• No results found

Natuur.focus 2007-4 Twee bremraapsoorten in de Viroinvallei

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Natuur.focus 2007-4 Twee bremraapsoorten in de Viroinvallei"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Natuur.focus

Kleine parelmoervlinder in de duinen

Bremrapen in de Viroinvallei

Succesvolle muurhagedissen

Studie

Coxiestraat 11, 2800 Mechelen

(2)

Verspreiding en biologie van bremraapsoorten en

een gedetailleerde studie van twee soorten in de Viroinvallei

HANSJACQUEMYN, DRIESADRIAENS& OLIVIERHONNAY

Ongeveer 1% van alle hogere planten is afhankelijk van een gastheer voor hun overleving. De bremraapfamilie Orobanchaceae omvat ongeveer 200 soorten, die allemaal parasitair zijn.

Oorspronkelijk kwamen elf soorten van nature in België voor en zes in Vlaanderen. De meeste soorten zijn echter zeer zeldzaam en hun overleving is in grote mate onzeker geworden. Uit onderzoek naar de leefbaarheid van twee bremraapsoorten (Gamanderbremraap Orobanche teucrii en Walstrobremraap O. caryophyllacea) in de Viroinvallei blijkt dat uitgesproken veranderingen in populatiekenmerken van de gastheer ingrijpende gevolgen kunnen hebben voor de parasiet.

Inleiding

Parasitaire planten komen in alle wereldde- len en alle mogelijke habitats voor (Kuijt 1969). Recente schattingen geven weer dat meer dan 3.000 plantensoorten of ongeveer 1% van alle hogere plantensoorten in staat zijn andere planten te parasiteren (Press &

Graves 1995). Daarnaast is gebleken dat parasitaire planten een enorme diversiteit aan ecologische niches innemen, de meest uiteenlopende groeivormen aannemen en een hele reeks associaties met hun gastheer kunnen aangaan. De mate waarin parasitai- re planten afhangen van hun gastheer vari- eert van niet-fotosynthetiserende holopara- sieten die volledig afhankelijk zijn van hun gastheer tot fotosynthetiserende, faculta- tieve hemiparasieten. Fylogenetische analy- ses van zowel parasitaire als niet-parasitaire genera hebben twee belangrijke aspecten in verband met het evolutionair ontstaan van parasitisme in planten aangetoond. Voor- eerst is gebleken dat parasitaire planten steeds afgeleid zijn van niet-parasitaire voor- ouders en ten tweede dat parasitisme ver- schillende keren ontstaan is tijdens de evo- lutie van de hogere plantensoorten (Kuijt 1969, Nickrent et al. 1998).

Parasitaire planten hebben allemaal gemeen dat ze over de mogelijkheid beschikken om

het plantenweefsel van omliggende planten binnen te dringen en op die manier water, suikers en minerale nutriënten te bekomen van hun gastheren. Dit gebeurt door middel van een specifieke wortelstructuur die haus- torium (van het Latijnse ‘haurire’, wat drin- ken betekent) genoemd wordt. Kieming van zaden vindt enkel plaats in de onmiddellijke nabijheid van de wortels van een geschikte gastheer. De meeste parasitaire soorten kie- men echter niet met om het even welke gast- heer en de meeste soorten zijn zelfs vrij spe- cifiek wat betreft hun gastheer.Gastheerspe- cificiteit wordt daarbij bepaald door de vol- gende drie factoren: 1) de mogelijkheid van een parasiet om een bepaalde gast te her- kennen en binnen te dringen, 2) de manier waarop de gastplant zich tegen indringing van de parasiet verdedigt en 3) de geschikt- heid van voedselbronnen voor de groei van de gast.

De bremraapfamilie Orobanchaceae omvat ongeveer 200 soorten, waaronder enkele akkeronkruiden die grote schade aan land- bouwgewassen kunnen toebrengen. Het rijkst aan vertegenwoordigers van deze fami- lie zijn het Middellandse Zeegebied en Zuid- west-Azië (Weeda et al. 1988). Het geslacht bremraap Orobanche maakt veruit het grootste deel uit van de bremraapfamilie.

Alle leden van het geslacht bremraap bevat- ten geen bladgroen, of zijn met andere woor- den volledig afhankelijk van hun gastheer om hun levenscyclus te voltooien. Alle in België voorkomende soorten zijn echter zeer zeld-

Figuur 1. Grote bremraap Orobanche rapum-genistae is in tegenstelling tot de meeste andere bremraapsoorten, een soort die hoofdzakelijk op kalkarme gronden voorkomt (foto: Dries Adriaens).

(3)

overzicht gegeven van alle in België en Vlaan- deren voorkomende bremraapsoorten en worden twee soorten (Gamanderbremraap Orobanche teucrii en Walstrobremraap O.

caryophyllacea) meer specifiek toegelicht.

De bremraapfamilie in België en Vlaanderen

In het gebied van de Flora van België, het Groothertogdom Luxemburg en Noord- Frankrijk komen oorspronkelijk 11 soorten voor (Lambinon et al. 1998) (Tabel 1), waar- van er zes in Vlaanderen kunnen worden teruggevonden (Van Landuyt et al. 2006):

Blauwe bremraap Orobanche purpurea, Klimopbremraap O. hederae, Walstrobrem- raap O. caryophyllacea, Klavervreter O.

minor, Hennepvreter O. ramosa en Grote bremraap O. rapum-genistae. Daarnaast zijn er nog vier soorten die ooit in het gebied van de Flora als adventieven zijn waargenomen (Lambinon et al. 1998) (Tabel 1).

In Vlaanderen is Hennepvreter inmiddels ver- dwenen, terwijl de andere soorten kwetsbaar of met uitsterven bedreigd zijn (Hoste 2006a). Zo komt de Klimopbremraap in Vlaanderen bijna uitsluitend in stedelijke milieus voor (o.a. het centrum van Leuven en Gent).Blauwe bremraap en Walstrobremraap worden hoofdzakelijk in duingraslanden teruggevonden, niettegenstaande hun waardplanten (Duizendblad Achillea millefo- lium en verschillende walstro-soorten) een veel algemenere verspreiding kennen. Wel- licht heeft dit te maken met het feit dat de moleculen die door de gastheer uitgeschei-

(Weeda et al. 1988). In tegenstelling tot de meeste andere bremraapsoorten, komt Gro- te bremraap dan weer vooral voor op kalkar- me gronden, waar hij vrijwel uitsluitend woe- kert op Brem Cytisus scoparius.Met de teloor- gang van het kleinschalige landschap en een steeds verderschrijdende aanrijking van de bodem is deze soort de laatste decennia in Vlaanderen echter sterk achteruitgegaan (Hoste 2006b). Hetzelfde geldt voor Klaver- vreter. Drie eeuwen geleden kende deze soort een tamelijk algemene verpreiding toen de klaverteelt haar hoogtepunt kende. Met het verdwijnen van de klaverteelt in onze contrei- en is ook Klavervreter sterk achteruitgegaan en wordt hij vandaag bijna uitsluitend in ber- men aangetroffen.Veelal gaat het echter om zeer kleine populaties (Hoste 2006c).

Bij de meeste bremraapsoorten vindt kie- ming enkel plaats in de onmiddellijke nabij- heid van de geschikte gastheerplant. Nadat de wortel de gastheer is binnengedrongen, vormt zich het haustorium waarmee water en nutriënten van de gastheer worden ont- trokken. Afhankelijk van de soort ontwikke- len zich uit dit ondergrondse wortellichaam na enkele maanden tot enige jaren één of meerdere bloeistengels die 10 tot 20 cm (in sommige gevallen zelfs tot 50 cm) boven de grond uitsteken. Het is echter nog niet dui- delijk welke factoren de vorming van de bloeistengel induceren. Bij Klavervreter bij- voorbeeld wordt de bloeistengel pas gevormd als de gastheer gaat bloeien, terwijl andere soorten dan weer juist de bloei van de gastheer verhinderen. Na de bloei verdor-

staan. Als in de gastheerwortel weefsel van de parasiet achter blijft,kan daaruit een nieu- we knol en daarna een nieuwe bloeistengel groeien. De parasiet is dan overblijvend.

Twee soorten in detail

bekeken: Gamanderbremraap en Walstrobremraap

In deze studie bestudeerden we het voorko- men van Gamanderbremraap (Figuur 2a) en Walstrobremraap (Figuur 2b) en hun respec- tievelijke gastheren Echte gamander Teucri- um chamaedrys en Glad walstro Galium mol- lugo, Geel walstro G. verum en Kalkwalstro G. pumilum. In Vlaanderen is de Walstro- bremraap zeer zeldzaam geworden en komt ze enkel nog voor aan de kust (Van Landuyt et al. 2006). Gamanderbremraap komt in België alleen in de kalkstreek (Wallonië) voor (Tabel 1)(Van Rompaey & Delvosalle 1972, Lambinon et al. 1998).

De gastheer van Gamanderbremraap, Echte gamander, is een bewoner van open, droge en stenige kalkhellingen (Figuur 3), maar gedijt ook in zoomvegetaties op ietwat meer beschaduwde plaatsen. De rozige bloemen verschijnen ’s zomers in schijnkransen aan het uiteinde van liggend-opstijgende, ver- houte stengels. De plant is doorlevend; de leerachtige blaadjes wijzen op een extreme droogteresistentie. De drie walstro-soorten die geparasiteerd worden door Walstro- bremraap zijn kruidachtig. Allemaal hebben ze een liggend-opstijgend habitus. Glad wal- stro groeit vaak op enigszins verstoorde plaatsen met een vrij hoog kalk- en stikstof-

Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Gastheer Regio Aantal

uurhokken Vlaanderen , 1972–2004*

Uurhok - frequentie Vlaanderen* (%)

Aantal uurhokken Wallonië, 1980 – c2005°

Uurhok - frequentie Wallonië°

(%)

Tijmbremraap Orobanche alba Lipbloemigen, vnl. tijmsoorten W 4 0,36

Elzassische bremraap Orobanche alsatica Hertekruid ? Violette bremraap Orobanche amethystea Echte kruisdistel, evt. andere

schermbloemigen ?

Walstrobremraap Orobanche caryophyllacea Glad, Geel en Kalkwalstro V, W 16 1,64 4 0,36 Centauriebremraap Orobanche elatior Grote centaurie W 1 0,09 Bloedrode bremraap Orobanche gracilis Allerlei vlinderbloemigen ?

Kl imopbremraap Orobanche hederae Klimop V 5 0,51 5 0,45 Klavervreter Orobanche minor Klaversoorten V, W 40 4,10 15 1,35 Bitterkruidbremraap Orobanche picridis

Echt bitterkruid, evt. andere

lintbloemige composieten W – – 0 0

Blauwe bremraap Orobanche purpurea Duizendblad V, W 15 1,54 15 1,35 Hennepvreter Orobanche ramosa Hennep en Tabak V, W 1 0.10 0 0

Grote bremraap Orobanche rapum-genistae

Brem, evt. Heidebrem (Genista) en

Gaspeldoorn (Ulex) V 35 3,59 37 3,32 Distelbremraap Orobanche reticulata Distels (Cirsium, Carduus) ? – – Gamanderbremraap Orobanche teucrii Echte gamander en Berggamander W 22 1,97

Tabel 1. Overzicht van de bremraapsoorten in België, hun respectievelijke gastheren en de huidige en historische aanwezigheidsfrequentie.

(Regio: V = Vlaanderen, W = Wallonië. * Van Landuyt et al. 2006. ° Saintenoy-Simon 2006. † verdwenen. ? soorten die niet in het gebied van de Flora in natuurlijke toestand bekend zijn of die er niet sinds meer dan honderd jaar ingeburgerd zijn).

(4)

gehalte, ongeacht de aard van de minerale bodem. De soort is erg variabel en typisch voor dynamische standplaatsen (o.a. ber- men, kapvlakten en grachten). Geel walstro en Kalkwalstro zijn beide gebonden aan meer grazige graslanden op droge zand- of kalkbo- dems. Kalkwalstro bloeit net als Glad walstro met witte bloeiwijzen, alleen wat vroeger, met name in de voorzomer. Eerstegenoem- de is ook aanzienlijk kleiner. Walstrobrem- raap beschikt in het studiegebied over alle- drie de gastheersoorten. De enige stand- plaats van de parasiet werd echter gedomi- neerd door Glad walstro.

Studiegebied

De studie vond plaats in de vallei van de Viroin in het westelijk deel van de Calestien- ne (Figuur 4). Deze regio herbergt de meest soortenrijke en de meest uitgestrekte kalk- graslanden in ons land (Honnay et al. 2004).

De hoeveelheid en oppervlakte kalkgraslan- den is in deze regio gedurende de laatste 250 jaar echter drastisch afgenomen (Adriaens et al. 2006). In 1775 was nog meer dan 4.000 ha kalkgraslanden aanwezig, in 2003 bleef daar nog amper 30 ha van over. De gemid- delde oppervlakte van de fragmenten daal- de daarbij van 28,2 ha tot slechts 1,0 ha.

Tegelijkertijd met de versnippering van het kalkgraslandareaal nam de gemiddelde afstand tussen de fragmenten toe van 260 m in 1775 tot 547 m in 2003 (Adriaens et al.

2006).

De nu nog resterende fragmenten kunnen ondergebracht worden in twee grote types.

Xerofiele graslanden komen vooral voor op zuidelijk georiënteerde, vrij steile hellingen en worden gekenmerkt door een geringe bodemdiepte (< 5 cm) en tamelijk extreme omgevingscondities (hoge temperaturen en laag vochtgehalte). Karakteristieke soorten voor deze graslanden zijn onder anderen

Figuur 2. (a) Gamanderbremraap en (b) Walstrobremraap in de Viroinvallei (foto’s: Dries Adriaens).

Figuur 3. Echte gamander is in de eerste plaats een bewoner van open, droge en stenige kalkhellingen, maar gedijt ook in zoomvegetaties op ietwat meer beschaduwde plaatsen (foto: Dries Adriaens).

Figuur 4. Situering van het studiegebied (vallei van Viroin, provincie Namen).

(5)

Kogellook Allium sphaerocephalon, Liggende ereprijs Veronica prostrata, Welriekende salomonszegel Polygonatum odoratum en Bloedooievaarsbek Geranium sanguineum.

Mesofiele graslanden anderzijds liggen in meer vlakke delen en worden getypeerd door een dense vegetatie,gedomineerd door gras- sen zoals Gevinde kortsteel Brachypodium pinnatum of Bergdravik Bromus erectus. De milieuomstandigheden zijn ook minder extreem doordat de bodem er doorgaans dieper is. Karakteristieke soorten zijn onder meer Smal fakkelgras Koeleria macrantha, Bevertjes Briza media, Wondklaver Anthyllis vulneraria, Pijlbrem Genistella sagittalis en Kalkwalstro (Honnay et al. 2004).

Verzameling van de gegevens

In 2006 werden alle kalkgraslanden binnen het studiegebied onderzocht naar aan- en afwezigheid van Gamanderbremraap en Wal- strobremraap en hun waardplanten. Van Gamanderbremraap werden twee populaties geselecteerd voor meer gedetailleerde beschrijvingen, van Walstrobremraap was slechts één populatie aanwezig.In deze popu- laties werden verschillende proefvlakken uit- gelegd (10 x 10 m2), waarbinnen de lokatie van elk individu van bremraap tot op 1 cm nauwkeurig bepaald werd met behulp van een differentieel GPS-systeem. Van elk indi- vidu werd ook het aantal bloeistengels geteld en van elke bloeistengel de lengte en het aan- tal bloemen. Deze opmetingen werden her- haald in 2007, om na te gaan hoe populaties fluctueren in de tijd en hoe verspreidingspa- tronen veranderen van jaar tot jaar.

Belangrijkste resultaten

De Gamanderbremraap kwam in 13 van de 64 (19%) bestudeerde kalkgraslandfrag-

menten voor, terwijl de Walstrobremraap veel zeldzamer was en slechts op één locatie werd aangetroffen. De respectievelijke gast- heren kwamen echter veel frequenter voor, wat aangeeft dat niet alle plaatsen die geschikt zijn voor de waardplanten dit ook zijn voor de gast of dat ook andere, niet bestudeerde factoren aan de orde zijn. Echte gamander werd maar liefst in 54 (81%) kalk- graslandfragmenten waargenomen, terwijl Glad walstro, Geel walstro en Kalkwalstro in respectievelijk 27 (41%), 43 (68%) en 48 (75%) fragmenten voorkwamen. Bergga- mander Teucrium montanum, die ook als gastheer van Gamanderbremraap kan fun- geren (Hegi 1969), werd in het gebied ner- gens aangetroffen. Noch de grootte, noch de ruimtelijke isolatie van de graslandfragmen- ten hadden invloed op het voorkomen van de waardplant of de parasiet.

Beide soorten verschillen sterk in stengel- lengte en het aantal bloeistengels per indivi- du (Figuur 5). Gamanderbremraap is eerder klein (gemiddelde hoogte 11,6 ± 4,3 cm) en de overgrote meerderheid van individuen van Gamanderbremraap heeft slechts één bloeistengel. Walstrobremraap daarentegen is een stuk forser (gemiddelde hoogte: 20,6

± 6,9 cm) en het aantal bloeistengels per individu varieert tussen 1 en 10 (gemiddeld 2). Het aantal bloemen per bloeistengel vari- eert tussen 3 en 29 (gemiddeld 13); bij de Gamanderbremraap tussen 2 en 14 (gemid- deld 7).

Wanneer de proefvlakken met Gamander- bremraap een jaar later een tweede keer bemonsterd werden, bleken de versprei- dingspatronen van de individuen niet over- een te komen (Figuur 6). Deze gegevens sug- geren dat de soort hoofdzakelijk éénjarig is.

Slechts in twee gevallen werden bloeisten-

gels aangetroffen op plaatsen waar het jaar voordien reeds bloeistengels aanwezig waren. Bovendien waren de restanten van de oude bloeistengels nog duidelijk zichtbaar, hetgeen aangeeft dat eenzelfde plant van Gamanderbremraap uitzonderlijk twee jaar na elkaar tot bloei kan komen. Meer onder- zoek is echter nodig om met zekerheid te kunnen stellen dat de soort daadwerkelijk éénjarig is, vermits het goed mogelijk is dat sommige individuen een jaar ondergronds blijven om nadien opnieuw te verschijnen.

Het is echter bijzonder onwaarschijnlijk dat bijna alle bemonsterde individuen tegelijker- tijd ondergronds zouden blijven.

Daarnaast bleken er grote verschillen te bestaan tussen de twee populaties. Daar waar de populatie op de Tienne Breumont aangroeide, nam deze op Montagne aux Buis met meer dan 50% in grootte af. Deze laat- ste populatie was sterk onderhevig aan ver- grassing en het terug opschieten van Haze- laar Corylus avellana, waardoor de bedekking van Echte gamander gevoelig achteruitging.

In het geval van Walstrobremraap waren de resultaten enigszins verrassend. Er werd in het tweede jaar geen enkel individu boven- gronds meer teruggevonden. Hoewel dit niet noodzakelijk betekent dat de soort volledig verdwenen is, geeft het alleszins aan dat ze snel reageert op veranderende omgevings- condities. De uitgesproken terugval is wel- licht te wijten aan de sterke achteruitgang van de gastheer, in dit geval vooral Glad wal- stro. De gastheer profiteerde er gedurende enkele jaren van de toegenomen nutriënten- en lichtbeschikbaarheid en de geringe com- petitie na een recente ontstruweling. Zodra de grasmat zich echter terug begint te slui- ten, valt de bedekking van Glad walstro sterk terug.

Figuur 5. Enkele morfometrische gegevens van (a) Gamanderbremraap en (b) Walstrobremraap: frequentieverdelingen van de bloeistengelhoogte, het aantal bloemen per bloeistengel en het aantal bloeistengels per plant.

0 3 6 9 12 15 18 21 24 27 30 Hoogte (cm) 0

10 20 30

Percentage

0 4 8 12 16 20

Aantal bloemen 0

10 20 30

PercentagePercentage

0 1 2 3 4

Aantal bloeistengels 0

20 40 60 80 100

0 5 10 15 20

Hoogte (cm) 0

4 8 12 16

Aantal bloemen

Percentage

0 5 10 15 20 25 30 35 40 Hoogte (cm) 0

15 30

Percentage

0 8 16 24 32

Aantal bloemen 0

15 30

Percentage

0 2 4 6 8 10 12

Aantal bloeistengels 0

30 60

Percentage

0 10 20 30 40

Hoogte (cm) 0

5 10 15 20 25 30

Aantal bloemen

(6)

Implicaties voor het beheer

Op basis van deze voorlopige resultaten kun- nen reeds enkele suggesties gedaan worden voor het beheer van de populaties van de twee bestudeerde Bremraapsoorten. Omdat de meeste Bremraapsoorten bijzonder zeld- zaam geworden zijn, zal een geschikt beheer noodzakelijk zijn indien we ze nog een toe- komst willen geven. Het voorbeeld van Wal- strobremraap is hierbij tekenend: op minder dan één jaar tijd werden geen bovengrondse individuen meer aangetroffen.

Walstrosoorten zijn typisch voor habitats

met een snelle successie. Een regelmatig terugkerend beheer, of het nu duin- of kalk- graslanden zijn, is dus cruciaal.Vergrassing en verstruweling liggen steeds op de loer, zodat gastheerpopulaties snel kunnen verdwijnen en samen met hen ook de parasieten. Een cyclisch beheer met verschillende lichtjes verschillende successiestadia binnen de graslanden of een extensief graasbeheer lij- ken daarom het meest aangewezen om de parasiet optimale vestigings- en overlevings- kansen te bieden. In een dergelijk systeem is er altijd wel ergens een geschikte plaats voor de parasieten. Dit type beheer is momenteel van kracht in de Viroinvallei,waar in het kader van een Europees LIFE-project veel verboste graslanden terug opgengemaakt werden en nu cyclisch beheerd worden via begrazing in combinatie met maaien en verhakselen van struikopslag. In de Vlaamse duinengordel wordt dit beheer (ontstruweling gevolgd door graasbeheer) eveneens toegepast. De geringe beschikbare oppervlakte, in combi- natie met het kortlevend en wispelturig karakter van de parasiet maakt echter dat de uitstervingskans steeds aanwezig blijft. Over de aanwezigheid van zaden van bremraap- soorten in de zaadbank is echter weinig geweten. Het fijne stofzaad dat lijkt op dat van orchideeën, doet echter wel vermoeden dat bremraapzaad niet lang overleeft en er dus zaadtoevoer van nabijgelegen planten noodzakelijk is om bij natuurherstel en -ont-

wikkeling nieuwe populaties kansen te geven.

Voor wat betreft Gamanderbremraap is de lange-termijn overleving sterk afhankelijk van de vitaliteit van de gastheer. Echte gamander komt hoofdzakelijk voor op droge, stenige kalkhellingen, maar de plant kan ook aangetroffen worden op iets diepere bodems. Hier heeft de plant echter meer te lijden onder competitie, en eens vergrassing toeneemt, zal de Echte gamander en dus ook Gamanderbremraap snel verdwijnen. Een regelmatig maai- of graasbeheer is dus noodzakelijk om leefbare populaties van Gamanderbremraap te behouden. Eerder al kwamen Meulebrouck et al.(2006) tot gelijk- aardige bevindingen voor de parasitaire plant Klein warkruid Cuscuta minor. Zij vonden dat drastische veranderingen in omgevingscon- dities die de waardplant beïnvloedden, met- een ook een effect hadden op de parasiet.

Daarom is een gepast beheer noodzakelijk om leefbare populaties van Klein warkruid te behouden. In het geval van Klein warkruid bestaat dit beheer uit het periodisch open- maken en verjongen van de heide. In het geval van Gamanderbremraap garandeert het openhouden van de plekken met Echte gamander de overleving van de parasiet. Op xerofiele plekken volstaat het verwijderen van struikopslag, op eerder mesofiele stand- plaatsen is een bijkomend graas- of maaibe- heer nodig om competitie te beperken.

Figuur 6. Patronen van voorkomen in een populatie van Gamanderbremraap Orobanche teucrii in het

gebied ‘Tienne Breumont’ in de Viroinvallei.

2006 2007

2 m

(7)

JACQUEMYNH., ADRIAENSD. & HONNAYO. 2007. Distribution and bio- logy of Broomrapes and a detailed study of two species in the Viroin region. Natuur.focus 6(4): 117-122. [in Dutch]

Parasitic plants make up nearly 1% of all flowering plants.They sha- re the ability to penetrate neighbouring plant tissues and to acqui- re water, carbohydrates, and mineral nutrients from their hosts through invasive structures called haustoria. The Orobanchaceae encompass about 200 species, fifteen of which occur in Belgium.

Most of them are rare and endangered. In this paper, we present data on the ecology, host specificity and dynamics of Orobanche teucrii and Orobanche caryophyllacea. O. teucrii was far more abundant than O. caryophyllacea, which only occurred once in the area. The

area or local environmental conditions. Patterns of annual appea- rance showed that both species probably have an annual life cycle or exhibit some kind of dormancy, requiring further research. Demo- graphic monitoring at very small scales showed strong dependence between host plant and parasite. Any changes in the abundance of the host plant, for example due to altered management, strongly affect appearance of the parasite.To efficiently conserve large popu- lations of the parasite, management needs to take into account the habitat requisites of the host plant. In the case of Teucrium cha- maedrys, host of O. teucrii, this involves maintaining open soil by strong grazing and halting the succession of grasslands into forests.

Mild and recurrent disturbances might favour Galium mollugo and thus population growth of O. caryophyllacea.

DANK:

Dit onderzoek kwam tot stand dankzij financiële hulp van het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek - Vlaanderen (FWO). Twee ano- nieme referenten gaven gedegen commentaren die de kwaliteit van dit artikel ten goede kwamen. Verder wensen we Katrien Piessens te bedanken voor hulp tijdens het veldwerk.

Referenties

Adriaens D., Honnay O. & Hermy M. 2006. No evidence of a plant extinction debt in highly fragmen- ted calcareous grasslands in Belgium. Biological Conservation 133: 212-224.

Honnay O., Butaye J., Adriaens D. & De Hert K. 2004. De klakgraslanden van de Viroinvallei: plantenge- meenschappen en de invloed van beheer en habitatversnippering. Natuur.focus 3: 135-141.

Hoste I. 2006a. Orobanche ramosa Hennepvreter. In: Van Landuyt et al. (red.). Atlas van de Flora van Vlaanderen en het Brussels Gewest. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Nationale Plantentuin van België & Flo.Wer. Brussel. p. 639.

Hoste I. 2006b. Orobanche rapum-genistae Grote bremraap. In: Van Landuyt et al. (red.). Atlas van de Flora van Vlaanderen en het Brussels Gewest. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Nationale Plantentuin van België & Flo.Wer. Brussel. p. 640.

Hoste I. 2006c. Orobanche minor Klavervreter. In:Van Landuyt et al. (red.).Atlas van de Flora van Vlaan- deren en het Brussels Gewest. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Nationale Plantentuin van België & Flo.Wer. Brussel. p. 638.

Kuijt J. 1969. The Biology of Parasitic Flowering Plants. University of California Press, Berkeley.

Lambinon J., De Langhe J.E., Delvosalle L. & Duvigneaud J. 1998. Flora van België, het Groothertogdom Luxemburg, Noord-Frankrijk en de aangrenzende gebieden. Meise: Patrimonium van de Nationale Plantentuin van België.

Meulebrouck K., Ameloot E.,Verheyen K.,Van Assche J. & Hermy M. 2006. Klein warkruid ontrafeld. Een ecologische studie in vier heidegebieden. Natuur.focus 5: 10-16.

Nickrent D.L., Duff R.J., Colwell A.E., Young N.D., Steiner K.E. & de Pamphilis C.W. 1998. Molecular phy- logenetic and evolutionary studies of parasitic plants. In: Soltis, D. E., Soltis, P. S. & Doyle, J. J. (eds.) Molecular Systematics of Plants II. DNA Sequencing. Kluwer Academic Publishers, Boston. pp. 211- 241.

Press M.C. & Graves J.D. 1995. Parasitic Plants. Chapman & Hall, London.

Saintenoy-Simon 2006. Première liste des espèces rares, menacées et protégées de la Région Wallon- ne (Ptéridophytes et Spermatophytes). Version 1 (7/3/2006), avec la collaboration de Y. Barbier, L.- M. Delescaille, M. Dufrêne, J.-L. Gathoye et P. Verté. http://biodiversite.wallonie.be/especes/ecolo- gie/plantes/listerouge/

Van Landuyt W., Hoste I.,Van Hecke L.,Van den Bremt P.,Vercruysse W. & De Beer D. 2006. Atlas van de Flora van Vlaanderen en het Brussels Gewest. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Nationale Plantentuin van België & Flo.Wer. Brussel.

Van Rompaey E. & Delvosalle L. 1979. Atlas van de Belgische en Luxemburgse Flora, Pteridofyten en Spermatofyten. 2de editie. Nationale Plantentuin van België, Meise.

Weeda E.J.,Westra R.,Westra C. & Westra T. 1988. Nederlandse oecologische flora.Wilde planten en hun relaties 3. IVN in samenwerking met de VARA en het VEWIN.

AUTEURS:

Hans Jacquemyn en Olivier Honnay zijn respectievelijk postdoctoraal onderzoeker en professor aan het Laboratorium voor Ecologie (Departement Biologie) van de Katholieke Universiteit Leuven. Dries Adriaens is als doctoraatsstudent verbonden aan de Afdeling Bos, Natuur en Landschap van diezelfde universiteit.

CONTACT:

Hans Jacquemyn, Laboratorium voor Ecologie, Katholieke Universiteit Leuven, Arenbergpark 31, B-3001 Heverlee.

Tel.: + 32 16 32 15 30; Fax: +32 16 32 19 68; E-mail:

hans.jacquemyn@bio.kuleuven.be

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Naast zijn voor- keur voor het droge, warme microklimaat van kalkgraslanden is hij voor zijn voortplan- ting bovendien afhankelijk van Wondklaver (Anthyllis vulneraria), de enige

Figuur 9 illustreert voor alle geïnventariseerde graslanden de relatie tussen de bedekking van Gevinde Kortsteel en het aantal zeldzame plantensoorten in de

Twee opmerkelijke gegevens van plaatstrouw waren twee verschillende vogels die in beide invasies op dezelfde plaatsen werden gevangen door ringers.Noordse Goudvinken duiken

-uaim tenead: Het Iers heeft het woord sorn als mogelijke vertaling voor fornax, maar de vertaler lijkt hier gekozen te hebben voor een woord dat wel vaker in verband gebracht

Wanneer koper voorafgaand aan de uitslag (delen van) de partij tulpen gekocht op de Groene Veiling wil verhandelen, dient men op de leveringsnota te vermelden “niet geschikt

Het college wil daarom in het besloten gedeelte het draagvlak in de gemeenteraad peilen voor de ontwikkeling in het Binnenland, waarbij we de verschillende aspecten

Voor het beschikbaar stellen van de benodigde middelen voor de besluitvorming rondom het nieuwe gemeentehuis geeft de commissie aan duidelijke cijfers te willen hebben van de

Je kunt gebruik maken van deze cashback actie door, nadat je een Natuurmonumenten voucher hebt, een nieuwe Gazelle fietstas uit modeljaar 2021 aan te schaffen:?. • Bij een