Vraag nr. 73 van 20 januari 1999
van de heer LUK VAN NIEUWENHUYSEN Zittenblijvers – Gemengde scholen
Uit een onderzoek van de Vakgroep Sociologie van de universiteit van Gent in een honderdtal basis-scholen bleek dat het aantal jongens dat moet overzitten veel hoger ligt in gemengde scholen dan in jongensscholen.
1. Werd die bewuste studie in opdracht van de Vlaamse regering uitgevoerd ?
2. Trekt de Vlaamse regering hoe dan ook beslui-ten uit de resultabeslui-ten van dit onderzoek ?
Antwoord
Eerst en vooral wens ik hier te verwijzen naar mijn antwoord op de vraag om uitleg van Vlaams volks-vertegenwoordiger Ludo Sannen betreffende de sekseverschillen in het onderwijs, zowel met be-trekking tot de leerlingen als met bebe-trekking tot de leerkrachten en de mogelijke beïnvloeding van de leer- en ontwikkelingskansen van de leerlingen. In antwoord op deze schriftelijke vraag breng ik hier een aantal elementen aan die reeds uitvoerig wer-den toegelicht in mijn antwoord tijwer-dens de commis-sievergadering van 3 februari 1999 (Handelingen C64 van 3 februari 1999, blz. 8 – red.).
Vooraleer op de vraag te antwoorden, wil ik dieper ingaan op de betekenis van het begrip "gemengde scholen" dat de Vlaamse volksvertegenwoordiger vermeldt en waarvan ook het betrokken onder-zoek gebruikmaakt. De empirische verschijnings-vormen van deze en aanverwante concepten be-hoeven enige verduidelijking.
Wie over gemengde scholen spreekt, dient zich te realiseren dat deze in een Vlaamse context nog niet de regel vormen.
Vandaag is 8 % van de basisscholen helemaal niet gemengd ; 21 % van de basisscholen heeft een fiks overwicht van jongens of meisjes, gaande van 61 % tot 99 %. 71 % van de basisscholen kunnen als "evenwichtig gemengd" worden getypeerd (school-populatie van 40 tot 60 % van eenzelfde geslacht) (Vlaamse Onderwijsindicatoren 1998). Bij secun-daire scholen is 3 % niet gemengd en bestaat een meerderheid (59 %) nog altijd uit overwegend meisjes of jongens.
Dat betekent dat het gemengd zijn van scholen in
Vlaanderen niet meteen kan worden beschouwd als een schoolsituatie waarin meisjes en jongens ongeveer in gelijke mate aanwezig zijn. In een groot aantal scholen is de leerlingenpopulatie vol-gens sekse zeer ongelijk verdeeld.
Uit het gemengde karakter van een school kan men niet zonder meer besluiten dat ook de klassen dat zijn. Zelfs in "evenwichtig" gemengde scholen kunnen klassen de facto (bijna) uniseks zijn. Het is dus belangrijk met deze verschillende verschij-ningsvormen van "gemengde scholen" rekening te houden indien men het effect ervan op de leerpres-taties van leerlingen wil nagaan.
Het onderzoek van Herman Brutsaert waarnaar de Vlaamse volksvertegenwoordiger verwijst, gebeur-de niet in opdracht van gebeur-de Vlaamse regering. Het betreft een initiatief van de onderzoeker zelf, waar-bij hij verder heeft gewerkt op onderzoeksdata uit 1993. In dit recentelijk gepubliceerde onderzoek werd de leerachterstand van meisjes en jongens ge-relateerd aan het percentage vrouwelijke leer-krachten en het percentage meisjesleerlingen in de school.
Deze variabelen worden beschouwd als een indica-tie van de vervrouwelijking van de leercontext waarin de leerlingen zich bevinden. Brutsaert vindt geen effect van de vervrouwelijking van de leer-krachten op de differentiële leerachterstand van de leerlingen. Wel vindt hij een effect van het percen-tage meisjes op de school. Om uitsluitsel te krijgen over het effect van gemengde scholen op de leer-achterstand van jongens en meisjes is het evenwel noodzakelijk de conceptualisering en de statisti-sche analyse te verfijnen.
Onderzoek dat de invloed van "gemengde scho-len" op het leer- en ontwikkelingsproces van meis-jes en jongens nagaat, zal in eerste instantie moe-ten duidelijk maken welke aspecmoe-ten van gemengde scholen hierbij van belang zijn. Gaat het om : – het samenzitten van meisjes en jongens in
de-zelfde klas of in de school ;
– een numerieke meerderheid van meisjes of jon-gens in de klas of in de school ;
– een vrouwelijke versus mannelijke cultuur/con-text van een gemengde school ? Coëducatie en welke aanpak daarvan ?
mogelijke invloed van gemengde scholen/gemengd onderwijs op de leerprestaties van meisjes en jon-gens. Er is onder vorsers ook nauwelijks een con-sensus over de eventuele impact van de vervrouwe-lijking van het lerarenberoep op het leer- en ont-wikkelingsproces van jongens.
Het begrip "gemengde scholen" verwijst naar de aanwezigheid van meisjes en jongens in dezelfde school. Gemengd onderwijs of coëducatie gaat iets verder. Dit samen-opvoeden van meisjes en jon-gens veronderstelt een specifieke pedagogie die emancipatorische roldoorbreking en kansengelijk-heid van meisjes en jongens expliciet in beschou-wing neemt. De mate waarin scholen met meisjes en jongens coëducatie realiseren, is zeer verschil-lend. Tot dusver zijn er geen onderzoeksresultaten beschikbaar over de realisaties en de meerwaarde van diverse aanpakken van coëducatie.
Dat jongens globaal genomen slechtere studiere-sultaten behalen dan meisjes, is geen recente vast-stelling.
Met de gelijke participatie van meisjes en jongens aan het secundair onderwijs is men gaan constate-ren dat meisjes in het algemeen beter presteconstate-ren op school dan jongens. Ze moeten minder vaak een jaar overdoen en maken meer dan de helft uit van het aantal gediplomeerden van het secundair on-derwijs (De Metsenaere, Vanherck & Van Nuland 1994 ; het LOSO-onderzoek van Van Damme, 1998). Voor alle jaren en alle onderwijsvormen geldt dat 12 % van de jongens een C-attest krijgt, tegenover slechts 6 % van de meisjes (Klasse, 1995).
Deze trend wordt in alle West-Europese landen vastgesteld.
De betere studieresultaten van de meisjes mogen ons evenwel niet blind maken voor de kansenonge-lijkheid in het onderwijs ten aanzien van meisjes. Meisjes komen nog steeds in andere en bovendien "zwakkere" studierichtingen terecht dan jongens, wat de arbeidsmarktvooruitzichten betreft.
In Vlaanderen is totnogtoe weinig verklarend on-derzoek verricht over de verschillen in leervorde-ringen en -prestaties tussen jongens en meisjes. Diverse factoren kunnen bijdragen tot verschillen in geslachtsgebonden leerresultaten. Het al dan niet gemengd zijn van een onderwijsomgeving, maar ook andere school- en klaskenmerken kun-nen daarin meespelen. We kunkun-nen verder ook den-ken aan de sociale achtergrond van de leerlingen, aanmoedigingen van de ouders, interacties tussen leerkrachten en leerlingen, curriculumdoelen en
hun aanbieding, zelfconcept en attitudes van de leerlingen ten aanzien van uiteenlopende vakken. De complexe interactiemechanismen tussen deze factoren verdienen meer wetenschappelijke aan-dacht dan tot op vandaag het geval was.