• No results found

VRIJHANDEL, WISSELKOERSEN EN GOUDEN STANDAARD. 1)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "VRIJHANDEL, WISSELKOERSEN EN GOUDEN STANDAARD. 1)"

Copied!
14
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

STANDAARD. 1)

Vrijhandel-congressen plegen wel eens te lijden onder de algemeene overeenstemming der denkbeelden van de deelnemers.

War er gezegd wordt lijkt, althans in den kring, waarin het verkondigd wordt, op het ,,pr~cher des convertis".

Daarom heeft men, met her aan de orde stellen van de kwestii~

van den gouduitvoer, een gelukkige keuze ged/aan. Over deze questie is inderdaad verschil van meening tusschen hen, die zich volbloed vrijhandelaars wanen, onderling : en het is tevens Van her grootste belang dat dit verschil uit den weg w o r d t geruimd.

H e t vrijhandelsbeginsel immers m o e t er onder lijden, wanrieer de voorstanders ervan zelf toegeven, dat het niet op iedei" punt kan worden toegepast. Men mag den pr0pagandisten van een zoozeer bevochten standpunt niet kunnen verwijten, dat zij het onderling oneens zijn, wanneer her aan de toepassing van htm beginsel toekomt, en dat zij uifzonderingen maken, die her beginsel als zoodanig raken.

Wanneer iemand een uitzondering op her vrijhandelsbeginsel wenscht toe te laten, om her land ,,self-containing" in tijd van oorlog te maken, maar daarbij toegeeft, en in den koop neemt, dat deze handelswijze een economisch nadeel is, dan raakt dat her beginsel van den vrijhandel niet, dat immers leert, dat vrij- handel economisch een voordeel is. In belemmering van het vrije goudverkeer echter ziet men een economisch voordeeI; daarom

moet het voorstaan daarvan door vrijhandelaars, aan her beginsel afbreuk doen.

Uit den aard der zaak zou ieder vrijhandelaar ook voor vrij goudverkeer moeten zijn. Dat dit niet zoo is, is m e r k w a a r d i g genoeg; waarom zou een principe, dat voor alle koopwaar o p g a a t , voor goud niet opgaan. Alleen al daarom zou her de moeite loonen 1) Deze bijdrage was oorspronkelijk op verzoek van ,,De Vereeniging Vrij Ruilverkeer" voor het te Amsterdam gehouden Vrijhandelscongres geschreven, en zal thans verschijnen als ,,Paper" der te Londen te houden maar voorloopig uitgestelde ,,Sound Currency" conferentie.

(2)

deze questie eens te onderzoeken. Maar er is meer. De opvatting, dat men voor bet goud in sommige omstandigheden van het vrij- handelsprincipe moet afwijken, worclt in bet algemeen gehuldigd door de tegenwoordige leiders der circulatiebanken, en heeft een verstrekkenden invloed op de geldstelsels van verschillende landen gehad.

Hoe volbloed vrijhandelaars tot deze opvatting kunnen komen, is intusschen gemakkelijk te verklaren. Men let bij het belemmeren van het goudverkeer ter nauwernood op den goudllandel, en voor- namelijk op de geldpolitiek. Dit verklaart dat degenen, die, zonder zich misschien veel om economische theorie te bekomnmren, zeer goed uit eigen praktische handelservaring inzien, dat men het goederenvervoer op geen enkele wijze beletten moet, toch van meening zijn, dat men her goudverkeer belenlmeren moet, omdat dat noodig zou zijn voor het voeren eener goede geldpolitiek.

Wij zullen nu trachten aan te toonen, clat die meening op een dwaling berust, en ook ten aanzien van het goud het vryhandels- principe opgaat : waarbij verder zal blijken, dat deze questie en die der wisselkoersen in nauw verband met elkaar staan.

Her groote bezwaar, dat uit een oogpunt van geldpolitiek tegen vrij goudverkeer werd ingebracht, was het volgende : wanneer men den gouduitvoer vrijlaat, zoo meende men, zal al het goud wegvloeien, en kunnen de wisselkoersen tot in het oneindige stijgen; immers met den gouduitvoer hield men de koersen binnen de goudpunten ; heeft men geen goud meer, dan kan men de koersen niet nleer breidelen.

Oefenen wij op dit bezwaar dadelijk onze critiek.

,,Wegvloeien van goud" is een overdrachtelijke uitdrukking.

Goud vloeit niet weg. Men bedoelt er mee, dat goud uitgevoerd wordt. En men voert een waar, ook goud, atleen uit, als er voordeel bij is.

De vraag dringt zich dus op : Waarom zou dat goud uitgevoerd worden, dat wil zeggen : welk voordeel zou er bij dien uitvoer zijn, of in welk geval zou daar voordeel bij zijn ? Waarbij wij dan niet nalaten moeten op te merken, dat toch nooit tegelijk alle landen goud zouden kunnen uitvoeren, daar er dan geen landen zouden zijn, waar het goud heen zou kunnen vloeien, terwijl in het algemeen gesproken alle landen gelijkelijk goud- uitvoer Vreesden.

Er is voordeel bij uitvoer van goud, wanneer men het goud

(3)

buitenslands duurder verkoopen kan dan binnenslands. En dit is het geval, wanneer in een land, dat den gouden standaard heeft, bet geld gedeprecieerd is. Het goud wordt dan. in dat land te- laag geschat in de gelduitdrukking, en is voordeeliger op de wereldmarkt te plaatsen.

Met een voorbeeld is dit overigens zeer bekend verschijnsel bet gemakkelijkst duidelijk te maken. Men zal mij veroorlooven dit aan her Nederlandsche geldwezen te ontleenen. Volgens her Nederlandsche geldstelsel moet tien gulden in waarde gelijkstaan met ongeveer 6 gram goud. Wat hetzelfde is als te zeggen, dat een Kilogram goud ongeveer 1648 gulden kost. Zoodra men nu bet goud, dat men voor 1648 gulden in bankbillettten van de Bank kan krijgen, voor eenigszins belangrijk meet dan 1648 gulden naar het buitenland kan verkoopen, dan ,,vloeit bet g o u d weg", dat wil zeggen, is er voordeel bij uitvoer en men voert bet dus uit. De gulden is in dat geval tegenover her goud ge- deprecieerd.

Bestaat een dergelijk verschil niet, omdat hetzij de gulden niet gedeprecieerd is, hetzij de Bank in zijn goudprijs mee is gegaan met de depreciatie, dus den goudprijs verhoogd heeft, zoodat deze in guldens gelijk staat met den wereldprijs, dan heeft geen uitvoer plaats, omdat er dan geen voordeel bij is. In her laatste geval heeft de Bank dan feitelijk de basis van her geldwezen veranderd, den gulden zoogenaamd ,,afgezet", in waarde gelijk- gesteld met een geringere hoeveelheid goud dan bij de wettelijke regeling bepaald is.

Naast deze eenvoudige en sedert lang als juist erkende ver- klaring van de redenen, die tot gouduitvoer aanleiding geven, is in den laatsten tijd weer een oude, door de wetenschap reeds lang verlaten verklaring opgedoken. Ooud zou uitgevoerd worden, om het nadeelig saldo eener betalingsbalans aan te vullen, de schulden van het eerie yolk aan her andere af te doen. Wanneer wij ons een oogenblik verdiepen in bet wezen van her internationaal ruilverkeer op de wijze, zooals de vrijhandelaar gewoon is dit te doen, dan zien wi], dat deze verklaring in het geheel" g e e n verklaring is.

Her internationaal ruilverkeer is een ruil van verschillende goe- deren en diensten, waarbij ook in allerlei verschillende v o r m e n crediet wordt verleend. De betalingsbalans houdt ai de verschil- lende posten van dit ruilverkeer in. ; iedere post is altijd te verklaren

(4)

uit het betang van beide partijen. Maar men verklaart geen enkelen post door te zeggen : dat hij dient om een saldo aan te vullen.

Men verklaart evenmin, waarom goud is uitgevoerd, door te zeggen, dat het geschiedde om het nadeelig saldo aan te vullen, als men daardoor den uitvoer van schoenen, kippen of machines kan verklaren.

De vraag rijst trouwens ook al, waarom nadeelige saldi dan niet altijd door goud worden aangevuld, wanneer dit w~l aanwezig is ; waarom het eene land debiteur van het andere wordt, wanneer het toch met goud zou kunnen betalen. Het antwoord is natuurlijk als alle economische handelingen : dat dat land er dan voordeel in ziet, buitensla{lds kapitaal op te nemen.

Wij zouden aan deze verouderde zienswijze niet zooveel aan- dacht gewijd hebben, wanneer zij niet weer zoo algemeen was geworden en zulke verstrekkende gevolgen had gehad. W a n t nu ziet men het volgende lnerkwaardige schouwspel.

Men begint met den gouduitvoer stop te zetten, uit vrees dat men al bet goud kwijt zal raken, wanneer de nadeelige saldi van de betalingsbalans eens zeer groot zouden worden ; en dat men dan daarna . . . geen goud meer zal kunnen uitvoeren. Uit vrees dus, dat men later geen goud zal kunnen uitvoeren, voert men al dadelijk geen goud meer uit, en roept nu dadelijk bet ver- schijnsel te voorschijn, dat men voor de toekomst vleesde. W a n t doordat men den gouduitvoer stopzet, verliest men allen kijk op de waarde van bet geld tegenover bet goud : immers door vrijen ruil alleen kunnen wij de waarde van verschillende goederen met elkaar vergelijken. Het is een aan het fiduciaire geld inherente eigenschap, dat men veel eerder komt tot een te groote circulatie, dan tot een te kleine. Zoo komt men al spoedig tot te sterke uitzetting der circulatie, zoodra men eenmaal den kijk op de waarde van het geld verloren heeft. En wanneer nu later depreciatie blijkt, dan wijt men d e z e . . , alweer aan de betalingsbalans. W a n t men ziet niet, dat her niet de gouduitvoeren als ,,aanvulling van het s a l d o " zijn, die v66r den oorlog den wissel binnen de goudpunten hielden, maar dat dat gebeurde door de beperking, die de cir- culatiebanken zich, in verband met de dekkingsvoorschriften, bij her in omloop brengen van bankpapier oplegden. De gouduitvoer vervulde daarbij de rol van een waarschuwingssein. Maar wanneer de banken op dat sein bet disconto niet hadden verhoogd, dan

(5)

hadden alle goudvoorraden van Midas de wisselkoersen niet kun- nen breidelen.

Men zette dus den gouduitvoer stop uit angst, dat anders bet geldwezen in wanorde zou geraken, maar dit stopzetten werd juist aanleiding tot de grootste wanorde, omdat men nu de waarde van het geld niet meet aan her goud kon meten, en ten prooi liet aan een avontuurlijke politiek ; men heeft zijn compas en daarmee zijn stuur verloren, en is nu overgeleverd aan de golven.

Een symptoon van deze stuurloosheid is de strijd over her disconto, namelijk over de vraag, hot hoog her zijn moet. Niemand kan in het afgetrokkene zeggen hoe hoog het zijn moet, maar onder een ordelijk geldstelsel regelt her zich automatisch. Dat disconto is namelijk her jniste, dat in een zoodanig verband staat tot de kapitaalrente, dat de geldcirculatie erdoor op den juisten omvang gehouden wordt, zoodat her geld niet deprecieert.

Op her oogenblik echter fast men vrijwel in her duister bij de regeling van her disconto.

Er is dus niet her minste gevaar, dat een land zijn goud verliezen zal, wanneer her maar een goede geldpolitiek voert.

En ook wanneer her geld gedeprecieerd is, kan nog bet afvloeien van het goud verhinderct worden door de Centrale Bank te machtigen, den goudprijs omhoog te zetten, met andere woorden her geld af te zetten.

Her behoeft intusschen niet gezegd, dat her reel moeilijker is, weer in her goede spoor te komen, nu men reeds gedurende verscheiden jaren het vrije goudverkeer heeft belemmerd, en de goudvoorraden dus zijn opgehoopt op plaatsen, waar zij zich anders nooit zouden bevinden. Wanneer nu het goud losgelaten wordt zou dat een sterke verplaatsing ervan tengevolge hebben, in geval men den goudenstandaard op de oude basis ging her- stellen. Maar zulk een sterke goudverplaatsing zou reverts een plotselinge monetaire verschuiving, een prijsbeweging kunnen be- teekenen. Men zal dus bij herstel van den gouden standaard wel te overwegen hebben op welken voet men dit doen zal. Voor deze moeilijkheden intusschen is niet her loslaten, maar het vasthouden van her goud aansprakelijk te stellen. Men zal ze ~ n s onder de oogen moeten zien, en uitstel kan niet baten. Integendeel, her kan de moeilijkheden maar vergrooten.

Het ligt niet op den weg van dit prae-advies, de wijze waarop die monetaire moeilijkheden zullen moeten opgelost worden, te

(6)

behandelen. Wij ktmnen hier alleen dit vaststellen : dat, wil men inderdaad weder tot een goed geldwezen komen, aan iedere regeling tengrondslag zal moeten liggen, een juist begrip van het wezen, de beteekenis en absolute noodzakelijkheid van een vrij goudverkeer. Anders zal men steeds weer in dezelfde fouten terugvallen, waaronder wij thans lijden.

Wij hebben trachten aan te toonen, dat geen land zijn goud behoeft te verliezen, wanneer her dat niet wenscht, maar willen hier thans toch nog de vraag onder de oogen zien, war her zou beteekenen, wanneer inderdaad eens wel al het goud uit een land wegvloeide. Zou dat zulk een ramp zijn ? In geenen deele. Ook zonder een goudvoorraad is een goede geldpolitiek te voeren, die steeds bestaat in bet beperken van den geldvoor- r a a d ; overmatige goudvoorraad daarentegen heeft een groot renteverlies tengevolge en inplaats van de dekkingsvoorschriften, zou men zeer goed kunnen volstaan met een voorschrift aan de Bank, dat zij de goudpariteit van hare billetten te garandeeren had, her aan haar overlatend hoe zij dat doen wil. Daarmede zou men verder komen, d a n met de gecompliceerde dekkings- voorschriften, die niet gebaat hebben, omdat men er den zin niet van doorgrond heeft.

Dat de waarde van her bankbillet zou afhangen van her dekkingspercentage is een dwaling, waarvan de theoretische weerlegging overbodig mag heeten, waar de feiten zoo sterk gesproken hebben. Verschillende landen, wier dekkingspercentage in den oorlog vooruitging, zagen desniettemin hun geld depre- cieeren.

Uitstel kan geen baat geven, integendeel. Want de belemmering van het goudverkeer heeft tot gevolg : dat alle vastheid nit de wisselkoersen verdwenen is. Wisselkoersen drukken de waarde van her geld van het eene land in de geldsoort van her andere land uit.

Wanneer de waarde van beide geldsoorten aan voortdurende veranderingen onderhevig is, spreeM her dus vanzelf, dat de wisselkoersen onvast zijn.

Men heeft ook de oorzaak der onvaste wisselkoersen bij de betalingsbalans willen zoeken : een denkbeeld dat uit denzelfden gedachtenkring ontspringt, als de meening, dat gouduitvoer een gevolg der betalingsbalans zou zijn.

Hoe onrijp deze gedachte is, blijkt wel daaruit, dat zij zelfs

(7)

nooit zuiver geformuleerd is, en men met die betalingsbalans nu eens de verhouding tegenover 66n land bedoelt, (tegenover dit land zou dan de wisselkoers door die balans beheerscht worden) ; dan weer de geheele betalingsbalans, en den wisselkoers in het algemeen. In den regel leidt men dan den wisselkoers af uit de

handelsbalans,

redeneerend, dat, wanneer de handelsbalans zeer',,ongunstig" is, de betalingsbalans ook wel ,,ongunstig" zal zijn. Wanneer dit echter niet uitkomt, (waarvan talrijke voor- beelden te geven zijn), wanneer een land een zeer ,,gunstige"

handelsbalans en niettemin een ongunstigen geldkoers heeft, dan betoogt men, dat een handelsbalans zeer wel ,,gunstig" en de be- talingbalans niettemin ,,ongunstig" zijn kan. War volkomen juist is, maar de bewijskracht van de handelsbalans dan ook volkomen te niet doet. En daar ons de gegevens om een betalingsbalans op te maken, van welk land dan ook, te eenenmale ontbreken, heeft men gemakkelijk spel zich op die betalingsbalansen te be- roepen, die niemand kent, en waarvan men dus gratuit alles beweren kan, war men maar wil.

Theoretisch valt de bewering bij den eersten stoot. Daar door de arbitrage alle koersen met elkaar in verband staan, is de theorie, dat de wisselkoers her resultaat van de betalingsbalans is, niet anders op te vatten, dan zoo, dat men betalingsbalans en wissel- koers beide in algemeenen zin bedoelt. Men heeft zich dus voor te stellen, dat men een lijst van landen maakt waarop zij gerang- schikt zijn naar her bedrag van het saldo der betalingsbalans.

Her geld van her land, dat het grootste nadeelig saldo heeft, heeft een ongunstigen koers tegenover alle overige landen op de lijst. Her geld van her volgende land, welks saldo iets kleiner is, heeft een ongunstigen koers tegenover alle landen behalve h e r eerste, en zoo vervolgens. Her geld van het land, dat het grootste voordeelig saldo heeft, heeft een gunstigen koers tegenover alle andere landen.

Als dit nu inderdaad zoo was, dan zou men het zonderlinge resultaat krijgen, dat, wanneer een staat verdeeld wordt in meer- dere deel.en, die voortaan onafhankelijk zullen zijn, het geld van die verschillende nieuwe staten, een veel gunstiger koers zou moeten hebben, dan het geld van den vroegeren staat, lmmers het saldo van elk dier nieuwe kleinere staten zal ook kleiner zijn. Nim- mer is echter een dergelijk verschijnsel, b.v. bij de verdeeling der vroegere Habsburgsche monarchie, geconstateerd; men heeft

(8)

trouwens nimmer genoeg studie van de questie gemaakt, om zelfs maar opmerkzaam op deze voor de hand liggende consequentie te worden.

De geheele stelling is tenslotte niet meer dan een oppervlakkige toepassing van een waarheid, die voor een ander geval geldt.

De

dagelijksche betalingsbalans

kan namelijk oorzaak zijn van wijzigingen in den wisselkoers. Maar de dagelijksche betalings- balans is een geheel ander begrip dan de betalingsbalans over een langeren termijn. W a n t bij die dagelijksche werking is niet alleen de betalingsbalans een factor bij de bepaling der wissel- koersen, maar oefent ook omgekeerd de koers weer invloed uit op de betalingsbalans. Er is dus sprake van een wisselwerking, waardoor beide, betalingsbalans en koersen, op den duur in even- wicht gehouden worden. Dat wil zeggen, dat diensten, leveringen en credieten van weerskanten elkaar dekken, en de koers de ver- houding van de koopkracht der beide geldsoorten uitdrukt.

Zoodra men een koersdaling van langeren duur gewaar wordt, heeft men dus te doen met een daling van de koopkracht van her geld, niet met een schommeli~g om een evenwichtspunt. Hoe lang de duur der schommelingen kan ziin, hangt af van de elasticiteit van her prijsniveau.

Dat deze foutieve stelling, volgens welke de wisselkoersen het resultaat van de betalingsbalans zouden zijn, zooveel instemming vindt, is te wijten aan her feit, dat her een eenvoudige toepassing van de zoogenaamde ,,vraag en aanbod" theorie schijnt te zijn.

Een nadeelig saldo der betalingsbalans van een land zou een groot aanbod van wissels op dat land beteekenen, en dit zou daling van den koers ten gevolge hebben, hnmers, de prijs van een wissel zou, juist als de prijs van een koopwaar, bij groot aanbod dalen.

Nu gaat deze vergelijking met een koopwaar in her geheel niet op. Een wissel is geen goed, dat in onze behoeften voorziet ; daarom kan de prijs van een wissel ook niet door de zelfde factoren bepaald worden als de prijs van een goed. Vraag en aanbod van een goed hangen af van productie en behoefte. Her is zonder meet duidelijk, dat daarvan bij een wissel geen sprake is. En het is misschien niet te onpas hier aan een uiting van yon B6hm Bawerk te herinneren, die eens schreef, dat hij de woorden : ,,vraag.

en aanbod" nooit gebruikte, omdat zij allerlei dwalingen dekken, en de meest verschillende dingen uitdrukken.

(9)

Her is intusschen ongeloofelijk, welk een invloed .zulk een for- mule uitoefent : de aanhangers van de betalingsbalanstheorie zijn, juist omdat zij gedachteloos een formule aanhangen, voor geen argument ter wereld toegankelijk. Zoo vormt deze formule de wederheift van de redeneering, volgens welke de circulatiebanken zich voor machteloos houden, de wisselkoersen te breidelen : ,,bet

is nutteloos goud uit te voeren, want de nadeelige saldi der be- talingsbalans zijn oorzaak, dat de koersen zoo onvast zijn, en reel te groot om door goudzeridingen te worden aangevuld ; al her goud zou wegvloeien, zonder dat men zijn doel bereikt had".

In werkelijkheid zijn de koersen bet gevolg tier geldpolitiek, die weer het gevolg is van de belemmering van her goudverkeer.

Welk kwaad nu deze onvastheid der wisselkoersen aanricht, hoezeer zij her herstel van her internationaal handelsverkeer in den weg staat, behoeft hier zeker niet te worden uiteengezet.

Nog een iaar zulke koe~sen, en alle handel en industrie zijn vermoord, is een gezegde, dat men telkens weer hoort van hen, die de nadeelen aan den liive voelen.

Inderdaad, handel en industrie worden onmogelijk, wanneer de koopman op geen tientallen percenten weet, welke waarde op her oogenblik van her vervallen, zijne vorderingen of verplichtingen zullen hebben. De marge, die hi i tegenwoordig voor koersver- schillen moet rekenen, verslindt heel war meer, dan war vroeger zijn heele winst was. De wisselkoersen zijn dan ook een reel grootere factor in de duurte, dan men we! in het algemeen inziet.

Geen lapmiddelen kunnen baat geven tegen deze kwaal. Men heeft er verschillende verzonnen, die in den regel daarop neer- kwamen, dat men her nadeel van het koersverschil van den een afnam en op den ander deed drukken, wat dus geen de minste verbetering van de kwaal is.

Stabilisatie der wisselkoersen is dus het eerst noodige. Op welke hoogte die stabilisatie plaats vindt is van oneindig geringer belang. Zonder twijfel zijn e r breede lagen der bevolking, die belang hebben bij een herstel der vroegere geldwaarde : het zijn alien, die me.n kan samenvatten onder den naam : schuldeischers, En even ontwijfelbaar zijn er breede lagen, die men grievend onrecht heeft aangedaan door her geld te laten deprecieeren. Maar dat onrecht is nimmer weer ongedaan te maken, omdat veel der schuldvorderingen alweer in andere handen zijn overgegaan, terwijl

(10)

bij herstel van de oude waarde weer reel nieuw onrecht zou worden aangedaan.

Wij laten deze vraag dus in het midden. Handel en industrie echter hebben geen betang bij herstel van het geld op de vroegere waarde, zoomin als de Fransche handel en industrie er b.v. belang bij zouden hebben, dat de Fransche geldeenheid hersteld werd op de vroegere waarde van een pond zilver. Hoe groot de geld- eenheid is, doet niets ter zake. Van belang is alleen, dat de waarde vast zij.

Terwijl de onvastheid der wisselkoersen, zelf een gevolg van een afwijken van her l,rijhandelsbeginsel, reeds een groot kwaad is, wordt dit kwaad nog sterk verergerd, doordat het op zijn beurt weer aanleiding geeft tot verder a~wijken van her vrij- handelsbeginsel. Wat toch is her geval ?

Wanneer de koopkracht van het geld van een land daalt, dan stijgen in dat land niet alle prijzen gelijkelijk. Nemen wij ge- makshalve Duitschland als voorbeeld. In Duitschland zijn ver- schillende goederen en diensten, in vreemde valuta omgerekend, veel goedkooper, dan men zou aannemen dat zij zijn moesten, den algemeenen economischen toestand in aanmerking genomen.

De loonen waren b.v. sores viermaal zoo laag als die in hetzelfde vak in Holland. Daarvoor zijn vele oorzaken aan te voeren, her zou ons echter tever voeren, daarop in te gaan. Wij willen ons hier slechts met de gevolgen bezighouden.

De bedrijven in andere landen namelijk meenen nu, dat zij door de Duitsche concurrenfie verdrongen worden en roepen om be- scherming. Men wijst op den goedkoopen invoer van tal van goederen uit Duitschland welke door de valuta zou worden mogelijk gemaakt, en de binnenlandsche industrie zou verdringen en vermoorden. De lage wisselstand zou voor Duitschland dus een gunstige factor zijn. De uiterste consequentie van deze rede- neering is natuurlijk, dat hoe lager de wisselstand, hoe gunstiger het voor een land zou zijn, waarbij tenslotte een toestand zou intreden, waarin dat land niets meer zou invoeren en alleen nog maar uitvoeren, wat dan voor dat land de paradijstoestand zou zijn. W a a r de bewoners van zulk een land dan wel van leven zouden, wordt helaas niet onderzocht.

Uit die consequenfie blijkt al, dat de redeneering erroneus moet zijn. Geen wisselkoers ter wereld kan meet dan een schommeling in den uitvoer veroorzaken ; een meeruitvoer, die oogenblikkelijk

(11)

weer door een meerinvoer gevolgd wordt, want de betalingsbalans moet nu eenmaal in evenwicht zijn. Uitvoer voor een grooter bedrag dan invoer zou ook geen voordeel beteekenen, maar een geschenk aan het buitenland. War dus lijkt meer uitvoer te zijn, is alleen andere uitvoer, uitvoer van andere dingen, die vroeger niet uitgevoerd werden, en waarvoor nu andere uitvoer vervallen is. Wanneer men de feiten nauwkeurig ging onderzoeken, inplaats van te zweren hi] een oppervlakkigen indruk, zou men dat weI bevinden.

E6n ding is w61 mogelijk : dat door de misleidende werking der valuta tijdelijk goederen worden uitgevoerd voor een geringer bedrag, dan waarop zij de Duitsche volkshuishouding feitelijk komen te staan. Zulk een uitvoer is natuurlijk een groot nadeel voor Duitschland, en kan niet lang duren. Voor het buitenland is hij een voordeel, al komen enkele bedrijven er door in her gedrang. Het middel, dat redres brengt, en den ruil weer in een normaal spoor voert, is natuurlijk : her vrijlaten van den handel, waardoor die buitengewoon goedkoope zaken meer gevraagd, en duurder zullen worden.

Maar, wanneer men dit ~eit meent op te merken, dan moet men toch ~6n ding niet vergeten : dat de prijzen in de verschillende landen altijd verschillend zijn, en daarop juist de internationale ruil berust.

Men weet, al sedert Torrens en Mill, dat her ruilverkeer mogelijk is, zelfs al ko~t in het eerie land alles meer voortbrengingsmoeite dan in her andere : dat hij berust op het relatieve verschil in voortbrengingsmoeite der verschillende goederen in de verschil- lende landen. Wanneer alles in Duitschland tw~dmaaI zooveel voortbrengingsmoeite kost dan in Holland, met uitzondering van 66n ding, dat er maar anderhalf maal zooveel moeite kost, dan zal dit 66ne ding door Duitschland geproduceerd worden, om uitge- ruild te worden voor iets dat tweemaal zooveel moeite in Duitsch- land zou kosten. Dit relatieve verschil drukt zich uit in de prijzen.

Er wordt dan ook heel wat op de valuta geschoven, war daar niets mee te maken heeft. Wanneer Duitschland verschillende dingen niet ,,goedkooper" maakte dan Nederland, zou geen ruil- verkeer hoegenaamd meer mogelijk zijn tusschen deze twee landen.

Her is dus een misverstand te meenen, dat, omdat de economische toestand in Duitschland ongunstiger i s d a n in Holland, altes er ook duurder moet zijn.

(12)

Dit is de tweecle reden, waarom nlell in wisselkoersen geen aanleiding tot protectie moet zoeken. Of de dingen worden inder- daad ,,re goedkoop" ingevoerd, dan is vrije invoer het beste nliddel, om ze duurder te maken : of zij worden niet te goedkoop ingevoerd, dan is een invoerrecht regelrechte bescherming. In het eerste geval is het verdere omnogelijk het juiste bedrag voor het invoerecht te vinden, omdat niemand weet, war de juiste prijs zou moeten zijn. Ook in dat geval ontaardt dus de maatregel aldra in protectie.

Dat Duitschland een te goedkoopen uitvoer zoekt tegen te gaan door een uitvoerrecht, is natuurlijk heel wat logischer, dan dat het buitenland hetzelfde tracht te bereiken door een invoerrecht.

Maar her is wel merkwaardig, hoe men hier weer van weerskanten her internationaal ruilverkeer tracht te belemmeren, en ieder daarbij handelt in de veronderstelling, dat de ander onrechtmatig wordt bevoordeeld !

Is het dan niet mogelijk, dat toch inderdaad Duitschland ,,meer uitvoert dan het invoert'", een zoogenaamd gunstige betalings- balans heeft ? Het is niet alleen mogelijk, maar zelfs waarschijnlijk, maar dat lleeft niets te maken met de valuta. Duitschland is sterk debiteur, moet oude schulden afdoen, en schadeloosstellingen betalen, en het kan dat alleen doen in den vornl van goederen, door uitvoer. Hier ligt de crux van den politieken toestand; De overwinnaars willen - - er is uit den treure op gewezen, zonder dat het veel schijnt te helpen - - dat DuitschlanLl schadeloosstel- lingen zal betalen, maar niet uit zal voeren, omdat zij meenen, dat die uitvoeren hun eigen bedrijfsleven schaden.

Het zou wel heel dwaas zijn, wanneer dat zoo was, her ont- vangen eerier schadeloosstelling dus een nadeel ware. Een kleine kern van waarheid steekt er echter in. Sterke plotselinge ver- schuivingen in het internationaal goederenverkeer hebben altijd nadeelige gevolgen, en groote schadeloosstellingen, te betalen door enkele staten, houden zulk een verschuiving in. Her bedrijfsleven van de meest verschillende landen moet zich in zulk een geval nieuw orienteeren. Wanneer een deel van Europa plotseling ge- durende eenigen tijd door Duitschland tot een groot bedrag voor-- zien wordt van producten, zonder genoodzaakt te zijn die produc- ten met den uitvoer van andere producten te betalen, dan is her duidelijk, dat het bedrijfsleven niet alleen van Duitschland en dat deel van Europa maar ook nog van andere landen een nieuwe

(13)

richting moet inslaan, want het bedrijfsleven van alle landen der wereld staat met elkaar in betrekking en verband.

En later, wanneer die leveringen ophouden, moet er opnieuw een verandering van richting plaatsvinden. Daar de gr0otindustrie zich niet van den eenen dag op den anderen omzetten kan, ont- staan hier overgangstoestanden, die veel schade veroorzaken. Een sprekend voorbeeld hiervan geeft de crisis, die her gevolg was van het verschijnen van Amerika op de kapitaalmarkt in de tweede helft van de XIXe eeuw.

Hiermee.is het nadeel van afgedwongen internationale geschen- ken tot zijn ware proporties teruggebracht.

Wij hebben ons niet beziggehouden met al het feed, dat de onva~theid van de geldwaar.de over renteniers en dergelijke brengt, omdat wij ons hier hebben te bepalen tot het herstel van her internationaal handelsverkeer. In dat verband moeten wij echter hog op een ander gevolg van de wanorde in her geldwezen, veroorzaakt door de belemmering van het goudverkeer, wijzen.

Wanneer men de geheele tegenwoordig heerschende crisis daaraan zou willen wijten, zou men zeker tevergaan, daar direct econo- mische factoren daarin de eerste rol spelen, in de eerste plaats de kunstmatige verhooging der loonen. Aan deze kunstmatige verhooging is intusschen de geldvermeerdering weer voor een niet gering deel schuld. Door de vermindering van de waarde van bet geld, moesten de loonen inderdaad verhoogd worden, en eenmaal in die richting, was het natuurlijk, dat de eischen der arbeiders alle maat verloren.

In de tweede plaats heeft een geldvermeerdering een uitzetting van het crediet ten gevolge ; wanneer de banken ruime kassen krijgen, dan gebruiken zij die. De uitzetting van het crediet heeft op zijn beurt her vasthouden van voorraden mogelijk gemaakt, en zoo een kunstmatige duurte veroorzaakt, welke de crisis, die komen moest, zeer verergerd heeft.

Wij bezien hier het vraagstuk uit het oogpunt van her ruilverkeer.

Wij hebben dus niet de vraag onder de oogen gezien, of bet uit een oogpunt van oorlogvoering, wanneer men dus juist bet omgekeerde doel heeft als in een tijd van vreedzaam ruilverkeer, nut kan hebben het goudverkeer te belemmeren. Laten wij er intusschen volledigheidshalve op wijzen, dat men zelfs met de belemmering van het goudverkeer zijn vijanden niet benadeelt.

Econ. 1922. 6

(14)

Want met goud kan men zich niet kleeden en voeden. En voor- zoover de centralen inderdaad in staat waren hog lets in te voeren, konden zij voor de betaling votstaan met goudobligaties. Niet in de betaling lag de grootste moeilijkheid, maar in de blokkade.

Tenslotte is er nog een belang, dat benadeeld wordt door de belemmering van het goudverkeer : dat van de goudproductie en den goudhandel. Her is zeker her geringste der belangen, die in aanmerking komen, maar mag toch niet verwaarloosd worden.

Vatten wij onze conclusies samen.

Doordat bet geld als het ware een sluier over bet economisch gebeuren legt, ziet een deel der vrijhandelaars niet, dat voor goud het vrijhandelsprincipe evengoed moet gehuldigd worden als voor alle andere goederen. Wij hebben getracht den sluier te lichten.

Wij hebben toen gezien, dat de belemmering van her vrije goudverkeer oorzaak is v a n "

benadeeling van den goudhandel ; wanorde in het geldwezen ; onvastheid in de wisselkoersen ; verdere afwijkingen van het vrij- handelsbeginsel, en verergering van de crisis.

De onvastheid in de wisselkoersen maakt her herstel van het internationale ruilverkeer onmogelijk en bedreigt het gansche bedrijfsleven met den ondergang.

Dat er hog steeds geen vaste wisselkoersen zijn tusschen Amerika, Groot-Britanni~, Scandinavia, Spanje, Nederland, Zwit- serland, de Indian, is door niets te rechtvaardigen, en een treurig blijk van monetaire onmacht., De vastheid dezer koersen is te herstellen, en dit herstel wordt alleen tegengehouden, doordat men in de kringen, bij welke de leiding van bet geldwezen berust, niet voldoende tot her theoretisch beginsel van den vrijhandel is doorgedrongen.

Het staat niet in de macht van ~ n land vaste wisselkoersen te waarborgen, maar deze kunnen er aan den anderen kant niet komen, voor men in ieder land afzonderlijk de orde in het geld- wezen herstelt.

Heeft men dat in de bovengenoemde landen gedaan, dan zal men met voldoende autoriteit kunnen optreden, om die landen, die in hun financiefilen nood hog steeds aanleiding vinden tot her cre~eren van nieuw papiergeld, te noodzaken dit bedrijf te staken, en hun valuta op een vaste basis te stellen.

E. C. VAN DORP.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De nummers 3 en 4 gaan door naar de B poule en kunnen niet meer voor een echt kampioenschap spelen, maar wel als winnaar in de B-poule eindigen. Met enige trots kan TVM

of „lading volgens manifest" in de lijsten der aangekomen schepen werden omschreven en invoerrecht behoefde er niet van te wor- den verantwoord. Evenmin komt in de administratie

Speciaal voor de watersector heeft Avedko een drietal standaard roestvast stalen behuizingen ontwikkeld met een grotere diepte maat. De AS 435 W (dochter)kast is bestemt voor

[r]

Eenkoorn heeft een lagere verhouding (2:1) voor gliadine en gluten voor een betere verteerbaarheid in vergelijking met harde rode tarwe, maar bevat nog steeds gluten en is

De manager gaf ons allereerst een rondleiding door de kwekerij waar diverse soorten vis worden gekweekt.. In eerst instantie waren ze begonnen met de kweek van Siberische en

Want deze beroepsinstantie was ons niet bekend, omdat wij slechts kennis konden nemen van de voornaamste (!) bepalingen, zooals die in Het Volk van 2 October

voudige advertentie, maar ook dat sluit aan bij ALS: je krijgt niets voor niets.’ Ook Katrien Bottez was snel overtuigd: ‘ALS is een ziekte waar veel mensen onder­.. tussen van