• No results found

De Russische Federatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Russische Federatie"

Copied!
68
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Russische Federatie

Het effect van een hernieuwd milieubeleid op innovatie en competitiviteit

Auteur: B.N. van Ommen Adres: Johan de Wittlaan 27 Postcode: 6828 XB Arnhem Studentnummer: s1462962

Universiteit: RijksUniversiteit Groningen Vak: Masterscriptie IB/IO

Leerpad: Internationale Politieke Economie

Datum: 8 maart 2010

(2)

2 Inhoudsopgave 2. Inhoudsopgave 3. Inleiding 6. hoofdstuk 1: De Porter-hypothese 8. Methodologie 11. Wetenschappelijke discussie 13. Deelconclusie

14. hoofdstuk 2: Het Russische energiebeleid

De Sovjet-periode

16. De Planeconomie

17. De jaren '90

18. Van communisme naar kapitalisme

21. Het milieu

24. Energiestrategie 2020

29. Deelconclusie

30. hoofdstuk 3: Het Russische milieubeleid en innovatie

De Simple Patent Count-methode

33. De Global Innovation Index

34. Een vergelijking wereldwijd

38. Een economie in ontwikkeling

39. Deelconclusie

40. hoofdstuk 4: Het Russische milieubeleid en competitiviteit

Het meten van competitiviteit

44. De GCI ontleed

46. Competitiviteit anno 2010

50. Deelconclusie

51. hoofdstuk 5: Corruptie

Vormen van Corruptie

54. De Corruption Perceptions Index

56. Innovatie en competitiviteit

57. De toekomst

60. Deelconclusie

61. Conclusie

(3)

3

Inleiding

Rusland is de belangrijkste energieproducent ter wereld en tevens één van de grootste energie-exporteurs. Het land bezit bijna een derde van de gasreserves in de wereld en staat hiermee op de eerste plaats. Daarnaast heeft het land de op één na grootste steenkoolreserves en staat het wat betreft oliereserves wereldwijd op de achtste plaats. Een kwart van de hoeveelheid olie en gas in de EU is afkomstig uit Rusland. Olie en gas vertegenwoordigen ruim 60 procent van de totale Russische export, hoewel de regering tracht dit percentage door diversificatie te verlagen.1 In tegenstelling tot andere sectoren van de Russische economie is de energiesector grotendeels in staatshanden gebleven. Prijzen van stroom, gas of olie voor consumentengebruik worden nog steeds door de staat gereguleerd. In de zogenaamde Energiestrategie 2020 heeft Rusland in grote lijnen zijn energiebeleid voor de komende jaren uitgestippeld. Door onder andere de verwachte snelle economische groei en de daarmee stijgende welvaart, zal ook de energieconsumptie toenemen. Het terugdringen van het energieverbruik met 40 tot 50 procent tot 2020 is dan ook één van de aandachtspunten van de strategie. Op dit moment ligt het Russische energieverbruik boven het gemiddelde van geïndustrialiseerde landen en opkomende markten.2

Op energiegebied bestaat een interessante, echter nog vrij onbekende theorie, genaamd de Porter-hypothese. Deze hypothese, vernoemd naar de Amerikaanse bedrijfseconoom Michael E. Porter, zal het theoretisch kader van dit onderzoek vormen. In zijn publicatie uit 1991, stelt Porter dat een streng milieubeleid positieve gevolgen kan hebben voor het concurrentievermogen van een land door middel van innovatie en competitiviteit.3 Een goed afgestemd milieubeleid zou een stimulans zijn voor technologische innovatie, wat zou resulteren in lagere kosten en een hogere kwaliteit. Hierdoor kunnen nationale bedrijven een superieure concurrentiepositie veroveren op de internationale markt en zal mogelijk ook de industriële productiviteit verbeteren. Win-winsituaties kunnen op die manier binnen bereik komen. Hierbij wordt zowel de milieukwaliteit als de economische prestatie van bedrijven op de internationale markten verbeterd. 4

Met deze inleiding op het onderzoeksonderwerp, is de volgende hoofdvraag geformuleerd:

1 ‘Russia’s Energy Strategy to 2020’, International Energy Agency,

<http://www.iea.org/textbase/papers/2003/strategy2020.pdf> (2003, geraadpleegd op 9 september 2009).

2 ‘Rusland: Energie’, Economische Voorlichtingsdienst,

<http://www.evd.nl/zoeken/showbouwsteen.asp?bstnum=5071&location=location=/home/sectoren/sector.as p?sector=mpt> (2009, geraadpleegd op 2 september 2009).

3

Porter, M.E., ‘America’s Green Strategy’, Scientific American 264 (1991) 4, 168-175.

4 Tanikawa Hiroya, ‘Environmental issues and technological innovation’, Research Institute of Economy,

(4)

4

-In hoeverre is de ontwikkeling van het milieubeleid van Rusland vanaf 2003 in lijn met de Porter-hypothese?

Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden, zal deze onderverdeeld worden in vijf deelvragen. In het eerste deel van het onderzoek zal de Porter-hypothese centraal staan. Deze zal in het betreffende hoofdstuk uiteengezet worden, de methodologie zal toegelicht worden en ten slotte zal het wetenschappelijk debat dat rond deze hypothese bestaat aan bod komen. Het daaropvolgende hoofdstuk zal gewijd worden aan de ontwikkeling van het Russische milieubeleid. Om de context waarbinnen deze ontwikkelingen plaatsvonden weer te geven, zal in het tweede hoofdstuk een schets gemaakt worden van de situatie die ontstond na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie in 1991. Als startpunt voor het onderzoek is echter gekozen voor 2003, het jaar waarin de

Energiestrategie 2020 goedgekeurd werd door de Russische overheid. Dit hernieuwde

energiebeleid legde de nadruk op onder andere een toename van de energie-efficiëntie, duurzame ontwikkeling, technische ontwikkeling en een afname van de milieuschade in de periode tot 2020.5 Er zal geanalyseerd worden hoe het beleid sinds 2003 veranderd is en tot welke veranderingen in de praktijk dit heeft geleid. Daarnaast zal uiteengezet worden waarom een herziening van het milieubeleid voor de Russische regering van belang was.

Vervolgens zal in het derde hoofdstuk onderzocht worden in hoeverre de Porter-hypothese van toepassing is op dit hernieuwde milieubeleid. Zo zal ten eerste geanalyseerd worden of er sinds 2003 inderdaad sprake is van meer innovatie. Hiervoor zal gebruik gemaakt worden van twee bronnen, waarbij de relatie tussen een strenger milieubeleid en het daaraan gerelateerde aantal patentaanvragen centraal zal staan. De eerste manier waarop dit gemeten zal worden, is met behulp van de zogenaamde Simple Patent Count Methode. Daarnaast zal gebruik gemaakt worden van gegevens uit de Global Innovation Index en rapporten van The Economist. Beide bronnen meten innovatie wereldwijd, alleen verschilt de manier waarop zij dit doen. Het tweede deel van de Porter-hypothese, dat stelt dat een strenger milieubeleid leidt tot meer competitiviteit, zal in het vierde hoofdstuk onderzocht worden aan de hand van gegevens van het World Economic Forum. Deze instantie publiceert jaarlijks de zogenaamde Global Competitiveness Index, een rapport over de globale competitiviteit. Bij beide deelvragen geldt dat, mocht er daadwerkelijk sprake zijn van toegenomen innovatie en competitiviteit, ook gekeken zal worden naar mogelijke alternatieve verklaringen. Deze zullen in de betreffende hoofdstukken op beknopte wijze worden besproken, om vervolgens in het laatste hoofdstuk uitgebreid geanalyseerd te worden. Dit hoofdstuk dient als verdieping van constateringen van de voorgaande hoofdstukken. In de conclusie zal ten slotte een

(5)

5 terugkoppeling gemaakt worden naar deze analyse en de antwoorden op de deelvragen, en zal uiteindelijk een antwoord geformuleerd worden op de hoofdvraag.

De Porter-hypothese is in de economische literatuur niet onomstreden. Zo wordt Porter door critici verweten selectief met feiten om te springen. Hij zou bijvoorbeeld geen oog hebben voor het feit dat bedrijven door verzonken kosten en leereffecten niet zomaar op een andere technologie kunnen overstappen. Daarnaast zou hij voorbij gaan aan de onzekerheid die bij de introductie van nieuwe technologieën vaak bestaat over onder andere de deugdelijkheid. Ten slotte zou Porter te weinig aandacht besteden aan het feit dat milieubesparende investeringen moeten worden afgewogen tegen de alternatieve aanwending van deze middelen. Hij zou de werkelijkheid te simplistisch weergeven in zijn model.6 Door Porter wordt hier onder andere tegenin gebracht dat de winst die behaald kan worden met een aangescherpt milieubeleid, niet slechts uit te drukken is in geld en milieuwinst, maar ook in sociale termen als werkgelegenheidseffecten.7

De academische motivatie voor dit onderzoek komt voort uit het toenemend belang van duurzaam omgaan met het milieu. De laatste jaren is een groei zichtbaar van de internationale bewustwording van het feit dat energiebronnen als olie eindig zijn. Milieuproblemen zijn grensoverschrijdend en kunnen daarom alleen worden opgelost door internationale samenwerking. In tal van internationale fora wordt tegenwoordig gewerkt aan regelgeving en het ontwikkelen van instrumenten. Er zijn inmiddels vele milieuconventies van kracht, die zich allen richten op de invoering van beter milieubeleid wereldwijd.8 Wat dat betreft is dit onderzoek naar de effecten van het hernieuwde milieubeleid van Rusland, ’s werelds belangrijkste energieproducent, zeker wetenschappelijk relevant.

6 Robert D. Mohr, ‘Technical change, external economies and the Porter hypothesis’, Journal of

environmental economics and management 43 (2002) 1, 158-168.

7

‘Argumenten voor eco-efficiënte innovaties’, Sociaal-Economische Raad,

< http://www.ser.nl/~/media/DB_Deeladviezen/2000%202009/2005/b24088_3%20pdf.ashx> (2007, geraadpleegd op 8 september 2009).

8 ‘Internationaal Milieubeleid’, Ministerie van Buitenlandse Zaken,

(6)

6

1. De Porter-hypothese

Dit eerste hoofdstuk zal gewijd worden aan het theoretisch kader, de Porter-hypothese. Deze zal in onderstaande tekst uiteengezet worden, de methodologie zal toegelicht worden en ten slotte zal het wetenschappelijk debat dat rond deze hypothese bestaat aan bod komen. Zo zal in het eerste deel van dit hoofdstuk aandacht besteed worden aan de persoon Michael Porter; wie is hij en wat waren zijn ideeën? Vervolgens zal het accent verlegd worden naar de inhoud van zijn hypothese. De redenering van Porter zal uiteengezet worden, net als de door hem gebruikte terminologie. Om deze hypothese vervolgens te kunnen toetsen, zal de methodologie aan bod komen. In dit deel van het hoofdstuk wordt beschreven hoe competitiviteit en innovatie gemeten zullen worden en welke bronnen daarvoor geraadpleegd zullen worden. Ten slotte wordt de wetenschappelijke discussie rond de Porter-hypothese geanalyseerd. Wat houdt deze kritiek in? Van wie is de kritiek afkomstig? En hoe pareert Porter deze aanmerkingen? Deze vragen zullen in het laatste deel van het hoofdstuk beantwoord worden.

Zoals in de inleiding al aan bod kwam, is de Porter-hypothese vernoemd naar de Amerikaan Michael E. Porter. Deze bedrijfseconoom werd geboren in 1947 en is na een indrukwekkende carrière op het gebied van concurrentiestrategieën momenteel werkzaam als professor aan de Harvard Business School. Een aantal door hem ontwikkelde bedrijfseconomische theorieën, zoals het Five Forces Model en het Value Chain Model, wordt inmiddels gezien als verplichte literatuur voor iedere manager. Het zogenaamde Five Forces Model heeft als doel het winstpotentieel van een bedrijfstak te bepalen. In elke bedrijfstak wordt dit potentieel volgens Porter beïnvloed door vijf factoren die hij forces noemt. De gezamenlijke kracht van deze vijf bepaalt het uiteindelijke winstpotentieel van de bedrijfstak.9

Het Value Chain Model is een bedrijfskundig concept, dat de strategisch relevante bezigheden van een organisatie met elkaar in verband brengt. Dit concept is bruikbaar voor het systematisch onderzoeken van activiteiten en interacties van een bedrijf met derden.10

Zijn ideeën over milieubeleid, geformuleerd in de zogenaamde Porter-hypothese, werden in 1991 voor het eerst in een kort essay gepubliceerd in het Amerikaanse populairwetenschappelijke tijdschrift Scientific American.11 Zijn belangrijkste stelling in dit artikel, inmiddels bekend als de Porter-hypothese, luidde als volgt: ‘The conflict between

9 Michael E. Porter, ‘How competitive forces shape strategy’, Harvard business Review 55 (1979) 3,

121-130.

10 Michael E. Porter, Competitive Advantage: creating and sustaining superior performance (New York

1985) 101-122.

11 ‘Michael E. Porter – Biography’, Harvard Business School,

(7)

7

environmental protection and economic competitiveness is a false dichotomy. It stems from a narrow view of the sources of prosperity and a static view of competition. Strict environmental regulations do not inevitably hinder competitive advantage against foreign rivals; indeed, they often enhance it. Tough standards trigger innovation and upgrading.’ In deze publicatie stelt

Porter dat een streng milieubeleid positieve gevolgen kan hebben voor het concurrentievermogen van een land door middel van innovatie en competitiviteit.12 Een streng milieubeleid zal in dit onderzoek worden gedefinieerd als een verscherping van de algemene doeleinden en beginselen voor het handelen van het bedrijf op milieugebied, met inbegrip van de naleving van alle relevante wettelijke milieuvoorschriften.13

De Porter-hypothese veronderstelt dat er meerdere redenen zijn waardoor bedrijven profiteren van een aangescherpt milieubeleid. Ten eerste zouden bedrijven hierdoor gestimuleerd worden de eigen werkwijze en inzet van middelen te herbezinnen. Volgens Porter zitten veel bedrijven nog niet aan hun zogenaamde efficiency frontier en zal deze herbezinning leiden tot winsten op het gebied van productiviteit en efficiëntie. Een tweede win-winsituatie ontstaat in de internationale context, als een streng milieubeleid bedrijven dwingt de meest geavanceerde technologieën in te zetten. Bedrijven zouden volgens Porter een prikkel in de vorm van stringent milieubeleid nodig hebben om hen bewust te doen worden van inefficiënties en het nut van innovaties.14 Van belang hierbij is de kwaliteit van het milieubeleid. Volgens Porter zal beleid pas invloed hebben op innovatie als het niveau ervan goed is, wat volgens hem betekent dat het beleid marktgeoriënteerd moet zijn. Een goed ontworpen milieubeleid voldoet volgens Porter aan drie vereisten: ten eerste moet het beleid maximale kansen voor innovatie bieden, daarnaast moet het voortdurend prikkelen tot verbetering en ten slotte moet het zo min mogelijk ruimte overlaten voor onzekerheid.15 In zijn artikel verwoordt hij dit als volgt: ‘Ik geloof dat als regulering op een goede manier is vormgegeven en bedrijven gebruik kunnen maken van de mogelijkheden, innovatie in veel gevallen denkbeeldig is’.16

Bij aanscherping van het milieubeleid gaan economische groei en milieubescherming hand in hand, er is sprake van winst op beide terreinen. Een dergelijk beleid zou dus technologische

12 Porter, M.E., ‘America’s Green Strategy’, Scientific American 264 (1991) 4, 168-175. 13 ‘Milieubeleid’, Van Dale OnlineWoordenboek,

< http://www.vandale.nl/vandale/opzoeken/woordenboek/?zoekwoord=milieubeleid> (geraadpleegd op 15 oktober 2009).

14 C. Withagen en M. Betsema, ‘Profijt van het mestbeleid?’, Kwartaalschrift Economie,

<http://74.125.77.132/search?q=cache:Dpqqx8iQrbIJ:www.kwartaalschrifteconomie.be/download.aspx%3F c%3D.KWARTAALTIJDSCHRIFT%26n%3D49193%26ct%3D48897%26e%3D117528+porter+hypothese +meten&cd=3&hl=nl&ct=clnk&gl=nl> (2005, geraadpleegd op 19 september 2009).

15 Jan Stoop, ‘Stringentie van milieubeleid in Duitsland, Nederland en de Verenigde Staten: Wat is de

invloed op innovatieprikkels?’, Universiteit van Tilburg, <http://center.uvt.nl/phd_stud/stoop/scriptie1.pdf> (2004, geraadpleegd op 25 september 2009).

(8)

8 innovatie stimuleren, wat in lagere kosten en een hogere kwaliteit zou resulteren. Dit wordt door Porter het innovatie-effect genoemd. Strenge milieuregels kunnen bedrijven aanzetten tot innovaties en daarmee een positieve uitwerking hebben op de concurrentiepositie, wat door Porter als het competitiviteiteffect wordt gedefinieerd.17 Als gevolg hiervan zullen deze bedrijven een comparatief voordeel hebben ten opzichte van hun buitenlandse concurrenten, op het moment dat ook deze aan een streng milieubeleid zullen worden onderworpen. Door de toenemende vraag naar milieuvriendelijke producten kunnen deze bedrijven, geprikkeld door milieubeleid, nieuwe markten aanboren en zijn ze hun concurrenten voor op de internationale handelsmarkt. In dat geval spreekt Porter van een first mover-voordeel.18

Porter onderbouwt zijn theorie door te wijzen op het statische denkproces van een groot aantal economische modellen. In deze modellen wordt milieubeleid gezien als niet meer dan een extra kostenpost. Echter, in de praktijk is volgens Porter geen sprake van een statische wereld en beschikken bedrijven niet over alle mogelijke informatie. Bovendien is de technologie voortdurend aan ontwikkeling onderhevig. Deze bounded rationality zorgt ervoor dat bedrijven altijd net onder de zogenaamde technology frontier opereren. Zij functioneren meestal niet op de meest optimale, maar op de meest acceptabele manier.19 Porter meent dat milieubeleid gezien moet worden als een externe prikkel die bedrijven stimuleert na te denken over het productieproces.20 Een voorbeeld hiervan is de manier waarop Porter over het bestaan van afval denkt; hij ziet dit als een teken van inefficiëntie van het productieproces. Indien een goed milieubeleid bedrijven hiervan bewust maakt, zullen zij gestimuleerd worden efficiënter om te gaan met hulpbronnen en de hoeveelheid afval trachten te reduceren.21

Methodologie

Voordat in deze paragraaf de methodologie uiteengezet zal worden, is het van belang dat hierbij een aantal kanttekeningen wordt geplaatst. Zo moet worden opgemerkt dat in dit onderzoek voor het raadplegen van bepaalde bronnen is gekozen, maar dat deze niet door Porter in zijn publicaties genoemd worden. Het lastige aan de Porter-hypothese is namelijk dat deze wel een bepaalde redenering bevat, maar geen handvatten geeft wat betreft het bewijzen danwel verwerpen van de

17

Ibidem.

18 ‘Eerste adviesvraag: argumenten voor eco-efficiënte innovaties’, Sociaal-Economische Raad,

<http://www.ser.nl/~/media/DB_Deeladviezen/2000%202009/2005/b24088_3%20pdf.ashx> (2005, geraadpleegd op 20 september 2009).

19 M.E. Porter, ‘What is strategy?’, Harvard Business Review 6 (1996) 43-59. 20

Jan Stoop, ‘Stringentie van milieubeleid in Duitsland, Nederland en de Verenigde Staten: Wat is de invloed op innovatieprikkels?’, Universiteit van Tilburg, <http://center.uvt.nl/phd_stud/stoop/scriptie1.pdf> (2004, geraadpleegd op 25 september 2009).

(9)

9 hypothese. Oftewel, Porter geeft niet aan op welke manier zijn theorie, die een relatie laat zien tussen milieubeleid, innovatie en competitiviteit, gemeten dient te worden. Dit is meteen ook één van de kritiekpunten op de hypothese, echter hier zal later in dit hoofdstuk verder op in worden gegaan.

Om te kunnen analyseren of het Russische milieubeleid sinds 2003 heeft geresulteerd in meer innovatie, is in dit onderzoek gekozen voor twee bronnen. De vraag die centraal staat bij beide bronnen is of het strengere milieubeleid heeft aangezet tot meer milieugerelateerde patentaanvragen. De eerste manier waarop dit gemeten zal worden, is met behulp van de zogenaamde Simple Patent Count Methode. Hierbij moet opgemerkt worden dat er internationaal twee manieren bestaan om patenten te tellen: de Simple Patent Count Methode en de Weighted

Patent Count Methode. De basis voor het onderscheid tussen deze twee manieren ligt in het feit dat

de ene uitvinding simpelweg meer effect heeft dan de andere. Zo heeft een innovatie die breed toepasbaar is in meerdere bedrijfstakken meer invloed dan een innovatie die slechts van toepassing is op een klein onderdeel van de economie. De Simple Patent Count Methode telt enkel het aantal patenten dat is toegekend aan een land in een bepaalde periode, terwijl de Weighted Patent Count

Methode ook rekening houdt met het belang van een bepaald patent.22 Daar laatstgenoemde methode erg gecompliceerd is en er in dit onderzoek ook nog gebruik gemaakt zal worden van een andere manier om innovatie te meten, is gekozen voor de Simple Patent Count Methode. Als maat voor innovatie zal dus het aantal Russische patenten genomen worden dat betrekking heeft op het milieubeleid. De definitie van milieubeleid die in dit onderzoek zal worden gehanteerd, is eerder in dit hoofdstuk reeds uiteengezet. De bevindingen die uit metingen met behulp van de Simple Patent

Count Methode voort zullen komen, hebben betrekking op het eerste deel van de Porter-hypothese,

waarin wordt gesteld dat milieubeleid een aanleiding kan vormen voor innovaties. Deze innovaties vormen volgens Porter een voorwaarde voor het ontstaan van concurrentievoordelen.

De tweede manier waarop innovatie gemeten zal worden, is met behulp van gegevens uit de Global Innovation Index en rapporten van The Economist. Beide bronnen meten innovatie wereldwijd, alleen verschilt de manier waarop zij dit doen. De Global Innovation Index wordt jaarlijks opgesteld door het Amerikaanse zakenblad Businessweek in samenwerking met de Boston

Consulting Group en bestaat uit de 25 meest innovatieve bedrijven wereldwijd. De positie die een

bedrijf inneemt op de lijst wordt bepaald door verschillende factoren, waaronder de omzetcijfers, de groei en de relatieve uitgaven aan Research & Development (R&D).23 Om te analyseren of

22 C. Withagen en M. Betsema, ‘Profijt van het mestbeleid?’, Kwartaalschrift Economie,

<http://74.125.77.132/search?q=cache:Dpqqx8iQrbIJ:www.kwartaalschrifteconomie.be/download.aspx%3F

c%3D.KWARTAALTIJDSCHRIFT%26n%3D49193%26ct%3D48897%26e%3D117528+porter+hypothese+m

eten&cd=3&hl=nl&ct=clnk&gl=nl> (2005, geraadpleegd op 19 september 2009).

(10)

10 Rusland daadwerkelijk meer innovatie heeft laten zien sinds 2003, zal gekeken worden naar de posities die Russische bedrijven sindsdien innemen op de lijst. Is het aantal Russische bedrijven op de lijst toegenomen? Zijn de Russische bedrijven gestegen op de lijst? Kortom, is er sprake van meer innovatie? Deze ontwikkelingen zullen geanalyseerd worden met behulp van de Global

Innovation Indexes van de afgelopen jaren.

Naast de Global Innovation Index, die kijkt naar de innovatie per bedrijf, is er nog een andere manier om te onderzoeken of er sprake is van meer innovatie. In dit geval zal gekeken worden naar het overzicht van ’s werelds meest innovatieve landen, dat jaarlijks gepubliceerd wordt door The Economist Intelligence Unit, onderdeel van The Economist. Zoals waarschijnlijk al duidelijk is, gaat het in deze publicatie om de innovatie per land en niet per bedrijf. Dit rapport, getiteld A new ranking of the world’s most innovative countries, geeft een overzicht van 82 landen op basis van hun innovatiecapaciteit en geeft daarnaast een toekomstverwachting van hun prestaties op dit gebied. Deze innovatie-index is onderdeel van een bredere studie, getiteld

Innovation: Transforming the way business creates, die onderzocht wat landen en bedrijven

innovatief maakt. De positie die een land inneemt op de lijst wordt bepaald door de zogenaamde

Innovation input en de Innovation output. Bij eerstgenoemde spelen factoren als uitgaven aan R&D, kwaliteit van lokale infrastructuur en het opleidingsniveau van werknemers een rol. Het

draait hier om de bredere economische, politieke en sociale context die innovatie mogelijk maakt. Daarnaast gaat het bij de Innovation output om het aantal patenten dat door een land is aangevraagd.24

Het tweede deel van de Porter-hypothese, dat stelt dat een strenger milieubeleid leidt tot meer competitiviteit, zal onderzocht worden aan de hand van gegevens van het World Economic

Forum. Deze instantie publiceert jaarlijks een rapport, de zogenaamde Global Competitiveness Report, waarin de mondiale competitiviteit geanalyseerd wordt. De rangschikking van deze index

is gebaseerd op drie factoren: de kwaliteit van de macro-economische omgeving, de technologische innovatie en de staat van de overheid en de openbare instellingen. Deze gegevens worden verkregen uit publiek beschikbare data en de resultaten van enquêtes onder leidinggevenden in het bedrijfsleven. Het rapport bevat ook een rangschikking op basis van de drie afzonderlijke componenten, waardoor duidelijk wordt welke landen hoog dan wel laag scoren op bepaalde gebieden.25

< http://www.businessweek.com/innovate/content/feb2008/id2008027_367300.htm> (2008, geraadpleegd op 22 september 2009).

24 ‘A new ranking of the world’s most innovative countries’, Economist Intelligence Unit,

< http://www.eiu.com/site_info.asp?info_name=cisco_innov_09&page=noads> (2009, geraadpleegd op 22 september 2009).

(11)

11

Wetenschappelijke discussie

Vanaf het moment dat Porter in 1991 zijn ideeën in de Scientific American publiceerde, is er veel kritiek op zijn theorie geuit. Met name in de economische literatuur is de Porter-hypothese bepaald niet onomstreden. Vooral uit de hoek van de neoklassieke economen, die menen dat een strenger milieubeleid per definitie leidt tot lagere winsten, komt veel kritiek. Volgens R. David Simpson en Robert L. Bradford, twee Amerikaanse economen die tot deze stroming behoren, is het ten eerste moeilijk om de hypothese op een algemene manier te toetsen. De vermeende bewijzen voor de stelling bestaan voornamelijk uit case studies van individuele bedrijven, waarmee nog niets is aangetoond over de effecten van milieubeleid in het algemeen.26 Een reden waarom het lastig is de hypothese te toetsen, is omdat er onduidelijkheid bestaat over hoe de stelling geïnterpreteerd dient te worden. Als antwoord hierop wordt door de Amerikaanse bedrijfskundigen Adam B. Jaffe en Karen L. Palmer een onderscheid gemaakt tussen de smalle, de zwakke en de sterke interpretatie van de Porter-hypothese. De smalle versie houdt in dat milieubeleid tot bepaalde typen innovaties leidt. Volgens de zwakke versie vormt milieubeleid een extra restrictie aan de winstfunctie van een bedrijf. Het bedrijf zou hierdoor geprikkeld worden om op een alternatieve manier om te gaan met haar middelen, wat de winst beïnvloedt. Ten slotte stelt de sterke versie dat milieubeleid een externe prikkel is die bedrijven dwingt de gehele manier van produceren te herzien. Dit kan bij bedrijven tot nieuwe inzichten leiden, waarvan innovaties het gevolg zijn.27

De algemene aanname die volgens Jaffe en Palmer bij alle drie de versies geldt, houdt in dat milieubeleid een belangrijke oorzaak is van het stagneren van economische groei. Milieubeleid zou een productiviteitsverlies opleveren en veranderingen in de productieschaal, ontstaan door strenge milieueisen, zouden geen positief effect hebben op de productiviteit. De positieve effecten van milieubeleid, door Porter uiteengezet in zijn hypothese, verwerpen zij op deze manier.28 Porter reageert hierop door te redeneren dat milieubeleid gezien moet worden als een externe prikkel, die bedrijven aanzet hun productieproces te herzien. Dit zou dan leiden tot meer efficiëntie en uiteindelijk een productiviteitswinst, in plaats van een door Jaffe en Palmer voorspeld verlies.29

< http://www.weforum.org/en/initiatives/gcp/Global%20Competitiveness%20Report/index.htm> (2009, geraadpleegd op 22 september 2009).

26 R.D. Simpson en R.L. Bradford, Taxing variable cost: Environmental regulation as industrial policy,

Journal of Environmental Economics and Management 30 (1996) 282-300.

27

Jan Stoop, ‘Stringentie van milieubeleid in Duitsland, Nederland en de Verenigde Staten: Wat is de invloed op innovatieprikkels?’, Universiteit van Tilburg, <http://center.uvt.nl/phd_stud/stoop/scriptie1.pdf> (2004, geraadpleegd op 25 september 2009).

28

A.B. Jaffe en K. Palmer, ‘Environmental regulation and innovation: A panel study’, The review of economics and statistics 43 (1997) 610-619.

(12)

12 Naast deze kritiek op de interpretatie van de Porter-hypothese, is het model op meer punten onderdeel van wetenschappelijke discussie. Zo stellen Simpson en Bradford dat, hoewel de hypothese in theorie aannemelijk kan zijn, een dergelijke situatie zich in de praktijk zelden voordoet. Zij menen dat een strenger milieubeleid slechts in bepaalde, individuele gevallen voor innovaties zal zorgen. De resultaten uit deze case studies mogen echter niet als algemeen resultaat gezien worden. Daarnaast bekritiseren zij het feit dat in studies naar de relatie tussen milieubeleid en innovatie of concurrentiepositie vaak hoge milieukosten worden gevonden. Dit duidt volgens hen op een negatieve relatie tussen economische en ecologische groei.30 Porter heeft hier tegenin gebracht dat deze studies veelal niet alle aspecten van milieubeleid meenemen, ze zouden te beperkt zijn. Naar zijn mening wordt bij het berekenen van de milieukosten voorbijgegaan aan de opbrengsten van innovatie.31 Verder wordt Porter door critici verweten selectief met feiten om te springen. Hij zou bijvoorbeeld geen oog hebben voor het feit dat bedrijven door verzonken kosten en leereffecten niet zomaar op een andere technologie kunnen overstappen. Ook zou hij voorbij gaan aan de onzekerheid die bij de introductie van nieuwe technologieën vaak bestaat over onder andere de deugdelijkheid.32 In de literatuur is niet terug te vinden hoe Porter tegen deze kritiek aankijkt.

Een vijfde kritiekpunt, uiteengezet door de Amerikaanse beleidswetenschapper Schmalensee in 1993, heeft betrekking op het verschijnsel dat investeringen in het milieu ten koste zouden gaan van alternatieve, meer rendabele investeringen.33 Dit wordt echter door Porter verworpen; hij stelt dat milieu-investeringen slechts een klein percentage van de totale investeringen vormen. De winst die behaald kan worden met een aangescherpt milieubeleid, is volgens Porter niet slechts uit te drukken in geld en milieuwinst, maar ook in sociale termen als werkgelegenheidseffecten. Door het actief voeren van milieubeleid zou de overheid bedrijven scherp houden, in de zin dat zij geprikkeld worden continu naar kostenbesparingen op zoek te blijven. Dit bevordert de dynamiek van bedrijven, wat volgens Porter uiteindelijk de concurrentiepositie juist versterkt. In dit geval komt ook het first mover- voordeel, dat eerder in dit hoofdstuk uiteen is gezet, aan de orde: de exportkansen die hierdoor ontstaan, leveren extra werkgelegenheid op.34

30 Robert D. Mohr, ‘Technical change, external economies and the Porter hypothesis’, Journal of

Environmental Economics and Management 43 (2002) 1, 158-168.

31

M.E. Porter, ‘What is strategy?’, 45.

32

‘Argumenten voor eco-efficiënte innovaties’, Sociaal-Economische Raad, <

http://www.ser.nl/~/media/DB_Deeladviezen/2000%202009/2005/b24088_3%20pdf.ashx> (2007, geraadpleegd op 8 september 2009).

33 R. Schmalensee, ‘The costs of environmental protection’, American Council for capital formation, center

for policy research (1993) 55-75.

(13)

13 Ten slotte bestaat er discussie wat betreft de rol van de overheid in het model. Porter stelt namelijk dat het de taak van de overheid is om mogelijkheden voor innovaties te onderzoeken. De neoklassieke visie meent echter dat het bedrijfsleven dit het beste zelf kan. Bedrijven zouden vandaag de dag uit zichzelf al veel druk uit buitenlandse markten voelen om te innoveren en het zou niet erg waarschijnlijk zijn dat milieubeleid hierin een rol van betekenis speelt.35 Porter meent echter dat de overheid de spil van zijn theorie vormt, wat te maken heeft met de waarde die hij toekent aan een goed ontworpen milieubeleid. De overheid heeft de verantwoordelijkheid voor dit beleid, wat ervoor kan zorgen dat bedrijven geprikkeld worden te innoveren en efficiënt om te gaan met hulpbronnen. De overheid kan bewustzijn bij bedrijven creëren, een rol spelen bij informatieverstrekking aan het bedrijfsleven en ervoor zorgen dat nieuwe ontwikkelingen milieuvriendelijk zijn. Kortom, de overheid vervult volgens Porter een cruciale functie.36

Conclusie

In 1991 publiceerde de Amerikaanse bedrijfseconoom Porter voor het eerst zijn ideëen over milieubeleid in het tijdschrift Scientific American. In dit artikel stelde hij dat een streng milieubeleid positieve gevolgen kan hebben voor het concurrentievermogen van een land door middel van innovatie en competitiviteit. Deze theorie kreeg later bekendheid als de Porter-hypothese. Vanaf het moment dat Porter zijn ideeën publiceerde, is er veel kritiek op zijn theorie geuit. In de economische literatuur, en dan met name vanuit de neoklassieke hoek, is de Porter-hypothese bepaald niet onomstreden. Daar zijn visie dermate interessant is, mede wat betreft de huidige relevantie van milieu- en energiebeleid, is gekozen deze toe te passen.

Om te onderzoeken in hoeverre de ontwikkeling van het Russische milieubeleid vanaf 2003 in lijn is met deze hypothese, zullen verschillende bronnen geraadpleegd worden. Zo zal, om te kunnen analyseren of dit beleid heeft geresulteerd in meer innovatie, gebruik gemaakt worden van de Simple Patent Count Methode, gegevens uit de Global Innovation Index en rapporten van

The Economist. Vervolgens zal het tweede deel van de Porter-hypothese, dat stelt dat een strenger

milieubeleid leidt tot meer competitiviteit, onderzocht worden aan de hand van gegevens van het

World Economic Forum. In het volgende hoofdstuk zal echter eerst innovatie aan bod komen.

35

Jan Stoop, ‘Stringentie van milieubeleid in Duitsland, Nederland en de Verenigde Staten: Wat is de invloed op innovatieprikkels?’, Universiteit van Tilburg, <http://center.uvt.nl/phd_stud/stoop/scriptie1.pdf> (2004, geraadpleegd op 25 september 2009).

(14)

14

2. Het Russische energiebeleid

In dit tweede hoofdstuk zal de ontwikkeling van het energiebeleid van Rusland centraal staan. Om de Porter-hypothese te kunnen toetsen, is het van belang de context waarbinnen het beleid zich heeft gevormd te begrijpen. Daarom zal om te beginnen de geschiedenis van de Sovjet-Unie, zowel op politiek als economisch vlak, beknopt uiteen worden gezet. Vervolgens zal een schets worden gemaakt van de situatie die ontstond na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie in 1991. De nadruk zal in dit deel liggen op met name de economische gevolgen die de overgang van het communisme naar het kapitalisme met zich meebracht. Daarna zal de stap gemaakt worden naar het Russische milieubeleid. Hoe staat het met de milieusituatie in het land? Wat zijn hiervan de oorzaken? En hoe handelt de Russische overheid? Deze vragen zullen in het tweede deel van het hoofdstuk beantwoord worden. Ten slotte zal de Energiestrategie 2020, waarin Rusland in grote lijnen zijn energiebeleid voor de komende jaren heeft uitgestippeld, aan bod komen. De redenen die de overheid ertoe hebben bewogen dit omvangrijke beleidsdocument op te stellen, zullen uiteengezet worden. Daarnaast worden de belangrijkste punten van deze strategie toegelicht.

De Sovjet-periode

Na de Russische Revolutie en het ineenstorten van het Russische Keizerrijk, werd in 1922 de Sovjet-Unie opgericht. De ideologie die de basis vormde voor zowel de binnen- als de buitenlandse politiek als het sociaal-economische systeem van de Sovjet-Unie was het communisme.37 De belangrijkste aanname van deze ideologie, gebaseerd op de ideeën van Marx en Lenin, was dat zaken als geld en productiemiddelen collectief bezit zouden moeten zijn. Ongelijkheid zou veroorzaakt worden door het kapitalisme. Het ideologische uitgangspunt van het communisme hield in dat er gelijkheid onder de mensen moest zijn, wereldwijd.38 Het communistische systeem van de Sovjet-Unie werd gekenmerkt door politieke onderdrukking, wat in onderstaande tekst uiteen zal worden gezet.

Vladimir Lenin, Russisch revolutionair en eerste premier van de Sovjet-Unie, leidde het land met harde hand. Hij stond voor een strak en centraal geleide politiek en wordt gezien als de grondlegger van het communistisch partijwezen in de Sovjet-Unie. Lenin voerde een streng beleid tegen tegenstanders van het communisme en personen die daarvan verdacht werden. Vele onschuldige burgers werden vermoord of verdwenen in concentratiekampen. Zijn politiek van

georganiseerde honger, waarbij miljoenen boeren werden beroofd van hun bezittingen en

37

Martin MacCauley, The Soviet Union, 1917-1991 (Londen 1993) 114-118.

38

(15)

15 landerijen, had door uitputting en ziekte zeer veel doden tot gevolg. Met deze bewindvoering had Lenin tot doel de bevolking te laten gehoorzamen aan zijn communistische beleid.39

Na de dood van Lenin in 1924, kwam Jozef Stalin aan de macht en wist deze vervolgens vijfentwintig jaar in handen te houden. Gedurende zijn leiderschap werd sterk de nadruk gelegd op de planeconomie en de daarbij horende collectivisering. Dit economische beleid, dat overigens verderop in dit hoofdstuk uitgebreid belicht zal worden, hield onder meer een massale inzet van dwangarbeiders, gedwongen volksverhuizingen en erbarmelijke werkomstandigheden in.40 Daarnaast vormde de Grote Zuivering een belangrijk onderdeel van zijn politiek. Vanaf 1935 werd door Stalin een heksenjacht geopend op onder andere oppositieleiders, geestelijken, intellectuelen en kunstenaars. Allen werden zij terechtgesteld en verdwenen vervolgens naar de goelags, de werkkampen. Zijn doel was het creëren van een totalitaire samenleving, een samenleving waarin het individu geen rol speelt en de staat de samenleving bepaalt. Hiervoor organiseerde hij een zogenaamde Culturele Revolutie, waarbij de focus op het onderwijs kwam te liggen om zo de ideale Sovjet-mens te vormen. Hoewel onder zijn bewind onder meer de industrialisatie van de Sovjet-Unie in een stroomversnelling kwam, kostte zijn dictatoriale regime aan miljoenen mensen het leven.41

Vervolgens kwam in 1953 de eigenzinnige Nikita Chroesjtsjov, wederom afkomstig uit de Communistische Partij, aan de macht. Ook hij, hoewel in mindere mate dan Stalin, regeerde met ijzeren vuist en de politieke onderdrukking bleef. Chroesjtsjov voerde de zogenaamde

destalinisatie in, waarmee een periode van verheerlijking van Stalin afgesloten werd. Hoewel hij

de Sovjet-Unie trachtte te veranderen, bleek na zijn dood een groot deel van Stalins systeem nog in stand te zijn.42 Ook onder Brezjnev veranderde dit niet, al was er in mindere mate sprake van voortdurende terreur en willekeur.43 Zijn opvolgers Joeri Andropov en Konstantin Tsjernenko zagen beide de noodzaak in van verandering op verschillende vlakken, wat echter door gezondheidsproblemen bij alle twee niet van de grond is gekomen.44

Toen Michail Gorbatsjov in 1985 aan de macht kwam, in een periode waarin de Sovjet-Unie in diepe malaise verkeerde, besloot hij dat het zo niet langer kon en er drastische maatregelen nodig waren. Als gevolg hiervan introduceerde hij zijn politiek van glasnost en perestrojka, wat stond voor economische hervormingen en openheid. Er kwam meer openheid richting het Westen en in de binnenlandse politiek kregen hervormingsgezinden meer invloed. Gorbatsjov nam afstand

39 Moshe Lewin, The Soviet Century (New York 2005) 87-96.

40 Olga Alexandrova, The Soviet Union 1990-1991: crisis, disintegration, new orientation and the economy

(Keulen 1992) 115-123.

41

MacCauley, The Soviet Union, 1917-1991, 126.

42 Lewin, The Soviet Century, 98.

(16)

16 van de regimes van zijn voorgangers en liet als het ware de teugels vieren.45 Echter, zijn beleid dat gericht was op het hervormen van de Communistische Partij, leidde onbedoeld ook tot het einde van de politieke alleenheerserij van de partij en zette daarmee het uiteenvallen van de Sovjet-Unie in gang. Ondanks hardhandige pogingen om onafhankelijkheidsbewegingen in de verschillende deelrepublieken de mond te snoeren, had zijn politiek een ontwikkeling in gang gezet die niet meer te stoppen bleek.46 Na een periode van economische malaise en politieke onvrede in de verschillende deelrepublieken, werd de Sovjet-Unie ontbonden in 1991 en alle 15 republieken waaruit zij bestond werden vanaf dat moment onafhankelijke staten.47

De Planeconomie

Nu de politieke ontwikkelingen binnen de Sovjet-Unie zijn belicht, is het ook van belang de economische ontwikkelingen te bekijken. Het communistische staatssysteem van de Sovjet-Unie kende een centraal geleide economie, ook wel planeconomie genoemd. Dit houdt in dat de staat het alleenrecht heeft op de verstrekking van goederen en diensten, waardoor de balans tussen vraag en aanbod komt te vervallen. Alle productiefactoren zijn in handen van de staat en van een marktmechanisme is dan ook geen sprake. Een planeconomie is een zogenaamde top down-economie, wat inhoudt dat op het hoogste niveau van een denkbeeldige piramide de economie door een selecte groep mensen wordt aangestuurd. Dit beleid wordt vervolgens naar beneden gepropageerd, oftewel richting de consument. Een dergelijk systeem wordt ook wel een aanbodgerichte economie genoemd.48

Belangrijk in de planeconomie van de Sovjet-Unie waren de door Stalin geïntroduceerde zogenaamde Vijfjarenplannen, waarin duidelijke doelen werden gesteld voor een periode van vijf jaar. Stalin redeneerde dat het kapitalisme een bedreiging vormde voor de Sovjet-Unie, daar het land wat betreft economische ontwikkeling ver achter liep op de Westerse mogendheden. Deze achterstand diende zo snel mogelijk ingehaald te worden, waarvoor hij de oplossing zag in het uitbouwen van de zware industrie.49 De Vijfjarenplannen waren gebaseerd op de globale beleidslijnen voor economische groei, die de Communistische Partij van de Sovjet-Unie had bepaald. Uiteindelijk was de Staatsplanningscommissie, ook wel Gosplan genoemd, het belangrijkste staatsorgaan van de planeconomie in de Sovjet-Unie. Zij was verantwoordelijk voor het opstellen van de plannen en legde daarin de nadruk op het in korte tijd industrialiseren van het

45

Alexandrova, The Soviet Union 1990-1991: crisis, disintegration, new orientation and the economy, 155.

46

Lewin, The Soviet Century, 160.

47

Ronald J. Hill, ‘Studies of communism in transition’, University of Southern Carolina Research Insititute 25 (1996) 3, 28-33.

48

Alexandrova, The Soviet Union 1990-1991: crisis, disintegration, new orientation and the economy.

(17)

17 nog grotendeels agrarische land, waarbij zaken als veiligheid en milieu nauwelijks een rol speelden.50

De Vijfjarenplannen zorgden ervoor dat de Sovjet-Unie één van de grootste producenten van een groot aantal eenvoudige en zware industriële producten werd. Het land liep daarentegen sterk achter wat betreft de productie van lichte industriële producten en consumptiegoederen. Daarnaast leidden de vaak absurde planning en slechte arbeidsomstandigheden tot dramatische toestanden op het platteland, met honderdduizenden doden tot gevolg. Ook bracht de sterk vervuilende en slecht onderhouden industrie het milieu enorme schade toe. De nadruk lag in deze periode op de zware industrie, de energiewinning, de bewapening en de infrastructuur. Aandacht voor de gevolgen die de industrialisatie voor het milieu kon hebben was er vrijwel niet, dit had simpelweg geen prioriteit.51 In totaal passeerden gedurende de gehele Sovjet-periode 12 Vijfjarenplannen de revue, waarvan de laatste liep van 1985 tot 1990. Hoewel enkele plannen door meevallers korter dan vijf jaar duurden, kwam het echter vaker voor dat een plan faalde. De oorzaak hiervan lag in het feit dat het grootste deel van de informatie in de Sovjet-economie van bovenaf kwam en vaak bestond uit foute of gedateerde gegevens. De economische planning die op deze foutieve data werd gebaseerd, leidde geregeld tot grote overschotten van het ene goed en tekorten van het andere. 52

De jaren ‘90

Het uiteenvallen van de Sovjet-Unie had verregaande gevolgen op zowel politiek als economisch gebied. Beide zullen in deze paragraaf geanalyseerd worden. Om te beginnen zullen de politieke ontwikkelingen rond Jeltsin, Poetin en Medvedev beschreven worden. Vervolgens zal gekeken worden naar de economische gevolgen die het einde van de Sovjet-Unie met zich meebracht. In 1991 volgde Jeltsin Gorbatsjov op na een tumultueus verlopen, mislukte poging tot staatsgreep door communisten van de harde lijn. Hij werd de eerste president van de Russische Federatie en liet beperkte democratische hervormingen hun intrede doen. Het feit dat hij aan het begin van een nieuw tijdperk stond en de democratische ontwikkeling in gang zette, leverde hem de bijnaam

Sloper van de Sovjet-Unie op.53 Ook hechtte Jeltsin veel waarde aan internationale samenwerking. Gedurende zijn presidentschap zette hij zich in voor het verbeteren van de relatie met de Verenigde Staten, met resultaat. Zijn regeerperiode kende echter ook veel roerige momenten, zoals de

50 MacCauley, The Soviet Union, 1917-1991. 51 Lewin, The Soviet Century, 160

52 Steven Rosefielde, The Russian economy, from Lenin to Putin (Malden 2007) 130-139.

(18)

18 Russische constitutionele crisis van 1993 en het desastreus verlopen binnenvallen van de feitelijk onafhankelijke staat Tsjetsjenië.54

In 1999 werd, nadat Jeltsin zijn presidentschap onverwacht neerlegde, de toen nog vrij onbekende en pragmatische Poetin tot president verkozen. Door politieke concurrenten wordt zijn leiderschap als autoritair en dictatoriaal omschreven, gezien zijn harde optreden bij opstanden tegen het regeringsbeleid en zijn inperking van de persvrijheid. Het democratisch gehalte van Rusland werd hierdoor door critici geregeld in twijfel getrokken. Daarnaast zou onder zijn bewind een grote toename van corruptie hebben plaatsgevonden. Onder het Russische volk geniet hij door zijn successen op het gebied van welvaart en stabiliteit echter nog veel populariteit.55 In 2008 werd Poetin na omstreden verkiezingen opgevolgd door Medvedev. Vanaf dat moment zette Poetin zijn politieke loopbaan voort als premier van de Russische Federatie. Medvedev wordt als president omschreven als een gematigde liberaal, loyaal aan Poetin. Hoewel de president formeel gezien boven de premier staat in het Russische staatssysteem, lijkt Poetin in de praktijk nog de meeste macht te hebben. Zo verschijnt hij bij belangrijke gebeurtenissen vaak als woordvoerder in plaats van Medvedev en heeft hij op televisie ongebruikelijk veel zendtijd in vergelijking met zijn voorgangers.56

Van communisme naar kapitalisme

Naast politieke veranderingen, had het uiteenvallen van de Sovjet-Unie ook grote gevolgen voor de economie. Zo zette Jeltsin zich behalve voor democratisering, ook in voor de ontwikkeling van een markteconomie. In 1992 gaf hij daarvoor zijn Minister van Financiën Gajdar de opdracht de invoering hiervan te onderzoeken.57 Gajdar was voorstander van liberale economische hervormingen volgens het principe van shock-therapy, wat het plots loslaten van valutarestricties en het afschaffen van overheidssubsidies en protectionistische constructies inhoudt. Dit principe heeft tot doel de last van het communistische verleden zo snel mogelijk kwijt te raken.58 Kort daarna zette de regering de economische hervormingen in gang en werden onder andere de prijzen vrijgelaten. Dit resulteerde onmiddellijk in een zeer sterke verhoging van de prijzen: zo besloeg de inflatie in 1992 ruim 2500% en in 1993 850%. Het mechanisme van vraag en aanbod werd in

54

Lewin, The Soviet Century, 171.

55 Rosefielde, The Russian economy, from Lenin to Putin, 198. 56

Steven Pearlstein, ‘Western-style capitalism, but with a Russian accent’, Washington Post, < http://www.washingtonpost.com/wp-dyn/content/article/2007/07/12/AR2007071202076.html> (2007, geraadpleegd op 17 oktober 2009).

57

Rosefielde, The Russian economy, from Lenin to Putin, 209.

58

George Taber, ‘Rx for Russia: Shock Therapy’, Time Magazine, <

(19)

19 werking gezet en in rap tempo kwam een beweging in de richting van het altijd zo verguisde kapitalisme op gang, een ontwikkeling die het complete sociaaleconomische systeem van Rusland veranderde.59

Aanvankelijk leidde deze plotselinge overgang van communisme naar kapitalisme tot een situatie waarin mensen met de juiste connecties snel rijk werden, terwijl de grote meerderheid verarmde. Slechts een kleine groep oligarchen profiteerde optimaal van de liberaliseringen en privatiseringen en kon daardoor extreem rijk worden. Uiteindelijk kregen zij ruim 25% van de economie in handen. Deze nieuwe elite, ook wel consumptie-elite genoemd, bestond met name uit personen die in de laatste jaren van het communisme een belangrijke functie hadden vervuld binnen de partij. Zij konden het zich veroorloven kostbare auto’s aan te schaffen, merkkleding te dragen en veel te reizen. Het verschijnsel deed zich voor dat winkels vol lagen met buitenlandse goederen, maar dat deze enkel binnen het bereik lagen van de kleine consumptie-elite.60 Tegenover deze rijkdom stond echter het feit dat meer dan 60% van de bevolking in armoede leefde. De financiële crisis van 1998 trof deze oligarchen nauwelijks, in tegenstelling tot de gewone bevolking. Met name de nieuwe Russische middenklasse kreeg het zwaar te verduren.61

Gedurende de jaren negentig raakte de Russische industrie in ernstig verval, wat te wijten was aan de zeer onevenwichtige industriële capaciteit van de vroegere Sovjet-Unie. In deze periode lag de nadruk op een snelle ontwikkeling van de zware industrie, waardoor het land één van de grootste producenten van een groot aantal eenvoudige en zware industriële producten werd.62 Ten tijde van Gorbatsjov was al een begin gemaakt met het ombouwen van de militaire industrie naar een consumentenindustrie, een proces dat na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie in een stroomversnelling kwam. In 1991 was nog ruim 55% van de beroepsbevolking werkzaam in deze sector, terwijl dat aantal in 2000 was teruggelopen tot een kleine 30%. Met name de auto-industrie, de chemische industrie en de voedings- en genotmiddelenindustrie hebben sinds de overgang naar een meer kapitalistische economie een snelle groei doorgemaakt.63

Gedurende Poetin’s presidentschap nam de economische invloed van de vermogende elite nog verder toe. Hij probeerde de macht van de oligarchen echter wel te beperken, door hen op politiek terrein de mond te snoeren. Verbanningen naar het buitenland of gevangenissen waren

59 Rosefielde, The Russian economy, from Lenin to Putin, 214. 60

‘Boris Yeltsin’, Wikipedia, < http://en.wikipedia.org/wiki/Boris_Yeltsin> (2009, geraadpleegd op 20 oktober 2009).

61 Steven Pearlstein, ‘Western-style capitalism, but with a Russian accent’, Washington Post, <

http://www.washingtonpost.com/wp-dyn/content/article/2007/07/12/AR2007071202076.html> (2007, geraadpleegd op 17 oktober 2009).

62

Rosefielde, The Russian Economy, from Lenin to Putin, 189.

63

(20)

20 geen uitzondering. Naast deze ontwikkelingen was het opvallend dat Poetin ook enkele oligarchen aanstelde als gouverneurs van armere gebieden. Hiermee hoopte hij te bereiken dat zij hun eigen vermogen in deze regio’s zouden investeren.64

Sinds het einde van de jaren ‘90 laat de Russische economie jaarlijks een groei van gemiddeld 6,5% zien, een op het oog erg positieve ontwikkeling.65 Deze is in onderstaande afbeelding van het International Monetary Fund (IMF) grafisch weergegeven. De grafiek toont de ontwikkeling van het Gross Domestic Product (GDP), oftewel het Bruto Binnenlands Product. Met het GDP, dat de waarde toont van alle goederen en diensten die gedurende een jaar zijn geproduceerd, kan de economische prestatie van een land geanalyseerd worden. De stijgende lijn, met een jaarlijkse groei van gemiddeld 6,5%, laat de snelle ontwikkeling van de Russische economie sinds de invoering van de markteconomie in 1992 zien. Ook is zichtbaar dat de economie zich na de crisis van 1998 snel heeft hersteld.

Figuur 1. Ontwikkeling van de Russische economie sinds het uiteenvallen van de Sovjet-Unie.66

De sterke economische groei is grotendeels te verklaren door de inkomsten uit de hogere olieprijzen, aangezien meer dan de helft van de totale export van Rusland uit energieproducten bestaat. De Russische economie is sterk afhankelijk van de prestaties in de energiesector en

64 Rosefielde, The Russian economy, from Lenin to Putin, 192.

65 ‘Russia and the IMF: Meeting the challenges of an emerging market and transition economy’,

International Monetary Fund, <http://www.imf.org/external/np/speeches/1998/040198.htm> (2008, geraadpleegd op 19 oktober 2009).

66

‘Russian Economy since fall of the Soviet-Union’, International Monetary Fund,

(21)

21 daarom sterk gerelateerd aan de bewegingen op de wereldmarkt voor energie.67 Daarnaast is van een transparante marktwerking op dit moment nog geen sprake en beïnvloeden corruptie en criminele activiteiten in grote mate het totale inkomen. Ook kampt Rusland met demografische problemen. Zo is het geboortecijfer relatief laag, in tegenstelling tot het sterftecijfer, dat juist hoog ligt door alcoholisme, drugs en hartzieken.68

Het milieu

Nu zowel de economische als de politieke achtergrond van Rusland is beschreven, kan de stap gezet worden naar het milieu. Wat voor erfenis heeft de Sovjet-periode op dit gebied achtergelaten? Hoe is daarmee omgegaan? In wat voor staat bevindt het Russische milieu zich anno 2010? Deze vragen zullen in dit deel van het hoofdstuk beantwoord worden. Mondiaal gezien is Rusland een belangrijke speler op milieugebied. Het land bezit enorme watervoorraden, de grootste omvang onontgonnen land, een zeer grote biodiversiteit en unieke ecosystemen.69 Daarnaast beschikt Rusland over een grote hoeveelheid natuurlijke rijkdommen, die een belangrijke rol spelen in de wereldeconomie.70 Rusland bezit enorme energiereserves en delfstoffenvoorraden, die ervoor gezorgd hebben dat het land tot ‘s werelds grootste energieproducenten en -exporteurs behoort. Het land bezit bijna een derde van de gasreserves in de wereld en staat hiermee op de eerste plaats. Daarnaast heeft het land de op één na grootste steenkoolreserves en staat het wat betreft oliereserves wereldwijd op de achtste plaats.71

De zorg voor het milieu heeft echter geen gelijke pas gehouden met de economische ontwikkelingen. Rusland staat anno 2010 voor een grote uitdaging op het gebied van milieuproblematiek. Het afgelopen decennium zijn de enorme gevolgen die de snelle industrialisatie voor het milieu heeft gehad, steeds duidelijker geworden.72 De zwaar vervuilende fabrieken en energiecentrales ten tijde van de Sovjet-Unie hebben ervoor gezorgd dat het

67

‘Economic growth, fuel mix and air quality in Russia’, Environmental Defense,

<http://www.edf.org/documents/2878_fuel-mix_05_view.pdf> (2007, geraadpleegd op 1 november 2009).

68

‘A strong signal’, The Economist, <

http://www.economist.com/research/articlesBySubject/display.cfm?id=349002> (2009, geraadpleegd op 20 oktober 2009).

69

‘Rusland: Energie’, Economische Voorlichtingsdienst,

<http://www.evd.nl/zoeken/showbouwsteen.asp?bstnum=5071&location=location=/home/sectoren/sector.as p?sector=mpt> (2009, geraadpleegd op 2 september 2009).

70

Steven Pearlstein, ‘Western-style capitalism, but with a Russian accent’, Washington Post, < http://www.washingtonpost.com/wp-dyn/content/article/2007/07/12/AR2007071202076.html> (2007, geraadpleegd op 17 oktober 2009).

71

‘Rusland: Energie’, Economische Voorlichtingsdienst,

<http://www.evd.nl/zoeken/showbouwsteen.asp?bstnum=5071&location=location=/home/sectoren/sector.as p?sector=mpt> (2009, geraadpleegd op 2 september 2009).

(22)

22 landschap in grote delen van de Oeral en Siberië inmiddels geheel is verwoest en vervuild. Een groot deel van de Russische industrie kampt momenteel met sterk verouderde en slecht onderhouden afvoer- en zuiveringsinstallaties. Dit alles geleid tot een groot aantal ecologische problemen: verontreiniging van de lucht en het water, ontbossing, verdroging, een zeer hoog en inefficiënt energieverbruik en een grote hoeveelheid nucleair afval.73

Daarnaast is door de economische ontwikkeling het aantal auto’s sinds het begin van de jaren ’90 sterk gestegen, wat ook weer heeft bijgedragen aan de grote mate van luchtvervuiling. De concentratie schadelijke stoffen die zich in een groot aantal Russische steden in de lucht bevindt, overtreft inmiddels ruim de westerse normen. Toch lagen de waarden rond 2000 in veel steden nog onder die van 1990, om de simpele reden dat de industrie op dat moment nog steeds niet op volle capaciteit draaide.74 Ook bestaat er nog de problematiek rond het huidige aardgasnet, dat in slechte staat verkeert en verscheidene breuken en scheuren bevat. Dit heeft geresulteerd in ernstige verontreiniging van bodem en rivieren. Recente onderzoeken hebben aangetoond dat ruim 9% van al het getransporteerde olie en gas hierdoor verloren gaat.75 Ten slotte vormen enorme stuwdammen en waterkrachtcentrales in gebieden als de Wolga en de Koeban een bedreiging voor het ecologisch evenwicht.76

In 2008 publiceerde het Amerikaanse onderzoeksinstituut Blacksmith een top-10 van meest vervuilde plaatsen ter wereld, met daarbij een indicatie van het aantal direct getroffenen. Het aantal getroffenen heeft overigens geen invloed op de ranking, het instituut publiceert deze schattig enkel om de impact van milieuvervuiling aan te geven. Zo ligt bijvoorbeeld het aantal mensen dat kanker krijgt relatief hoog in vervuilde gebieden, evenals het babysterftecijfer. In de lijst uit 2008 zijn drie plaatsen uit de voormalige Sovjet-Unie terug te vinden: zo staat het Russische Dzerzhinsk op de zevende plaats met ruim 300.000 getroffenen, het Russische Norilsk op de achtste plaats met 134.000 getroffenen en het Oekraïense Tsjernobyl op de negende plaats met ruim 5,5 miljoen getroffenen.77 De stad Dzerzhinsk ligt in het oosten van Rusland en beschikt over een enorm industriegebied dat in de jaren ’30 voor de productie van chemische wapens uit de grond werd gestampt. Anno 2010 is het in gebruik voor de productie van verschillende chemicaliën. De omgeving is sterk vervuild door de dumping van chemisch afval, wat onder meer

73 ‘Economic growth, fuel mix and air quality in Russia’, Environmental Defense,

<http://www.edf.org/documents/2878_fuel-mix_05_view.pdf> (2007, geraadpleegd op 1 november 2009).

74 Ibidem.

75 ‘Rusland: Energie’, Economische Voorlichtingsdienst,

<http://www.evd.nl/zoeken/showbouwsteen.asp?bstnum=5071&location=location=/home/sectoren/sector.as p?sector=mpt> (2009, geraadpleegd op 2 september 2009).

76 ‘Russia - Environmental problems’, United States Library of Congress,

<http://countrystudies.us/russia/25.htm> (2007, geraadpleegd op 22 oktober 2009).

77

(23)

23 heeft geleid tot een zeer lage gemiddelde levensverwachting. Zo is deze voor mannen slechts 42 jaar en voor vrouwen 47 jaar.78 De tweede stad uit de lijst is Norilsk, gelegen in het meest noordelijke deel van Siberië. Het ligt in een gebied met gigantische delfstoffenvoorraden, wat ervoor heeft gezorgd dat er sinds de jaren ‘40 een enorm industriegebied is ontstaan. De stad kent de meest verontreinigde lucht van Rusland en heeft de hoogste zwaveldioxide-uitstoot ter wereld. Ook hier ligt de gemiddelde levensverwachting zeer laag, op gemiddeld 45 jaar voor mannen en 50 jaar voor vrouwen. Daarnaast verkeert de bevolking in slechte gezondheid en zijn er zeer veel kinderen met problemen aan de luchtwegen.79 Tsjernobyl, de derde stad uit de lijst, verkreeg ten slotte wereldwijde bekendheid door de grootste kernramp uit de geschiedenis, op 26 april 1986. Schattingen van de World Health Organization (WHO) uit 2006 gaven aan dat ruim 5,5 miljoen mensen door deze ramp een mogelijk gevaarlijke stralingsdosis hebben opgelopen, met onder andere een sterk verhoogde kans op kanker tot gevolg. Vanwege de hoge mate van radioactiviteit is het gebied na de ramp afgesloten en anno 2010 wonen er geen mensen meer.80

Echter, het feit dat de Russische industrie in de jaren negentig in het slop raakte, bracht ook een positieve bijkomstigheid met zich mee. Zo daalde de CO-2 uitstoot sterk, wat ervoor zorgde dat Rusland het Kyoto-Protocol kon ratificeren. Met dit Protocol, dat in 1997 werd opgesteld als aanvulling op het Klimaatverdrag, verplichten industrielanden zich de uitstoot van broeikasgassen in de periode 2008-2012 met gemiddeld 5 procent te verminderen ten opzichte van het niveau in 1990. De CO2-uitstoot van Rusland ligt hier echter nu al onder, doordat de industrie zich na de ineenstorting in de jaren negentig nog niet heeft kunnen herstellen tot het niveau van 1990.81 Al met al is in deze paragraaf duidelijk geworden dat het land op dit moment te kampen heeft met twee uiteenlopende problemen. Enerzijds is er de erfenis van de Sovjet-periode: een zwaar verouderde en vervuilende industrie, die voor enorme milieuproblemen heeft gezorgd. Anderzijds is er de economische ontwikkeling en daarmee gepaard gaande stijgende welvaart, die naar verwachting zal zorgen voor een almaar toenemende energieconsumptie.

78

‘Polluted places - Dzerzhinsk, Russia’, Blacksmith Institute,

<http://www.pollutedplaces.org/region/e_europe/russia/dzerzhinsk.shtml> (2008, geraadpleegd op 1 november 2009).

79 ‘Polluted places – Norilsk, Russia’, Blacksmith Institute,

<http://www.blacksmithinstitute.org/articles/file/Norilsk+Cited.pdf> (2008, geraadpleegd op 1 november 2009).

80

‘Health effects of the Chernobyl accident’, World Health Organization,

<http://www.who.int/ionizing_radiation/chernobyl/en/> (2006, geraadpleegd op 1 november 2009).

81

(24)

24

Energiestrategie 2020

Aan het begin van deze eeuw werd de ernst van de hierboven beschreven problematiek steeds duidelijker. Onderstaande afbeelding, gepubliceerd door het Ministerie van Energie van de Russische Federatie, geeft de toekomstverwachting van de Russische brandstof- en energieconsumptie weer. Hieruit wordt duidelijk dat de binnenlandse consumptie van brandstoffen en energie sterk zal toenemen tot 2020, zowel in het optimistische als in het pessimistische scenario. De vraag naar primaire energiebronnen als steenkool en aardgas, motorolie en electriciteit zal sterk stijgen als gevolg van de economische ontwikkeling.82

Figuur 2. Toekomstverwachting van de Russische brandstof- en energieconsumptie.83

Deze verwachting en het besef van de ernst van de milieuproblematiek hebben ertoe geleid dat de overheid in 2003 een document heeft opgesteld, waarin in grote lijnen het energiebeleid tot 2020 werd vastgelegd. Deze zogenaamde Energiestrategie 2020 legde de nadruk op onder meer een toename van de energie-efficiëntie, duurzame ontwikkeling, technische ontwikkeling en een afname van de milieuschade. Eén van de belangrijke punten van de strategie is het terugdringen van de energieconsumptie, dat ruim boven het gemiddelde van de geïndustrialiseerde landen en opkomende economieën ligt, met 40 tot 50 procent tot 2020. Daarnaast wil Rusland zijn afhankelijkheid van olie en gas, die op dit moment ruim 60% van de totale energie-export

82 ‘Domestic consumption of fuel and energy’, Ministry of Energy of the Russian Federation,

<http://ec.europa.eu/energy/russia/presentations/doc/energy-strategy2020_en.pdf> (2003, geraadpleegd op 22 oktober 2009).

83

(25)

25 uitmaken, verminderen.84 Dit zou moeten gebeuren door middel van diversificatie, wat inhoudt dat er wordt gestreefd naar het gebruik van meerdere energiedragers in het energievoorzieningssysteem.85Om het hernieuwde beleid op een meer efficiënte manier te kunnen

uitvoeren, werd het voormalig ministerie van Milieu onderverdeeld in drie zelfstandige organen: het ministerie voor de Exploitatie van Natuurlijke Hulpbronnen, het Federale Agentschap voor Hydrometeorologie en de Federale Milieutechnologische en Nucleaire Inspectie.86

De energiesector is, in tegenstelling tot andere onderdelen van de Russische economie, voor het grootste deel in handen van de staat gebleven. De staat reguleert nog steeds de prijzen van gas, elektriciteit en olie voor consumentengebruik. In de Energiestrategie 2020 zet de staat dan ook haar verwachtingen en doelstellingen op verschillende gebieden binnen de energiesector uiteen. Wat betreft steenkool, wordt geschat dat de productie met 30% zal toenemen naar ruim 400 miljoen in 2020. Hoewel Rusland anno 2010 wereldwijd de zesde steenkoolproducent is, wordt er relatief weinig aandacht aan deze sector besteed. In de bijlagen is een overzicht van de Russische steenkoolreserves- en productie terug te vinden. Met de productiestijging hoopt Rusland dan ook onder meer haar afhankelijkheid van gas te verkleinen.87 In tegenstelling tot de steenkoolsector, zijn in de oliesector ontwikkelingen als decentralisatie en privatisering nog het snelst gegaan. Dit onderdeel van de energiesector is inmiddels verdeeld in verticaal geïntegreerde bedrijven. Daarnaast bestaat er nog een groot aantal onafhankelijk opererende regionale producenten. Transneft, de grootste speler in de oliesector en de beheerder van het pijpleidingennetwerk, is echter nog in staatshanden. In de Energiestrategie 2020 verwacht Rusland dat van alle energiesectoren, de olieproductie het snelst zal stijgen. Op dit moment staat het land wat betreft de export van ruwe olie wereldwijd op de tweede plaats, na Saudi-Arabië.88

De Russische gasindustrie is anno 2010 nog het meest gecentraliseerd; ruim 85% van de gasproductie is in handen van het nationale gasbedrijf Gazprom. In de strategie wordt geschat dat de gasproductie tot 2020 aanzienlijk zal stijgen, naar een jaarlijkse waarde van ongeveer 700

84 ‘Energy Strategy of the Russian Federation to the year 2020’, European Commission,

<http://ec.europa.eu/energy/russia/presentations/doc/energy-strategy2020_en.pdf> (2007, geraadpleegd op 21 oktober 2009).

85 ‘Begrippenlijst - diversificatie’, Tennet, < http://www.tennet.org/tennet/begrippen.aspx?letter=d> (2008,

geraadpleegd op 20 oktober 2009).

86

‘The summary of the energy strategy of Russia for the period up to 2020’, Ministry of Energy of the Russian Federation, <http://ec.europa.eu/energy/russia/events/doc/2003_strategy_2020_en.pdf> (2003, geraadpleegd op 21 oktober 2009).

87

‘Energy Strategy of the Russian Federation to the year 2020’, European Commission,

<http://ec.europa.eu/energy/russia/presentations/doc/energy-strategy2020_en.pdf> (2007, geraadpleegd op 21 oktober 2009).

88 ‘The summary of the energy strategy of Russia for the period up to 2020’, Ministry of Energy of the

(26)

26

billion cubic metres (bcm). Van deze productie gaat circa 70% naar de lokale industrie, die hier

overigens maar 30% van de wereldgasprijs voor betaalt. De productiestijging is in lijn met het toegenomen gasverbruik, dat in sommige gebieden is gestegen tot 50% van het totale energieverbruik. In enkele regio’s bepaalt gas inmiddels zelfs meer dan 80% van het totale energieverbruik.89 Het is dus van belang dat de gasproductie op peil blijft, wat onderstaande afbeelding uit de Energiestrategie 2020 ook laat zien. Met het favourable scenario wordt bedoeld dat er met deze productiewaarden aan zowel de binnenlandse als de buitenlandse vraag kan worden voldaan. Echter, hiervoor zal enorm in de gassector moeten worden geïnvesteerd. Alleen dan kunnen bijvoorbeeld moeilijk bereikbare gasvelden in gebruik worden genomen. Het critical

scenario geeft de verwachte gasproductie bij de huidige condities van de gassector weer. In dit

geval zal er niet aan de toekomstige totale vraag naar gas kunnen worden voldaan.90

Figuur 3. Verschillende scenario’s van de ontwikkeling van de gasindustrie (in bcm).91

De olie- en gassector zijn de grootste ontvangers en daarnaast ook het sterkst afhankelijk van buitenlandse investeringen. Zo zal volgens cijfers van het IEA tot 2030 ruim 328 miljard dollar in deze industrieën geïnvesteerd worden. Dit kapitaal is van belang om in de periode 2020-2030, wanneer de reserves in onder andere West-Siberië langzaam opraken, investeringen in moeilijk

89 Ibidem.

90

‘Critical scenario of gas industry development’, Ministry of Energy of the Russian Federation,

<http://ec.europa.eu/energy/russia/presentations/doc/energy-strategy2020_en.pdf> (2003, geraadpleegd op 22 oktober 2009).

91

‘Critical scenario of gas industry development’, Ministry of Energy of the Russian Federation,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Noot: Totale factorproductiviteit geschat met de Wooldridge (2009) methode op basis van Bel-First gegevens (Bu- reau van Dijk, 2012); groei is berekend als de sa-

Dit heeft niet zozeer te maken met een kleiner aanbod van beide productiefactoren (het bevolkingsprofiel van Vlaanderen is gelijkaardig aan dat van andere landen en de mensen

17:04 klant: Ik hoop dat je vader ter plekke overleid zodat ik je kanker moeder kan neuken vuile hoer en kan gewoon reageren.. 17:05 klant: Kanker fibu 17:09 klant:

 Indien van toepassing: beleid omtrent de inzet van beroepskrachten in opleiding, waarin is opgenomen op welke wijze de inzet van beroepskrachten wordt vormgegeven met betrekking

- Informatie waaruit blijkt dat de houder er zorg voor draagt dat alle gastouders het pedagogisch beleid (gaan)

De samenstelling van de belastinginkomsten verschilt enorm, in Igoesetië komt het grootste deel van de inkomsten uit de BTW, in Kalmukkië zorgt daar de winstbelasting voor;

KBC Groep NV noch enige andere vennootschap van de KBC-groep (of enige van hun aangestelde) kunnen aansprakelijk gesteld worden voor enige schade, rechtstreeks

De rendementen van de in deze publicatie besproken financiële instrumenten, financiële indices of andere activa zijn rendementen behaald in het verleden en vormen als zodanig