• No results found

Heldamweg 8 Gemeente Woerden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Heldamweg 8 Gemeente Woerden"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

wijzigingsplan

Heldamweg 8

Gemeente Woerden

(2)

2

Planstatus: vastgesteld

Plan identificatie: NL.IMRO.0632.WPHeldamweg8-wVA1

Datum: 13-11-2018

Contactpersoon Buro SRO: J. van Nuland | W. de Bruin Kenmerk Buro SRO: SR170127

Opdrachtgever: Dhr. P. Bos

Buro SRO 't Goylaan 11 3525 AA Utrecht 030-2679198 www.buro-sro.nl

BTW nummer: NL8187.16.071.B01

KvK nummer: 30232281

Rabobank rekeningnummer: NL44.RABO.0142.1540.24 t.n.v. Buro SRO B.V. te Utrecht

(3)

3

Inhoudsopgave

1 Deel A het plan ... 5

1.1 Inleiding ... 5

1.2 Planbeschrijving ... 7

2 Deel B verantwoording ... 12

2.1 Ruimtelijke kader ... 12

2.2 Wonen ... 20

2.3 Cultuurhistorische waarden ... 21

2.4 Milieu ... 25

2.5 Water ... 32

2.6 Ecologie ... 34

3 Deel C uitvoerbaarheid, overleg en inspraak... 37

3.1 Uitvoerbaarheid ... 37

3.2 Overleg en inspraak... 38

(4)

4

(5)

5

1 Deel A het plan

1.1 Inleiding

1.1.1 Aanleiding en doel

In de gemeente Woerden, nabij de kern Harmelen, is het perceel Heldamweg 8 gelegen. Initiatiefnemer is voornemens invulling te geven aan een wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in het geldende bestemmingsplan 'Harmelerwaard'. Met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wordt de bedrijfsfunctie op het perceel herbestemd naar 'Wonen'.

Met de bestemmingswijziging wordt het toevoegen van een vrijstaande woning juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. De bestaande bedrijfsopstallen worden gesloopt, een woning wordt hiervoor terug gebouwd. Dit gebeurt in het kader van de Ruimte voor Ruimte regeling.

Voor de invulling van de wijzigingsbevoegdheid is het opstellen van een wijzigingsplan noodzakelijk.

1.1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Heldamweg 8, ten noordoosten van de kern Harmelen. Het gebied wordt gekenmerkt door glastuinbouw, fruitteelt en de rechte verkaveling van de polderstructuur. Het gebied ligt op de rand van een glastuinbouwconcentratiegebied. Nabij het plangebied, in oostelijke richting achter de fruitboomgaard, ligt de Utrechtse nieuwbouwwijk Leidsche Rijn.

Luchtfoto plangebied (bron: Bing maps)

(6)

6 1.1.3 Geldende bestemmingsplannen

Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Harmelerwaard'. Dit bestemmingsplan is op 26 september 2013 vastgesteld door de raad van de gemeente Woerden. De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.

Fragment verbeelding geldend bestemmingsplan (plangebied: rode omkadering)

In het vigerende bestemmingsplan gelden voor het plangebied de bestemming 'Bedrijf' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Ter plaatse van de bestaande woning geldt de functieaanduiding 'bedrijfswoning'. Voor de planlocatie in zijn geheel geldt de gebiedsaanduiding 'wrozone - wijzigingsgebied 2'.

In artikel 24 lid 1 is de bevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders om bij de beëindiging van agrarische en andere bedrijven de bestemming te mogen wijzigen. In toelichting paragraaf 2.1.3 wordt de toetsing aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid besproken.

1.1.4 Leeswijzer

Een wijzigingsplan bestaat uit drie delen. Een toelichting, planregels en een verbeelding. De toelichting is weer opgeknipt in drie delen, zijnde: Deel A het plan, Deel B de verantwoording en Deel C de uitvoerbaarheid.

Deel A geeft een inleiding op het wijzigingsplan, beschrijft het plangebied en beschrijft de beoogde ontwikkeling met als meest belangrijke onderdeel de inrichtingsschets.

Deel B omvat de verantwoording. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de (milieu-)technische haalbaarheid van het plan. Het betreft de milieuaspecten als ecologie, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, etc., maar ook aspecten als volkshuisvestiging verkeer en parkeren. In dit hoofdstuk wordt verantwoord waarom en hoe het plan ruimtelijk ordeningstechnisch inpasbaar is op de locatie.

Deel C omvat tot slot de economische en maatschappelijke inpasbaarheid. De economische inpasbaarheid geeft aan of het plan ook in financieel opzicht uitvoerbaar is. De maatschappelijke inpasbaarheid beschrijft de consultatie met wettelijk vooroverlegpartners en belanghebbenden zoals omwonenden.

(7)

7

1.2 Planbeschrijving

1.2.1 Ruimtelijk structuur

Het plangebied ligt aan de rand van een glastuinbouwconcentratiegebied, nabij de kern Harmelen. Het landschap rond Harmelen wordt gekenmerkt door het slagenlandschap: lange, smalle kavels met waterlopen daartussen. Ondanks de in de omgeving prominent aanwezige glastuinbouw is het slagenlandschap nog te herkennen rond het plangebied. De rechte kavels en sloten zijn nog steeds bepalende landschappelijke elementen. toelichting paragraaf 2.3.2 gaat nader in op de cultuurhistorische aspecten van dit landschap.

1.2.2 Stedenbouwkundig opzet

1.2.2.1 Huidige situatie

De planlocatie aan de Heldamweg 8 is reeds ingericht als paardenhouderij. Ten behoeve van de paardenhouderij zijn binnen het plangebied paardenbakken, bedrijfsopstallen, een tredmolen, een mestplaat, parkeerruimte en een bedrijfswoning aanwezig. Rond de paardenhouderij is, zoals zichtbaar op navolgende afbeeldingen, een grasland met lage bosschages en bomen.

Het plangebied grenst aan de zuidzijde aan een perceel met een bedrijfswoning (Heldamweg 6). Aan de noordzijde ligt tevens een bedrijfswoning met bijbehorende kassen. Ten oosten liggen fruitboomgaarden met daarachter de Utrechtse nieuwbouwwijk Leidsche Rijn. Aan de overzijde van de Heldamweg is tevens glastuinbouw.

Navolgende afbeeldingen geven de huidige situatie weer en geven een beeld van het plangebied en haar directe omgeving.

Heldamweg 8 (bron: funda)

(8)

8 Heldamweg 8, ten noorden van plangebied (bron: funda)

Heldamweg 8, zicht op bedrijfsopstallen en omliggende kassen (bron: funda)

(9)

9 Heldamweg 6 (bron: streetview)

(10)

10 1.2.2.2 Toekomstige situatie

Initiatiefnemer is voornemens de huidige bedrijfsopstallen te slopen en een woning toe te voegen. Dit gebeurt in het kader van de Ruimte voor Ruimte regeling, hier wordt in toelichting paragraaf 2.1.3 nader op ingegaan. De beoogde ontwikkeling houdt rekening met de, zoals in toelichting paragraaf

2.3.2 beschreven, landschappelijke waarden. Met de sloop van de

bedrijfsopstallen komen historische doorzichten in het plangebied weer terug. Het doorzicht naar de achtergelegen boomgaarden wordt, zoals op navolgende afbeelding te zien, hersteld.

De nieuwe woning is in het 'ritme' met de bestaande woningen gesitueerd. De afstand tussen de woningen op de Heldamweg 6 en 8 is gelijk aan de afstand tot de nieuw te bouwen woning. De beoogde ontwikkeling past daarmee goed in het landschap.

Inrichtingsschets beoogde ontwikkeling

(11)

11 Impressie van de nieuw te bouwen woning

1.2.3 Planmethodiek

Dit wijzigingsplan wordt, na vaststelling door het college, onderdeel van het nu geldende bestemmingsplan. In planopzet en juridische regeling is daarom aangesloten op het 'moederplan'. Waar mogelijk zijn planregels uit het 'moederplan' van overeenkomstige toepassing verklaard op dit wijzigingsplan.

Voor een verdere verklaring van de planregels en bestemmingsystematiek wordt verwezen naar de plantoelichting van het moederplan.

(12)

12

2 Deel B verantwoording

2.1 Ruimtelijke kader

2.1.1 Rijksbeleid

2.1.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen, zoals beschreven in toelichting paragraaf 2.1.1.3. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Planspecifiek

De SVIR is niet specifiek van toepassing op het plangebied.

2.1.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Planspecifiek

De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied raakt niet aan één van de nationale belangen en is dus ook niet specifiek van toepassing op het plangebied.

(13)

13 2.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de, per 1 juli vernieuwde, 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:

2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die

ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

3. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.

4. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Planspecifiek

Stedelijke ontwikkeling

Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien ligt bij 11 woningen.

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van 1 woning en is daarmee geen stedelijke ontwikkeling.

Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

(14)

14 2.1.2 Provinciaal Beleid

2.1.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie

De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. Na vaststelling van de PRS in 2013, zijn er in 2014 twee partiële herzieningen gemaakt. De PRS wordt elke vier jaar opnieuw bekeken en eventueel aangepast (herijken). De herijking van de PRS (2016) is vastgesteld op 12 december 2016.

In de PRS beschrijft Provincie Utrecht haar ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Daarbij wordt aangegeven welke doelstelling van provinciaal beleid wordt geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe de provincie dit beleid gaat uitvoeren. Het beleid zal onder meer via de Provinciale Ruimtelijke Verordening uitgevoerd worden.

De PRS heeft als taak om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. De provincie met een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. Deze uitgangspositie resulteert in vier pijlers, te weten:

• een duurzame leefomgeving;

• beschermen kwaliteiten;

• vitale dorpen en steden;

• dynamisch landelijk gebied.

Deze pijlers leiden tot de volgende twee belangrijkste beleidsopgaven; opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats:

Accent op de binnenstedelijke opgave

De provincie Utrecht wilt ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Dit sluit aan bij de vraag naar (woningen in) stedelijke woonmilieus, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en winkelpanden en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave.

Behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied

De provincie Utrecht beschikt over een aantrekkelijk landelijk gebied. Deze kwaliteit wenst de provincie te behouden en versterken, zowel voor het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De zware terugval van financiële middelen voor natuur en recreatie om de stad wordt onder andere opvangen door hier rood-voor-groen constructies mogelijk te maken.

Planspecifiek

Zoals zichtbaar op navolgende afbeelding valt het plangebied binnen de (relevante) kaartlagen 'kernrandzone' en 'glastuinbouwconcentratiegebied'.

(15)

15 Uitsnede PRS

Kernrandzone

Het plangebied is door de provincie aangewezen als kernrandzone binnen een dynamisch landelijk gebied. De provincie staat, zo is terug te lezen in het PRS, in beginsel niet negatief tegenover ontwikkelingen in het landelijk gebied, mits de omgevingskwaliteit, van met name het landschap, voldoende is geborgd. Gelet op de feitelijke ligging in een kernrandzone is er op de locatie ruimtelijk meer mogelijk dan elders in het landelijk gebied. De grenzen tussen stedelijk gebied en landelijk gebied zijn over het algemeen geleidelijk, zonder scherpe grenzen. De beperkte toevoeging van één woning zorgt voor een licht verstedelijkt karakter zonder dat er sprake is van het ontstaan van nieuwe harde grenzen.

De afname van bebouwing zorgt voor een afname van verstening en draagt bij aan de kwaliteit van het buitengebied.

Glastuinbouwconcentratiegebied

Op het perceel Heldam 8 was een paardenhouderij/fokkerij aanwezig. Deze (agrarische) activiteit wordt beëindigd. In februari 2016 is het eerste verzoek bij de gemeente gedaan om gebruik te maken van de specifieke ruimte voor ruimte regeling zoals deze is het vigerende bestemmingsplan is opgenomen.

Het plangebied valt binnen een door de provincie aangewezen glastuinbouwconcentratiegebied en ligt op de grens met het gebied waar geen glastuinbouw is toegestaan. In de aangewezen gebieden voor glastuinbouw is ruimte voor hervestiging van verspreid liggende bedrijven in de provincie Utrecht.

Bestaande bedrijven in deze gebieden hebben ruimte om te groeien. In artikel 2.3 van de provinciale verordening is bepaald dat een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als

‘concentratiegebied glastuinbouw’ geen bestemmingen bevat die een belemmering vormen voor de glastuinbouw. In het vigerende bestemmingsplan is voor de locatie Heldamweg 8 een specifieke bedrijfsbestemming opgenomen voor een paardenhouderij/fokkerij. Hiermee zijn deze gronden niet bestemd voor glastuinbouw.

Voorliggend initiatief betreft de realisatie van een woning nabij de bestaande bedrijfswoning, op hetzelfde perceel. De bestaande bedrijfsopstallen worden gesaneerd. De gronden zijn binnen het vigerend bestemmingsplan niet bestemd als 'Agrarisch - Glastuinbouw' en ook niet als zodanig in gebruik. Het perceel heeft gedurende een lange tijd te koop gestaan. Gedurende deze termijn heeft geen van de omliggende bedrijven zich gemeld voor aankoop van het gehele perceel t.b.v. glastuinbouw. Dit komt omdat het perceel relatief smal is waardoor bestaande kassenstramienen niet kunnen worden doorgezet. Naast de kavel zijn boomgaarden gelegen dit een negatieve invloed hebben op de zontoetreding. Ook dit maakt dat de kavel minder aantrekkelijk is voor glastuinbouw. Tevens vertegenwoordig het object in zijn huidige bebouwde status een waarde die niet op te brengen is uit een reguliere bedrijfsexploitatie voor glastuinbouw.

Met de herbestemming van het perceel wordt een groot gedeelte van de bedrijfsbestemming bestemt tot Agrarisch - Glastuinbouw. Daarmee neemt het gebied dat tot Agrarisch - Glastuinbouw bestemt wordt toe.

Door de nieuw te bouwen woning te situeren nabij de bestaande woning is de beperking van de omliggende glastuinbouwbedrijven beperkt. Dit omdat de bestaande bedrijfswoning, Heldamweg 8, al maatgevend is voor de omliggende bedrijven. De richtafstand van 30 meter wordt voor alle omliggende

(16)

16

bedrijven gerespecteerd. De huidige eigenaar is voornemens de nieuw te bouwen woning zelf te betrekken en in te richten als senioren woning zodat hij op een vertrouwde locatie kan blijven wonen.

Met de bouw van een extra woning verandert er, in relatie tot de omliggende glastuinbouw, weinig aan de bestaande situatie. Geconcludeerd wordt dat het vestigingsklimaat van glastuinbouwbedrijven in de omgeving niet wordt aangetast met de bouw van een woning nabij de bestaande bedrijfswoning. Door het opnemen van de bestemming Agrarisch - Glastuinbouw blijven de gronden planologisch inzetbaar voor glastuinbouw.

Geconcludeerd kan worden dat met dit wijzigingsplan de bestaande glastuinbouwbedrijven niet verder belemmerd worden in hun bedrijfsvoering. In planologisch opzicht is er een toename van het aantal m2 grond wat bestemd wordt voor de glastuinbouw. Daarmee is het plan in lijn met hetgeen in de Provinciale Verordening maar ook de Provinciale Structuurvisie nagestreefd wordt.

2.1.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Tegelijk met de PRS is op 4 februari 2013 de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. De PRV wordt elke vier jaar opnieuw bekeken en eventueel aangepast (herijken). De huidige herijking van de PRV (2016) is op 12 december 2016 vastgesteld.

In de PRV wordt deels uitvoering gegeven aan het beleid uit de PRS. In de PRV zijn regels opgenomen met betrekking op onder meer het landelijk gebied, stedelijk gebied, bedrijventerreinen, duurzame energie en cultuurhistorische waarden. Bestemmingsplannen worden aan deze regels getoetst waardoor het provinciale beleid doorwerkt naar het gemeentelijk niveau.

De beoogde ontwikkeling moet passen binnen de visie van de PRS. Deze visie is gebaseerd op vier pijlers:

een duurzame leefomgeving, beschermen van kwaliteiten, vitale dorpen en steden en een dynamisch landelijk gebied. De planlocatie is gelegen op de grens van het stedelijk gebied met het landelijk gebied en is nader aangemerkt als kernrandzone. Voorts valt het plangebied binnen een concentratiegebied glastuinbouw.

Kwaliteitsgids Groene Hart

Onderdeel van het provinciale beleid zijn de kwaliteitsgidsen. Voor ieder type landschap in de provincie Utrecht worden de landschapskwaliteiten beschreven. De beoogde ontwikkeling valt binnen het Landschap Groene Hart. Voor het landschap Groene Hart zijn de volgende kernkwaliteiten van belang om te behouden en te versterken:

1. openheid;

2. (veen)weidekarakter (incl. strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.);

3. landschappelijke diversiteit;

4. rust & stilte.

Planspecifiek

De geprojecteerde woning ligt binnen de kernrandzone en het glastuinbouwconcentratiegebied.

toelichting paragraaf 2.1.2.1 gaat hier nader op in.

Kwaliteitsgids Groene Hart

Het plangebied valt binnen het in de kwaliteitsgids beschreven Landschap Groene Hart. De beoogde ontwikkeling draagt bij aan het versterken van de kernkwaliteiten 'openheid' en 'veenweidekarakter'.

Zoals de schets in toelichting paragraaf 1.2.2.2 weergeeft, zorgt de beoogde ontwikkeling dat het (1) zicht naar de achterliggende fruitboomgaard wordt hersteld. Daarnaast wordt de woning (2) in lijn met de lintbebouwing gesitueerd. De kernkwaliteiten 'openheid' en 'veenweidekarakter' worden daarmee versterkt.

De PRV verzet zich niet tegen de beoogde ontwikkeling. De ontwikkeling draagt bij aan de vitaliteit en de kwaliteit van het gebied en gaat niet ten koste van de landschappelijke kwaliteiten.

(17)

17 2.1.2.3 Bodem-, Water en Milieuplan 2016-2021

Het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016 -2021 is op 7 december 2015 vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. Het Bodem-, Water- en Milieuplan is opgesteld op grond van de verplichting in de Waterwet en de Wet Milieubeheer om respectievelijk een regionaal waterplan en een provinciaal milieubeleidsplan op te stellen. Het Bodem-, Water- en Milieuplan gaat op termijn op in de omgevingsvisie. Derhalve wordt met dit plan geanticipeerd op de gedachtegoed van de nieuwe Omgevingswet.

Het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016 - 2021 is gericht op het voorkomen van problemen en vooral op het verbeteren van de Utrechtse leefkwaliteit. In de strategische agenda 2011 - 2015 richt de provincie zich op het behoud en verder verbeteren van het aantrekkelijke woon-, werk- en leefklimaat in de provincie Utrecht: een provincie met krachtige steden en dorpen en een vitaal landelijk gebied in combinatie met een sterke economische positie. Voor bodem, water en milieu betekent het centraal stellen van deze doelen:

• streven naar een robuust bodem- en watersysteem. Dit houdt in dat onder normale omstandigheden alle functies goed uitgevoerd kunnen worden en dat extreme situaties goed opgevangen kunnen worden.

• streven naar bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied.

• streven naar een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving, zodat de mogelijkheden die het natuurlijk systeem ons biedt ook in de toekomst gebruikt kunnen worden.

• streven naar een gezonde leefomgeving, die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.

Met het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 wordt bijgedragen aan het realiseren van deze ontwikkelopgaven door in een vroeg stadium kennis en inzichten in te brengen vanuit het bodem-, water- en milieudomein. Om focus aan te brengen is dit beleid uitgewerkt aan de hand van vier prioriteiten, die aansluiten bij de ontwikkelopgaven in de strategische agenda:

• Waterveiligheid en wateroverlast;

• Schoon en voldoende oppervlaktewater;

• Ondergrond;

• Leefkwaliteit stedelijk gebied.

Planspecifiek

Om de beleidsdoelen te realiseren zorgen gemeenten voor ruimtelijke bescherming van water. In de waterparagraaf van het voorliggende bestemmingsplan (toelichting paragraaf 2.5) wordt toegelicht hoe met water wordt omgegaan in het plangebied.

(18)

18 2.1.3 Gemeentelijk beleid

2.1.3.1 Toetsing voorwaarden wijzigingsbevoegdheid

Hieronder wordt de wijzigingsbevoegdheid integraal weergegeven voor zover relevant voor de voorgenomen ontwikkeling:

24.1 Wijziging naar andere bestemmingen bij beëindiging van agrarische en andere bedrijven

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan dat:

a. binnen een bouwvlak op gronden als bedoeld in artikel 3 (Agrarisch) of in artikel 4 (Agrarisch met waarden), geen agrarisch bedrijf meer is gevestigd;

b. binnen een bestemmingsvlak:

1. op gronden als bedoeld in artikel 6 (Bedrijf), 2. op gronden als bedoeld in artikel 9 (Horeca), of

3. ter plaatse van de aanduiding 'vrijkomende agrarische bebouwing'

geen bedrijf meer is gevestigd;

c. op gronden als bedoeld in artikel 5 (Agrarisch - Glastuinbouw), voor zover betreft de percelen Gregor Mendelweg 6 en 7, de woning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' niet meer als

bedrijfswoning wordt gebruikt,

de bestemming binnen dat bouwvlak, dat bestemmingsvlak respectievelijk die aanduiding te wijzigen in een van de hierna genoemde bestemmingen, met inachtneming van de daarbij aangegeven bepalingen,

• mits de naburige bedrijven niet extra worden belemmerd,

• met dien verstande dat in het hiervoor onder c bedoelde geval uitsluitend mag worden gewijzigd in de hierna genoemde bestemming Wonen (het bestaande aantal wooneenheden toegestaan);

bij wijziging wordt tegelijkertijd het bouwvlak, het bestemmingsvlak respectievelijke die aanduiding verwijderd en in voorkomend geval de aanduiding 'vrijkomende agrarische bebouwing' ter plaatse van het voormalig bouwvlak respectievelijke het bestemmingsvlak toegevoegd:

bestemmingen bepalingen Wonen

(extra vrijstaande woning toegestaan via de Ruimte voor Ruimte-regeling)

d. in afwijking van het bepaalde onder c, is op de gronden binnen of aansluitend aan een voormalig bouwvlak of bestemmingsvlak, één extra vrijstaande woning met een inhoud van maximaal 600 m³ met maximaal 50 m² aan erfbebouwing toegestaan in een apart bestemmingsvlak, mits vooraf vaststaat dat binnen het betreffende bouwvlak of bestemmingsvlak alle niet-cultuurhistorisch waardevolle, voormalige bedrijfsgebouwen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m² worden gesloopt en/of conform de mogelijkheden in bijlage 3 Mogelijkheden ruimte voor ruimteregeling;

e. de te slopen voormalige bedrijfsgebouwen als bedoeld onder e, mogen zich op verschillende percelen bevinden, maar er dient een minimale hoeveelheid gebouwen van 250 m² per perceel gesloopt te worden; de te slopen voormalige bedrijfsgebouwen mogen niet na sloop nogmaals herbouwd kunnen worden of doordat ze al onder het overgangsrecht vallen of doordat de toegestane oppervlakte bedrijfsgebouwen wordt verminderd in de tabel bij de van toepassing zijnde bestemming;

f. het bepaalde in artikel 14 (Wonen) is van overeenkomstige toepassing, waarbij de goothoogte van de woning maximaal 5,5 m mag bedragen en de inhoud van de woning en de oppervlakte van de erfbebouwing overeenkomen met de ruimte voor ruimte-regeling in bijlage 3 Mogelijkheden ruimte voor ruimteregeling;

g. ter plaatse van en aansluitend aan de extra woning met erfbebouwing worden de direct daaraan grenzende gronden aangewezen met de bestemming Wonen, als bedoeld in artikel 14, waarbij het vlak van de woning wordt aangeduid als 'wonen';

h. op geen van de gevels van de nieuwe woning mag, bij voltooiing, de geluidbelasting de ter plaatse toegestane voorkeurswaarde krachtens de Wet geluidhinder overschrijden;

i. aan de hand van een inrichtingsplan dient de meerwaarde voor de ruimtelijke kwaliteit te worden aangetoond, met name ten aanzien van de beeldkwaliteit, landschappelijke inpassing en situering in de weg- en lintstructuur;

(19)

19

Planspecifiek:

Onderhavig wijzigingsplan maakt aanspraak op de wijzigingsbevoegdheid zoals benoemd in artikel 24.

In lid 1 sub b 1 van desbetreffend artikel is beschreven dat wanneer vast staat dat er binnen een bestemmingsvlak op gronden bedoeld als 'bedrijf', waar geen bedrijf meer is gevestigd, de bestemming kan worden gewijzigd. Als voorwaarde wordt gesteld dat omliggende bedrijven geen hinder mogen ondervinden aan de wijziging. In toelichting paragraaf 2.4.5 wordt de milieuzonering nader toegelicht.

Omdat de beoogde ontwikkeling uitgaat van een extra toe te voegen woning worden de bepalingen d tot en met j behandeld:

Ad d) een extra woning van maximaal 600 m³ en maximaal 50 m² aan erfbebouwing is toegestaan, mits er ten minste 1.000 m² aan voormalige bedrijfsgebouwen worden gesloopt. In bijlage 3 'mogelijkheden ruimte voor ruimteregeling' is bepaald dat bij elke 100 m² aan bedrijfsbebouwing die extra wordt gesloopt de nieuw te bouwen woning 50 m³ groter mag worden dan 600 m³ of het bijgebouw 50 m² groter mag worden. In onderhavig geval wordt er 2.050 m² aan bedrijfsopstallen gesloopt.

De beoogde ontwikkeling voorziet in een vrijstaande woning met een inhoud van 783 m³ en een bijgebouw van 50 m². Omdat er in totaal 2.050 m² aan bedrijfsopstallen wordt gesloopt, mag de inhoud van een woning meer dan 600 m³ bedragen, waarmee de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de voorwaarde.

Ad e) De beoogde ontwikkeling vindt plaats op één perceel dat wordt gesplitst ten behoeve van een extra woning. Alle te slopen bedrijfsbebouwing, en dus meer dan 250 m², bevindt zich op het perceel.

Ad f) In bijlage 3 'mogelijkheden ruimte voor ruimteregeling' zijn de volgende bouwregels bepaald:

a. De goothoogte van de woning mag maximaal 5,5 m bedragen.

b. Woning en bijgebouw moeten passen in de karakteristiek van de omgeving.

c. Goot- resp. bouwhoogte van het bijgebouw 3 resp. 6 m.

d. Dakhelling van woning en bijgebouw tussen 30 en 60 graden.

e. Nokrichting evenwijdig aan de slagenverkaveling.

f. Afstand tot de eigendomsgrens minimaal 2 m.

g. Bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd achter het verlengde van de voorgevel van de woning.

h. Bij sloop van minimaal 1.000 m² bedrijfsgebouwen is één woning van 600 m³ met 50 m² bijgebouw toegestaan

De onder e bedoelde bepaling is discutabel. Op de percelen aan de Heldamweg 3, 5 en 7 zijn de woningen met de nokrichting evenwijdig aan de Heldamweg gesitueerd. De woningen op de percelen aan Heldamweg 8 en 10 liggen met de nokrichting haaks op de weg. Geconcludeerd kan worden dat er in de directe omgeving geen eenduidig beeld bestaat wat betreft de situering van de nokrichting.

Zoals in toelichting paragraaf 2.3.2 beschreven, hebben de ontginningen in noord-zuidelijke richting vanuit de rivier de Leidsche Rijn plaatsgevonden. De nokrichting van de beoogde woning is evenwijdig aan deze verkaveling gesitueerd.

Aan de onder h bedoelde bepaling wordt in eerste instantie niet voldaan aangezien een woning van maximaal 600 m² is toegestaan wanneer er minstens 1.000 m² wordt gesloopt. De beoogde ontwikkeling voorziet in een vrijstaande woning met een inhoud van 720 m³. Aanvullend op de ruimte voor ruimteregeling wordt gesteld dat bij elke 100 m² meer dan 1.000 m² die wordt gesloopt, de nieuw te bouwen woning 50 m³ groter mag worden. In onderhavig geval wordt er 2.050 m² gesloopt, waarmee de beoogde woning van 720 m³ alsnog voldoet aan de bouwregels.

Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling van de woning voldoet aan de bouwregels.

(20)

20

Ad g) De gronden ter plaatse van de nieuw te bouwen woning krijgen de bestemming 'wonen' zoals bedoeld in artikel 14.

Ad h) In toelichting paragraaf 2.4.1 wordt het milieuaspect geluid nader beschreven.

Ad i) In toelichting paragraaf 1.2.2.2 wordt de inrichtingsschets toegelicht.

Conclusie:

De beoogde ontwikkeling van één woning en de herinrichting van het perceel passen binnen de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid.

2.2 Wonen

2.2.1 Kader

Woonvisie Woerden 2015 - 2020 - Woerden Woont

De gemeente Woerden heeft haar woonbeleid geactualiseerd in de woonvisie Woerden 2015-2020 'Woerden Woont'. In de woonvisie legt de gemeente haar ambitie, doelstellingen en beleid vast voor het wonen. De gemeente erkent de kwaliteiten van het wonen in de dorpen en in de wijken en heeft hiervoor ook per kern een aparte deelvisie opgesteld waarin de wensen en mogelijkheden per kern beschreven zijn. De woonvisie Woerden en de deelvisies per kern vormen tezamen het woonbeleid voor de gemeente Woerden.

De ambitie van de woonvisie luidt:

'In Woerden moeten alle inwoners goed kunnen wonen in een door hen gewenste, betaalbare en geschikte woning in het door hen gewenste dorp of in de stad.'

In de toelichting op deze ambitie is een aantal onderdelen uitgelicht:

• Doorstroming als instrument om woningen in de bestaande voorraad beter in te zetten voor de doelgroep waar deze woning het meest geschikt, betaalbaar en gewenst voor is.

• Nieuwbouw ter aanvulling op de daadwerkelijke tekorten in de woningvoorraad.

• Kernenstrategie met voor iedereen de mogelijkheid om te wonen in het dorp of de kern waar men dat wil.

Feitelijk gaat het om 'betaalbaar', 'beschikbaar' en 'geschikt' wonen voor iedereen. In samenwerking tussen gemeente en marktpartijen wordt een goede mix aan woningen gerealiseerd, afgestemd op de vraag. De woonvisie biedt hierbij het kader. Primair is het woonbeleid gericht op het bouwen voor de eigen inwoners. Daarnaast wordt waar vraag is ook ruimte gegeven aan anderen die zich willen vestigen in Woerden, zoals uit de regio.

Nieuwbouwopgave

De nieuwbouwopgave tot 2020 is om circa 1.000 woningen netto toe te voegen. Er wordt een gevarieerd aanbod gerealiseerd. Er zijn een paar aandachtspunten: In de dorpen ligt een opgave om ook woningen te bouwen voor senioren in vrije sector huur en koop. In Harmelen en Zegveld wordt beperkt nieuwbouw (koop) gerealiseerd voor starters. In de stad Woerden is er vraag naar twee-onder-een-kapwoningen. Een gemiddelde van 25 % sociaal - huur en koop - blijft van toepassing. De opgave voor sociale huur is zeer beperkt. De opgave zit met name in compensatie (bij verkoop van huurwoningen), vervanging en vernieuwing. Daadwerkelijke realisatie van de nieuwbouwopgave is afhankelijk van de beschikbaarheid, omvang, ligging en overige kenmerken van locaties. Ook wensen en (financiële) mogelijkheden spelen een belangrijke rol.

(21)

21

Strategische Woningbouwplanning Gemeente Woerden 2015 t/m 2020

Op basis van deze woonvisie wordt een strategische woningbouwplanning opgesteld waarmee gestuurd wordt op woningbouwprogramma, planning en fasering. In de strategische woningbouwplanning worden de woningbouwprogramma's van de diverse locaties op basis van het toetsingskader verder uitgewerkt of bijgesteld. Tevens worden bij de strategische woningbouwplanning de overige aspecten, zoals de stedenbouwkundige en planologische mogelijkheden, meegenomen.

De Strategische Woningbouwplanning Gemeente Woerden 2015 t/m 2020 is in oktober 2015 vastgesteld. Het doel is om in Harmelen tot en met 2020 per jaar 32 woningen op te leveren.

2.2.2 Conclusie

Het voornemen voor de bouw van een extra woning draagt bij aan de woning opgave van 32 woningen per jaar. De 'Strategische Woningbouwplanning Gemeente Woerden 2015 t/m 2020' voorziet in het jaar 2018 in 30 woningen. De beoogde ontwikkeling van één extra woning past in kwantitatieve zin binnen de planning.

2.3 Cultuurhistorische waarden

2.3.1 Archeologie

2.3.1.1 Kader Wettelijk kader

In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.

Gemeentelijk archeologie beleid

Het archeologisch beleidsplan van de gemeente Woerden is vastgesteld in september 2007. In het beleidsplan is het archeologisch beleid van de gemeente Woerden in hoofdlijnen beschreven. Vervolgens is in december 2010 de archeologische maatregelenkaart vastgesteld als onderdeel van het beleidsplan.

Op de Archeologische waardenkaart wordt aangegeven voor welke gronden archeologische waarden in de ondergrond te verwachten zijn en bij welke bodemingrepen een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

2.3.1.2 Huidige situatie

Informatie over bekende en verwachte archeologische waarden is in eerste instantie verzameld op basis van de verwachtingskaarten op Rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau.

Rijk (AMK en IKAW)

In het plangebied liggen geen terreinen met een vastgestelde waarde volgens de Archeologische Monumentenkaart (AMK).

Volgens de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed geldt voor het plangebied een hoge kans op het aantreffen van archeologische waarden. Deze hoge verwachting is gebaseerd op de ligging langs de voormalige noordgrens van het Romeinse Rijk.

(22)

22 Provincie

Volgens kaart 4 (Cultuurhistorie) in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) 2016 ligt het plangebied binnen de zone die is aangemerkt als CHS-Archeologie. Het gebied ligt op de voormalige noordgrens van het Romeinse Rijk, de Limes. Het betreft de grootste lineaire structuur van Europa, lopend van Roemenië tot in Groot-Brittannië. In de provincie Utrecht volgt de Limes de loop van de Neder-, Kromme en Oude Rijn. De Limes is bovengronds vrijwel nergens zichtbaar. De archeologische resten liggen verborgen in de bodem, veelal onder het grondwaterpeil, waardoor in onze gebieden sprake is van een unieke conservering. Het verhaal van de Limes is zowel het verhaal van de Romeinse soldaten in de forten als het verhaal van de inheemse bevolking daaromheen en de wisselwerking tussen beide groepen. In de provinciale ruimtelijke verordening wordt het accent gelegd op de aan de militaire aanwezigheid gerelateerde ruimtelijke structuren:

• de grensrivier, met scheepswrakken (in de voormalige bedding), waterwerken en archeologisch waardevolle geulopvullingen;

• de limesweg, op de zuidelijke oevers van de Rijn;

• forten (castella) met bijbehorende kampdorpen (vici), grafvelden, wachttorens en waterwerken;

• een zone langs en op korte afstand van de Romeinse Rijn en Limesweg met daarbinnen (het mogelijk voorkomen van), (water)wegen, semi-militaire nederzettingen, religieuze centra, grafvelden en aanverwante monumenten.

Het plangebied valt onder de zone langs de Limes en de Romeinse Rijn.

Gemeente

Volgens de archeologische waarden- en verwachtingenkaart van de gemeente Woerden (2010, kaart 11) ligt het plangebied in een zone met een hoge archeologische verwachting. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij bodemingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm.

Uitsnede Archeologische waarden- en verwachtingenkaart (oranje = hoge verwachtingswaarde, grijs = geen verwachtingswaarde)

(23)

23

2.3.1.3 Conclusie

In het kader van de beoogde ontwikkeling heeft er archeologisch onderzoek plaatsgevonden (Transect b.v., d.d. 15 januari 2018, zie bijlagen bij toelichting), het volgende wordt geadviseerd en geconcludeerd:

Op basis van het vooronderzoek is vastgesteld dat het plangebied een lage archeologische verwachting op de aanwezigheid van nederzettingsresten. De archeologisch relevante oeverafzettingen in het plangebied zijn afgegraven en verstoord geraakt, waardoor eventueel aanwezige resten zullen zijn vernietigd. Ook bodemniveaus, archeologische indicatoren en (archeologisch relevante) restgeulafzettingen ontbreken.

Op basis van de resultaten van het veldonderzoek bestaat er in archeologisch opzicht geen bezwaar tegen de voorgenomen herontwikkeling van het plangebied. Er wordt daarom geadviseerd ten behoeve van de archeologische monumentenzorg (AMZ) geen aanvullende maatregelen te nemen. Op het moment dat tijdens graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische zaken worden aangetroffen, geldt een wettelijke meldingsplicht deze vondsten te melden bij de bevoegde overheid (gemeente Woerden).

Bovenstaande vormt een selectieadvies. Op grond van de resultaten van het rapport en het advies zal het bevoegd gezag (de gemeente Woerden) een selectiebesluit nemen over de daadwerkelijke omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied.

2.3.2 Cultuurhistorische waarden

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden.

Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en moeten aangeven welke conclusies ze daar aan verbinden.

Planspecifiek

De Harmelerwaard ligt op de oorspronkelijke stroomruggronden van de Rijn. Deze gronden zijn eeuwen lang bewerkt waardoor er een langgerekt slotenpatroon is ontstaan dat in noord-zuidelijke richting, haaks op de Leidse Rijn staat. Lange tijd kon de afwatering van het gebied via natuurlijke afvloeiing plaatsvinden. De gronden van de Harmelerwaard lagen zo hoog dat ze geen kunstmatige bemaling nodig hadden. De daling van de bodem in de veengebieden zorgde ervoor dat het uiteindelijk toch nodig was om het waterpeil in de sloten kunstmatig te verlagen met behulp van molens. Op navolgende afbeelding is dit proces verbeeld.

(24)

24

Ontwikkeling van het landschap (bron: Blijdestein, Tastbare Tijd, provincie Utrecht, 2005)

Planspecifiek

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de herinrichting van het perceel aan de Heldamweg 8 en het toevoegen van één extra woning. De woning zal met de nokrichting in noord-zuidelijke richting, passend binnen de structuur van het slagenlandschap komen te liggen. Verder wordt de kavelstructuur met bijbehorende sloten in tact gelaten, waarmee de polderstructuur wordt behouden.

(25)

25

2.4 Milieu

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.).

2.4.1 Geluid 2.4.1.1 Kader

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving.

In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

• woningen;

• geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);

• andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):

o verzorgingstehuizen;

o psychiatrische inrichtingen;

o medisch centra;

o poliklinieken;

o medische kleuterdagverblijven.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen.

De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

2.4.1.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling betreft het realiseren van een woning. Dit is, op basis van de Wet geluidhinder, een geluidgevoelige bestemming. In dit kader is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (d.d. 14 december 2017, zie: bijlagen bij toelichting).

Geconcludeerd wordt dat de geluidbelasting door wegverkeer op de Heldamweg ten hoogste 47 dB bedraagt na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee niet overschreden. Er hoeft voor de gevels van de woning geen hogere waarde te worden aangevraagd. Er kan zonder maatregelen worden voldaan aan een goede ruimtelijke ordening.

2.4.2 Luchtkwaliteit

2.4.2.1 Kader

In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur

‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10 en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen

(26)

26

voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.

Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.

Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5.

De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.

Besluit gevoelige bestemmingen

Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.

Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:

• scholen;

• kinderdagverblijven;

• verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.

Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.

In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.

2.4.2.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een vrijstaande woning. Het project is aan te merken als een project van ”niet in betekenende mate”. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Desalniettemin is met behulp van de Atlas Leefomgeving (o.a. ministerie I&M en RIVM) gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Uit de achtergrondconcentraties over 2015 van fijnstof (PM10) en stikstofdioxide over 2015 (NO2) blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse van de locatie ruim voldoende is.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

(27)

27 2.4.3 Externe Veiligheid

2.4.3.1 Kader

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:

• risicovolle (Bevi-)inrichtingen;

• vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;

• vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

(28)

28 Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.

Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

2.4.3.2 Conclusie

Om te beoordelen of het plaatsgebonden risico binnen het plangebied overschreden wordt, is de risicokaart geraadpleegd.

Uitsnede risicokaart

(29)

29

De risicokaart toont aan dat er geen plaatsgebonden risicocontouren over het plangebied lopen als gevolg van Bevi-inrichtingen, dan wel transportroutes gevaarlijke stoffen over de weg en of buisleidingen.

In het plangebied en in de nabije omgeving zijn geen Bevi- bedrijven aanwezig of geprojecteerd. Op grond van de bestemmingen en daarbij behorende voorschriften kunnen deze ook niet worden gerealiseerd.

In het plangebied zijn geen risico’s te verwachten als gevolg van vervoer van gevaarlijke stoffen. De plangrenzen liggen op meer dan 200 meter van transportroutes. De dichtbijgelegen buisleiding (gas) ligt op een afstand van 1.300 meter, buiten de risicocontour. Nader onderzoek naar plaatsgebonden risico en groepsrisico is niet nodig.

Het vaststellen van dit bestemmingsplan is niet in strijd met het landelijk externe veiligheidsbeleid.

2.4.4 Bodemkwaliteit 2.4.4.1 Kader

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

2.4.4.2 Conclusie

Gezien de functiewijziging van 'Agrarisch - Glastuinbouw' naar 'Wonen' is bodemonderzoek noodzakelijk.

Teneinde de bodemkwaliteit van de locatie inzichtelijk te maken is derhalve een bodemonderzoek uitgevoerd: 'Verkennend bodemonderzoek Heldamweg 8 te Kamerik' door Econsultancy d.d. 21 augustus 2017 (zie bijlagen bij toelichting).

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, niet geheel bevestigd. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er echter géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie.

Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.

2.4.5 Milieuzonering 2.4.5.1 Kader

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

(30)

30

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In de publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. De gegeven afstanden zijn algemene richtafstanden en geen harde afstandeisen. Indien van de richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt.

Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

• het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;

• het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

2.4.5.2 Huidige situatie

Het plangebied ligt in een omgeving waar sprake is van matige tot sterke functiemening en wordt daarom volgens de richtlijnen van de VNG publicatie 'bedrijven en milieuzonering' (2009) beschouwd als een 'gemengd gebied'. Bij het bepalen van de werkelijke afstand tussen het plangebied en de omliggende bedrijvigheid is gemeten vanaf de nieuw te bouwen woning tot de grens van het bestemmingsvlak in het vigerend bestemmingsplan. Onderstaande tabel geeft de afstanden tot omliggende bedrijven en

inrichtingen weer:

Inrichting Adres Milieucategorie Richtafstand

(gemengd gebied) (m)

SBI-2008 Werkelijke afstand (m)

Voldoet

Heldammer Kwekerij

Heldamweg 10 2 10 013 35 ja

Gebr. de Groot Kwekerijen

Heldamweg 1a 2 10 013 90 ja

Lodder Bonsai Kwekerij B.V.

Hugo de Vriesweg 1

2 10 013 370 ja

Pieter Vernooij Fruit Vleuterweideweg 2 10 012 190 ja

Voorgaande bedrijven bevinden zich op voldoende afstand tot de nieuw te bouwen woning.

Spuitzone

Bij de teelt van gewassen (akkerbouw, fruitteelt) moet rekening worden gehouden met 'spuitzones'. Dit is een zone, gebaseerd op jurisprudentie van de Raad van State, die moet worden aangehouden ten opzichte van de gronden waarop gewassen worden gehouden en waar gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. De zone is bedoeld om voor omliggende functies een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen. Op de inrichtingsschets, zoals weergegeven in toelichting paragraaf 1.2.2.2, zijn de spuitzones aangegeven. De beoogde ontwikkeling houdt rekening met de aanwezige spuitzones. De bestemming 'Wonen', zoals weergegeven op de verbeelding, valt buiten de spuitzone van de nabijgelegen fruitboomgaard.

2.4.5.3 Conclusie

De inrichtingen in de omgeving vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling noch dat de ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van deze ondernemingen.

(31)

31 2.4.6 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn geen drinkwatertransportleidingen, rioolleidingen of gasleidingen aanwezig die planologisch van belang zijn. Er zijn geen kabels of leidingen aanwezig die een belemmering vormen voor de planontwikkeling.

2.4.7 Duurzaamheid

Het Rijk sluit aan bij de Europese doelstelling om te komen tot een 20 % reductie van de CO2-uitstoot in 2020 ten opzichte van 1990. In 2020 dient verder de bijdrage van duurzame energie 14 % van het totale energieverbruik te zijn. De gebouwde omgeving is goed voor 30 % van het totale energieverbruik in Nederland, heeft een groot besparingspotentieel en kan daardoor een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen, ook op de langere termijn.

Nederland in 2050 vrij van aardgas

Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren. De wijziging van de Electriciteitswet 1998 en van de Gaswet per 1 juli van dit jaar heeft tot gevolg dat de gasaansluitplicht is komen te vervallen. De wijziging heeft een doorwerking op het Bouwbesluit. Aanvragen voor een Omgevingsvergunning kunnen alleen zonder een gasaansluiting. Hierop komen nog uitzonderingen. Deze worden bij ministeriele regeling bepaald.

Energie (EPC)

De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. De energie efficiëntie wordt uitgedrukt in de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Vanaf 1 januari 2015 geldt voor woningen een wettelijke EPC van 0,4. In 2020 wordt deze verder aangescherpt en streeft men naar een EPC = 0,0. Bij een EPC van 0 is een gebouw energieneutraal.

Milieuprestatie Gebouw (MPG)

Vanaf 2013 geldt vanuit het Bouwbesluit de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning Bouwen een berekening aan te leveren van de Milieuprestatie van een gebouw. De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen (groter dan 100 m²).

Provinciaal beleid

Bij zowel het bouwen als renoveren van woningen is het van belang dat nagedacht wordt over het gebruik van alternatieve vormen van energie en energiebesparende technieken. Hiermee dragen ruimtelijke plannen bij aan het doel van 10% duurzame energiegebruik in 2020 zoals verwoord in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013.

Gemeentelijk beleid

De gemeenteraad van Woerden heeft op 30 oktober 2014 de motie ‘duurzaam met een doel’

aangenomen waarin de stevige ambitie is verwoord om al in 2030 een klimaatneutrale gemeente te zijn.

Planspecifiek

De gemeente Woerden streeft naar duurzame ontwikkelingen. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt aangesloten bij dit streven. Qua duurzaamheid is in het plan nu opgenomen dat de EPC voldoet aan de norm van 0,4, conform het bouwbesluit. Hiermee wordt in de basis voldaan aan de geldende EPC eis.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

1° het gewaarborgd verlies wordt verminderd met alle verliezen op gewaarborgde kredieten waarvoor een kredietgever tussen de toekenning van het gewaarborgd krediet en het

Indien de verkopende makelaar uitdrukkelijk aangeeft met u in onderhandeling te zijn, of als de verkopende partij reageert op uw bod middels een tegenbod, bent u in

De Doosan D24 dieselmotor is ontworpen voor hoge prestaties en een laag brandstofverbruik en voldoet volledig aan de allernieuwste Stage V-voorschriften voor uitstoot dankzij de

Deze informatie is geheel vrijblijvend en uitsluitend voor geadresseerde bestemd.. Alle gegevens zijn door ons met zorg

Indien een project wordt voorgesteld door meer dan één makelaar, staat het de klant en Transact vrij om door te gaan met één van deze makelaars of om contact op te nemen met

Het is duidelijk dat het stad en streek busstation aan de westzijde van het station absoluut geen plaats biedt aan deze internationale lijnbussen, Het nieuw te

Begane grond: hal/entree met meterkast en toilet en toegang tot een slaapkamer, de verdieping, de bijkeuken en de woonkamer.. De ruime (uitgebouwde) woonkamer heeft een

Ondanks dat deze brochure en de daarvan deel uitmakende bijlagen met de grootst mogelijke zorgvuldigheid zijn samengesteld kunnen aan de inhoud daarvan geen rechten worden