• No results found

SIGNATUUR MICROVO M:

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "SIGNATUUR MICROVO M:"

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

SIGNATUUR

MICROVO M :

SHELF NUMBER MICROFORM :

MMETA 1140

BIBLIOGRAFISCH VERSLAG BIBLIOGRAPHIC RECORD

MOEDERNEGATIEF OPSLAGNUMMER:

MASTER NEGATIVE STORAGE NUMBER:

I

MM69L-OOO 1:2.\

lIuizinga, Leonh:lrd

Het Wilhclrnu ·/ldoorl Lconhard Huil.inga. - msterdam: Van Kampen, 119401· - 63 p.; 19 cm

Signatuur \all origineel I Shelf number of origin~11 cor~:

1 cc 2679 ..

" i~natuur micro\ urlll I Shclf numbcr microform:

1i 1ETA 1140

Film. oort / Si'Ze' of fillll :

Beeldplaatsing / 1I11Cl/(l! J1lacemellt :

Reductie mocdcrtilm I RedllctÎolIllW\'tcr jilm : Startdatum verfilming I Dilte Jilmillg hC/(lIl1 :

16 mm OMIC / IIB

~: I

2000

(2)

LEONHARD HUIZINGA

Cl'

1'>; 9

HET WILHELMUS

(3)

II

IiI

11II111111I

~'~lrj~flmllllll~I\1111111111111111111 ~

00854594

(4)

HET WILHELMUS

De Commissie voor het Rechtsverkeer In Oorlogstijd verleende bij Besluit d.d. 23 juli 1941 no. 4017Ix.l.16IC. R. O.

toestemming tot heruitgave van dit boek aan O.C. T. Van Dorp « Co N.V.

(5)

Eerste druk Mei 1940 Tweede druk September 1940 Derde druk November 1940

cc -

LEONHARD HUIZINGA

HET

WILHELM US

P. N. VAN KAMPEN /I. ZOON N. V.

AMSTERDAM

G. C. T. VAN DORP &. CO N. V.

SEMARANG - SOERABAIA - BANDOENG

(6)

Voor mijn Vader.

dit verhaal over mijn Vaderland

(7)

PROLOOG

Tusschen schrijven, drukken en verschijnen van dit boekje giJapt een afgrond, die wij nog niet /cunnen overzien; de afgrond waarin onze dooden rusten, gevallen in een met eere verloren strijd.

Het werd geschreven in de lente van het jaar 1939, toen de eerste voorgevoelens van de din- gen, die komen zouden, ons bezochten.

Het bleef gedurende zomer en herfst van dat jaar half vergeten rusten tusschen ander werfe.

Het werd gedrukt en voor uitgave gereed ge- maakt in den winter, toen de oorlog rondom ons nog altijd vredig land het een schokkende ac- tualiteit verleende.

Het t'erschijnt tenslotte in de lente van het jaar 1940 nu deze actualiteit in weinige dagen tot geschiedenis geworden is.

Het is cen punt van diep ernstige overweging voor den schrijver geweest, of hij in dagen als deze een verhaal als dit zou publiceeren.

Mocht hij, zoo vroeg hij zich af, nu het Ne~

(8)

derlandsche volk zoojuist strijdend zijn onge- broken moed en geestkracht heeft getoond, in deze regels - naast de liefde voor zijn volk en zijn land - ook de kritiek aan het woord laten?

Zou niet een verhaal, dat den naam draagt van het lied van den eersten Oranje. schrijver en lezer meer schrijnen dan goed doen. nu Oranje niet meer in ons midden is?

Hij heeft na rijp beraad besloten zijn boek den weg te laten gaan. waarvoor ieder boek uiteindelijk is voorbestemd. den weg der open- baarheid.

Immers waar zijn verhaal kritiek geeft, is dit zelfkritiek. die slechts tot inkeer en grooter innerlijke kracht kan leiden, en waar het van Oranje spreekt. is dit thans bezinning op de tradities. die ons allen binden; een bezinning, die meer dan ooit gebod en behoefte is.

Zoo in het dan tenslotte met een gerust hart, dat hij in de volgende bladzijden een zijner vrienden aan het woord laat, die op de hem eigen en wellicht (Joor velen zelfs eigen-aardige wijze getuigt van zijn liefde voor dit land en d,t volk en voor de symbolen. welke deze beide voor ons verpersoonlijken.

Leonhard Huizinga

Den Haag 27 Mei 1940.

H

OLLAND IS EEN HEERLIJK land'" zei Frank Bax en keek met innig welbehagen om zich heen naar het onbedaarlijk leven van het herfstig Parijs.

"Dat," zei ik, "lijkt me dan een goede reden om met mij mee terug te gaan en een tijdje bij ons te komen logeeren. Mijn vrouw heeft nu al jaar en dag over je hooren spreken en je nog nooit ontmoet."

"Ja," zei Frank beleefd, "ik zou natuurlijk erg graag met je vrouw kennismaken, maar terug naar Holland .... Nee, dat gaat niet"

"Waarom niet?"

"Och," zei hij een beetje onwillig, "Hol~

land is een heerlijk land. Dat weet ik wel.

Geen beter op aarde. Alleen, - het is er niet om uit te houden."

9

(9)

.. Maar waarom niet?"

"Omdat het een verfoeilijk land met ver~

foeilijke menschen is." zei hij ernstig. "Van mijn leven ga ik niet meer naar Holland terug. Ik haat het. zie je."

Frank is een alleraardigste amusante ke~

rel en een interessant mensch ook. die een heeleboel heeft meegemaakt. waar ik nooit van gedroomd heb. maar dat neemt niet weg. dat hij de buitenissigheid ook te ver kan drijven.

"Hoor eens Frank." zei ik. "zooiets zègt men niet!" Maar verder kwam ik niet.

Want ondanks al zijn vreemde en voor mijn gevoel soms zelfs zeer bedenkelijke avonturen in de raarste uithoeken van de wereld, is Frank Bax met zijn 44 jaar van een soort onschuld. waar geen boos woord tegen bestand is.

Hij keek mij aan met die malle trouw~

hartigheid. die mij zoo irriteert. omdat hij mij op slag ontwapent. en zei:

"Nou ben je kwaad. hè? Maar ik meen het toch heusch."

"Dat is geen excuus." zei ik zoo streng mogelijk ... Ik twijfel er niet aan. of het is allemaal erg artistiek en modern wat je zegt en veel te hoog voor een doodgewonedeÇte~

lijke Hollander als ik. die gelukkig ge~

trouwd is. goede zaken doet en in Parijs niet achter andere vrouwen aanloopt. maar dat neemt niet weg. dat ik dit soort praat~

jes dom en ongemanierd vind en bovendien een bewijs van een bijzonder slechte smaak.

Jij zwerft zoomaar wat de wereld rond.

trekt je nergens iets van aan, kent je land noch je landgenooten en breekt dan nog de staf over allebei."

Hij luisterde schuldbewust.

"Ja." zei hij. "je hebt gelijk. maar je be~

grijpt er niets van. Heusch. ik ken Holland beter dan jij. juist omdat ik, zooals jij dat noemt 'zoomaar wat rondzwerf'. En om~

datik het zoo goed ken, haat ikhet nu juist."

(10)

"Laten we maar ophouden. Ik heb geen zin om mij op het oogenblik te ergeren,"

zei ik. "Wij begrijpen elkaar toch niet.

En dat is misschien maar goed ook!"

"Ja," zei hij, "dat is zoo, want als jij mij begreep, was je nièt gelukkig getrouwd, gèèn goed zakenman en liep je in Parijs wèl achter andere vrouwen aan."

"Frank. je opmerkingen zullen wel weer allemaal vol geest zijn. maar laat mij ver- achtt>lijk zakenman je nu eens en vooral zeggen, dat het al heel goedkoop is voor iemand als jij om je vroolijk te maken over men sc hen van mijn slag. Jij hebt het makke- lijkste deel gekozen: een leven zonder plichten en banden, een leven zonder eeni- ge verantwoorddijkheid voor wie of wat dan ook, maar ik .... "

.. Och, houd je toch stil," zei hij opeens.

.. Het is immers heel anders. Jij gelooft. dat jij het moeilijkste leven gekozen hebt. Jij bent de hardwerkende zakenman, de

12

plichtsgetrouwe echtgenoot en vader. en ik ben de lichtzinnige zwerver, die zich ner- gens iets van aantrekt. Tenminste. dat denk jij. Maar ik verzeker je, dat het net andersom is. Dacht je, dat het zoo plei- ziertg is om altijd maar alleen rond te sjouwen? En weet je wel. dat het heel wat makkelijker is om als fatsoenlijk man achter je eigen vrouw aan te draven, dan om als fatsoenlijk man andere vrouwen na te moe- ten loopen, en dat het veel eenvoudiger is om zoomaar stomweg wat zaken te doen en geld te verdienen zooals jij, dan om zonder zaken en geld door het leven te komen zooals ik .... "

.. Zoomaar stomweg wat zaken doen!"

zei ik verontwaardigd ... Weet je wel wat mijn zaken voor mij beteekenen? Nee, na- tuurlijk niet. Voor jou is een zakenman een minderwaardig huisdier."

.. Een zakenman is voor mij volstrekt geen minderwaardig huisdier en ik weet

13

(11)

heel goed wat jouw zaken voor jou betee- kenen" zei hij met die ernst, waarmee hij iemandzoovanzijnstuk kanbrengen. "Jouw zaken beteekenen zekerheid en veiligheid voor jou. Twee dingen, die ik ook wàt graag zou willen hebben, maar die ik niet krijgen kan. omdat ik - wat jij nu ook beweert - het moeilijkste gekozen heb. Jij hebt het goed. Je hoeft je nooit af te vragen, of je links of rechts moet, want je hebt niets anders te doen dan rechtaan rechtuit door te loopen. Je denkt. dat ik jouw manier van leven veracht, maardatisheelemaalniet waar. Ik benijd je er om. Voor jou is alles zeker en veilig, voor mij is alles even on- zeker en onveilig. Jij vindt jezelf de goede vaderlander, - want daarover is de ruzie immers begonnen-en mij de leelijke rene- gaat, maar je vergeet, dat het een klein kunstje voor jou is om van je land te hou- den. Voor jou is Holland je vrouwen kinderen, je zaken en je huis aan de Heeren-

gracht, en voor mij? .... Voor mij is Hol- land alleen maar een ongelukkige liefde."

"En ik dacht, dat je Holland haatte?"

"Het tegendeel is waar," zei hij en keek hulpeloos in zijn café nature. Toen begon hij opeens te spreken m~t die zachte stem, die hem dat wonderlijk kinderlijke geeft, waartegen geen mensch opgewassen is. Ik tenminste niet, al heb ik ook duizendmaal een huis aan de Heerengracht. "Kijk, vriend," zei hij, "iedere keer, dat het mij tenslotte toch weer te machtig wordt in dat eeuwige buitenland en ik stilletjes naar hUIs vlucht, verbeeld ik me, dat het dit keer nu toch eindelijk goed zal gaan. En toch komt er nooit iets van terecht.

Het begint altijd best. Als ik aankom, weet ik mij geen raad van pleizier over het weerzien. Strakke Hollandsche luchten en straffeHoliandscheborrels, flinke betrouw- bare Hollandsche menschen en Zindelijke heldere Hollandsche steden. Alles op zijn

(12)

plaats en alles op zijn tijd. Oost west, zoo ..

als het klokje thuis tikt, eigen haard is goud waard. Heerlijk, heerlijk!"

Hij fleurde heelemaal op van zijn eigen verhaal en keek mij verheugd aan. Maar toen betrok zijn gezicht weer en hij zei hoofdschuddend:

.. Dat duurt nooit langer dan drie dagen.

Zoodra ik me maar even vergast heb aan al die heerlijkheid, word ik op een goeje dag wakker met het gevoel, dat het klokje toch wel wat erg huiselijk tikt en dat het met dat goud van die eigen haard ook wel eens niet heelemaal in de haak kon zijn. Ik geef natuurlijk niet toe aan zulke verkeerde gedachten en vertel mijzelf uit den treure hoe heerlijk ik het vind om weer terug te zijn. Heusch, ik verzeker je, dat ik mijn best doe. Maar natuurlijk juist op hel oogenblik, dat ik twijfel het allerminst ge- bruiken kan, loop ik een van die menschen tegen het lijf, die iemand aan alles zou-

16

den doen twijfelen. Je kent het type wel:

het vleesch geworden twaalfuurtje in boter- hammenpapier, op kantoor te con su- meeren, met een Karel I na."

.,Maar Frank, er zijn toch ook andere Hollanders. Flinke fatsoenlijke menschen, die nog wel iets meer vertegenwoordigen dan het twaalfuurtje op kantoor."

.. Dat weet ik, dat weet ik wel," zei hij wanhopig. .. Die zoek ik ook altijd. Maar als ik ze noodig heb. vind ik ze nooit. Dan vind ik alleen Karel l' s, die hun leven lang het stomste papieren werk gedaan hebben.

dat een mensch zich maar denken kan. en toch nog durven opgeven van hun ' inte- ressante en belangrijke' taak. Dan zie ik, dat dat heele Hollandsche fatsoen niets anders is, dan doodgewonebekrompen heid, en dat al die hooggeroemde degelijkheid, allen maar gebrek aan fantasie is. Dan heb ik opeens het gevoel, dat mijn boord drie maten te klein is en ik krijg visioenen van

17

Wilhelmus 2

(13)

pure benauwdheid. Ik ga me verbeelden, dat ik heelemaal alleen in een kamer zit, waar ik niet rechtop kan staan en het raam niet openmaken mag ook, omdat een venij- nige oude tante dat niet wil hebben, van- wege de tocht. Ik weet wel. dat jij denkt, dat ik me aanstel, maar als je eens wist hoe iemand het op zijn zenuwen kan krijgen van al die menschen, die hem dat raam niet wjllen laten opendoen. 0 hemel, wat zijn ze allemaal wanhopig zwaar op de hand.

Of je nu een Hollandsche dokter. een ban- kier of zoo'n individu, dat zich kunstenaar noemt, uitkiest, in de grond van hun hart zijn ze allemaal eender: allemaal zoo over- tuigd van het ontzaglijk gewicht van hun eigen standje, dat er geen een is, die nog durft lachen, niet om de anderen en nog veel minder om zich zelf.

Och, wat weten ze het allemaal toch goed. Wat hebben ze alles toch precies bekeken en netjes ingedeeld in vakjes en

laadjes, in guldens en centen, in netjes en niet-netjes. Wat hebben ze het allemaal goed en warm en veilig en wat leven ze ge- zapig en voldaan volgens de meest Hol- landsche van alle leuzen: "Wie doet me wat."

Dat is Holland ten voeten uit: "Wie doet me wat." Hier zit ik achter m'n thee- lichtje, met mijn pantoffels aan m'n voeten,

m'n geld op de bank en al m'n rekeningen betaald. "Wie doet me wat,"

Maar Holland doet mij heel veel. Het maakt mij het leven onmogelijk en daarom ga ik dan maar weer en verlaat het land, dat mij toch niet wil hebben, met het vaste voornemen om er nu toch heusch nooit meer terug te komen.

"Maar vriend," en hij keek mij smeekend aan, "weet je wat nu zoo erg is? Als ik dan op de een of andere willekeurige buiten- landsche boot de Waterweg of het N oord- zeekanaal uitvaar, dan wordt die-zoodra

(14)

we buitengaats zijn-steevast voorbij ge·

loopen door een blinkend nieuw Hol·

landsch schip, op de uitreis naar Indië. En wanneer ik dan dat schip zie, net zoo glimmend gepoetst als die koperen thee·

lichtjes, die mij de das hebben omgedaan, en wanneer ik dan bedenk, dat het ge- bouwd, bemand en bevolkt is door Hol·

landers, die allemaal achter zoo'n thee·

lichtje vandaangekomen zijn om dood ge·

moedereerd de beste schepen van de wereld te bouwen, ze met de beste zeelui van de zeven zeeën te bemannen en er de beste kolonisatoren vanhetavondland mee naar het andere eind van de wereld te sturen, dan weet ik meteen weer, dat ik het voor de zooveelste keer bij het verkeerde eind gehad heb en dan is de volgende terug.

keer naar Holland, die toch weer met ruzie zal eindigen. ook al weer in de maak. En wanneer ik dan op mijn buitenlandsche bootje verder hobbel naar de een of andere

20

onmogelijke haven verweg , waar niets zoo goed en zoo echt en zoo eerlijk zal zijn als in de Hollandsche haven. waar ik net aan boord ben gegaan, dan verdwijnt dat andere schip, zoo zindelijk en helder, zoo kalm en zoo vervloekt Hollandsch uit het gezicht, dat ik wel zou kunnen huilen van akeligheid en kwaadaardigheid.

Geloof me, voor mij is Holland een ziekte. Het zit mij in het bloed en ik zal er nooit van genezen. Ergens in mij is altijd het verlangen naar dat Holland, dat mij niet hebben wil. Het laat mij nooit los. lk heb wel eens gedacht, dat ik het kwijt was.

maar op het meest ongelegen oogenblik kwam het altijd weer boven. zooals toen met David Blake en die Duitsche duik·

boot .... "

Hij keek even voor zich uit en zei toen, een beetje verlegen: .. Ik wou je dat eigen.

lijk wel eens vertellen, als je het niet ver·

velend vindt. De eenige manier om te

21

(15)

weten te komen, hoe je zelf over iets denkt, is om het aan iemand anders re vertellen.

Vind je ook niet? .... "

"lk weet het niet," zei ik en keek waar~

schijnlijk net zoo verlegen als hij, want soms begrijp ik volstrekt niet, wat hij be~

doelt. Bijna alsof hij een andere taal spreekt dan ik. Misschien doet hij dat eigenlijk ook wel ....

"Ja," zei hij en aarzelde nog "het begon in ... in 1917 .... "

Hij keek mij nog even verontschuldigend aan, haalde toen diep adem als voor een zwaar karwei en begon te vertellen-zoo- als hij altijd deed - net alsof hij alleen voor zichzelf sprak en de heele zaak verder niemand aanging.

"Het was in 1917 tijdens datgene, wat toen nog 'de oorlog' heette en dat nu al weer . de vorige oorlog' genoemd wordt.

De Westersche menschheid was nog in botte verdooving bezig zichzelf uit te

roeien in de loopgraven van Vlaanderen en Noord-Frankrijk. Het schieten ging maar door en door en door, alsof het nooit meer zou ophouden en niemand wist eigenlijk nog waarom het begonnen was. Maar ik merkte daar niet veel van. want ik diende - zooals je geloof ik wel weet - in die dagen in het Fransche vreemdelingenlegi- oen en Marokko, marcheerde met miLn kameraden door overdreven kale vlakten, met als eenig meubilair wat blauwe bergen aan het eind en een enkele fatamorgana aan de muur, werkte aan een weg door een paradijsachtig ravijn van louter oasen, of speelde voetbal in de stofwolken van een kazerneplein in een witte garnizoensplaats aan het begin van de bewoonde wereld.

Het was alles bij elkaar genomen geen slecht leven, want het vreemdelingen- legioen is volstrekt geen 'hel op aarde', zooals de stuiversromans het doen voor~

komen, maar een leger als een ander. De

(16)

dienst is er misschien wat zwaarder en het slag menschen wat ruwer dan in andere legers. maar daarmee is de zaak ook wel zoowat bekeken. En ik wil je wel vertellen.

dat ik er in 1917, toen mijn vijf jaren om waren. hard over dach tom maa r weer voor de volgende vijf te teekenen ook. Ik had het al tot sergeant gebracht en had stieke~

me aspiraties naar nog hooger eer. En bovendien. wat had ik anders kunnen doen?

Naar huis gaan? Ik was (hierbij hoef je geen traan weg te pinken. hoor) ik was nergens thuis. Jn Holland, waaruit ik op mijn zes~

tiende jaar was weggeloopen. had ik niets en niemand. Niet eens de nationaliteit. DIe had ik verspeeld door 'in vreemden kriigs~

dienst te gaan'. zooals de wet dat noemt.

Ik zou er trouwens hoogstwaarschijnlijk niets eens kunnen binnenkomen. En zelfs als dat lukte. wat had ik dan nog? Dan zou ik waarschijnlijk meteen worden opgepakt als deserteur. en als dat me bespaard bleef,

24

dan viel er voor mij immers nog niets te beginnen. Als ik er in zou slagen mijn

nationalit~it terug te krijgen en niet in het gevang te komen wegens desertie, zou ik onder de mobilisatie vallen en onmiddellijk worden opgeroepen. Dan zou ik op wacht mogen staan bij een brug waar dynamiet onder zat, of langs een stukje grens met prikkeldraad heen en weer mogen loopen, tot ik er blauw van werd in het gezicht.

En ik voelde wel, dat zooiets me tenslotte niet goed zou afgaan. na vijf jaar vreemde- lingenlegioen. Ik merkte nu trouwens. dat ik ieder contact met Holland verloren had.

Het heele Holland liet mij koud. Het lag daar min of meer veilig in zijn neutraliteit midden in de oorlogsrazernij er cm heen, en ik had Holland evenmin noodig als Hol- land mij.

Dus besloot Frank Bax het vaderland

h~t vaderland te laten en opnieuw voor vijf jaren zijn ziel en zijn zaligheid aan

25

(17)

Marianne's Marokkaansche aspiraties te verkoopen.

Maar het zou anders komen. En het kwam anders door David Blake, die in Gods vrije natuur die handeling moest ver- richten, die in de bewoonde wereld een deur met het woord 'bezet' erop ver- eischt. Maar 10 de buurt van Kasba Azrir waren heelemaal geen deuren en bezet was het er ook nog niet erg, want we hadden er de grootste moeite met de stammen uit het zuiden. Er was kortgeleden een heele patrouille in een hinderlaag gevallen en af- gemaakt en sindsdien waren de Sjleu's er zoo brutaal als de beu\' vooral 's nachts.

Hoe ze het klaarspelen heb ik nooit be- grepen, maar als je een Sjleu een vierkante . mijl terrein geeft met niets er op behalve één kiezelsteen van twee bij drie centimeter, dan heeft hij genoeg dekking om je te be- sluipen en j{> een groot mes over je keel te halen voor je zelf weet, dat je al dood bent.

Die eene kiezelsteen werd David Blake noodlottig.

Nu moet je me gelooven, als ik je zeg, dat hij inderdaad David Blake heette en geen Engelsche Lord was, die dienst had genomen om een balletdanseres tevergeten, die hem bedrogen had met een Fransche graaf. Nee, David Blake was David Blake.

Hij sprak het gemeenste cockney, dat in heel Londen maar gebrouwen wordt en had, voor hij légionnaire werd, als ik het wel heb, een kruidenier in Highgate opge- licht voor een bedrag van niets. Ziedaar David Blake ten voeten uit. Of ne~, nog niet heelemaal, want David Blake was, af- gezien van dat alles, mijn beste vriend.

Ik weet niet meer hoe die vriendschap ontstaan was en ook niet waarop hij be- rustte, maar het feit is daar, dat er tusschen ons die merkwaardige band bestond. waar- over nooit gesproken wordt, maar die veronderstelt, dat het onder alle omstan-

(18)

digheden is: Ik voor jou, jij voor mij, wij samen tegen alles wat ons inde weg komt.

Genoeg, David Blake was mijn vriend en ik zag hem opstaan die nacht in de woestijn tusschen Kasba Azrir en Beni Taouz.

Wij waren toen met een patrouille op weg langs het karavaan spoor, datdaarvan- uit de laatste uitlooper van de bergen in het noorden dwars door de woestijn naar het zuiden loopt. De woestijn is daar zoo vlak als een biljart, maar beduidend grooter.

Hij was bruin, stoffig en keihard, en midden op dat bruine, stoffige, keiharde reuzen- biljart lag die eene kiezelsteen van twee bij drie centimeter, en daarachter moet dan ook de Sjleu gelegen hebben.

Wij hadden de heele dag gesjouwd en waren bek-af. Wijzoudenhalverwegeopge- pikt zijn door een autocolonne. die ons uit Beni Taouz tegemoet zou komen. Maar de colonne kwam niet en dus vloekten wij ver-

28

schrikkelijk en bivakkeerden die nacht langs het spoor. D.w.z. wij zetten volgens alle regelen van de kunst wachten uit.

gingen op de woestijn liggen en sliepen.

Wij waren met zijn twintigen: luitenant Bréguin. sergeant Bax en achttien korpo- raals en soldaten. De nacht was ijskoud en doodstil. Er waren oudergewoonte et::n onmogelijk aantal verbazend heldere ster- ren, maar daar had ik niet mee te maken.

en ik sliep prompt in, want om midder- nacht zou ik al weer op moeten voor de wacht. Ik sliep dus, en dat was dat.

Veel veel later, maar nog in die zelfde nacht, werd ik half en half wakker door een beweging naast mij. Dat was David Blake, die opstond voor datgene, wat ik daar- straks al zoo discreet omschreven heb.

Erwas geen maan, maar er kwam genoeg licht van de sterrelucht naar beneden om iets te kunnen zien. Ik zag,dat de luitenant metzijn doodvermoeide gezicht knikte van

29

(19)

"ga maar" en op zijn horloge keek en toen, terwijl ik al weer bijna onder zeil was, zag ik DavidBiake langs een van de wachten inhet donker verdwijnen. Ja zeker, zoo was het.

Weer veel later in die nacht zat ik op- eens rechtop te luisteren, alsof iemand mij geroepen had in mijn slaap. Alles was nog net als daarstraks. De donkere massa' s van de slapende mannen naast mij en de stille gestalten van de liggende wachten om ons heen. Maar toch was er iets veranderd in de nacht. Ik wist alleen nog niet wat.

Ik keek naarde luitenant, maar die arme duvel was zelf ook ingeslapen. Het leek wel, alsof daardoor alles nog erger werd, en ik keek met een ruk achter mij, want ik wist nu, dat de woestijn iets met ons voor had. Maarom ons heen was alles stil en de sterren stonden nog net zoo koel en onver- schillig met zijn duizenden en duizenden boven ons als daarstraks.

Toen ik de luitenant wou aanraken,

schrok hij wakker en vloog half overeind.

Hij luisterde één oogenblik, net zooals ik geluisterd had, en keek mij heel even aan, alsof hij mij om hulp vroeg. Toen werd hij weer de luitenant en ik de sergeant. en hij begon de mannen op de grond te tellen.

Dat moet het moment geweest zijn. waar- op ik eindelijk heelemaal wakker werd, want toen pas herinnerde ik mij David Blake. en ik keek weer naar de luitenant.

die telde. Hij zei niets, maar ik zag zijn lippen bewegen, een, twee, drie, vier, enz.

Toen hij klaar was, begon hij nog eens, bijwijzend met zijn vinger als een kleine jongen, die het zaakje niet vertrouwt. Maar zijn vinger en zijn lippen gingen langzamer en langzamer en toen hij bij de laatste man gekomen was, bleef zijn vinger zoekend in de lucht en zijn mond open .... Want zie je. er was een man te weinig. David Blake was niet teruggekomen .... "

(20)

"En toen?" vroeg ik eindelijk, toen hij heelemaal niet verder ging ... Wat gebeurde er toen?"

"Toen," zei Frank Bax met een zucht, .. gebeurde het eenige wat in de gegeven omstandigheden gebeuren kon, te weten:

niets. Je hoeft me niet zoo aan te kijken, want ik begrijp precies wat je denkt. Jij wou nu natuurlijk hooren, hoe Frank Bax, bleek maar vastberaden opstond en in het duister verdween om zijn vriend te redden en hoe hij-na een wanhopige strijd tegen een reusachtige overmacht-er in slaagde hem uit de handen van de vijand te be~

vrijden en ongedeerd terug te brengen naar zijn kameraden, alle loftuitingen afwerend met de eenvoudige woorden: .. Ik heb slechts mijn plicht gedaan." Maar dat zijn gebaren en termen, die daarginds niet op- gaan. De luitenant en ik wisten allebei, dat het mis was met David Blake en dat het zinneloos en misdadig geweest zou zijn

32

wat dan ook aan heldhaftigheden te onder- nemen. En dus gebeurde er, zooals gezegd:

niets. Alleen werden stilletjes de mannetjes gealarmeerd. Iedereen nam zijn geweer, maar David Blake bleef weg .

De schildwé)chten hadden juist op het punt gestaan om alarm te slaan, omdat hij na vijf minuten nog niet terug was, maar zij hadd en niets gehoord, heelemaal niets.

Wij vonden hem de volgende dag, toen het licht werd. Hij lag op geen zestig meter van het bivak en bij wijze van grapje hadden zij, of had hij (het zal er wel een enkele geweest zijn) hem een vinger afge- sneden en hem die als een sigaar in zijn mond gestopt. Maar de woestijn was net zoo leeg als gisteren, behalve dan wat die kiezelsteen van twee bij drie betreft, waar- achter die Sjleu gelegen moet hebben ... "

Frank Bax ::ei een heele tijd niets en keek een beetje verwonderd voor zich uit, alsof

33

Het Wilhelmus 3

(21)

hij zijn eigen verhaal niet goed begreep. Ik geloof, dat hij heelemaal vergeten had, dat ik luisterde .

.. Die nacht was vreeselijk, " zei hij einde- lijk zachtjes. "Wij lagen daar allemaal ge- vechtsklaar in die veel te groote vlakte en zagen niets en hoorden niets. En toch luisterden wij, uur in uur uit. Het was afschuwelijk. Doen konden weniets. David Blake gaan zoeken had niet de minste zin.

Hij was in ieder geval allang dood. Was hij door één man te pakken genomen, dan zouden we die toch niet vinden. Die was dan, na gedane arbeid, toch al weer in de vlakte verdwenen, zooals alleen een Sjleu dat kan. Als er daarentegen meer in de buurtwaren,dankonden wij betereen moge- lijke aanval afwachten, dan op zoek naar de doode Blake blindelings in de een ofandere hinderlaag te loopen. Nee, erbleef ons niets andersover , dan daarmaarmetonzegeweren in aanslag te blijven liggen en te luisteren.

1 n debewoonde wereld, waar alles la waai maakt, is het niet erg om te luisteren. Daar zoek je een geluid tusschenanderegeluiden, maar in de woestijn, waar je het geluid in de stilte zelf zoekt, is het een vreeselijke bezigheid. Er is daar niets anders dan de kou van de nacht om je heen, de kou van de harde grond onder je lichaam en de kou van de sterren boven je hoofd. En die drie geven geen van allen geluid. Toch luister je en luister je, tot je je gaat verbeelden, dat je de woestijn zelf bezig hoort om je heen. En als je dan wanhopig naar boven kijkt naar de sterren, denk je waarachtig, dat je ze daar duizenden en duizenden lichtjaren van je af hoort voorbijtrekken door het heelal.

Ikhadalgauwvolkomenvergeten, waar- om de heele zaak begonnen was. Ik dacht niet meer aan de Sjleu's, David Blake, of een mogelijke overval. Ik dacht niets meer. Ik luisterde alleen nog maar naar de

(22)

stilte, die als een verschrikking over die onmenschelijke vlakte hing.

Nu mag het gek klinken, maar het was in die afschuwelijke uren tusschen het ver- dwijnen van David Blake en de bloedroode gloed van de zonsopgang, toen we zijn verminkte lijk vonden met de vliegen al op zijn gezicht in de allereerste warmte Vdn de komende dag; het was, zeg ik, în die uren, dat Frank Bax midden in Marokko zijn vaderland terugvond.

Dat kwam door de stilte, zie je. Die had in het donker langzaamaan alles opgeslokt, wat er bestond. Er was geen woestijn en geen Kasba Azrir meer, er was drie dag- reizen verder geen garnizoensplaats meer met kroegjes en grammofoons, erwas geen Marokko en geen legioen, geen Afrika en geen Europa meer. Er W'lS niets meer, dat begin of eind had. Er was alleen nog de stilte in het donker, die alles voorgoed had verstikt. Het was het eind van de wereld,

36

en ik was de laatste mensch op aarde, die dat alles heelemaal alleen moest dragen. Er was niemand om mij te helpen, niets om mij aan vast te houden. Er was alleen de stilte, die mij langzaam begon dood te drukken. Ik sloeg met handen en voeten om mij heen en krijschte, alsof ik al gek ge- worden was, tenminste zoo zag het er voor mij uit. In werkelijkheid lag ik onbeweeg- lijk achter mijn geweer en voelde dat die heele reusachtige stilte langzaam op mij neerkwam. Zoo lag ik daar, zonder een beweging en zonder een woord onder de sterren, als een bezetene te worstelen om hulp, te vechten om iets, waaraan ik mij nog even zou kunnen vasthouden, voor de stilte aan alles een eind maakte.

En toen, heel gewoon en natuurlijk. was er opeens iets. dat mij redde. Iets dat merk- waardig genoeg uit mijzelf kwam. Ik zag niet dadelijk precies wat het was. Het be- gon als een prentje. dat ik misschien eens

37

(23)

ergens aan de muur had zien hangen. Toen werd het prentje langzamerhand zoo'n duidelijk beeld, dat het leek, alsof ik dat wat er op stond werkelijk voor mij zag. En toen pas begreep ik, dat het inderdaad werkelijkheid was, wat ik zag, dat het een herinnering was.

Ik keek door het open raam van mijn jongensslaapkamer naar buiten en zag het zware blad van de kastanjes langs de Witte Singel in Leiden, waar het huis van mijn vader stond. Het was nacht en al vrij laat.

Ik sliep altijd met het raam en de gordijnen wijd open. Uit mijn bed keek ik dan door het raam recht in het loof van de kastanjes, waar tot diep in de nacht het licht van de gaslantaarn voor ons huis op scheen. Ver- der kon ik niets zien, alleen die stille wereld van blaren vol licht en schaduw. Daar achter wist ik, dat het zwarte water van de singel nu onbeweeglijk lag tusschen de leege verlichte kastanjelaan langs de huizen

op de eene oever en de donkere tuin van de hortus van de uni versiteit aan de over- kant. En daarachter weer lagen de straten en grachten van het oude Leiden, waar nu iedereen sliep, behalve een paar luidruch- tige studenten, die je heel uit de verte kon hooren aankomen met stappen, die galm- den onder het bladerdak van de boomen op de singel en met harde stemmen, waar- van heel even een eendophetwaterwakker werd, die dan eenige zaken kwaakte, die waarschijnlijk even weinig zin en inhoud hadden als het gesprek van de heeren, die nu onder mijn raam voorbijkwamen.

Ik kon ze nog een heele tijd hooren, terwijl ze verder liepen onder de boomen en de eend allang weer was ingeslapen. En daarna, toen ze heel in de verte om een hoek verdwenen, was er alleen weer voor mijn open raam, die stille muur van kastan- jeloof, waar het licht van de lantaarn in doordrong tot diep in de schaduwen van

(24)

de boom, waar een paar houtduiven nestel- den en soms even bewogen.

Dat kleine stukje Leiden was het, dat mij midden in Marokko van de stilte redde.

Het gaf mij de zekerheid, dat er wel dege- lijk nog iets anders op de wereld was, dan de verschrikking van het luisteren in de woestijn. Ja, het redde mij, maar het maakte ook meteen een eind aan de veelbelovende carrière van sergean t Bax. Want toen, uren later, de heele woestijn eerst grauwen toen blauwig en eindelijk rood als vuur en bloed werd, en sergeant Bax bij het verminkte lijk van David Blake stond, toen wist hij, dat hij niet weer zou teekenen voor de volgende vijf jaar in het legioen, maar dat het 'huistoe' was voor hem ... "

Het duurde een heele tijd voor ik iets durfde zeggen, want ik had, zooals altijd wanneer hij vertelt. het schuldige gevoel,

40

dat ik eigenlijk een schandelijke indiscretie beging door te luisteren.

..Nou, dat was het," zei hij eindelijk en keek strak een andere kant op.

Ik zei niets.

"Het gaat eigenlijk nog verder ... " be- kende hij toen. "Maar het is nogal moeilijk te vertellen. Het ging verder op een Holland- sche vrachtboot met passagiersaccomo- datie, zie je."

Hij keek mij vragend aan.

"Ja zeker," zei ik ernstig. alsof dat een zeer belangrijk pu n t was. Dat gaf hem moed en hij ging weer door.

"M et die vrachtboot ging ik twee maan- den later naar huis, met een prachtige valsche Hollandsche pas. Wij voeren om de Noord om Schotland, vanwege het mijnengevaar. Het was in Mei en nog vrij koud. Op een goeje dag stond ik. zooals gewoonlijk in mijn eentje, aan de reeling.

want ik bemoeide me met niemand aan

i1

(25)

boord, omdat ik zoogenaamd via Spanje uit Zuid Amerika terugkwam en dus geen lastige vragen kon gebruiken.

Er war n een stuk of vijftien passagiers , maar ik liet ze, ook nu wij al vlak bij huis kwamen, voor wat ze waren en stond in een veilig hoekje aan de verschansing uit te kij-

ken over het vlakke grijze water. Toen zag ik midden in dat water een eind verder op- eens een stokje, dat rechtop uit het water stak en vinnig als een haaievin, met een klein wit zog achter zich aan door de stille

deining sneed.

J

a, dat ding trok daar met zoo' n akelige beslistheid naast ons voort, dat ik dadelijk dacht aan een groot beest, dat loerend met ons meezwom. Dat duurde even zoo. Ik begreep volstrekt niet wat het was, dacht er ook niet aan om alarm te maken en bleef domweg staren naar dat onmenschelijke ding, dat daar zoo rustig en onheilspellend op een meter of zeventig afstand met ons

meeschoof. Toen opeens zag ik, dat het beest eronder naar boven kwam. De stok rees omhoog, daaronder verscheen een breeder stuk en tegelijkertijd stak het monster van voren al zijn neus uit het water.

Toen begon aan boord ook al het geroep en geloop, maar ik deed daar niet aan mee.

Ik bleef als betooverd kijken. Ik hoorde het ding sissen en blazen, terwijl het heele grauwe lichaam boven kwam. Ik zag het water wit-kolkend van de boeg afstroomen en uit het lage torentje onder de stok een ventje opduiken als een duveltje uit een doosje. Ik had nu heusch wel begrepen, dat dit nu een van die gevreesde Duitsche onderzeeërs was, maar zelfs toen de heele smalle rug van het ding al vol stond met mannetjes, die allemaal uit dat eene uit- steeksel kwamen, kon ik mij nog altijd niet losmaken van het idee, dat het een levend monster was, dat ons kwaad wou doen.

Het bleef, altijd op dezelfde afstand. met ons

(26)

meevaren. Ik hoorde het zachte tsjoeke- tsjoeke·tsjoek van een motor. Het klonk zoo vredelievend, dat ik nog wantrouwiger werd. Toen merkte ik opeens, dat onze eigen machines gestopt waren. Het werd heel stil daar midden op de Noordzee, en ik hoorde het water zachtjes kabbelen langs de scheepswand. Wij dreven nu al bijna zonder vaart op het zilvergrijze water in het fletse licht van de zon, die half en half door de wolken scheen.

Ik zag nu, dat ik midden tusschen de menschen stond, die allemaal naar het beest keken. Er werd vrijwel niets gezegd. Ik hoorde alleen een vrou ween eind verderop, die ,,0 God, het kind! .... ·, zei.

OnderWijl waren de mannetjes van het beest druk bezig met een kletsnat ding voorop, dat een klein kanon bleek te zijn en ons onvriendelijk aankeek. In de toren stond een kereltje als een hansworst met twee vlaggetjes tegen ons te zwaaien, met

rukkerige stijve bewegingen. alsof er een mechaniekje in hem zat. Toen opeens kwam er vlak langs de boeg van ons schip midden op zee zoom aar een roeibootje voorbij. Ik schrok er van, maar toen zag ik, dat het een van onze eigen sloepen was, die zij blijkbaar aan de andere kant gestre- ken hadden en die nu bij het beest op visite ging, met een paar mannen aan de riemen en een officier er in. Wij bleven doodstil staan kijken, zagen hoe de sloep in de verte aangekomen even zachtjes schommelend tegen het beest aanlag en hoorden zelfs een paar stemmen over het water. Toen stap- ten een stuk of wat van de mannetjes van het beest bij onze officier in de boot en die kwam meteen weer naar ons terug, terwijl het beest wantrouwig bleef toekijken, klaar om op ons af te stormen, als wij zijn mannetjes iets zouden doen.

Daar dachten wij overigens niet aan. Het waren trouwens heele gewone mannetjes,

45

(27)

toen ZIJ In de diepte onder ons uit het bootje klommen en de valreep opkwamen:

een officier en een stelletje matrozen, met groote revolvers gewapend. Onze eigen officier en zijn roeiers bleven in de boot, die beneden bleef liggen dobberen naast het stille schip.

Twee van de matrozen, die aan boord kwamen, gingen met verschrikkelijk ern- stige gezichten bij de valreep staan. Twee anderen kwamen met de officier mee. Hij liep vlak langs mij. Het was een jonge kerel in een smerig soort uniform. Hij was erg ongeschoren en keek om zich heen, als een eerlijk man, die voor het eerst in zijn leven uit stelen gaat. Maar dat kwam na- tuurlijk, omdat ieder oogenblik de rook- pluimen van de Engelsche torpedojagers aan de horizon konden verschijnen.

Onze kapitein begroette hem met een woedend gezicht en verdween meteen met hem en zijn twee mannetjes naar beneden.

En toen eindelijk begonnen ze aan dek allemaal door elkaar te praten. Maar omdat alle passagiers Hollanders waren en boven- dien uit Indië terugkwamen, waar blijk- baar ieder Hollander meer levensstijl op- doet, dan hij van huis uit heeft meege- kregen, hield men zich alles bij elkaar genomen heel kalm.

"Ze zullen ons tenminste wel tijd geven om in de booten te gaan," zei de een.

"We kunnen nog van geluk spreken, dat de zee zoo rustig is," zei een ander. En de vrouw, die daarstraks ,,0 God, het kind"

gezegd had, ging bleek maar vastberaden naar beneden om ---voor het geval wij werkelijk in de booten zouden moeten .- dit kind nog eens extra dik aan te kleeden tegen het schrikbeeld van ieder Hollander: de tocht.

Er verdwenen nog een paar menschen naar hun hutten om zwemvesten aan te doen, maar er was een oude dame van over

(28)

de zestig, die zei: .. Als ze een oude vrouw, als mij, durven lastig vallen, dan zal ik eens een hartig woordje spreken met dat jonge ventjeI" Met 'dat jonge ventje' be- doelde ze de officier met het ongeschoren gezicht, die met één woord over het lot van ons schip en onszelf kon beslissen.

Daarna durfde natuurlijk geen mensch meer laten mer ken da t hij het ergs te vreesde, en naar goed vaderlandsche zede bezaten wij onze zielen in lijdzaamheid. Maar het gemeene beest bleef uit de verte dreigend toekijken, speciaal naar mij, alsof het al in de gaten had, dat ik regelrecht uit het Fransche vreemdelingenlegioen kwam.

De kapitein en de Duitsche officier bleven een heele tijd beneden. Zij waren natuurlijk bezig de scheepspapieren te onderzoeken. Maar ... . zou het daar wel bij blijven? Zouden zij straks niet ook de papieren van de passagiers willen zien? En zouden zij dan merken, dat de mijne niet

48

deugden, en dat ikzelf - van Duitsch standpunt bekeken - nog veel minder deugde, als ex-sergeant van het Legioen?

Ik zal je zeggen hoe het verder ging. Na een eeuwigheid kwam de Duitscher weer met de kapitein aan dek, en daar begon het feest! Passagiers op een rij en papieren alsjeblieft.

Het ging overigens heel summier. Meer alsof zij een bepaald iemand zochten, dan alsof zij ieders papieren grondig wouden bestudeeren. Het ging gauw. Er werd niet veel gezegd. De ongeschoren officier met zijn vermoeide gezicht kwam met zijn twee kornuiten de rij langs, bladerde even in de pas, die hem werd toegestoken, ver- geleek het portret met het origineel zei,

"Bitte·' en gaf het ding weer terug. Alleen bij de oude dame stagneerde àe zaak even.

"Ik protesteerl", zei ze. "Dit schip is Nederlandsche grond en u hebt geen enkel recht mij naar mijn papieren te vragen."

49

Het Wilhelmus 1

(29)

De officier keek half verlegen, half ge- ergerd op. Dit oponthoud kwam hem kennelijk zeer ongelegen, en onwillekeurig keek hij met een snelle blik langs de hori- zon. Maar daar was niets te zien dan lucht en water. Geen rookpuim te bekennen.

,,0 Anna, zuster Anna," dacht ik, "ach ziet gij nog niets komen?! .... " en ik deed haastig een schietgebedje voor het eeuwig heil van alle vloten van "His British Majesty". Helaas, het perfide Albion liet zijn trouwe vriend Frank Bax in de steek.

De officier wist blijkbaar niet recht. wat hij met de protesteerende oude dame aan moest.

"Ik heb een N ederlandsche pas en hij is geldig ook," zei ze in een Duitsch om van te watertanden. "Ik draag gèèn wapens, ik smokkel gèèn contrabande, ik ben gèèn spionne. Dat wil ik u allemaal uit eigen beweging vertellen, maar mijn pas krijgt u niet te zien."

"Maar Mevrouw .... " begon de kapi- tein, "het is heusch het beste .... "

"Stil Kapitein," zei ze koninklijk, "u moest u schamen. U bent hier de baas aan boord en u laat toe, dat uw passagiers aan boord van UW schip lastig gevallen wor- den door deze ongeschoren jonge man."

"U hebt geen recht mijn papieren te controleeren," zei ze toen nog eens tegen de ongelukkige officier.

En toen gebeurde er iets, dat zelfs mij een beetje moed gaf. Er kwam een flauwe glimlach op het gespannen gejaagde ge- zicht van de man. Er veranderde iets in zijn houding. alsof hij opeens een gewoon pak in plaats van een uniform aanhad, en hij zei met een keurig klein buiginkje:

"Gnädigste Frau, laten we aannemen, dat ik geen recht heb u naar uw papieren te vragen, maar zoudt u dan niet zoo vrien- delijk willen zijn mij persoonlijk het genoe- gen tedoenmijeven uwpas te laten zien?"

(30)

Toen kwam de glimlach ook op het flinke oude gezicht van de vrouw tegen- over hem, en met een gebaar alsof zij twintig jaar was en aan haar uitverkore cavalier haar balboekje reikte, overhan- digde ze hem haar pas.

Daarna was, voor ik het wist, de beurt aan mij, en op het moment. dat ik de man mijn valsche pas in zijn handen duwde, wist ik al dat het mis zou gaan.

Het ging werkelijk onmiddellijk mis. Hij bladerde er even in, keek even naar mij en naar mijn portret en ik zag meteen, dat er niets meer over was van de cavalier met het balboekje.

F 17" h"

.. ranzose.. vroeg IJ . .. Nee, Hollander."

.. Genaturaliseerd?"

.. Geboren Hollander."

.. Waar komt u vandaan ? Vergist u zich niet in uw verhaal!"

Dat was eengemeenezet, want nu begon 52

ik het armzalige verhaal, dat ik voor alle gebeurlijkheden had klaargemaakt, met het gevoel. dat ieder woord een fout was.

Ik vertelde zonder de minste overtuiging van mijn z.g. werk in Argentinië en van mijn terugkeer via een Spaansche haven naar Holland. Hij luisterde overigens heel geduldig, en toen ik klaar was en zweet- druppels op mijn voorhoofd voelde, zei hij niets. Hij bladerde een beetje besluiteloos in mijn pas, en ik begon weer wat hoop te krijgen. Hij keek naar dit stempel en naar dat, m~ar scheen niets verdachts te kunnen vinden .

.. Zegt u eens iets JO het Hollandsch,"

zei hij opeens.

"roen zei ik beleefd:

.. Als u met uw leelijke duikboot de lucht invloog, zou mij dat uiterst welkom zijn."

.. Bravo!" zei de oude dame, drie plaat- sen verder.

.. Stilte," Lei de officier ... Verzeihung,"

53

(31)

zei hij toen gauw, toen hij zag wie het was.

Daarna keek hij mij nog even aan, alsof het hem speet. dat hij niets tegen mij kon vin- den. Hij wou zich al omdraaien om naar de valreep te gaan, toen hij opeens snauwde:

"Zing het Hollandsche volkslied!"

"Wat?l .... " zei ik.

"Het Hollandsche volkslied! En gauw wat !"

,,'t Is me wat," dacht ik, "daar moet ik me midden op zee op mijn dooje eentje het Wilhelmus gaan zingen." Enfin, er zat niets anders op en dus begon ik maar, hoe belachelijk ik mij ook voelde tusschen al die stille menschen.

lriZhclmll.'; WIl Xa.:, ûlllce

B Jl /('11, ~'(//l DIII)h:/ien blo t,

En daar ging hij dan:

Ik had op dat oogenblik groot bezwaar tegen dat 'Duytsche blo et'. maar gek ge- noeg, klonk het overigens heelemaal niet slecht daar aan dek. Alleen ging mijn stem

wel een beetje verloren in de open ruimte.

OnWillekeurig zette ik daarom de tweede regel wat harder in:

DCI! V(((/alant f/hel}'o/tl/'(

Blijf iek lot i/Ul n durf:

Dat begon al ergens op te lijken. Ik kreeg zelf pleizier in het geval. "Goed zoo Frank!" zei ik tt>gen mezelf, "laat ze het maar eens hoeren! Geef hem van katoen!"

En toen gaf ik hem van katoen!

Ben ]>"il/I'e fllII 01'(/(,l/jw

131'11 iel.' UI) om'e'l'L'ecrt,

En op dat oogenblik zag ik weer, wat ik die nacht in de woestijn had gezien, toen David Blake niet terugkwam. Ik zag door het open raam van mijn slaapkamer het doodstille blad van de kastanjes in het lantaarnlicht. Maar ik zag mèèr en ik begon nu voor het eerst vagelijk te begrijpen, waarom ik eigenlijk terugging naar Hol- land. Of nee, dat is heelemaal niet waar.

Ik begreep het minder dan ooit. Ach, ik

(32)

I !

I I

zag eigenlijk niets bijzonders. Ik zag de speelplaats \ an het gymnasium in Leiden.

die grensde aan het Van der Werfpark, waar de boomen al uitliepE:n en de lijsters zongen in de koele Maartlucht, dat een mensch van vijftien jaar er het gevoel van kreeg, dat hij de heele lente had ingeslikt en dat wel niet zou overleven. Ik zag een bootje, dat ploffe-ploffe-plof door een ka- naal kwam, waarlangs de hengelaars tus- schen het riet zaten te visschen en hun voeten optrokken voor de golf, die langs de oever met het bootje meeliep en het riet zachtjes ruischend even liet buigen. Ik zag onder een jagende wolkenlucht een enorm leeg strand, waar trillende schuimvlokken als levende wezens voor de wind uitrolden over het gladgewaaide zand. Ik zag een weiland met kniehoog gras vol bloemen, waarin een klein Frank Baxje op zijn rug lag, domme dingen dacht en duizelend in een blauwe lucht staarde, die vol

56

was van het onzichtbare gekwinkeleer van leeuweriken.

Toen zag ik het huis van mijn vader weer, maar nu van buiten, in het aller- eerste licht van de schemering. zooals ik het voor het laatst had gezien, toen ik er die ochtend voorgoed vandoor ging. Alle ramen waren dicht en blind met hun ge- sloten gordijnen. Alleen achter mijn raam waren de gordijnen opzij geschoven en het stond wijd open, alsof ik daardoor was gevlucht.

Maar terwij I ik dat alles zag, en verbaasd luisterde naar mijn eigen stem, zag ik toch ook wat er om mij heen gebeurde. Ik zag voor mij de ongeschoren officier, die er bij stond te kijken, alsof hij het niets prettig vond. Ik zag naast mij aarzelend een paar hoeden afgaan en ik zag in oe verte het gemeene beest met de mannetjes op zijn rug, die schenen te merken, dat er hier iets gebeurde aan boord.

S7

(33)

"En óf er hier iets gebeurt!" dacht ik, en ik haalde uit, dat het schalde over het water:

D '1/ CO/liJlc/i mil lIujJaelljm lIeb Îc!t altUtl fllw' rt.

En toen opeens was ik stil. Het was uit.

Maar dat leek maar zoo, want net toen de officier als een stoute schooljongen, die op iets heelleelijks betrapt is, er vandoor wou gaan, klonk iets verder in de rij een dunne oude stem, die zwak en aandoenlijk oprees in de stilte. Dat was de protestee- rende oude dame van het balboekje, die op haar dooje eentje het tweede couplet in- zette, dat geen mensch kent.

Zij bleef niet lang alleen. Aan het andere eind van de rij viel de vrouw, die ,,0 God, het kind'. gezegd had. in met een alt, die klonk als een klok. En daarna was het een dikke Deliplanter in het midden, die ging meedoen tot het dek er van dreunde. En toen opeens zong alles wat Hollander was.

Eerste en tweede couplet door elkaar. Dat deed er niet toe. Als het maar het Wilhel- mus was.

En het Wilhelmus was het, dat kan ik je verzekeren! Als een koraal klonk het daar over de zee, tot zelfs het gemeene beest er van opkeek. Het zwol aan als de dreun van een orgel, die je heelemaal tot in je middenrif voelde trillen.

Ik heb zelf meegezongen. maar ik her- inner het me niet. Ik herinner me alleen nog dat engelachtige uitdagende gezicht van de oude dame. die zong alsof het voor de laatste keer in baar leven was. Dan zie ik ook nog de dikke planter. met een mond als een hooischuur en groote tranen in zijn oogen. En tenslotte is er de onge::,choren officier, doodsbleek en kaarsrecht in de houding. salueerend ....

En toen was het uit, en hij was de val-

(34)

reep al af en met zijn mannetjes in de boot, voordat iemand een woord had kunnen zeggen."

Hij zweeg opgelucht en keek mij aan, alsof hij een vraag verwachtte. Maar ik zei niets. Toen begon hij gauw verder te praten, alsof de rest er niet meer op aan kwam.

" Verder ging alles precies zooals het hoorde. De sloep bracht de officier met zijn mannetjes naar het leelijke beest terug, dat verdween onder water, de sloep kwam weer langszij en wij voeren verder naar Holland. Ik kwam zonder bezwaar aan land met mijn valsche pas en ging regel- recht naar den Haag naar het ministerie, vertelde, dat mijn pas valsch was en vroeg, of ik niet een echte kon krijgen. Ik had vroeger nooit geweten, dat ik zoo belang- rijk was. Je kunt je niet voorstellen wat een opschudding dat gaf. Vanaf dat oogenblik liet St. Bureaucratius zijn complete perso-

60

neeloveruren maken omderwille van mij alleen. Ik was trouwens mezelf niet meer.

Ik was alleen nog maar een geval, een quaestie, een vraagstuk, een procedure.

Dat heeft een jaar geduurd. Moest ik ver- volgd worden wegens desertie, of moest ik niet vervolgd worden wegens desertie?

Was ik Hollander, of was ik geen Hollan- der? Was mijn pas \'alsch of was mijn pas niet valsch?

"Geen quaestie van," zei de referen- daris, "dit is een geval zonder precedent."

"Geef mij dat dossier maar eens," zei de administrateur.

"Ik zal er met de minister over spreken,"

zei de secretaris-generaal. Dan kwam het van de minister weer bij de secretaris·

generaal en van de secretaris-generaal weer bij de administrateur en van de administra- teur weer bij de referendaris en die gaf het aan een kommies, die het onder een stapel andere stukken schoof, zijn twaalfuurtje

61

(35)

tevoorschijn haalde en tegen Frank Bax zei, dat hij nog wat geduld zou moeten hebben.

Maar dat geduld was niet onbeperkt en toen het 1918 was geworden, was dat ge~

duld op en schreef ik een brief aan de Koningin, waarin ik vertelde, dat ik on~

danks mijn antecedenten van mijn land hield. dat ik graag weer Nederlander wou worden en dat ik verzocht om in verband daarmee onmiddellijk te worden 'opge~

roepen in werkelijken dienst', daar ik wou bewijzen, dat het mij ernst was met mijn verzoek, door alles voor mijn vaderland te doen, wat ik in de gegeven omstandigheden doen kon.

Nu, dat hielp. De Koningin schreef per~

soonlijk in een groote sterke hand iets aan de kant van die brief en drie weken later werd sergeant Bax van het vreemdelingen~

legioen als Hollandsch soldaat ingelijfd bij het zooveelste regiment infanterie.

Nog drie weken later was de oorlog uit en werd hij gedemobiliseerd."

E t 7" 'k

t i noen. vroeg 1 .

ti Toen verliet hij per eerste gelegenheid de lage landen aan de zee. Wat anders? ....

zei Frank Bax wanhopig.

(36)
(37)

: . ~ . _ _ _ _ _ _ _ A ...

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zijn hoofdletsel is zo ernstigdat Stig zes maanden in coma ligt,maar opgeven staat niet in zijnwoordenboek: terwijl dokters vrezen dat hij nooit nog een normaal leven zal

lIet moeten yoortreffelijke ,tukkC'n ge cl ltrt gcwec~t zijn, di heb- ben echter natuurlijk de oorlogschepen behouden, met de daarbij behoorcnde ammunitie, ell

prijs. Hij zou 't misschien opgegeven hebben. Maar dan dacht hij weer aan grootvaders woorden met Kerstmis: een goed zeeman moet flink kunnen zwemmen. Zoo hield

maken, doordat we begonnen waren met volgens gissingen den verticalen afstand tot d e aardop- pervlakte n het v rminderen daarvan door de stijging te gaan

te hebben zien rollen tegen hetzelfde zee trand, waar aunders Mueklebacldt zijn oude boot kal- faterde - dit zijn waarlUk reeds geen onbelangrUke feiten in de

Tijdelijk werd de bijl weder begraven doch logisch was het dat steeds verder de ei chen gingen en steeds grooter concessies werden gevraagd van de uitheemsche

Tji Liang. toe anak baek jang takoet dan menoeroet sekali pada orang toewanja. tida brani berbantah lebih djaoe, hanja lantas berioetoet dan mendjoera di hadepannja