïntegreerde rapportage en ondersteuning te verlenen op het gebied van assurance. Er worden normen ontwikkeld door een multi‐stakeholder netwerk van mensen. Hierdoor wordt er voor gezorgd dat de standaarden worden geschreven door belanghebbenden in plaats van de mensen die er voordelen uit behalen. De richtlijnen worden gebruikt door multinationals, grote, kleine, overheden en maatschappelijk ondernemingen. De standaard AA1000AccountaAbility is een framework ontwikkeld voor organisaties om de duurzame uitdaging te identificeren en te communiceren. In de AA1000 Assurance Standaard is geschreven voor bedrijven die assurance afgeven bij duurzaamheidsverslagen. De AA1000 Stakeholder Engagement Standard heeft een multistakeholder framework ontwikkeld, om te zorgen dat er voorzien wordt in de behoeftes van de stakeholders.
4.3 Handreiking voor Maatschappelijke Verslaggeving
De Handreiking voor Maatschappelijke Verslaggeving houdt zich bezig met het samenstellen van een conceptueel kader voor een duurzaamheidsverslagen. Het conceptuele kader is gebaseerd op de richtlijnen van de Global Reporting Initiative. De handreiking geeft compact weer wie de gebruikers zijn, welke kwaliteitskenmerken er aanwezig dienen te zijn, de wat inhoudelijk in het duurzaamheidsverslag dient te worden opgenomen.
In het duurzaamheidsverslag dient aan een aantal kwaliteitskenmerken worden voldaan; Relevantie, Begrijpelijkheid, Vergelijkbaarheid en Betrouwbaarheid. Hiermee probeert de Handreiking een bepaalde kwaliteitsstandaard te waarborgen.
4.4 International Organization for Standarization
De International Organization for Standardization (ISO) is een internationaal ontwikkelde standaard. De ISO wordt in 163 landen vertegenwoordigd door zijn standaardinstituties. In de loop der jaren zijn er ongeveer 21.000 standaarden ontwikkeld. Bij de ontwikkeling van deze standaarden zijn technische comités betrokken. Zoals gebruikers van de standaarden, testlaboratoria, experts, consumenten en de overheid. Op het gebied van duurzaamheidsverslaggeving is de standaard ISO 26000 ontwikkeld. In de standaard wordt een leidraad geboden om over duurzaamheid te rapporteren. Volgens de ISO wordt de ISO 26000 in de praktijk niet veel gebruikt.
4.5 Motivatie voorkeur GRI‐richtlijnen
Voor mijn onderzoek wordt gebruik gemaakt van de GRI‐richtlijnen. Veel onderzoeken worden gevoerd aan de hand van de GRI‐richtlijnen. Zoals Clarkson (2008) en Clarkson (2011) zij hebben de invloed van milieuverslaggeving onderzocht aan de hand van de GRI‐richtlijnen. Gurthrie et al., (2008) stelt dat regelgevende instanties en andere industrie verenigingen steeds meer herkennen dat het van belang is om duurzaamheidstandaarden op te stellen. Daarnaast is het nodig om per sector een duurzaamheid standaard op te stellen.Om de mate van duurzaamheid te bepalen is het van belang om de duurzame onderwerpen te filteren uit toonaangevende standaarden. De GRI‐richtlijnen zijn volgens Kamp‐Roelands en De waard (2012) de meest toonaangevende standaard. Marimom et al. (2012) concluderen dat steeds meer bedrijven bezig gaan met duurzaamheidsverslaggeving op basis van GRI‐richtlijnen. Het gaat hier om een klein percentage van alle ondernemingen wereldwijd. Marimom et al. (2012) stellen ook dat Koerber (2010) heeft gevonden dat 80% van de duurzaamheidsverslagen opgesteld is door bedrijven die hun eigen richtlijnen gebruiken in plaats van de GRI‐richtlijnen. De huidige trends suggereren echter dat steeds meer bedrijven de GRI‐ richtlijnen adopteren.
Volgens de GRI zijn de algemene richtlijnen voor elke sector te gebruiken, echter heeft elke sector wel zijn eigen stakeholders. De GRI maakt daarom gebruik van de input van verschillende stakholders. De Waard (2011) bevestigt dat de GRI wordt gezien als een ‘multi stakeholder network’. Dit komt omdat overheden, wetenschappelijke organisaties, bedrijven arbeidsorganisaties, accountants input leveren voor de ontwikkeling van deze standaarden. Met behulp van deze input heeft de GRI ook specifieke GRI‐ richtlijnen opgesteld voor luchthavens. Er zit een grote overlap tussen de stakeholders van luchthavens
en luchtvaartmaatschappijen. Daarom worden de specifieke GRI‐richtlijnen voor de hulp van de analyse naar duurzame onderwerpen ook gebruikt. Het rapporteren op basis van de GRI‐richtlijnen is vrijwillig. Daarbij is de keuze ook vrij over welke onderwerpen luchtvaartmaatschappijen willen rapporteren in hun jaarverslag of duurzaamheidsverslag.
5. Onderzoeksontwerp
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het onderzoeksontwerp. Allereerst wordt beschreven hoe de dataverzameling heeft plaatsgevonden. Vervolgens wordt in de tweede paragraaf de inhoudsanalyse besproken. In paragraaf drie worden de duurzaamheidsonderwerpen besproken. Tot slot wordt de correlatie matrix en de regressieanalyse en multinominale regressieanalyse toegelicht.
5.1 Dataverzameling
In mijn scriptie onderzoek ik de mate van duurzaamheidsverslaggeving van 66 vliegtuigmaatschappijen over de hele wereld. Er zijn 66 luchtvaartmaatschappijen geselecteerd op basis van de membership lijst van Air International Transport Association (AITA). AITA is een handelsorganisatie, met als doel als samenwerkingsorgaan tussen alle aangesloten luchtvaartmaatschappijen te functioneren. Om de mate van duurzaamheidsverslaggeving te bepalen wordt gebruik gemaakt van zes duurzaamheidsonderwerpen. Voor het bepalen van de onderwerpen worden de GRI‐richtlijnen gebruikt. Van de 66 vliegtuigmaatschappijen wordt de nieuwste versie van de duurzaamheidsverslagen en/of jaarverslagen verzameld van één jaar. In dit onderzoek zullen alleen de verslagen worden meegenomen die in het Engels of in het Nederlands zijn geschreven.
5.2 Inhoudsanalyse
Om vast te kunnen stellen of in de duurzaamheid‐ en jaarverslagen wordt gerapporteerd over de duurzame onderwerpen, kan gebruik worden gemaakt van de inhoudsanalyse (Guthrie, 2008). In dit onderzoek ga ik hypothese één, die gericht is op de mate van duurzaamheidsverslaggeving binnen luchtvaartmaatschappijen, toetsen aan de hand van de inhoudsanalyse. Aan de hand van zes duurzaamheidsonderwerpen wordt een inhoudsanalyse gedaan en kan worden gekeken hoe ver luchtvaartmaatschappijen zijn met het verwerken van deze duurzame onderwerpen in hun duurzaamheids‐ of jaarverslag.
Cuganesan et al, (2010) maakt ook gebruikt van de inhoudsanalyse door middel van woorden, zinnen en pagina’s te tellen. Ik ben echter van plan om de methode van Guthrie et al., (1990) te gebruiken. In het onderzoek wordt de inhoudsanalyse gebruikt als een techniek om data te verzamelen, door ze te coderen in kwalitatieve en kwantitatieve informatie in voorafgaande gedefinieerde categorieën. Op deze manier kunnen patronen worden herkend in de presentatie en rapportage van gegevens. De inhoudsanalyse tracht gepubliceerde informatie te presenteren op een systematische, objectieve en betrouwbare analyse.
Allereerst wil ik vaststellen of vliegtuigmaatschappijen wel of niet over de duurzame onderwerpen rapporteren. Als een luchtvaartmaatschappij niet rapporteert over een onderwerp krijg het de rank 0. Als een luchtvaartmaatschappij wel rapporteert over een onderwerp krijg het de rank 1. De luchtvaartmaatschappijen die meetbaar, duidelijk en uitgebreid over een onderwerp rapporteren krijgen de rank 2. Een onderwerp is meetbaar als er informatie wordt gegeven in de vorm van cijfers en grafieken etc. Tevens is van belang dat de informatie meetbaar is ten opzichte van een voorgaande periode.
Als met de inhoudsanalyse de mate van duurzaamheidsverslaggeving is bepaald, kunnen de resultaten worden gebruikt voor het toetsen van hypothese twee en drie.
5.3 De duurzaamheidsonderwerpen
De duurzame onderwerpen die ik ga gebruiken voor de inhoudsanalyse zijn gehaald uit de specifieke GRI‐richtlijnen voor luchthavens en getoetst aan het duurzaamheidsverslag van Air France KLM. Daarbij is aansluiting gezocht met de algemene G3‐richtlijnen.
5.3.1 Algemene G3‐richtlijnen
Volgens de algemene G3‐richtlijnen zijn bedrijven duurzaam als zij in staat zijn economische, milieu, sociaal en governance factoren te kunnen combineren. In de G3‐richtlijnen zijn de prestatie‐indicatoren op het gebied van duurzaamheid onderverdeeld in de categorieën economie, milieu en sociaal. Deze indeling sluit ook aan met de drie p’s; People, planet en profit van Graafland en Eiffinger (2004) en de richtlijnen van de jaarverslaggeving (2009).
De economische factoren hebben betrekking op de invloed die de onderneming heeft op de economische omstandigheden op lokaal, nationaal en mondiaal niveau. Hieronder vallen de voornaamste economische gevolgen van de organisatie in de maatschappij en de kapitaalstromen tussen de belanghebbenden.
De milieu factoren hebben betrekking op de invloed die de activiteiten van een onderneming heeft op de levende en niet‐levende natuurlijke systemen. De volgende milieu aspecten zijn daarbij van belang; materialen, energie, water, biodiversiteit, luchtemissies, afvalwater en afvalstoffen, producten en diensten, naleving, transport, algemeen.
De sociale factoren hebben betrekking op de invloed die de activiteiten van de onderneming heeft op het sociale systeem waarbinnen zij functioneert. Hieronder vallen de arbeidsomstandigheden, mensenrechten, maatschappij en productverantwoordelijkheid.
5.3.2 Sector specifieke GRI‐richtlijnen
De GRI‐richtijnen hebben voor de sector luchthavens specifieke richtlijnen ontwikkeld. De GRI is begonnen met het ontwikkelen van de richtlijnen nadat er herhaaldelijk om gevraagd is door verschillende instanties die deze sector vertegenwoordigen. De onderwerpen in de sector specifieke richtlijnen voor luchthavens zijn onderverdeeld in de categorieën; veel, gemiddeld en weinig. Deze categorieën geven aan in welke mate er over het onderwerp wordt gerapporteerd. De onderwerpen die geselecteerd worden voor dit onderzoek worden alleen gehaald uit de categorie waarover veel wordt gerapporteerd.
5.3.3 De Transparantiebenchmark
De luchtvaartmaatschappij Air France KLM is de hoogst geëindigde luchtvaartmaatschappij volgens de Transparantiebenchmark. De Transparantiebenchmark wordt ieder jaar uitgevoerd in opdracht van Het ministerie van Economische Zaken en wordt uitgevoerd door de accountantsorganisatie; Pricewaterhousecoopers. Deze accountantsorganisatie beoordeelt de inhoud en de kwaliteit van de verslaggeving op het gebied van alle maatschappelijke aspecten. Air France KLM komt in 2013 uit op de
34e plaats en behoort daarmee tot de groep ‘achtervolgens’. De Transparantiebenchmark heeft de 500 grootste Nederlandse ondernemingen, met alle AEX en AMX genoteerde ondernemingen beoordeeld op hun jaarverslag. Een 34e plaats voor Air France KLM betekent een hoge notering op een de lijst van 500 bedrijven. De eerste 50 bedrijven op de Transparantiebenchmark ladder hebben voor het opstellen van hun duurzaamheidsverslag ook gebruik gemaakt van de GRI‐richtlijnen. 5.3.4 Selectie duurzaamheidsonderwerpen De volgende onderwerpen zijn gehaald uit de specifieke GRI‐richtlijnen voor luchthavens, algemene G3‐ richtlijnen en het duurzaamheidsverslag van Air France KLM 2011: Klimaat verandering/CO2 reductie
Klimaat verandering en CO2 reductie vallen onder de milieu prestatie indicatoren van GRI 3.0. Dit onderwerp valt binnen het aspect: luchtemissies, afvalwater en afvalstoffen volgens EN16, EN17, EN18, EN19, EN20 en EN26. (GRI 3.0) Onderwerpen die onder dit onderwerp vallen zijn bijvoorbeeld: de uitstoot reducties, het continue gevecht tegen de opwarming van de aarde, klimaatverandering en welke initiatieven luchtvaartmaatschappijen daarin nemen.
Geluidsoverlast
Geluidsoverlast is een specifiek onderwerp dat wordt genoemd door Air France KLM. Er kan geen aansluiting worden gezocht met GRI 3.0, maar geluidsoverlast wordt wel door de specifieke GRI‐ richtlijnen voor luchthavens benoemd, als een belangrijk onderwerp. Ik kwantificeer dit onderwerp als een sociaal prestatie indicator. Geluidsoverlast is een vaak voorkomende klacht van bewoners in de omgeving van een luchthaven. Dit onderwerp is zowel van belang voor luchthavens als voor vliegtuigenmaatschappijen, omdat vliegtuigen dit geluid veroorzaken.
Gezondheid en veiligheid
Gezondheid en veiligheid valt binnen de sociale prestatie indicatoren van de GRI 3.0. Het onderwerp ligt binnen het aspect gezondheid en veiligheid volgens LA6, LA7, LA8, LA9 en binnen het aspect gezondheid en veiligheid van consumenten volgens PR1. Onder gezondheid en veiligheid vallen de maatregelen die vliegmaatschappijen nemen om de gezondheid en veiligheid van hun passagiers en medewerkers te waarborgen.
Energie efficiëntie
De energie efficiëntie valt binnen de milieu prestatie indicatoren van de GRI 3.0. Het onderwerp ligt binnen het aspect energie volgens EN3, EN4, EN5, EN6 en EN7. Onder energie efficiëntie kan bijvoorbeeld het gebruik van alternatieve biobrandstof worden geplaatst. Luchtvaartmaatschappijen kunnen gebruik maken van duurzame brandstoffen zoals; kerosine of afval van frituurvet. Ook valt het verbruik van gewone brandstoffen hieronder en de manier waarop luchtvaartmaatschappijen proberen dit te reduceren. Bijvoorbeeld door ‘zuinige’ vliegtuigen te gaan leasen of kopen.
Lucht kwaliteit
Het onderwerp lucht kwaliteit valt ook binnen de milieu prestatie indicatoren van de GRI 3.0. Het onderwerp ligt binnen het aspect luchtemissies, afvalwater en afvalstoffen volgens EN16, EN17, EN18,
EN19 en EN20. Onder luchtkwaliteit valt bijvoorbeeld het reduceren van CO2 uitstoot, aantastingen aan de ozonlaag en luchtverontreinigende stoffen die luchtvaartmaatschappijen uitstoten.
Maatschappelijke investeringen en ontwikkelingen
De maatschappelijke investeringen en ontwikkelingen vallen binnen de economische en sociale prestatie indicatoren van de GRI 3.0. Het onderwerp ligt binnen het aspect economische prestaties EC1 en gemeenschap SO1. Luchtvaartmaatschappijen kunnen zich betrokken voelen bij de gemeenschap. Onder dit onderwerp valt de mate waarin zij proberen bij te dragen aan de maatschappij door middel van maatschappelijke projecten, donaties, sponsoring, kunst en cultuur, sport en recreatie en zakelijke projecten.
5.4 De lineaire regressieanalyse
Om hypothese twee en drie te testen wordt de regressieanalyse gebruikt. De resultaten die uit de inhoudsanalyse komen worden gebruikt om de mate van duurzaamheid te bepalen. Hieronder staan de afhankelijke en onafhankelijke variabelen die worden gebruikt:
Afhankelijke controle variabele
‐ De mate van duurzaamheidsverslaggeving is bepaald aan de hand van de score die uit de inhoudsanalyse komt.
Onafhankelijke controlevariabelen
‐ De grootte van de luchtvaartmaatschappijen wordt gemeten aan de hand van de grootte van de vloot.
‐ De aanwezigheid van stakeholders wordt gemeten aan de hand van de solvabiliteit.
Om hypothese 2 te testen wordt er gekeken of er een duidelijke stakeholder (vreemd vermogen verschaffers) aanwezig is wanneer er over de duurzame onderwerpen wordt gerapporteerd. Om de aanwezigheid van stakeholders te bepalen, wordt de solvabiliteit van de luchtvaartmaatschappij gebruikt. Deze solvabiliteit wordt uit de jaarverslagen verzameld. De verwachting is dat als er meer vreemd vermogen aanwezig is, de mate van duurzaamheidsverslaggeving hoger is.
Voor hypothese 3 wordt gekeken of de grootte van de luchtvaartmaatschappijen invloed heeft op de mate van duurzaamheidsverslaggeving. De grootte van de luchtvaartmaatschappijen wordt bepaald aan de hand van de grootte van de vloot. Om de grootte te bepalen van de vliegmaatschappijen wordt operationele and financiële lease ook meegenomen in de vloot. De grootte van de vloot wordt verzameld uit de jaarverslagen.
De relatie tussen de afhankelijke variabele (mate van duurzaamheid) en de onafhankelijke variabelen (grootte en solvabiliteit) kan getoetst worden door middel van een lineaire regressieanalyse. Voor elke onafhankelijke variabele wordt er een regressieanalyse uitgevoerd. Deze analyse is uitgevoerd met behulp van het statistische programma SPSS en is gebruikt om de hypothesen te toetsen. De standaard formule voor de regressieanalyse luidt: