• No results found

VERSPREIDE GESCHRIFTEN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "VERSPREIDE GESCHRIFTEN "

Copied!
336
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

. H. KERN

VERSPREIDE GESCHRIFTEN

TIENDE DEEL

DIVERSEN OUDJAVAANSCH

SLOT

DIVERSEN NIEUWJAVAANSCH FILlPPUNSCHE STUDIES

EERSTE GEDEELTE

·S·GRAVENJ;lACE

MARTlNUS NijHOfF

(2)
(3)

VERSPREIDE GESCHRIFTEN

VAN

PROF. DR. H. KERN .

(4)

.--- ---

(5)

H. KERN.

VERSPREIDE GESCHRIFTEN.

TIENDE DEEL

DIVERSEN OUDJAVAANSCH,

SLOT

DIVERSEN NIEUWJAVAANSCH , FILIPPIJNSCHE STUDIES.

EERSTE GEDEELTE.

'a-ORAVENHAOE

MARTINUS NIjHOFF 1922

(6)
(7)

INHOUD VAN DL. X.

IX. DIVERSEN OUUJAVAAKSCH. (Slot)

De legende \'an Kuiijarakan)a \folgen~ het oudst bekende haml.

schrift (1901) . . . .

I. Inleiding, U. _ 11. Vertaling, 21. - lIJ. AnllleekenUIt;ell, 4e. - IV.

'ruut in tranauripti!" &ti.

l'''g.

Zang I-VI \'atl het Oudjavaansche Rnmäral.l<' in \'crtalil1l: (1917) 77

X. DIVERSE~ NIEUWjAVAANSCH.

Bijdrage ler \'crklaring \'au eenige uitdrukkingen in de Wa}'ang·

verhalen Palasara en P(1)9u (1869). . 143 ]avaanschc mengelingen (1878). . . . t6:~

Eene Indische sage in ]:l\'aansch gewaad (tSib). . . 169

J. lD.ll!ldiDK, 171. _ li. Vertuiing, li9. - LIl. Aantukeningoll, lUI. - IV. Teb~ in trAnecriplie, ~'OI.

De javaallschc letterkunde en de particlIliere nij\'crht:id (1877) 213 Naschrift op: Over de betcekenis van sommige javaansche uitdruk-

kingen door Raden Ma!! Adipati Ario Tjondro Negoro (1877) 21i Het javaansch waplIlgstuk Irawan rabi (18S0) . . " 221 Losse aanteekeningen op het boek \'an den Kantjil (IH80) 231 Voorrede bij Drie teksten \'all de \Va)'ang Poerw!!. (1882) 241

XI. FILlPPlj1\SCHE STUDIES (Eerste deel),

Sanskritsche woorden in het Tagala (1880) 251 Sanskritsche woorden in het Bisara (t881) 2i9 Over de taal der I'hilippijnsche Negrito's (1882), 289 Eene Bijdrage lot de kennis van 't oude Philippijnsche letterschrift

(I~. . . .

m

(8)
(9)

IX.

DIVER.SEN OUDJAVAANSCH.

(SLOT).

(10)
(11)

De legende van KuTIjarakar~a

volgens het oudst be kende handschrift,

met Oudjavaansehen tekst, Nederlandsehe vertaling en Aanteekeningen.

Verhandelingen der Kon. Academie Vin Wetenschappen.

aid. Lelterkund~. Nieuwe Reeks, DI. 111. n°. J.

Amsterdam, 1901.

(12)
(13)

Tot de voortbrengselen der Buddhistische, nauwkeuriger gezegd Mah!.

r!nistische letterkunde van 't oude Java behoort het geschrift dat den titel draagt van ·Kut'ljarakartl:l'. Het is of wil zijn een stichtelijk verhaal. eene vrome legende, waarin de YakSja, d.i. naar algemeen Buddhistische voor·

stelling, Reus KlI~jarakarÇla de hoofdrol speelt en de Dhräni-Buddha I

Vairocana als opperste leermeester der Wet, des Dharma's optreedt.

Er bestaan VRn dit werk nog heden ten dage verschillende redacties, die ons overgeleverd zijn in HSS. van 't eiland Bali. Veel belangrijker dan die HSS. van jongen datum is een zeer oud HS. op palmblad, afkomstig van Java en thanll rleel uitmakende van de handschriftverzamelingder Lcidsche Uiliversiteitsbibliotheek.: Het behoorde \'roeger aan 't Museum \'an Oud·

heden, maar werd eenige jaren geleden naar de Dibliotheek, waar het dan ook als codex beter op zijn plaats was, overgebracht. In 't Museum was het gekomen uit de nalatenschap \·an wijlen Or. van der Vlis. Oe plaats van herkomst is niet met zekerheid bekend, maar uit den vorm van het letter.

schrift mag men opmaken dat het, gelijk ettelijke andere oude HSS. in dezelfde taal op Java te voorschijn gekomen. in de Sundalanden of een aan- grenzend gebied geschreven is. Op palaeographische gronden houd ik het er voor, dat het HS. dagteekent van de laatste helft der 14de eeuw. Niette- genstaande dien hoogen ouderdom is het geheele HS. door een gelukkig toe\'al zoo gaaf tot ons gekomen als ware het VÓÓr eenige jaren, in plaats van vÓÓr eeuwen geschreven. Ook het zwarte houten ki!tje, de Kropakan, looal!! de Baliërs het noemen, waarin deze Kropak bewaard is. heeft weinig geleden. In tegenstelling tot al de Balineesche en weinige mij bekende Ja.

vaansche Kropaks zijn de letters in ons HS. niet ingegrift, maargeschrevcn met inkt op vrij dunne palmbladen, en wel met een inktsoort zoo "Zwart en deugdelijk, alsof het boek onlangs de hand des afschrijvers verlaten heeft.

Wat de oorzaak geweest is dat het HS. zoo uitmuntend bewaard is gebie·

ven, valt moeic1ijk te gissen. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat het lang in de handen van lezers geweest is, en aangezien er op Ja\·a geen oudeinland·

sche boekerijen te vinden zijn, en Buddhistische stichtelijke lektuur in de

1 De benaming Dbyi.ni.Onddha il de meeat gebrl1ike.lijlr.e iA Nopll en door de wcrlr:en van Hodg.on en Bl1rnou( ook in Europn. algemeen g&ngb&1Lr ,eworden. Do gowonl tlrm in Tibot, het ollde Kambodja en Ja.va. il Jinl.

t Cod. 2266, veMlleld in aen Cata.logl1ll ,'B.l1 de JRV. 011 Mild. HeS. doo.· A. C, Vree.!e, COOXCVID.

(14)

laatste vier eeuwen weinig aftrek bij de Javanen kan gevonden hebben, voelt men de gedachte oprijzen, ook op grond van den inhoud van 't boek.

dat het misschien behoord heert tot den boekenschat \'ao een tempel of klooster, welks puinhoopen het kistje en wat daarin lag beschermd hebben tegen weêr en wind, slijtage en de schendende hand des menschen.

De codex bestaat uit 54 bladen van 't formaat als het /IUS;11II1, te l.Îen geeft. De tekst begint op de ommezijde van 't eerste blad. 1.00al5 gewoon·

lijk. Het eerste blad is niet genommerd; de ommezijde van het tweede blad is gemerkt met het cijfer 1, en zoo vervolgens; op cle ommezijde van 't laat·

ste blad heeft de afschrijver verzuimd het cijfer 54 te zetten. Bovendien heeft hij bij de nommering het cijfer 35 overgeslagen, lood at het geheel, met inbegrip van 't eerste blad, toch 54 bladen bevat.

De inhoud van den tekst is van groote waarde, niet alleen omdat wij daardoor kennis maken met Mah:tylinistische denkbeelden van een bijzon.

dere soort, maar ook omdat de redactie ontwijfelbaar veel dichter bij de oorspronkelijke staat dan die wij in de Balineesche HSS. aantreffen. Die waarde wordt niet verminderd door de eigenaardige gebreken in den vorm; integendeel, in zeker opzicht wordt de waarde van 't geheel er door ver·

hoogd. Die gebreken bestaan minder in tekstverknoeiingen, ofschoon die geenszins ontbreken, dan in de doorloopende slechte, slordige, inconse·

quente, in één woord onklassieke spelling. Het zal noodig zijn, op de bij·

zonderheden dier spelling de aandacht te vestigen.

Het onderscheid in de schrijfwijze der korte en lange klinkers wordt niet meer in acht genomen. \Vel is waar komt het teeken van de li, de Tarung, nog dikwijls genoeg voor, doch zonder dat daardoor ooit eene oorspron·

kelijk, d. i. eene etymologisch lange li wordt aangcduid. Naast elkaar vindt mcn gespeld wijaya, vaker wijliya en wijAy!l. Nu is het mogelijk, zelfs waarschijnlijk, dat reeds ten tijde van den afschrijver, de twee laatste letter·

grepen van zulk een woord gerekt werden uitgesproken, gelijk in 't nieu·

were }avaansch, dat nog een stap verder is gegaan en met de gerekte n de uitspraak d verbindt. behalve in sommige streken. Dat de oorspronkelijk korte a in geaccentueerde en half·geaccentueerde opcn lettergrepen reeds lang vÓÓr de 14deeuw in den volksmond een gerekten klank had, lijdt geen twijfel. Zelfs in de oudste klassieke dichtwerken vindt men de sporen daar·

van. In 't algemeen was het onderscheid tusschen van nature lange en korte klinkers eene zaak van overlevering, die niet meer beantwoordde aan de gewone uitspraak. Vandaar dat de dichters, de eene meer deander minder, vr,j willekeurig den langen of den korten klinker bezigden, al naarmate hun dat in de maat te pas kwam. Dat in eenige gedeelten van 'tOudjavaansche taalgebied de ouderwetsche uitspraak langer stand hield dan in andere, en

(15)

5

dat die omstandigheid tot de handhaving een er verouderde spelling iets kan bijgedragen hebben, is wel mogelijk, maar mei onze tegenwoordige gegevens niet te bewijzen.

De gewone leekens voor " en ii ontbreken in onzen codex geheel; wel opmerkelijk. als men bedenkt dat de Javanen thans nog die teekens ken- nen en behoorlijk nog drrgha, lang, noemen, al heert hetgebruikoflic\'cr misbruik dat zij er van maken, niets gemeen met de kwantiteit. In plaats van de gewone teekclls voor 1 en ti bedient ons HS. ûch van de Tarung achter den medeklinker die met het tcckcn der i of 11 voorzien i~. volgens hetzelfde stelsel dat algemeen in gebruik was om de lange P~pi!t van de korte te onderscheiden. Een phonctisch onderscheid lusschcn de op die

\\'ijze aangeduide lange klinkertcekens en de korte is er niet; bij de lezin~

"an den tekst zal men ontwaren dat lettergrepen die nooit lang geweest zijn, en niet eens 't accent hebben, zulk een lengteteeken vr.rtoonen. Toch kan het geen uitvinding van den afschrijver wezen; die schrijrwijze moet bestaan hebben en betrekkelijk olld geweest zijn. zóó oud dat men in 's mans tijd hel doel er van geheel vergeten was, evenzoo vergeten als de eigenlijke beteekenis " .... n den DTrgha bij de J;,.vanen van onze dagen. Het teeken voor de korte 1/ lijkt meer op dat voor de ïi dan op de gewoM Suku, doch dit komt ook voor in Nieuwjavaansehe 1-155. en brieven. Dat de arschrijver het als het leeken der korte 11 beschouwde. blijkt uit de zooeven vermelde toe- voeging van de Tarung, die meermalen voorkomt.

Als tecken voor 0 dient de Taling Tarung, maar ook. en zelrs vaker, wa.

Voor Wairocana bijv. wordt onveranderlijk \oVirwacanaj Wirwacanli enz. geschreven. Dearschrijver is met die teekens zóó in de war, dat men bijv.

do h bij hem geschreven vindt dwa h, do h en d weh! Ontwijrelbaar sprak hij wa bij een medeklinker overal als 0 uit, en dat de heerschende uitspraak van eenc oorspronkelijke wa na een medeklinker reeds lang vóór de 12'1~

eeuw met de hedendaagsche Javaansche overeenkwam. valt niet moeielijk te bewijzen. Zoo wordt o. a. in eene Oorkonde van Çaka 853(=

n

I A. D.) 'l Sanskril cl h waja geschreven doja, waaruit tevens blijkt dat reeds toen in de uitspraak der Javanen geen verschil bestond tusschen d en dIt.

De beginletter 0 van een bestaand woord komt in ons HS. toevallig nooit anders voor dan in de meermalen gebruikte heilige srllabe om! Dit om wordt in den tekst onveranderlijk gespeld <) .... ~~, a· u m. doch in 'tMal~gala

aan 't begin om.

Eenige woorden vertoonen een betrekkelijk jonger vorm; dat wil zeggen een \'orm, dien ik niet heb aangetroffen dan in geschrirten van omstreeks 1350 A. D. Zulke vormen zijn jung, voet, voor 't oudere jöngj saking en m ari ng voor sa keng en maren g; te komen ook voorin den 5utasoma

(16)

en in de Oorkonde van HOLLE, de eerste van omstreeks 1350 A.D .. de laatste van iets later tijd. In Kawi Oork. IV. (uitg. van COHEN STUART) van Çaka 1316-1318 staat regelmatig saki. doch dit is geen wonder.

daar deze Oorkonde reeds zulke jongere, geheel met de hedendaagsche javaansche overeenkomende vormen heeft als yen en kang, die in ons HS. niet gebruikt worden. Ook heeft genoemde Oorkonde steeds - ne.

terwijl ons HS. met cene enkele uitzondering -lira schrijft; ol. gane naast "gao)"a. Wel is waar zal de uitspraak wel ~ geweest zijl~, maar ook van de ya achter een medeklînker kan men aantoonen dat die in den volks·

mond reeds lang v6ór 1350 als ~ klonk; bijv. ireku in 't Rlm!iyal)a voor iryyaku.

Een vorm dien men in den Kui'ljarakarryil niet zou verwacht hebben is ci pt<'l voor Skr. ei tta. Deze schrijfwijze komt ook in Nieuwj<'lvaansclle ge- schriften voor, doch de IJ wordt niet uitgesproken; een voldoend bewijs dat die spelling alles behalve nieuw is. als zijnde in strijd met de uitspraak.

Opmerkelijk is het dat ook de Balineesche redacties ei p t a vertoonen.

Aangezien de afschrijver inplaats van eipta ook wel eens einta spelt, is het duidelijk dat dep ook voor hem geen phonetische waarde had '.

Van de medeklinkers valt het volgende op te merken. De letters çla en dha worden niet meer onderscheiden. evenmin als in 't }avaansch-Bali- neesche schrift. Feitelijk is het karakter voor çla door dat van dha vervan- gen, hoewel de Javanen hiermede den klank van de linguale qa verbinden.

Van welken tijd die venvarring dagteekent. laat zich vooralsnog niet vast- stellen. rn de bovenvermelde oorkonde van HOLLE is er nog onderscheid tU5Schen Qa en d ha, maar zóó gering, dat men soms in twijfel staat welk van beide er bedoeld is; bijv. voor 't Skr. drc,iha vindt men een verkeerd gespeld woord, waarvan men niet zeggen kan of het dh rcJ.a dan wel Q rQa moet verbeelden. In zooverre nu als in onzen codex het uit Skr. d ha ont- stane karakter 7.oowel voor linguale als voor de geaspireerde (schoon niet als aspiraat uitgesproken) dentale media dienst doet, verschilt de manier van den afschrijver niet van de Javaansch-Balineesche, zooals deze althans gebruikelijk is in de teksten van Oudjavaanscheschrijvers. Maar wel onder.

scheidt zich de tekst der legende daardoor, dat ook de dentale da onop- houdelijk met de linguale verward wordt; op een en dezelfde bladzijde zal men bij\'. u ,u, en o.u .. "1 vinden, Dit is eene eigenaardigheid die in strijd is met het spraakgebruik der Javanen. Er zijn wel enkele woorden waarvan

I De vlnlliM61ing van lij p ta (oi tta) met oi n til (dat !!!.9ngoed (UlD glnualeerd ei ~t",

ala aintà knD weren), moot oud wo&onj vgl. BntRuoh SiDU. in den Eil) vaD .bnlllZln"

mot de gewone loeteoltonis \'ll.D (); ptn, WWfOp Y. 11. TI1U" do .AlldIlCll~ gevestigd hoort in

&ijn K.'IIri·BIlI. Wdb. ondcreipta.

(17)

7

twttErlei uitspraak eTkend wordt, bijv. dukut en Qukut, sid~kah eh

.'I i<;lI:!kah • dl!ku ng (Oudjav. c.ll!kung) en sÎc.ll:!ku. en enkele andere. doch het aantal is uiterst beperkt; de doorgaande verwarring van twee in 't }avaansch duidelijk onderscheiden klanken kan moeielijk anders verklaard worden dan als eene dialectische eigenaardigheid. De vraag is. aan welk dialect hier gedacht mag worden. In aanmerking genomen dat het schrift naar de Sundalanden heenwijst en dat het Sundaneesch slechts ééne d, en wel de linguale kent, lijkt het niet al te gewaagd aan Sundaneeschen invloed te denken. \,yij hebben 't voorbeeld van eeneoude}avaansche nederzetting in 't Zuiden der Prcanger, wier javaansch in uitspraak en anderszins sterk den invloed van 't Sundaneesch vertoont. De afschrijver kan in zulk eene omgeving geleerd hebben en dan is zijn onvatbaarheid om tusschen lin- guaal en dentaal te onderscheiden licht te verklaren. Intusschen niet enkel het Sundaneesch, ook het Malcisch kent maar ééne á, de linguale, verkeer- delijk uitgedrukt door de Arabische dentale d; ja zelfs 't gewoneJavaansch vertoont zekere dialectische afwijkingen van 't oude taalgebruik; o. a. het gebruik van di voor ri (uit «;I i), en 't aanhechtsel a kc voor aken.

De r, wanneer ze gevolgd wordt door een medeklinker, wordtin OI\S HS.

IlU eens behoorlijk bo\'en den medeklinker geschreven, dan weer op Dali- neeseh-)avRansche wijze boven den medeklinker der voorafgaande letter- greep geplaatst; dus nu eens ...

"6'

dan weer"-;'TJ;~6 en 6(J, Hieruit mag men opmaken dat in den tijd toen de afschrijver leefde, de spelling te dezen opzichte in een staat van overgang verkeerde.

Eene bijzondere manier, mij elders onbekend om de klanken i en I uit te drukken, ingeval er voor de gewone teekens Ulu en Pl!plH niet genoeg ruimte is, bestaat in twee puntjes voorde t', en drie puntjes voor de repet.- Van de cijfers valt niets bijzonders te vermelden dan de zonderlinge schrijr- wijze Ol voor 10.

De taal van den tekst is die van een aanmerkelijk ouder tijdperk dan dat waarin 't arschrirt ven'Rardigd werd, Reeds uit de tallooze routen "an allerlei aard in OIlS HS. is op te maken dat het oOnlpronke1ijke werk een geruimen tijd bestaan moet hebben vó6rdat het door omwerkers in den toestand kon gebracht zijn dien de tekst vertoont. Tot nadere staving van deze bewering kan men nog andere feiten aanhalen. Vooreerst het reit dat een woord nu eens in ouderen, dan weér in jongeren vorm gegeven wordt;

ZO(l komt bijv. ri!T\i! (gebrel,kige spelling voor ri!T\ö) voor naast rUI\U, Zoo zeker nu als dit laatste de uitspraak des arschrijvers weêrgeert, zoo ondubbelzinnig draagt het eerste het kenmerk van overgenomen te zijn uit een ouderen tekst. Verder zijn er passim sporen van een Sandhiregel die in den tijd van den afschrijver verouderd was. Wanneer men in onzen

(18)

tekst leest verbindingen als ikanaku (d. i. ika

+

anaku), pac.lagam~1

(d. i. palja

+

agaml!l), sangseptanranaku (d. i. 9a1\k!1epanya

+

an ak u, of sa ,) k~j ptan ra

+

anaku) en dgL, dan begrijpt ieder die geen vreemdeling is in 't Oud-javaansch, dat zulke verbindingen in de oude taal onmogelijk zijn, en dat de verknoeiïng van ika:naku, paçla:gam~\,

san(k)sepany:inaku tot hetgeen de afschrijver cr van gemaakt heert.

uitsluitenn een gevolg is van zijn onbekendheid met de bctcckenis van de waarde der lange klinkerteekcns. Eindelijk openbaart zich het ouderwetsch karakter van den oorspronkelijken tekst nog in twee eigenaardigheden die niet lOC licht door een onwetenden afschrijver konden verdonkeremaand worden: to, het veelvuldig en juist gebruik van ûnverbindende partikels, waardoor 't Oudjavaansch in zijn bloeitijd in duidelijkheid zoo gunstig af·

steekt bij 't latere en bij 't Middenjavaansch : 2°. de gewone plaatsing ,'an 't gezegde vóór 't ondenverp.

Het is niet te ontkennen dat er onder de grammatische vormen een paar voorkomen, waarvan ik tot nog toe de wedergade in de oudste {!eschrirten niet heb aangetroffen. Het betreft het, trouwens vrij spaarzaam, gebruik van den geheel met de waarde van Nieuwjav. di. loo ... el voor 't passicfals voor den modalen Imperatief. De oudste voorbeelden, die ik kan aanhalen, zijn uit het Bhoma.k:iwra, een gedicht uit de 14deeuw I. Doch wik eene constructie zal toch wel lang in de volkstaal in zwang geweest zijn, v6órdat ze waardig gekeurd werd in den deftigen stijl van een kunstdicht gebezigd te worden. Buitendien kan een oudere vorm licht door een omwerker of afschrijver met een jongeren verwisseld zijn geworden. Betrekkelijkjong - maar toch onbekend in 't hedendaagsch Javaansch - , is 't gebruik '·an 't conjunctief. en futurumsufflix n, voornamelijk bij de werkwoorden op-

ak~n, alsof wik een \'orm niet verschilde van een Praesens.lmperfectum Indicatief. Zoo'n geringe verandering kan gemakkelijk het werk van af·

schrijvers wezen. Terloops zij opgemerkt, dat in het dialekt der oude )avaansche nederzetting in de Preanger, waarvan boven reeds sprake was, de conjunctief van de werkwoorden op ~ken, in den nieuwen vorm ~na,

gebruikt wordt eenvoudig als Indicatief en wel als een soort Krama, of, 1.00a15 de lieden zelf zeggen met een Sundaneeschen term: I!m!s.

Alle.~ te 1.amen genomen, komt men tot de slotsom dat het oorspron·

kelijke werk veel ouder is dan het HS., dat het onderwerp is dezer beo schouwingen. Hoeveel ouder is natuurlijk onmogelijk vast te stellen, maar niets verhindert ons aan te nemen, dat het dagteekent uit de 1~· eeu\\'.

Ten einde deskundigen in staat te stellen zich hierover een zelrstandig

(19)

9

oordeel te vormen. is de tekst in zijn geheel achter dele verhandeling afgedrukt.

Het spreekt we\ van ze1f, dat zulk een merkwaardig overblijfsel der oud- heid. als ons HS. is. bijna al zijn waarde zou verliezen, indien men daarvan cent: kritische uitgave beprocCde. Daarom heb ik een zgn. diplomatischen .!.fdruk \'3n den tekst gege\'cn, behalve dat ik de woorden gescheiden heb,

\'oorzOQver dit gebruikelijk is. Verder heb ik de twee en drie puntjes, waar die in 't HS. als noodhulp gebezigd worden, \'emlllgen door de Ulu en

P~pt!t. Tusschen dc tcckcns Cakra en Kt!d~l is er in het HS. geen onder·

scheid te ontdekken; in de keuze tusschen beide heb ik mij laten leiden door de algemeen gebruikelijke spelling in Oudja\'aansche stukken. O\'cr corrupteelen van meer ingrijpenden aard heb ik mijn meening neergelcgd in de Aanteekeningen: over de talrijke fouten in spelling en anderszins.

die geen kenner del' taal kunnen ontgaan, behoefde niets gezegd te worden:

men verbetert die. zoonis men drukfouten verbelert.

Na den uiterlijken vorm waarin de legende van Kui'ijarakaroa in ons HS. overgelevcrd is, beschouwd tc hebben, komen wij tot den inhoud. En hier doet 7.Îch al dadelijk de vraag voor: is het werk op Java ontstaan of eene vertaling? De namen der handelende personen zijn Sanskrit, doch dit bewijst niets dan dat Indische godsdienstvormen en overleveringen in Javaanschen bodem vasten wortel hadden geschoten, hetgeen wij reeds alle wisten. De naam Kui'ijarakaroa is ons uit Indische bronnen bekend, maar als die van een geheel ander persoon. In K.5emendra's A\'ad:ina·

Kalpalata:, KIlI)a:lä\'ada:na (N°. 59, 59) wordt een Kuiijarakan)a genoemd als de vorst van Tak!;laçilä, legen wien Açoka zijnen zoon KUI)äla mt:l een leger uitzond. Deze zelfde persoon wordt ook \'crme1d in ccne andere redactie van 't AçoHvad:tna en wel als de Vorst, die in Tak.~çil:t tegen

't gezag van Açoka in opstand was gekomen I. Aangezien de Yak~a Kui'ija.

rakar!)a in zijn wezen en handelingen niets gemeen heeft met genoemden Koning van Tak~açil:t, pleit de gelijkheid van den naam eer tegen, dan

\'oor de veronderstelling dat de stof der legende aan eene Indische bron zou ontleend zijn, tenzij men een anderen Ku~jarakarr)a ergens kon op·

diepen. Dit nu is niet het geval, en al zijn we ons volkomen wcl bewust van onze nog gebrekkige kennis \'an de omvangrijke legendarische lilte·

ratuur der Noordelijke Buddhisten, zoolang er nog geen spoor van een Yaklia Kui'ljarakaroa is aangetroffen, hebben wij niet het recht de Indische herkomst der legende \'oor zeker, of zelfs voor waarschijnlijk te houden.

I Zie Rajeodrnl'lo Mitru., Thc Sau,krit Huddbin LIUlrDture of ~epal, p. 11. In Un',!!.

vadin. p. 406 wordt dezelfde gl'!l<Ihledllni, \'erleld l met eenige afwijkingen en xOnder ve.rme.ldin, \'.u den naam der vonten.

(20)

Van 't be!taan dertelrde legende onder anderen titel en met andere namen

Î!o ons ook niets bekend.

Naast den hoofdpersoon neemt zekere Pon)avijaya in 't verhaal eene voorname plaats in. Hij wordt voorgesteld als een hemeling, die met r-ijne gemalin Kusumagandhavall heerscht over de Vid)':ldhara's en Vid}':1- dharJ's. Geen van beide namen en personages zijn van elders bekend, want GandhavatI, in javaanschc geschriften gewoonlijk Durgandhint geheeten.

de moeder van Vr:lsa., kan hier niet in aanmerking komen,

In den loop van 't verhaal vernemen wij dat PDr.;.avijaya en Kui\jara-

k.m~a in een vroeger bestaan Muladara en Kirnar;ata heetten. Die namen zijn blijkbaar verbasterd; waaruit? is mociclijk te 7.eggen. De schuld ligt aan de afschrijvers, die zelfs de namen van zulke bekende en doorluchtige wezens als de Jina's, zóó mishandeld hebben, dat 7.e grootendeels onher- kenbaar zouden wezen, wist men niet van elders hoe te luiden.

Zoo de eigennamen ons niet tot leiddraad kunnen strekken om boven- CC5telde vraag te beantwoorden, en ·t gewenschte licht uit Indië niet op- daagt, blijft ons voorloopig niets over dan aan te nemen, dat de legende het werk is van een Javaanschen MaMrlnist, die eenige bestanddeelen

\·an 't \'erhaal, o. a. de beschrijving der hellestraffen, en misschien alle, uit andere, ons onbekende bronnen geput, maar 7.elfstandig tot een geheel verwerkt heeft, en wel, naar het schijnt, met het bijoogmerk den Buddha Vairocana te verheerlijken, door hem te laten optreden als de verpersoon- lijkte hoogste wijsheid en oppersten leeraar. Dat er op Java mythen over een rells Kui1jarakarl.la bestonden, die als varianten v;tn de voorstelling in de legende kunnen beschouwd worden, kan men 7.ien uit hetgeen V.D. Tuul(

meedeelt uit het zgn. Cantaka, een prozawerk, dat o.a. Ol·erallerlei mythen handelt. Daarin is Kuiljayakarua (ûc) de eigennaam van iemand dien Çiva in verzoeking liet brengen en in een Danuja verandcrde; zijn \'ader heet Dumbajaya; als Danuja ij\'erig ascese verrichtende en den naam dragende van Darmasana. \'crlost hij PCn)avijaya uit de hel, na Yama cn diens dic- naren \'erslagen te hebben en herkrijgt later zijn menschelijke gedaante I.

De inhoud van de legende is, in 't kort, als volgt. Zekere Yak!ja Kuilja- rakarua wenscht in eene volgende \'Ieeschwording een hoogeren staat 1'e bereiken en oefent zieh daarom als kluizenaar in zelfkastijding. In twijfel staande of hij als mcnsch dan wel als godheid zal verkiezen herboren te worden, besluit hij 7.ich te laten onderrichten in den Dharma, de Wet.

door Vairocana, den verheven Heer, wiens prediking. 1.ooals hij vernomen heeft, door de overige }ina's, Bodhisatwa's en godheden met aandacht ge-

I Zill KBWdb. i. •. kuhjan.

(21)

11

volgd wordt, Hij begeert zich dan naar Dodhicitta, het verblijf van Vairo- cana en smeekt om onderricht te ontvangen. De genadige Heer belooft hem dit later te zullen geven, maar beveelt hem eerst naar 't rijk vall Yama, den Vorst der Hd, te gaan en van dezen te hooren. waarom de boozen in de hel gepijnigd worden. De YakllR gehoorzaamt. en komt, nid zonder moeite, in de onderwereld, waar hij ruimschoots gelegenheid heeft te zien, welke gruwelijke folteringen de zondaren daar te verduren hebben.

Pijnlijk aangedaan door hetgeen hij aanschouwd heeft, spoedt hij zich vol- gens het bevel van Vairocana, naar de plaats waar Vnma zelf zich bevindt.

onlvouwtdezen het doel zijner komst en ontvangt van hem de gcwenschlc inlichting en tevens les over hetgeen men 1.011 kunnen noemen de php.io- logie der zielsverhuizing. Na de les ontwaart de Yak~a dat de hellckctel, waarin de boozen gezonden worden, gereed wordt gemaakt; op zijn vraag waarom zulks gt.'Schicdt, verneemt hij dat weldra een groot zondaar ver- wacht wordt. Tot zijn grooten schrik hoort hij verdcr dat die zondaar niemand anders is dan zijn oude makker. de Viclyaclhara POrl)avijaya, een zoon van rodra, die wegens zijn wangedrag, 2.00315 Yama verzekert, na zijn aanstaand overlijden in den helleketel zal geploft worden. Na eene aanmaning van Yama om lIaar Va;rocana terug te keeren, diens lessen te hooren en zich te zuiveren van de 1.Ondige begeerten des vleesches, neemt de Yak~a afscheid van den wclwille,lden god des Doodenrijks en ijlt weg;

niet evenwel aanstonds naar Bodhicitta, maar naar 't verblijf van POn.la- wijaya ten einde dezen te waarschuwen. Te middernacht komt hij aan de woning van tien Viclyficlhara. Op zijn kloppen aan de deur wordt hem opengedaan door Klisumagandhavati, de vrouw van POrl.lavijara, want de:r.e laatste ligt gerust te slapen. Nadat hij, op aandrang van Ktl~jarakan)a,

door zijne vrouw gewekt is, geeft zijn oude makker hem eene beschrijving

\'an het lot dat hem eerlang in de hel te wachten staat. Hevig ontsteld bij 't hooren van zulk een tijding, smeekt de zondaar .djnen vriend hem van den dood te redden, doch deze "erklaart hem niet te kunnen helpen, zoo- lang hij 7.elf nog niet het middel weet om de aangeborcn smetstoffen des lichaams te doen verdwijnen. cL..1.ten wij echteo, zegt hij .gezamcnlijk naar Bhatära Vairocana gaan; roep zijne genade in, opdat hij tt Iccre hoc

\l 7.elven te louteren_. Zoo gezegd, zoo gedaan.

Te I30dhicitta aangekomen, drukt KunjarakaflJa den Vidradhara op 't hart, dat deze zich schuil moet houden totdat hij zelr zijne opwachting' bij den Heere gemaakt heeft en vandaar tcruggekomen is. Daarop gaat hij naar Vairocana, verzoekt om onderricht tc ontvangen in zclAOIltering en roert daarbij het droevig geval van PO(1)a\'ijaya :lan. Gehoor gevende aan de smeekbede \'an den Yak-5a, ontwikkelt de verheven Meester een diep-

(22)

zinnig betoog, van deels physiologischen, deels zedekundigen aard, met dit gevolg datKui'ljarakarQa inzicht krijgt in de hoogere wijsheid, het eenige middel om volkomen gelouterd en zalig te worden. Hij ontvangt de wijding door den Meester en zie! zijne gedaante van Yak~a verdwijnt om over te gaan in die van eene godheid. Met dankbetuiging en de naedige plicht- plegingen venvijdert hij zich en keert terug naar de plek \Vaar Purl)avijara zich bevindt. Deze krijgt nu verlof zijne opwachting bij den Heere te maken en zijne belangen voor te dragen. Hij gaat dienovereenkomstig tot den Heere, en ontvangt op zijne bede onderricht in de heilige Wet. Door den reinigenden invloed van 't onderricht en het daardoor opgewekte ernstige voornemen om zich toe te leggen op de hoogere wijsheid, verdwijnen oogenblikkelijk de zondige begeerten, de smetstoffen zijns lichaams. Aan den dood kan hij echter niet ontsnappen, en het doemvonnis dat hij zich wegens zijn vroeger wangedrag op den hals heeft gehaald, moet aan hem

\'oltrokken worden, maar slechts ten deele. Hij zal, zoo verzekert hem Vairocana, niet zoo lang dood zijn en in de hel gepijnigd worden, als hem eerst beschoren was. Getroost keert POrl)avijaya naar zijne woonstede terug. Daar oefent hij zich in Samlidhi, vroom en diepzinnig gepeins, vol- gens de lessen van den Heere, in afwachting van zijn naderend einde.

Alvorens den doodslaap in te gaan beveelt hij zijne vrouw bij zijn lichaam de wacht te houden totdat hij na verloop van tien dagen weder in 't leven zal terugkeeren. De stonde des doods genaakt, Piln)avijaya ontslaapt, de ziel ontvliedt het lichaam en ijlt, gevolgd door 't begane kwaad als eene schaduw, naar het Doodenrijk. Daar ondergaat de ziel van den zondaar de gewone straffen, tot groote vreugde der hellewichten, maar als men zoover gekomen is om de ziel in den heeten ketel te werpen, geschiedt er een wonder: het vlammende vuur dooft uit, de ketel vliegt in stukken, en op de plaats er van schiet een Kalpataru, een Paradijsboom op, waaronder een heldere waterplas, omboord van de schoonste bloemen; POrl)avijaya zelf verrijst, stralende van gezondheid en jeugd. De uit het veld geslagen hellewichten brengen Koning Yama bericht van 'tOlwerklaarbare mirakel.

Yama begrijpt het zelf ook niet en vraagt POrl)avijara om opheldering.

Deze vertelt nu, hoe dat alles te danken is aan de genade van den Buddha Vairocana. De hellevorst is door de verstrekte inlichtingvolkomen tevreden gesteld en geert aan de ziel van POrl)avijaya bereidwillig de vergunning om naar ?ijn woonstede terug te keeren. Zoo vaart de ziel op den elfden dag dan wcêr in 't lichaam en rOrl.1avijaya ontwaakt uit zijn doodslaap, tot niet geringe vreugde van KusumagandhavatT. aan wie hij zijn weder- waren meedeelt en tevens, dat hij besloten is zijn lieven vriend Kui'ljara- karl)a te volgen en met hem zelfkastijding te oefenen. Voorts beveelt hij

(23)

13

haar al ne Vidy!t.dhara's en Vidy:tdharT's op te roepen, ten einde gcu- menlijk in optocht te trekken naar Bodhicitta en den I Ieere eerbiedig hulde te bewijzen. Aan 't ~\'el wordt voldaan, de stoet begeeft ûch op weg en bereikt Bodhicitla. Allen verheerlijken den gcnadigen Hecrc, de Vid)'lt- dhara's en Vid)'!i:dharl's door proeven af te leggen van hunne kunst met mutiek en gczallg. Terwijl Vairocalla aldus verheerlijkt wordt. komen ook goden. zooal5 de beheerschers der windstreken: Indra, Yama, Varul)a, enz. hem ecr bcwij7.cn. Yama maakt van de gelegenheid gebruik om den Heer te "ragen wat de reden is dat pnrryavijaya, die eigenlijk veroordeeld was om honderd jaar lAng in den hcllcketel gefolterd te worden, 7.00

spoedig "rij gekomen wa~. Wel willen rl deelt nu Vairocana de vóórgeschie·

den is van PClrryavijaya en in verband daarmee die van Kui'ljarakan)a mede. Beide hadden zich in een vorig bestaan, toen tij Muladara en Kirnagata heetten, schuldig gemaakt aan onbetamelijke ijverzucht en door niets ge·

wetligden toorn jegens een arm, mnar braafen vroom man, zekeren Uts. ha- clharma. Tot straf hien'oor werd Muladara later herboren als PClrt.lavijara, wc:! is waar wegens de goede wcrkcn die hij gedaan had als Vidy:tdharn, maar toch van lageren rang dan Utsähadharma na herboren te zijn beo kleedde. Kirnagata werd herboren als Vak~. Zoo ziet men hoe het goed en kwaad, in een vroeger bestaan \'erricht oll\·ermijdelijk daaraan even·

redige \Truchten voortbrengt in eene latere vleeschwording. Nadat Vairo·

cana deze waarheid den ~oden wel op 't hart gedrukt heeft - want ook de goden tijn aan wedergeboorte onderworpen - keeren dezen met eer·

biedigen groet ieder naartijn eigen hemel terug. Nadat de goden vertrokkCIl zijn, geeft l>arQavijara aan ûjne vrouw te kennen dat hij nu zijn voornemen wil ten uih'ocr brengen om een tijdlang zelfkastijding te oefenen en beo veelt haar naar huis te gaan. Aan haar venoek om hem tc mogen vergc·

7.ellen geeft hij geen gehoor, dewijl het nict geoorloofd is dat een asceet zijne vrouw bij zich hceft. Hij troost haar intusschcll met de vcrzekcring dal hij niet langcrdan lwaaJr(jaren) een kluizenaarslc\'en zal leiden. Schrciende gaat dan Kusumagandha\'au heen, terug naar lndra's hemel, en haar man neemt eerbicdig afscheid \'an Vairocana. Daarop trekt hij naar dcn voet van den heiligen berg Mah:tmeru, waar hij Ku~jarakarJJa ontmoet. Beiden houwen zich een kluis, richten die behoorlijk in en wijden zich aan de strengste zelfkastijding, totdat na verloOI) van twaalf (jaren) beiden door de genade des I·kercn, als Sic\dha's in den Siddha·hemcl gelukzaligheid deelachtig worden.

De legende in haar geheel draagt onmiskenbaar een Buddhistisch, en meer bepaald Mah:l.y:lnistisch karakter. al ontbreekt het niet aan veel vreemdsoortigs. Als algemeen-buddhistische uitdrukkingen herkent mcn,

(24)

om van ~DharmaJ te twijgen: cl osa, kleça, pan caga ti satilsira. Dosa, in den zin van vijandschap, haat, is Pr:Ikrt en P!i.li. Kleça is eigenlijk een term in 't Yogastelsel voareen vijftal geestelijke kwalen, waaraan de mensch lijdt en die hem belemmeren in 't streven naar volmaaktheid. De Burl·

dhisten hebben de Kleça's van den Yoga o\'crgenomen, maar het aantal verdubbeld, zoodat allerlei kwade neigingen en hartstochten, die 's meu- schen geest verontreinigen, als waren het smetstoffen de.'i lichaams, onder Kleça verstaan worden " Onder de paf\cagati samsiira, d. i. de 5 toe- standen of bestaansvormen in den kringloop der wedergeboorten, verstaat men oorspronkelijk vijfderlei staat waarin een welen kan herboren worden, in de hel, als beest, in de wereld der Manes, onder de menschen, onder de goden. In de legende heeft de uitdrukking de beteekenis in 't algemeen van: 5 toestanden of soorten van lijden. Opmerkelijk is het dat het woord Buddha schittert door bijna algeheele afweûgheid: een enkelen keer wordt Vairocana als Buddha betiteld: een andermaal wordt bij wijze van een terloops gemaakte opmerking vermeld dat Buddha de oppergod der Baud·

dha's is en Çiva die der Çaiva's. Het verband tusschen de plaats waar die opmerking voorkomt 2 en het onmiddellijk voorafgaande is niet duidelijk, zoodat men zelfs geneigd zou wezen te vermoeden dal wij met een inschuif- sel te doen hebben. Hoe het zij, men krijgt den indruk alsof de schrijver op min of meer bedekte wijze heeft willen te kennen geven dat degenen die Vairocana al!! oppersten Leeraar en Meester erkennen, noch Bauddha's, noch Çaiva's zijn.

Het Mlih!irlinistisch karakter der legende openbaart zich voornamelijk in de rol die Vairocana daarin speelt, doch hij is niet de eenige Jina die genoemd wordt. Ook de Jina's Ak~obh}'a, Ratnasambhava. Amit:tbha.

Amoghasiddhi, en de Bodhisatwa's Lokeçwara en VajraplllJi treden QP;

allen figuren welke op Java hoogelijk vereerd werden, zooals wij wel niet uitsluitend, maar toch vooral door 'tgetuigenis der overblijfselen van beeld- houw· en bouwkunst weten. In overeenstemming met de neiging der oude Javanen tot s)'ncretisme vinden wij de vijf genoemde Buddha's in onze legende 3 vereenzelvigd met de vijr Kuçika's, een punt waarop we later zullen terugkomen.

In alle landen waar de Dhylini-Buddba's vereerd worden, pleegt Vairo- cana de eerste plaats in te nemen, In onze legende is hij niet enkel FrimllS inl" paru, hij is de opperste leeraar, naar wiens prediking deoverige]ina's met aandacht luisteren, Trouwens ook de Tibetanen erkennen Vairocana,

I VgL hieraohtllr de Aanteekeniogcn ~ IlllOS.

, Zie fol. SS, a en vgl. de vertaling.

I ),'01. SB, a en vgl. AUlt. 96.

(25)

15

in de houding van leeraar, als drIJ Buddha die bij uitnemendheid de Wijs- heid \'erpersoonlijkt I. Zijn zinnebeeld is het rad, want hij is het die als verkondiger van de eeuwige Wet het rad der Wet, dharmacakra, in be- weging brengt en doet voortrollen. Zijn rijdier is de leeuw (hari, al. Zon).

De kern der leer die hij aan Kui'ljarakan)a verkondigt is, wat het wijsgeerig gedeelte betreft, een monistisch pantheïsme. waarin de souvereine Albe·

stierder, Vidhi, te\'ens de hoogste Rede, overeenkomt met het param Brahma van den Vedlinta, en de formule: cgij zijt ik, ik ben gijJ feitelijk op het zelfde neerkomt als de beroemde formule tat tvam a5i. Nu wordt hij die den heilbegeerigen leerling. in ons geval Kufljarakaroa, inwijdt.

bestempeld als Yogtçwara, Meester der Yogins 2. De vraag is nu. hoe ?ich deze titel als op Vairocana toepasselijk laat verklaren. Hiertoe hebben wij te letten op eene uiting van Vairocana welke met de aangehaalde plaats in verband staat. Hij zegt: cÇiwaieten zeggen dat de 5 Kuçika's eene out·

wikkeling (d. i. een verschijningsvorm) \'ao de Sugata's (d. i. hier de 5 Jina's) :zijn; Kuçika is één met Ratnasambhava; Maitri is één met AmiUi·

bha; Kurulj}'a is één met Amoghasiddhi; Pätailjala is één met Vairocana •.

Het is niet twijfelachtig dat de Pai\ca Kuçika's, die in Oudjavaansche oor·

konden en geschriften meermalen voorkomen, de tegenhangers zijn van de Indische Paikendra's. al worden aan de 5 Kuçika's, ook wel Pai\ca ~~i

geheeten, door de Javanen vrij willekeurig, naar het schijnt, de namen van 5 Wijzen toegekend. Oorspronkelijk zijn de Pai'icendra's niets anders dan de verpersoonlijking der pai'lcendri}'3 's, d. i. der 5 zinnen. Nu worden uok de 5 Dhy!ini.Buddha's met de 5 zinnen vereenzelvigd, of althans met hen in verband gebracht 9, waardoor dc gelijkwaardigheid der Pai\caJiI13's of Buddha's en Pailca Kuçika's opnieuw bevestigd wordt.

De beweegredenen welke de Hindu-Ja\'anen bewogen hebben om \'oor de 5 Kuçika's de namen Kuçika (d. i. hetzij Glldhi(n), de \'ader van Viçvä·

mitra, of Indra Kauçika), Garga, Maitri, Kuru!j)'a en Pätai\jala (verbasterd tot Pratai\jala) uit te kiezen, zijn ons verborgen. Doch zooveel is duidelijk, dat Plltai'ljala niet de eigennaam is van een Wijze, maar de titel van een boek of de bénaming van eene leer, desnoods ook van een aanhangel' dier leer. De naam van den man die het P!i.tai'ijala·ç!istra schreef, was, gelijk men weet, Patai'ljali, die als toodanig terecht aanspraak heeft op den titel van )'ogtçvara, meester der Yogins. Maar in welk verband kan dit staan met het feit dat Vairocana als Yogïçvara optreedt, hij wiens leer in hoofd·

I Waddel, L&lIlailm p. S60.

I Fo). sa, a.

, Zie B. H. Hodg"ou Euayl on tbe r.lll\i'il1i6ll, Lilerltt\J,·ft, lUid ReJi&,ion of N'el'(\1 ulid Tiblt(Ed. ISU), p. 29.

(26)

beginsel niet met den Yoga van Pataîtjali, maar met den Vedäntaovereen- stemt? De oplossing van 't raadsel schijnt mij hierin gelegen dat de be- naming. hoezeer ook op Patai\jali toepasselijk, in de eerste plaats gegeven wordt <\an Väjîtavalkra, en deze Îs het. aan wien het beroemde tat lvam asi wordt toegeschreven. Er heert een verwisseling, opzettelijk of niet.

plaats gehad tusschen den YogTçvara Y5:ji'lavalkya en den Yogaleeraar Patai1jali, en verder tusschen den leeraar Patai'ljali en diens leer. Door die verwisseling trad Patanjali in de plaats van Yfiji'lavaJkya, den vertegen- woordiger van den ouden VcdIinta, en Vairocana, diedezelfdeleerverkon- digt. is te vergelijken met dezen Yogrçvara en IVordtdaarom \'creenzelvigd met Plitaf'ijala, tengevolge van de bovenvermelde verwarring,

Het kan OIlS niet verwonderen, dat bij dc groote neiging der Hindu- Jav:lQen tot syncretisme, Vairocana niet alleen als de Voglçvara op- treedt, maar zichzelven vereenzelvigt èn met Çiva èn met Buddha, met de woorden: ~Wij zijn Çiva, wij zijn Buddha., Wat de eenheid van Çiva en Buddha betreft, die wordt ook verkondigd in den Sutasoma, zooalsschrijver dezes vroeger reeds heeft aangetoond 1. Indien wij ditin gedachte houden, zal het OIlS niet te zeer bevreemden wanneer wij lezen hoe Kui'ljarakarrya in zijn gevoel van dankbaarheid eerbiedig de ge\'ouwen handen ophief tot den Heere Vairocana en uitriep: Nama Bhatara, nama!) Çivlira (Hulde zij U. Heere! Hulde aan Çival) Deze uitroep komt in 't stuk meer- malen voor.

Er wordt Vairocana, waar hij Kuiijarakan)a na de inwijding in de leer toespreekt, ééne uitdrukking in den mond gelegd, die men in een Bud·

dhistisch, al is het dan ook Mahliylinistisch geschrift, niet zou verwachten, Hij laat zich namelijk in dezer voege uit, dat er onder de monniken - waaronder vermoedelijk Buddhistische monniken bedoeld zijn - geen mukta 's (verlo!'\ten) np aarde zijn, omdat zij voor twee houden wat één is.

Dat lijkt alsof zij de jivanmukti, zooals de bij voorkeur Wedlintischc term luidt, niet kunnen bereiken. Intusschen laten de woorden ook cene andere verklaring toe en zouden onder I monniken~ zoowel Çiwaietische als Buddhistische kunnen bedoeld zijn, wien de vatbaarheid om In u kta te zijn of te worden ontzegd wordt, omdat zij de eenheid van Buddhisme en Çiwaïsme loochenen. Ook zÓÓ opgevat - en een derde verklaring schijnt mij onmogelijk - is de uiting zeer opmerkelijk.

Aan het onderricht in de hoogere wijsheid laat Vairocana voorafgaan eene deels metaphysische, deels physiologische verklaring van de wording van een menschelijk wezen. Daarbij komen ter sprake de voortteling, de

I Verlu'nd. Kon Akud. ~. W6ten!:H.:b. Afd. J.attark. N. U, DJ.llT. N°. S.

(27)

17

ontwikkeling der \'rucht, de vorming \'an een levend lichaam dOOf de samenwerking van \Iijf zielen (lil mans), de groei van 't kind tot knaap, het rijpen tot man, het ontwaken der zondige neigingen, die tot allerlei onge- rechtigheden leiden en dicntenge\'olge tot strar hiernamaals en tot weder- geboorte, met toepassing der moraal dat men zich wachten moet kwaad te doen.

J-\Is men de beslanddcelen der metaphrsisch-phr~iologische theorie ontleedt, ontdekt men zekere gelijkenis van de 5 Átmans met cic 5 Skal1- dha's in 't stelsel der Bl1ddhistcn, in 1.00verreals in beide stelsels het lichaam door een aggregaat van 5 grootheden tot stand komt, maar däarmee houdt de overeenkomst op. \Vant daargelaten rlat !'Itma n als ec.' levenwekkende kracht in strijd is met de J3uddhistische geloofsleer t, beantwoordt tie rol van de afzonderlijke Ätmans niet aan die der enkele Skamlha's. Duidelijk is het dat ~tman genomen is in den zin ,'all pr:iQa, levensgeest,levens- beginsel en dat er dus wel eenige overeenkomst is tUl'schcn de 5 Ätmans en <Ie 5 Prut)a's in Chllndogya-Up.1ni-:;ad', n.l. adem, spraak, gehoor, ge- zicht, gemoed. doch ook hier is het verschil te groot, om aan et:nig onmid- dellijk \'erband te denken; immers het beginsel waarop de indeeling berust is een ander. Van zuiver taalkundig standpunt is er tegen de gelijkstelling van litman en pr!i.r;ta niets in te brengen, want zoowel 't een als 't ander kan f.adem, beteekenen, en dat is zelfs de oorspronkelijke beteekenis, doch een stelsel. waarin de werkzaamheid van ieder der 5 Atmans ofPr!ll)a'uóó verdeeld wordt als hier, is onbekend. Meer dan vreemd is de wijze \\Ianrop de met :Umal1 samengestelde woorden parlitman, antar:ltman en !lir-

!ltman gebruikt en \'erklaard worden: nirlitman, d. i. zielloos, is zelfs onzinnig. Het heeft er veel van alsof eenige Sanskritwoorden die litma n bevalten, op goed geluk gekozen en als onbegrepen vreemde woorden uit het heilige Sanskrit, bestemd zijn om op 't gemoed der leeken indruk te maken, volgens het beginsel cOmne ignotum pro mirifico).

Het physiologisch gedeelte van Vairocana's rede bevat veel dat een ccht }a\'aansche kleur heeft: de als werkelijke eig-ennamen beschouwde benamingen van een kind in de verschillende tijdperken \'an zijn ontwik- keling zijn hoogst eigenaardig en zonder voorbeeld in Indië.

Er is nog cene andere theorie, verkondigd niet door Vairocana, maar door Koning Yama, welke wel onze aandacht \'erdient. Op de vraag \'an

, 'Vel i ... r sijn de Mo.lu\ylnietGP lIint 1.00 ~ohu\1" v.n 't "ll'oord iLtOIlH' \'ovr .aie.!"', hetgeen hun lt \'erwijt YIIoII do Hïna.yioi.t.ell op d!n hal. baalt, m •• r .luik HU ,eb",ikof mi.bruik,.la liier .... o don term j{tIUlaakt wordt, ia hun vreemd.

I AldAllfi,7,1.

,

(28)

KuHjarakarrya 1 of een zondaar die in de hel 3traf ondergaat weder op aarde mag herboren worden, wanneer hij daarom verzoekt, antwoordt de Vorst der onderwereld, dal hij zulks "ergunt, doch eerst na verloop \'an den vastgestelden straftijd. Verder beschrijft Vama hoe hij zoo'o wezen laat..herboren worden, eerst als een dier van de geringste en de verachte- lijkste 50ort, om na duizend jaren in dien staat op aarde rondgekropen te hebben en gestorven te :tijn, een dier te worden van iets hoogere soort, en zoo vervolgens al opklimmende totdat hij als viervoeter, als mensch met lichaamsgebreken, en eindelijk als volkomen gezond mensch ter wereld komt. Deze zuiver Darwinistische evolutieleer is niet best te rijmen met de algemeen Indische voorstellingen, volgens welke degene die zijne straf in de hel of zijne belooning in den hemel ontvangen heeft, herboren wordt in een hooger of lager sta<lt, al naar gelang van zijn Karma. POl1)avijaya's geschiedenis leert dat de schrij\'er, waar zulks met het plan van zijn werk strookte, in 't algemeen de Indische leer van 't Karma huldigde, wel is waar met eene kleine verbeterine, die hij noodig had om te bewijzen dat, in 't algemeen gesproken, het Karma onverbiddelijk, de wedervergelding vol·

ledig is, dat er echter oorzaken kunnen wezen die eene wijziging ten ge.

volge hebben. Het geval van POrl}a\·jja)'a leert, dat door den louterenden invloed der hoogere kennis niet slechts alle aardsche smetten verwijderd, maar ook de anders welverdiende straffen hiernamaals getemperd worden.

Van een aantal bijzonderheden in de legende is het twijrelachtig of de schrijver te uit oudere bronnen geput dan wel zelf bedacht heeft. Zoo de naam Bodhicitta, d. i, Geest der Wijsheid, als aanduiding van den ViMtra waar Vairocana zetelt. Het woord 7.clfkomt elders voor in den titel van een ge!lchrift 'Bodhicitta.vivaral)b, aangehaald in Sar ... adarçana-Sa!\graha.

Alles wat men zeggen kan, is dat Bodhicitta in dien titel niet de bena- ming van een Viha:ra zijn k~n,

Een andere plaatsnaam is Bhamipattana, d. i. cStad onder de aarde., zooals Vama's gebied of een deel er van heet'. Als synoniem komt in ons HS. voor Ayabhamipattana, terwijl de Balineesche HSS. o"eral dezen laatsten vorm of AyahbhO hebben, Daar arah ijzer, niet recht past, zou ik meenen dat bedoeld is Adhobhomipattana, d.i. Onderaardsche!ltad. wat op henelfde neerkomt als Bhilmipattana; door gebrek aan kennis der Sandhi- regelen kan iemand, die overigens de beteekenis wel begreep, daarvan ge.

maakt hebben Adhal;lbhomipattana. Bhilmipattana is een naam van de onderwereld zo081s men in volkssprookjes zou mogen verwachten en wie weet of die niet vroeger of later in een van de onnoemelijk vele Indische

I Fol.80, b .

H6~ woord i.gem ... k~ Daar 't model VIlO bl.llw igrha.

(29)

19

sprookjel5 zal teruggevonden worden~ Vooralsnog is die naam elders nog niet aangetroffen.

Hetschijlll niet noodig hiereene verklaring te beproeven van verscheiden onduidt:lijke namen, die onder ue handen der arschrijvcrs tot onkenbaar wordens toe verhaspeld zijn; enkele daaronder worden in de Aantccke·

nillgen behandeld. Ook is het U\'crbodig uit te weiden over onderwerpen, l.00als de beschrijving der Hel. die \'oor de met Indische denkbeelden ver- trouwde lezers weinig \'reemds zullen hebben. Sommige trekken in be- doelde besch.-ijving, waarvan men de wedergade in Indische bronnen niet aantreft, kunnen zeer wel eigen vinding van den schrijver der legende zijn.

De Nederlandsche vertaling is in de eerste plaats bestemd voor vak- genooten en moet beschouwd worden als een doorloopende commentaar, waarin de opvatting van den vertaler is nedergelegd en waaruit te gelijker- tijd blij kl op welke wijze de vertaler de foutieve lezingen van 't HS. stil- zwijgend verbeterd heert. Alleen in gevallen van twijfelachtjgen aard zijn proe"en van tekstverbetcring naar de Aanteekeningen vent'czen, Dat die aanteekeningen 7.00 talrijk zijn geworden, is gl'ootendeels het gevolg "an den gebrekkigen tekst, waarbij men telkens op moeielijkheden stuit. Doch de moeielijkheden sprniten niet alleen voort uit de gesteldheid van den tekst; ze zijn \'oor een deel te wijten aan 't onvoldoende der lexicographi- sche hulpmiddelen. Zoo ontmoeten wij bijv. onderscheiden diernamen en woorden die een lichaamsgebrek of met zekere ziekten behebte personen aanduiden, waaronder ettelijke noch in 't Kawi-Balineesch Woordenboek van wijlen Dr. VAN DER TUUK, noch in de bestaande Javaansche woorden- boeken te vinden zijn. Wanneer zulke wooruen bij v. D. TUUK niet vermeld worden, mag men het er voor houden dat hij ze niet in de door hem ge.

excerpeerde Balineesche HSS. gevonden heeft; ons HS. heeft hij niet onder de oogen gehad. Doch het geval doet zich ook voor, dat hij wel een waard vtrmtldt tonder de vertolking er bij te voegen, en dan blijft men even wijs, Slechts zelden kamt taalvergelijking ons te hulp. lntusschen behoeft men de hoop niet op te geven dat nasporingen in deze richting op ruimer schaal dan waartoe ik mij geroepen voelde, het gewenschte licht zullen ontsteken.

Evenals ik de in 't oog springende schrijffouten stilzwijgend ben voorbij- gegaan, heb ik het niet nooelig geacht op zekere eigenaardigheden der spelling, o. a. het willekeurig weglaten af toevoegen van den neusklank VÓór g, k, I, b, waaraan ieder lezer van Nieuwjavaansche geschriften ge- wend is, de aandacht vestigen. Ook heb ik in de vertaling de erg geha- vende Sanskritwoorclen gegeven in de schrijfwij7.e die hun toekomt. DU!l Vairocana, en niet Virocana; de gewone uitspraak bij de Javanen, althans

(30)

,

van de 13"· ecuwaf:tal wc\ Verocana gewcl!!it zijn. De verbastering van Vairocana tot Virocana is nog maar cenc kleinigheid vergeleken met de gruwelijke verminking van Akl}Obhya, Amit:lbha, Lokeçvara, VajraplQÎ tot Akrob)'a, Atirtaba, l..okrahi en Brajapani. Later, als de 5 Jina's vcrge- leken worden met de Kuçika's, is Ak.50bya verknoeid tot Swabhya; Ami·

t:lbha. tot Sirumitabha. terwijl van l\faitri geworden is Mestri, eene ver- bastering die echt Javaansch is en geheel analoog aan 't Nieuwjavaansche parastra "oor paratra. Vormen als Widadara en Widadari, zooals het HS. heeft, mogen betrekkelijk oud zijn in de volksuitspraak, het is moeielijk aan te nemen dat zede spelling van den schrijverder legende vertegenwoor- digen; in allen geval is de ecbte vorm er van Vid)'ädhara en Vid}'ädharT.

Indien de vertaling hoofdzakelijk voor den algemeenen lezer bestemd ware geweest, zou ik mij veel vrijer bewogen hebben cn de stijl minder gewrongen geweest zijn. Maar ook zo031s ze nu is, hoop ik dat ze niel al te gebrekkig den geest en den stijl van 't oorspronkelijke weêrspiegelt.

(31)

VERTALING.

(Dit) is Uil v~rlraal, guprotm /tÎt UH ui". lUlrt.

Nadat Bha~ara (de Heer) de Heilige Wet verkondigd had in den Vihara

Bodhicitta, vereerden alle godheden mede den HeereÇrl(z. v.a. den luister-

rijken) VllÎracana, namelijk Ak~obhra> Ralnasambhava, Amilltbha, Amo·

ghasiddhi, Lokeçvara, Vajrapäl.li, voorafgegaan door de beheerschers der vier windstreken, namelijk lndra, Yama. VOUm)3, Kuvera. VaiçraVal)3 ').

Deze vereerden altegader 2) den Heere. den luisterrijken VaÎrocana. Nadat hij de heilige Wet aan al de godheden verkondigd had. namen zij oorlof om terug te gaan ieder naar zijn eigen hemel. Zij gingen dan daarheen. Nu was er een zekere Yak~a, Ku~jarakan:la. geheeten, die zelfkastijding ver- richtte e) aan de helling van den heiligen Mah:tmeru, aan de noordûjde, met al de standvastigheid van zijn geest, doch hij stond in twijfel hoe hij zou herboren worden, als mensch of niet als menseh? als godheid ofniet als godheid? Dat was de reden waarom hij zelfkastijding oefende, hij wenschte in zijn toekomstige vleeschwording hooger (in de rij der wezens) te staan.

Hoorende dat Vairocana 4) de Wet predikte aan al de godheden, toog hij op weg om Vairocana te vereeren, bcgcerig als hij was om de lessen van den Heer te hooren. Dit was alsdan zijn plan.

Fluks! voort I weg! 6) Zonder onder weg te dralen, kwam hij in Bodhi- dtta, het heilig verblijf \'an Vairocana. Onmiddellijk bracht hij den Heere hulde. Na hem gehuldigd te hebben, hiefhij eerbiedigde gevouwen handen op, zeggende: '0. genadige Heer! ontferm U over Uwen zoon, Meester!

onderricht mij in de heilige Wet, terwijl ik in twijfel sta aangaande mijne wedergeboorte en de vergelding (van 't goed en kwaad) aan de menschen- kinderen; want ik zie dat van de mcnschen op aarde sommigen heer, anderen slaaf zijn. Wat is de oorzaak dat het zoo is? Want zij zijn gelijkelijk het werk van Dhatllra. Wat is toch de reden hiervan? Daarom "raag ik U om inlichting; onderricht ') mij, Meester, hierOmtrent en hoe mijne (smet- stoffen) T) kunnen verwijderd worden. Onderricht mij in de heilige Wet •. - '0, mijn zoon l(uiijnrakafl,la, dat is zeer goed 8) I'an u, dat gij de heilige Vlet "erlangt le kennen en zoo vrij zijt eene \'raag te stellen over de weder-

(32)

vergelding voor de menschenkinderen. 'vVant men ziet dat er menschen zijn. die hoezeer zij bekend gemaakt zijn met het midc1c::l om de smetstoffen uit het lichaam ') te verdrijven, desniettegenstaande niel vragen naar den inhoud der heilige Wet, dewijl zij genoegens willen smaken. En wat voor genoegensl Eten en drinken 10), goud en slaven bezitten, zich opschikken:

dit heet genoegens naar hun meening. Gij. mijn zoon, zijt die meening niet toegedaan cn doet onclcr7.oek naar de heilige \~let. Nu, weldra zal ik u;n de heilige \Vet onderrichten 11), opdat gij ze grondig moogt leeren kennen en UI\' blik verhelderd warde. tot recht bcc:rip van t 2) de wedervergelding voorde mcnschenkinderen, waarom er nu op aardesommigen heer,anderen slaar zijn, beide overal. Doch gij moet eerst naar het rijk van Yama gaan, waar gij al de boozen zult zien IS). Daarvan moet gij eerst kennis nemen.

Wanneer gij van daar terugkomt, zal ik u onderrichten 14) in de heilige Wet. Welaan, ga dan eerst naar de onderwereld U) en vraag aan Yami- dhipati (den heerscher Yama) de oorzaak waarom de boozen de vijf toe- standen (of: soorten) van wereldsch lijden ondervinden. Laat hij u dat dan verklaren .• - cZooal!! Gij beveelt, Heer! ik 7,al gaan, Meester!..

Fluks! wegl Dank zijne natuur en vaardigheid van YakJ;la, dompelde hij zich in den oceaan, en sloeg de sluitpoort lIS), den ingang tot Yama's rijk open. De goddelijke wezens waren verbaasd over Kui\jarakarl)a, hetgeen veroorzaakte dat het Noorden en het Zuiden, het Westen en het Oosten in bewegingkwamen, Toen het luchtruim tot bedaren gekomen was, beefde de Aarde, alsof ze zou scheuren; de toppen van den Mahlimeru schudden, de bergen waggelden, het water der zee geraakte in beroering; de donder-

~teenen 17) suisden. door den storm meègevoerd; orkaan cn wervelwind (loeide); luchtverhevelingen cn regenbogen schoten heen en weer I 8) door de lucht, onophoudelijk 1 i) flikkerende, Toen sloeg plotseling de sluit.

poort van den oceaan, dien Kuf\jarakan,l:l doorgegaan was, open, waardoor KuTljarakarl)a zeer vervaard werd en bang tO) om 't hart, Tura"gama- pathltnugl\mT (snel het pad der winden volgende "): met snelle vaart tengevolge van den wind reisde KIITljarakal'Qa, Hij kwam aan een vier- sprong, waar 7.Îch de wegen kruisten; de een noord~, de ander zuidwaarts;

de anderen oost- en westwaarts, Die naar 't Oosten leidde naar 't goden- verblijf van Bhaplra Icvara, het zalig oord der monniken die boven machtig geworden :djn door zelfkastijding; die naar 't Noorden leidt naar 't goden- verblijf van Bhatllra. Vi$l).u ZI); dit is het zalig oord der helden in den strijd, Die naar 't Westen leidt naar Duddhapada (Buddha-oord); dit is het godenverblijf \'an den god Mahtldev3, het zalig oord van hen die helden in milddadigheid geweest zijn en vrome werken op aarde gedaan hebben, Die naar 't Zuiden, die leidt naar Yama's rijk; dat is het verblijfvan Bha!a:ra

(33)

23

Vamadnipati, waarheen (na hun dood) gaan al wie kwaad gedaan hebben.

Op clcn \,jersprong, waar zich de wegen kruisen, bevond zich Ovam- kala:fB) die den toegang tot den hemel en tot Yama's rijk bewaakt. Dvara·

kala pleegt den weg daarheen aan te wijzen en lOO trof Kuiljarakaroa hem aan. Zoodra Dvarakala Kuiljarakarl)a zag. riep hij hem aan, zeggende:

'Hei, broertje! wie zijt gij, die hierheen komt, op den kruisweg? Wat is uw doel met hier te komen? Zoo sprak Dvarakala. Daarop antwoordde Ku"- jarakarrya, zeggende: -Ik ben een Vak~a, Kui'ljarakarQa met name, die zelf- kastijding verricht aan de noordoostzijde van den l\taha:meru. De oorzaak van mijn komst alhier is een bevel van den Heere Vairocana: hij beval mij naar Yama's rijk te gaan, en nu vraag ik ti den weg daarheen., Daarop antwoordde Dvarakala: '-0 2.66! 24) Och, broerlief Kuiijarakaroa, kerel!

Ik acht mij recht gelukkig, mijn beste, dat gij gekomen zijt. Wel, 9 S) broertje! gij vraagt dan naar den weg naar Yama's rijk. Nu dan, volg gind- schen weg zuidwaarts. Haast ti wat, broertje! want gij luopt J.:cvaar door de duisternis overvallen te worden; het gevaar toch bestaat nu in duistcrnis.

Daarom hebben degenen die op aarde een lijkplechtigheid vieren lampen bij zich, die dicncn moeten als licht voor de zielc::n wanneer ze in de duister- nis komen. Wil men zich een denkbeeld maken van de dikte dier duisternis wanneer ze gekomen is: ze duurt zevellnachten (d. i. etmalen) v66rdat ze verdwijnt.. - '-Wat duurt die lang. oudere broeder Uvarakala! Het tij zoo. Ik vraag verlof om heen te gaan,. - c.Goed, broertje! ijl! 6) snel op uwen weg, broerlief!, Daarop ging Kuiijarakarl)a zijns weegs.

Fluks! voort! Zonder onderweg te dralen, kwam hij in llhomipattana 2 7), Daar was een çrtjyoti 28), welke altijd licht gaf over eene uitgestrektheid sen driya (zoo\'er als 't orgaan): met sen d rira is bedoeld: zoo"er als de blik reikt. Daar "ond K. een poort waarvan de vleugel van koper, de schuif·

lat van zilver en de sleutel van goud was; de posten (1) er van waren van ijzer, De doorgang was een vadem en een Roh breed. Het voorplein was be- smeerd met mest, drek van eene vaars; het was beplant met roode Andongs, Ka}'u Mas, prijkende in vollen bloei en bezwangerd met den damp van wierook. welks geur zich als een welriekend parfuim ,'erspreidde, Het was bestrooid met sprei bloemen en versierd met eerekranscn (?). Dit was de reden waarom de boozen alle om 't hardst er heen liepen, in den waan dat het de wt:g ten hemel was, Kul'ljarakarl.1a ging vandaar verder. Fluks! voort! Hij kwam aan 't veld Pretabha\'ana e9) dat zich een Yojana ver uit·

slrekt. Hij bleer staan aan de grens van 't veld Agnikorova (Agnitoral)a?).

De grens was afgesloten door vuur, in 't midden van Dhürnipattana. Aldaar waren de Zwaardboomen 9 0), boomen met zwaarden voor bladeren ; dc bloc·

semknoppen 9 I) er van l,ijn "lijmen en de doorns allerlei wapens. De dikte

(34)

cr van is die van een Pinangboom, de hoogte 10 vadem. Hun schaduw strekt zich uit o\'er 1 0 La.k~a's, boven zwaardvormig gras; het struikgewas bestaat uit vlijmen cn messen. Daar is hct waar de hoozen de vijf toestanden (or soorten) \-an wcreldsch lijden ondervinden, terwijl zij door de dienaren van Yama \·ervolgd en gepijnigd worden. Hoe waren nu de straffen welke Kui'ljarakarl)a daar zag? Van de eenen werd de schedel met een bijl afge- hakt; anderen werden geketend (of: gemarteld); van sommigen werd de aars opengespalkt st); daarop werden zij met ijzeren knotsen geslagen en werd hun hersenpan gekloofd, 7.oodat de hersens er uitkwamen; vervol·

gens werden hun de voeten hard gelmeusd SS), bij honderden tegelijk, alle even erg verbrijzeld; dan werden zij gestoken met ijzeren spiesen, zoo dik als een Pinangboom en 10 vadem lang. bij honderden tegelijk. Waanneê

7.0U men hen kunnen yergelijken? Zij geleken sprinkhanen die men door- regen heeft. Zij schreiden en snikten. Sommigen riepen weeldagend vader en moeder, anderen vrouwen kroost te hulp. Er waren voortszekere Yak~a­

\"ogels, Sisantana (I.Asipatatl'a?) genaamd, kwaadaardig, messen tot vleu- gels, en zwaarden tot klauwen hcbbende, klauwen zoo scherp als Indra's wapen, [mct zwaarden voor vleugels en met vlijmen vQar-]. Deze kwamen van de zwaardboomen aangevlogen en gingen al de boozen te lijf. bij hon- derden tegelijk, terwijl zij tevens gebeten werden door Yak~a-honden, met Reuzenkoppen, bij duizenden tegelijk. Van sommigen werd de nek dool'- gebeten, van anderen de buik opengereten, zoodat de darmen er uit hingen bij hun val uit de Zwaardboomen. Doch wie nog leefden, werden achter- volgd en opgejaagd door honden met Yakl1a-gezichten; dat waren dienaren van YamIidhipati. Ook waren er Agnimukha (Vuurmond)-Yakl1a's, met vurige handen en voeten. Dczcn vervolgden de boozcn, bij aaneengesloten scharcn van duizenden tegelijk. De lichamen werden door een zwaai (van de vlerken) geraakt; die lichamen werden ver7.engd, de tanden grijnsden, de oogappels puilden uit; zij kreunden en kermden, al jammerende, niet dood en niet levend. snikkende en naar adem snakkende. op 't gijpen lig- gende. Zij die nog leefden liepen om 't hardst. elkander bij den schouder pakkende, het lichaam uitgeput dOOf de hitte van de Agnimukha's. AI wie ven'olgd werden door de dienaren van Yama. werden gepakt en op ijzeren spiesen gestoken. die een arm dik, een vadem en een Roh lang waren.

Zij werden dan stuiptrekkende doorstoken van het aarsgat tot de kruin.

Anderen liepen weg en zochten een toevlucht bij de Zwaardboomen. bij duizenden tegelijk op een boop. Zoodra zij onder de hoomen gekomen waren, dachten zij dat die hun tot bescherming zouden slrekken. Dáár schudden de Yak~a-vogcls de boomen, die één en al stekels werden. AI degenen die toevlucht zochten, werdel1 tot gruis. Hoe zagep zij er uit? Van

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

onoverwinnelijk, stoutmoediger dan de duivel, ofschoon minder slim; een ander is verplicht te erkennen, welk een indruk zijne tegenwoordigheid maakt op menschen van allerlei rang,

Allard Pierson, Verspreide geschriften.. sacramenten als onmisbare ‘kanalen van Gods genade’. Het is geheel naar zijn hart, dat de Anglikaansche Ordination Service den bisschop tot

Allard Pierson, Verspreide geschriften.. die voor de kristelijke overlevering niet zeer vriendelijk was. Die stemming schijnt Goethe op zijne geheele italiaansche reis vergezeld

Op zich zelf zou dit voor onze vergelijking eene ongunstige omstandigheid kunnen zijn; doch laat ons niet vergeten, dat Taine's manier zóo vast staat, dat zijne letterkundige kritiek

Misschien wat al te spitsvondig! In de beide gevallen toch hebben wij inderdaad met eene redeneering te doen, en in het eerste geval is zoo goed als in het laatste eene oorzaak en

ken zonder inwendige punten {i = 0) en elke veelhoek opgebouwd kan worden uit veelhoeken zonder inwendige punten, geldt de formule voor elke veelhoek, waarvan de hoekpunten

krachten van de Kerk en het Pausdom zoo brood mogelijk in werking te brengen midden in geheel de moderne samenleving.’ Het kernachtige woord heeft hij op 15 Juni 1887, in zijn brief

de plaats vanaf de late Middeleeuwen kas- teeJachtige voorgangers gehad. Van die voor- gangers zijn de eeuwenoude bouwdelen afkomstig. In 1381 was het goed in het bezit van