• No results found

F RIESE WEILANDEN M ICRORELIËF IN DE

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "F RIESE WEILANDEN M ICRORELIËF IN DE"

Copied!
82
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

M

ICRORELIËF IN DE

F

RIESE WEILANDEN

Een multidisciplinair onderzoek naar greppelstructuren in de provincie

Fryslân met aandacht voor ligging, afname en beleidsvorming

Frebus van Slochteren

Mei 2020

(2)

2

Samenvatting

In opdracht van de provincie Fryslân is onderzoek gedaan naar greppelstructuren in de Friese weilanden. Door middel van een GIS-analyse op basis van hoogtekaarten en historische luchtfoto’s zijn historische trends uitgezocht. Hieruit blijkt dat sinds 1950 een groot deel van het greppelland is verdwenen, en dat de mate van afname kleiner wordt na 2008. Voor 2008 geldt dat 35,3% van alle landbouwgrond greppelkenmerken bezit. De grote concentraties zijn te vinden in de omgeving van Jorwert, het Lage Midden en de Noordelijke Friese Wouden. Uit de bureaustudie naar beleid op greppelland kwam voort dat de focus van het Gemeenschappelijke landbouwbeleid (GLB) op schaalvergroting negatieve prikkels oplevert voor het behouden van greppelland, en dat het fenomeen greppelland in provinciaal en gemeentelijk beleid nauwelijks een rol speelt, op een paar positieve uitzonderingen na. Op grofweg 10% van al het greppelland ligt een natuurbeheerplan, wat dus inhoudt dat het merendeel van het greppelland niet op deze manier beschermd is.

Tijdens het onderzoek is gekeken naar meekoppelkansen van greppelland. Daaruit kwam naar voren dat greppelland op een aantal punten kansen biedt voor boeren, waterschappen, ruimtelijke kwaliteit, ecologie en klimaatadaptatie. Denk daarbij aan CO2-reductie, waterbuffering, het tegengaan van veenoxidatie, het in stand houden van gezonde bodems met een hoog gehalte aan organische stof en het herstel van biodiversiteit. Vooral de relatie tussen greppelland en de weidevogelpopulatie is in dat opzicht interessant. Er zijn dus voldoende meekoppelingskansen te vinden om greppelland te behouden, maar dit moet in de eerste plaats ook gepaard gaan met meer bewustzijn over het greppelland zelf.

(3)

3

Colofon

Microreliëf in de Friese weilanden. Een multidisciplinair onderzoek naar greppelstructuren in de provincie Fryslân met aandacht voor ligging, afname en beleidsvorming.

Onderzoeksstage Provincie Fryslân

Opleiding: Master Landschapsgeschiedenis Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Letteren

Door:

Frebus van Slochteren

Contact: frj.vanslochteren@live.nl

Begeleiding vanuit de Provincie Fryslân: Maaike Andela

Kees van Stralen

Begeleiding vanuit Rijksuniversiteit Groningen: Jeroen Wiersma, Mans Schepers

Foto’s:

Jeroen Wiersma

(4)

4

Voorwoord

Dit stageonderzoek is voortgekomen uit het idee vanuit de provincie Fryslân om meer te doen met het onderwerp greppelland. Het begin van het onderzoek focust zich op de historische ontwikkelingen in de hoeveelheid greppelland en de huidige verspreiding van greppelland, en het tweede deel moet gezien worden als een beleidsstudie. Dit stageonderzoek wordt vervolgd met een masterscriptie die meer inhoudelijk ingaat op de geschiedenis van detailontwatering, waaronder greppelland.

Aan het tot stand komen van dit onderzoek hebben vele personen mij geholpen. Mijn dank gaat uit naar de begeleiding van Maaike Andela en Kees van Stralen en de vele collega’s vanuit de Provincie Fryslân, Michiel Bootsma en Niek Bosma van het Wetterskip Fryslân en natuurlijk Jeroen Wiersma als begeleider vanuit het Kenniscentrum Landschap, Rijksuniversiteit Groningen.

Ik wens u veel leesplezier toe! Zuidhorn, Mei 2020

(5)

5

Inhoud

Samenvatting……….. 2 Voorwoord……… 4 Inleiding……….... 6 1. Methodiek………... 8 2. Resultaten……… 20 3. Discussie……… 47 4. Conclusie………... 50

Lijst van figuren en tabellen……….. 52

Bronvermelding………...53

(6)

6

Inleiding

Aanleiding tot dit stageonderzoek

Het thema landschapsbeleid en landschapsbeheer is recent veel onder aandacht gekomen, door bijvoorbeeld het rapport Zorg voor Landschap van het Planbureau voor de Leefomgeving, een signalenrapport dat pleit voor een integraal landschapsbeleid.1 Het concept landschapspijn, dat zeker leeft in Friesland, is een begrip dat vaak voorbij komt als het gaat over de steeds verder toenemende intensivering van de landbouw. Iets wat steeds weer terug lijkt te komen binnen de discussie over de landschapspijn is het beeld van de strakgetrokken percelen raaigras.2 Een onderdeel van het oude, rijkere landschap waar men naar terugverlangd zijn de voormalige kenmerkende greppelstructuren en haar biodiversiteit. De provincie Fryslân is op zoek naar een richting voor beleid wat betreft greppelland. De Provincie Fryslân heeft dan wel ervaring met beleid over microreliëf, zoals het beleid op de kruinige percelen,3 maar een gepast beleid voeren voor greppelland vereist wel enige kennis over dit greppelland. Deze kennis is op dit moment nog beperkt, maar tegelijkertijd is door het samenkomen van verschillende kansen in de richting van duurzamere landbouw het thema wel relevanter dan eerder gedacht. De vraag naar overzicht over de (nog) aanwezige hoeveelheid en beleid over en voor- en nadelen van greppelland is de directe aanleiding van dit onderzoek.

Stand van onderzoek over greppelland

Microreliëf is een onderbelicht onderdeel van het cultuurlandschap in de literatuur. Waar de grotere onderdelen in het landschap, zoals terpen, vaak genoeg onderdeel van visies en onderzoek zijn, worden de kleinere delen vaak vergeten. Ondanks de relatieve onbekendheid zijn er toch in verschillende vakgebieden mensen die publiceren over het greppelland. Het landschapshistorische onderzoeksgebied is hierin ondervertegenwoordigd, maar voor een cultuurhistorisch beleid op Fries greppelland kan juist onderbouwing vanuit andere vakgebieden gelden als een aanvullende onderbouwing op het beleid.

In 2016 schreven van Eekeren et al. voor het Louis Bolk Instituut een analyse van de landbouwkundige waarde van oud boerengrasland. Men kan het greppelland ook zien als een soort oud boerengrasland, omdat het net zoals oud boerengrasland, niet gescheurd wordt. Er is een hoger gehalte aan organische stof in de bovenste grondlagen van oud boerengrasland, waardoor de bodemstructuur beter wordt en de bovenste laag beter water doorlaat. Er is geen productieverschil waar te nemen tussen het oude grasland en het nieuwe grasland.4 In het begin van de 19de eeuw geeft Van Hall al aan dat zijn voorkeur uitgaat naar oud grasland, omdat deze minder afhankelijk is van lucht- en weersomstandigheid en altijd een rijke opbrengst gaf.5

Dit oude grasland heeft ook een ecologische waarde, zo blijkt uit de studie van Le Provost et al. uit 2020. Uit een studie van 75 verschillende percelen met een variërende

1 Dam, F. et al. (2019) 2 Bouma, J. (2017) 3 Rho Adviseurs (2019)

4 Eekeren, N. van. et al. (2016) 5 Hall, H. C. van (1828)

(7)

7 gebruiksgeschiedenis toont aan dat oude, permanente graslanden de hoogste functionele biodiversiteit kennen, waarschijnlijk omdat dit een stabiele omgeving is voor soorten met een lage mobiliteit.6 Bij deze biodiversiteit zijn natuurlijk weidevogels ook van belang. Uit het rapport Een horizon vol weidevogels uit 2018 blijkt dat het broedsucces van de grutto en de kievit baat heeft bij een landschap met de greppelstructuur, dat, met haar afwisseling tussen natte en droge zones, cruciaal is voor een goed broedsucces.7

Het is evident dat er greppelland verdwijnt door de toenemende mechanisatie van de landbouw. Dit signaleert Breuker ook in De Greidhoeke. In dit werk uit 2007 meldt hij dat het greppelland in de laatste jaren snel verdwijnt. Hij noemt tevens dat de eerste verwijzingen die hij tegenkomt van greppelland stammen uit de 17de eeuw, en dat er veel navolging is in de 18de eeuw. De bulten zijn hoger en de greppels zijn breder op het moment dat het land natter wordt.8 Het verdwijnen van het greppelland wordt ook gemeld door Jeroen Wiersma, maar deze plaatst de afname al eerder, vanaf de jaren 50.9 Een historische beschrijving door De Boer meldt dat het aanleggen van greppelstructuren een gebruik is dat sinds 1720 naar Engels voorbeeld wordt toegepast, maar levert hiervoor geen bewijzen.10

Probleemstelling en doel van het stageonderzoek

Het belang vanuit verschillende vakgebieden mag dan wel duidelijk zijn, een integrale visie lijkt afwezig te zijn. Deze integrale visie is echter wel cruciaal voor het behouden van het greppelland in de provincie Fryslân. De waargenomen afname van het greppelland toont de urgentie voor het invullen van de informatielagunes, om zo tot een degelijke basis voor beleid te komen. Het doel van dit stageproject is een basis vormen en kennis vergaren voor een integraal beleid over greppelland.

6 Le Provost et al. (2020)

7 Howison, R.A. et al. (2018) 8 Breuker, Ph. P. (2012) 9 Wiersma, J. (2017) 10 Boer, T. J. de (1897)

(8)

8

1. Methodiek

Het onderzoek is interdisciplinair, vanwege de brede opgave om de informatielagunes te vullen. Het onderzoek kent daarom vier verschillende deelvragen die een breed beeld moeten schetsen van het greppelland en het beleid op greppelland. Hieronder staan de verschillende deelvragen met hun bijbehorende methodiek uitgelegd. Daarnaast worden de gemaakte keuzes tijdens het onderzoeksproces beargumenteerd.

Om het doel van het onderzoek te bepalen wordt er gewerkt met de volgende vier deelvragen: - Wat is de huidige stand van de hoeveelheid greppelland wat betreft hoeveelheid en

locatie en welke ontwikkelingen is deze hoeveelheid in de twintigste en eenentwintigste eeuw ondergaan?

- Welke algemene beleidsporen op verschillende overheidsniveaus hebben betrekking tot het greppelland en welk beleid kan er bij betrokken worden?

- Welke bescherming en welke doelstellingen rusten er vanuit de provincie op de percelen die zijn geclassificeerd als greppelland?

- Wat zijn de voor- en nadelen van het behouden van greppelland op verschillende thematische vlakken zoals ecologie, toerisme, landbouw, klimaatadaptatie en ruimtelijke kwaliteit?

In de volgende paragrafen wordt per deelvraag de methodiek behandeld. De verantwoording voor de verder gemaakte keuzes staat beschreven in de discussie.

Wat is de huidige stand van de hoeveelheid greppelland wat betreft hoeveelheid en locatie en welke ontwikkelingen is deze hoeveelheid in de twintigste en eenentwintigste eeuw ondergaan?

Het doel van deze deelvraag is in feite tweeledig. Het analyseren via GIS, van de hele provincie Fryslân, wordt gedaan aan de hand van een technische analyse met handmatige controle. Voor de periode van voor de ingevlogen hoogtebestanden zijn de mogelijkheden voor een Fryslân-brede analyse beperkter, en hierom wordt er voor dit deel gekozen om te werken met deelgebieden. Vervolgens wordt aan de hand hiervan gekeken in hoeverre het mogelijk is om een conclusie te trekken voor heel Fryslân.

(9)

9

Keuze van deelgebieden

Voor de deelgebieden zijn de kernpunten dat de gebieden gelijkmatig verdeeld zijn over Fryslân, een verschillende fysisch-geografische oorsprong hebben en daarnaast is het mooi meegenomen als er een beleidskundige urgentie ligt in het gebied. Daarnaast is gekozen om gebieden van eerdere onderzoeken uit te sluiten, dus het gebied bij Skrins (Zie bijlage 13) viel af.

Met deze zaken in het achterhoofd is rondgekeken. Gebieden moesten in ieder geval een kleine hoeveelheid greppelland bevatten, en het gebied mocht ook niet volledig uit greppelland bestaan. Met deze voorgenoemde criteria vielen moderne polders, akkerbouwgebieden en weidevogelreservaten af. Uiteindelijk is gekozen voor de volgende gebieden:

Figuur 01. Overzicht van ligging van de gekozen deelgebieden: 1. Aldeboarn-De Deelen; 2. Blauwhuis; 3. Jorwert-Wiuwerd; 4. Raard-Brantgum-Lichtaard.

In het volgende deel staat toegelicht welke kenmerken deze deelgebieden hebben en welke lopende ontwikkelingen er per deelgebied zijn.

1 2

3

(10)

10 Deelgebied 1. Aldeboarn-De Deelen alias De Deelen

Figuur 02. Locatie van deelgebied Aldeboarn-De Deelen

Deelgebied Aldeboarn-De Deelen ligt in het centrum van het Lage Midden en bestaat qua ondergrond volledig uit veen en klei-op-veen langs de waterlopen. De klei-op-veengebieden liggen hoger dan de veengebieden. Dit deelgebied loopt voorop in onderdelen van het Programma Veenweide, en hiernaast is er een erfgoeddeal in dit deelgebied aan de gang.

(11)

11 Deelgebied Blauwhuis

Figuur 03. Locatie van deelgebied Blauwhuis

Blauwhuis ligt in het Zuidwesten van Fryslân in de driehoek Workum-Bolsward-Sneek. Het deelgebied wordt gekenmerkt door een droogmakerij die centraal in het gebied gelegen is. Ten noorden ligt een kweldervlakte, en in het zuidelijke deel ligt een veenvlakte. Hiermee is hier een diversiteit aan landschapstypen te vinden.

(12)

12 Deelgebied Jorwert-Wiuwerd alias Jorwert

Figuur 04. Locatie van deelgebied Jorwert-Wiuwerd

Het deelgebied Jorwert-Wiuwerd ligt in het midden van de Greidhoeke en bestaat uit een kweldervlakte die onderbroken wordt door smalle kreken en kreekruggen. Het gebied is gelegen tussen de weidevogelgebieden van Skrins en Lionserpolder.

(13)

13 Deelgebied Raard-Brantgum-Lichtaard alias Raard

Figuur 05. Locatie van deelgebied Raard-Brantgum-Lichtaard

Het deelgebied Raard-Brantgum-Lichtaard ligt in Noordoost-Fryslân op de grens van de akkerbouwschil. Het gebied heeft een kenmerkend terpenlandschap en bestaat volledig uit zeeklei.

Keuze meetmomenten

Voor de vroege periode waarin nog geen hoogtemetingen beschikbaar zijn is gekozen om te werken met luchtfoto’s. De provincie Fryslân heeft hiervoor de volgende sets aan luchtfoto’s beschikbaar gesteld:

Jaar Kwaliteit

1949 Zeer goed, greppels duidelijk te onderscheiden. 1950 Slecht detailniveau, lastig om details vast te stellen.

1959 Goed detailniveau, maar niet gegeorefereerd en onvolledig. 1970 Slecht detailniveau, lastig om details vast te stellen.

1996 Goed detailniveau, minder contrast dan de zwart-witfoto’s.

Figuur 06. Beschikbare luchtfotosets.

Er is gekozen om te analyseren op basis van de luchtfoto van 1949 en de luchtfoto van 1970. De luchtfoto van 1950 ligt te dicht bij de luchtfoto van 1949 en zal geen noemenswaardig ander beeld geven, de bekende foto’s van 1959 omvatten maar een kleine regio in de omgeving van de Friese meren, en voor de luchtfoto van 1996 geldt dat dit niet een significant beeld zal geven als de eerste hoogtemetingen van 1999.

(14)

14 De ontwikkelingen in de hoeveelheid greppelland in de meest recente periode vanaf 1999 zal worden bepaald aan de hand van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN). Deze dataset bestaat uit een aantal versies, zoals in deze tabel hieronder te zien valt.

AHN-versie Inwinningsjaar voor Fryslân

AHN1 199911

AHN2 200812

AHN3 201413

AHN4 202014 (Nog niet beschikbaar)

Figuur 07. Inwinningsjaar van AHN.

Het Actueel Hoogtebestand Nederland meet zowel het maaiveld als de hoogte van gebouwen. Dit wordt gedaan aan de hand van laseraltimetrie vanuit vliegtuigen. Er wordt gevlogen in het voorjaar, en aangezien niet heel Nederland in een voorjaar gevlogen kan worden, zijn verschillende delen van Nederland in verschillende jaren ingevlogen.15 De data voor Fryslân is redelijk gelijk verdeeld, met een tussenperiode van 9 jaar, daarna een periode van 6 jaar, en tot de meting van AHN4 weer een periode van 4 jaar. Deze AHN4, beschikbaar medio oktober 2020 kan niet worden meegenomen in dit onderzoek,16 maar geldt wel als een logische vervolgstap op dit stageonderzoek, omdat deze de meest actuele informatie aangeeft. De jongste analyse die tot nu toe gedaan kan worden, op basis van de AHN3, is met haar publicatie uit 2014 al vrij gedateerd te noemen en zeker niet meer actueel, gezien de voortschrijdende intensivering van de landbouw.

In de analyse op basis van de deelgebieden worden daarom de volgende meetmomenten gebruikt:

Jaar Bron Aantal jaren tot volgend meetmoment

1949 Luchtfoto’s 21

1970 Luchtfoto’s 29

1999 AHN1 9

2008 AHN2 8

2014 AHN3 6 (Naar AHN4)

Figuur 08. Gekozen meetmomenten voor de analyse.

11 AHN (2004) 12 AHN (2020a) 13 AHN (2020a) 14 AHN (2020b) 15 AHN (2020c) 16 AHN (2020b)

(15)

15

Keuze overig bronmateriaal

Wat betreft de perceelsgrenzen zijn er een aantal keuzes gemaakt ten bate van het onderzoeksproces. Het AHN1, die voor Fryslân stamt uit 1999, heeft geen geschikt perceelsbestand in dezelfde tijd. Hierom is ervoor gekozen om de vroegste geschikte perceelsregistratie, namelijk de BRP Gewaspercelen uit 2005, te gebruiken.

Het perceelsbestand uit 2004 is ook nog tot onze beschikking gesteld, maar deze heeft een zodanige hoeveelheid missende percelen dat deze onbruikbaar is voor het onderzoek. Aan de Basisregistratie Gewaspercelen (BRP) zijn missende percelen toegevoegd aan de hand van de lege plekken die aan de hand van de luchtfoto’s wel agrarische percelen bleken te zijn. Vervolgens werden percelen kleiner dan 125 vierkante meter eruit gefilterd. Dit was het kleinste te onderscheiden perceel en de verwijderde percelen waren voornamelijk dijken, faunaranden en bermen. Deze polygonen zijn dan wel agrarisch land, maar gelden praktisch gezien niet als percelen en kennen hierom ook geen greppels. Voor het meetmoment 1970 en 1949 zijn de percelen, die in deze periode nog intact zijn, bijgetekend en zijn de andere perceelsgrenzen, wanneer dit relevant is voor de hoeveelheid greppelland, aangepast. Het totale areaal van de deelgebieden ligt dus in 1950 hoger dan in de latere meetmomenten. De analyse van AHN2 gebruikt het BRP-bestand van 2008. De analyse van AHN3 is op basis van het perceelsbestand van 2015.

Werkwijze

Er is een verschil in werkwijze tussen het analyseren van luchtfoto’s en de AHN1 aan de ene kant en AHN2 en AHN3 aan de andere kant. De luchtfoto’s en de AHN1 zullen visueel geanalyseerd worden. De AHN2 en AHN3 worden geanalyseerd met behulp van GIS-software op basis van de ‘aspect-tool’. Voor het AHN1/1999 geldt dat de resolutie groffer is en dat hierom geen analyse aan de hand van de ‘aspect-tool’ van ArcGis mogelijk is. Voor dit jaar is er daarom gekozen om handmatig te selecteren welke percelen greppels hebben en welke percelen niet.

(16)

16 Figuur 09. Voorbeelden van een greppelperceel per bronbestand

Er is gekozen om niet alle percelen opnieuw visueel te analyseren, maar om in plaats hiervan er vanuit te gaan dat er geen nieuw greppelland wordt gecreëerd. De percelen die dus in 1998 greppelkenmerken hebben, hebben in 1970 ook greppelkenmerken. Dit geldt ook voor de overgang van 1970 naar 1949. De percelen zijn volledig overgenomen uit het vorige jaartal en vervolgens zijn percelen opgesplitst als dit uit de luchtfoto’s bleek. De percelen die er in deze jaren nog waren zijn ook toegevoegd. Door klink van de bodem kan het voorkomen dat een perceel dat voor het ene meetmoment geëgaliseerd werd, in een later meetmoment weer reliëf vertoond. De feitelijke greppel is dan al weg en de watertechnische en ecologische functie zijn verdwenen. Daarom is het niet logisch om dit te classificeren als greppelland.

Voor het AHN2 wordt gekozen om gebruik te maken van een eerder gemaakte analyse, gedaan in 2013, die uitgevoerd is in opdracht van de provinciale hydrologische afdeling. Het aspect (oriëntatie van de helling) van het perceel is bepaald en getransformeerd, zodat de variatie van het aspect op perceelsbasis bepaald kon worden. Percelen met greppels kenmerken zich hierin door uniformiteit in oriëntatie en op een relatief groot deel van het perceel een helling.17 Deze analyse is voor geheel Fryslân uitgevoerd en is geconverteerd naar een punten-bestand, waarna het BRP is gekoppeld aan de punten die erin lagen. Hierdoor ontstond er een laag met enkel greppelpercelen met de bijbehorende gewascategorie.

Om de analyse verder te perfectioneren worden deze gegevens verder bewerkt. De percelen met kleine oppervlakte zullen gefilterd worden. Ook andere verstorende factoren, zoals dijken, zullen uit de hoeveelheid greppelland worden gehaald. Verder zijn de grootste percelen, wat percelen zijn in de duinen van de waddeneilanden en het Lauwersmeergebied, verwijderd uit de selectie van percelen. Dit is gedaan omdat het hier gaat om de aspect-score van een ander factor komt, namelijk het natuurlijk reliëf.

Figuur 10. Gewas op greppelpercelen volgens de BRP-gewasregistratie.

Daarnaast zijn percelen met ander gebruik dan grasland, zoals akkerbouw, faunaranden, fruitteelt of bosbouw, verwijderd uit de selectie, omdat deze soms een behoorlijke invloed hadden(zie figuur 10). Er wordt echter niet voor gekozen om agrarische natuurpercelen toe te voegen, omdat dit Fryslân-breed onmogelijk is om te doen. Er is geen overkoepelende registratie van deze percelen en deze zouden allemaal handmatig moeten worden ingetekend. Bij deze deelvraag is het daarom belangrijk om er rekening mee te houden dat er waarschijnlijk meer greppelland is, maar deze geen agrarische bestemming hebben.

17 Deurhoff (2020)

(17)

17

Verwijderde percelen Reden

Percelen kleiner dan 3000 vierkante meter. Kleine percelen zijn gevoelig in de analyse terwijl ze geen aantoonbare greppels hebben.

Verkeerde gewascategorie, namelijk: 'Bouwland'

Akkerbouwpercelen kennen na de

grondbewerking geen greppelkenmerken meer.

Verkeerde gewas, namelijk:

'Boomkwekerijgewassen en vaste planten, open grond'

'Boomkwekerijgewassen en vaste planten, pot- en containerveld'

'Bos (SBL-regeling)' 'Bos (SBL-regeling)'

'Bos, blijvend, met herplantplicht' 'Bos, zonder herplantplicht' 'Faunaranden, bouwland' 'Faunaranden, grasland' 'Heide'

'Overige natuurterreinen'

Er kunnen greppels gedetecteerd worden, maar deze zijn niet op grasland, of het gedetecteerde aspect komt voort uit natuurlijk reliëf zoals duinen.

Dijken Door grote aspect worden ze gedetecteerd, maar

feitelijk zijn het geen greppelpercelen.

Figuur 11. Verwijderde typen percelen uit de analyse.

De analyse voor de AHN3 is samen met een extra analyse van AHN2 uitgevoerd door het Wetterskip Fryslân en kent een andere methodiek dan de eerdere analyse van de Provincie Fryslân. Met de methode van het waterschap wordt elk perceel uitgeknipt en gestretcht, waarna het hoogteverschil wordt berekend binnen een perceel. Daarna krijgt elk perceel een percentage mee. Vervolgens is het percentage van de AHN2 geijkt op de analyse van de provincie, en zijn dezelfde parameters toegepast op de AHN3 toegepast. Dit houdt uiteraard in dat het verwijderen van de percelen op dezelfde manier is gegaan als bij de provincie-analyse.

Welke algemene beleidsporen op verschillende overheidsniveaus hebben betrekking tot het greppelland en welk beleid kan er bij betrokken worden?

Voor deze beleidsanalyse is gekozen om het beleid op te delen in de drie niveaus van de overheid, namelijk het rijk, de provincie en de gemeenten. Voor het provinciale beleid wordt er ook nog een kort uitstapje gemaakt naar andere provincies, maar bij het gemeentelijke beleid worden alleen Friese gemeenten geanalyseerd. Er is gezocht door beleidsstukken op relevante passages over greppels specifiek, maar wanneer dit niet aanwezig was is het beleidsstuk verder doorzocht op beleid over microreliëf, aardkundige waarden en cultuurhistorische waarden. De gevonden passages geven een indicatie van de mate waarin men bij de betreffende overheidsinstantie of betrokken adviesbureau kennis heeft over het onderwerp greppels en daarnaast de mate waarin het beleid greppels specifiek of algemeen kan beschermen.

(18)

18 Op deze manier is gepoogd om een zorgvuldig beeld te geven van het beleid.

Welke bescherming en welke doelstellingen rusten er vanuit de provincie op de percelen die zijn geclassificeerd als greppelland?

Voor het beantwoorden van deze vraag is gekozen om gebruik te maken van de analyse van de provincie van het AHN2 uit 2008. De ligging van de percelen in dit bestand wordt meer betrouwbaar geacht dan de analyse van het Wetterskip, voornamelijk vanwege het probleem met kleine percelen zoals beschreven in de discussie van de eerste deelvraag (pp. 48. Hiernaast heeft deze analyse minder last van de problemen met perceelsgrenzen zoals behandeld in de discussie van de eerste deelvraag (pp. 48), die in latere versies van het perceelsbestand sterker zichtbaar worden door het grotere detailniveau. Na de selectie zoals omschreven in de methodiek van de eerste deelvraag (pp. 16-17) is er gewerkt met deze definitieve selectie aan percelen. Deze percelen zullen gecombineerd worden met bepaalde lagen, met de functie overlay. Hierdoor wordt er een kenmerk aan de percelen toegekend en kan men precies zien wat voor kenmerken er allemaal op de greppelpercelen liggen.

De onderzochte kenmerken zijn de volgende:

Laag Reden

Beheertypen van agrarisch beheer Een gedeelte van het greppelland is in gebruik als natuurgebied. Welk gedeelte van het greppelland wordt op deze beheerd en met welk doeltype?

Kenmerk open grasland Via het ANLb kunnen agrariërs subsidie krijgen voor

bepaalde activiteiten. Hiervoor zijn bepaalde leefgebieden aangewezen. Hierbij is het meest relevante leefgebied ‘A11 open grasland’. Percelen in dit gebied komen in aanmerking voor bepaalde regelingen, zoals beschreven op pp. 32.

Kernmerk Openheid Gebieden die het kenmerk ‘openheid’ hebben zijn stukken

die aaneengesloten geen verstoring vertonen.

Weidevogelzoekgebied Vanwege de veronderstelde waarde van greppelland voor

weidevogels is het interessant om te kijken waar combinaties mogelijk zijn. Waar kan greppelland benut worden als weidevogelgebied, of waar is er juist het

verbreden van de contouren van de

weidevogelzoekgebieden mogelijk omdat er buiten deze gebieden ook nog greppelland te vinden is?

(19)

19

Wat zijn de voor- en nadelen van het behouden van greppelland op verschillende thematische vlakken zoals ecologie, toerisme, landbouw, klimaatadaptatie en ruimtelijke kwaliteit?

De analyse voor deze deelvraag komt vooral voort uit twee soorten onderzoek, namelijk een literatuurstudie en het kort raadplegen van experts op specifieke deelgebieden. Er is gekozen voor de deelonderwerpen Natuur en ecologie, Agrarisch gebruik, Cultuurhistorie en toerisme en Klimaatadaptatie. Vaak zijn dit dingen die tijdens het onderzoek naar de andere deelvragen naar boven komen drijven. In de toekomst zal deze lijst verder worden aangevuld met resultaten uit de toekomstige scriptie over dit onderwerp.

Het illustreren van verschillende aspecten van het greppelland kan functioneren als een handig hulpmiddel voor het overtuigen van betrokkenen over het belang van het greppelland. Met dit doel is het geschreven. Om deze reden is er gekozen voor een tabelvorm en niet voor een verhalende lijn aan voor- en nadelen.

(20)

20

Resultaten

De resultaten worden behandeld naar de volgorde van de voorgaand beschreven methodiek. Binnen de eerste deelvraag zullen eerst de historische ontwikkelingen van de hoeveelheid greppelland worden behandeld. Hierna zal de hoeveelheid overgebleven greppelland en de locatie van dit greppelland worden behandeld.

Historische trends aan de hand van deelgebieden

De vier deelgebieden die zijn onderzocht tonen geen eenduidig beeld van de hoeveelheid en de mate van afname in de hoeveelheid greppelland. De onderlinge verschillen tussen de deelgebieden vinden hun oorzaak in verschillen in natuurbeleid, agrarisch ondernemerschap en landschapskenmerken.

Figuur 13. Percentage landbouwgrond met greppelkenmerken op de verschillende meetmomenten.

Over het algemeen kan men stellen dat praktisch al het grasland greppelkenmerken heeft op het meetmoment van 1949. Het enige deelgebied wat hiervan afwijkt is deelgebied Raard, dat op dit meetmoment ook enkele akkerbouwpercelen telt. Tot 1970 is enige afname te zien, vooral in het deelgebied van Raard. Vervolgens komt in de volgende periode (tot 1999) van 28 jaar de grootste afname. Dit is tevens de periode dat de ruilverkavelingen plaatsvinden (zie figuur 14).

(21)

21

Deelgebied Ruilverkaveling Jaar

Blauwhuis Ferwerderadeel 1972

Aldeboarn-Deelen De Veenpolders 1971

Jorwert Baarderadeel 1995

Raard Wonseradeel-Zuid 1986

Figuur 14. Momenten van ruilverkaveling.18

Helaas zijn er geen metingen in de tussenliggende momenten gedaan, waardoor het precieze effect van de ruilverkavelingen onbekend blijft.

Figuur 15. Percentage van de hoeveelheid greppelland in 1949 dat intact is per jaartal. In figuur 15 valt te zien hoe de afname van greppelland, die eerder gesignaleerd werd door Boonstra,19 in het gebied rondom Skrins (zie bijlage 13) in verhouding staat tot de eigen resultaten. Ondanks de andere meetmomenten lijkt de ontwikkeling bij Skrins behoorlijk op de ontwikkelingen in de deelgebieden die in dit nu voorliggende onderzoek zijn behandeld.

18 Provincie Fryslân (2020b) 19 Boonstra (2020)

(22)

22 Figuur 16. Afname van greppelland per jaar in deelgebieden per periode.

In het bovenstaande figuur is te zien met welke hoeveelheid de absolute hoeveelheid greppelland afneemt per deelgebied. De deelgebieden hebben echter wel verschillende oppervlakken, dus het vergelijken van de deelgebieden kan beter gebeuren aan de hand van de procentuele afname.

(23)

23 Figuur 17. Procentuele afname van greppelland in deelgebied per periode.

In het bovenstaande figuur is het aantal hectaren van het vorige figuur gedeeld door de hoeveelheid greppelland in 1949. Hierdoor wordt de grafiek niet beïnvloedt door de verschillende groottes van de deelgebieden. Feitelijk is dit nu de hellingshoek van de lijn die het percentage greppelland in deze periode aangeeft.

Over het algemeen ziet men de een aantal ontwikkelingen voorkomen bij elk deelgebied. In zowel de periode 1949-1970, als de periode 1970-1998, ziet men duidelijk dat de afname erg bedrijfsgebonden is. Stukken die worden geëgaliseerd bevinden zich vaak in een bepaald gebied rondom een boerenbedrijf, wat doet vermoeden dat er in zo’n geval een agrariër is die in een keer besluit al zijn percelen te egaliseren. Andere bedrijven blijven herkenbaar aan de clusters waar greppelland overeind blijft.

In de periode 1998 tot 2008 verdwijnt dit patroon. Men ziet overal percelen met greppels verdwijnen en in de deelgebieden Blauwhuis, Jorwert en Raard ziet men nog maar enkele bedrijven met alleen greppelland. Het patroon van greppelland versnippert en men kan stellen dat de percelen die afgelegen liggen of een kleiner oppervlak hebben vooral nog greppelkenmerken hebben. Vooral in het deelgebied Blauwhuis is de afname bijzonder groot in vergelijking tot de andere perioden.

In de periode van 2008 tot 2014 neemt de afname licht af voor de deelgebieden Jorwert, Blauwhuis en Deelen-Aldeboarn. Voor Blauwhuis en Raard geldt hier dat er weinig greppelland meer aanwezig is en er dus niet veel meer kan verdwijnen, en Deelen-Aldeboarn en Jorwert stabiliseren zich qua greppelland op een hoger niveau. Voor het veengebied waar De Deelen deel van uitmaken blijkt dat deze greppels nog steeds functioneel zijn voor de ontwatering van percelen, waardoor de greppels minder verdwenen zijn in deze regio. Daarentegen is De Deelen het enige deelgebied waar de afname niet stabiliseert. Ook haalt

(24)

24 dit deelgebied op geen moment de pieken van afname die bij de andere drie deelgebieden te zien zijn.

De kaartenseries van de ontwikkelingen van greppelland per deelgebied zijn te vinden in bijlagen 1 tot en met 4.

Figuur 18. De gemiddelde afname van greppelland en vergelijking met trendlijnen.

Het indiceren van wat voor type afname er sprake is bleek een uitdaging. Door de weinige meetmomenten is een constante trend lastig waar te nemen. In figuur 18 valt te zien dat de afname niet lineair en exponentieel is. De polylijn benadert het gemiddelde van de vier deelgebieden het meest. De bijbehorende formule van deze lijn staat vermeld in de figuur. Het verloop van deze formule zou impliceren dat er daadwerkelijk sprake is van stabilisatie van de afname van greppelland. Aanvullende analyse van het AHN4 zou hier uitsluitsel over kunnen geven.

Actuele stand van greppelland

Bij deze analyse is er meer waarde gehecht aan accuraatheid in plaats van actualiteit, en is gekozen voor de stand in 2008 via de analyse van het provinciebestand.

In totaal zijn 29027 percelen in de gehele provincie fryslân door de analyse geselecteerd als greppelperceel, wat 31,98% van alle percelen in het BRP-bestand is. De oppervlakte van deze percelen geeft een totaal van 79612 hectare. Dit is 35,3% van het totale oppervlakte landbouwgrond in het BRP-bestand. Het kleinste greppelperceel is 3486 vierkante meter en het grootste perceel is 38,8 hectare. Een gemiddeld greppelperceel is 2,7 hectare groot. Hiermee is een greppelperceel iets groter dan een gemiddeld perceel, maar dit wordt veroorzaakt doordat het model kleine percelen nooit als greppelpercelen ziet en het feit dat de percelen op de kwelders grote oppervlakken hebben.

(25)

25 Figuur 19. Verspreiding van greppelland over de provincie Fryslân.

Het gevonden greppelland staat op deze kaart groen gemarkeerd. Er valt te zien dat er in het midden van de provincie een soort band aan greppelland ligt van Lemmer naar de Noardelike Fryske Walden.

Figuur 20. Verdeling van de hoeveelheid greppelland over de gemeenten.

De verdeling tussen gemeenten valt te zien in figuur 20. Aangezien deze grafiek niet is afgezet tegen de totale oppervlakte landbouwgrond, vertekenen deze gegevens door de verschillende oppervlakten van de gemeenten. Algemene trends vallen hier echter wel uit te halen. Zo zijn de gemeenten in het ‘Lage Midden’ gezamenlijk verantwoordelijk voor een groot deel en zijn

(26)

26 typische akkerbouwgemeenten zoals Waadhoeke nauwelijks aanwezig. De gemeenten in het zuidoosten van Fryslân zijn ook ondervertegenwoordigd.

Figuur 21. Oppervlakte greppelland naar fysisch-geografische regio.

De verdeling van het greppelland lijkt globaal redelijk evenredig te zijn verspreid over de 3 fysisch-geografische regio’s. Echter is van heel Fryslân 40% van de hele provincie zeekleigebied en 21% laagveengebied. Het zeekleigebied is dus ondervertegenwoordigd en het laagveengebied oververtegenwoordigd binnen deze generaliserende verdeling.

(27)

27 Als meer in detail gekeken wordt naar de fysische oorsprong onder het greppelland valt de categorie van zandgronden uiteen. De percelen met grondmorene komen vooral voor in de Noordelijke Friese Wouden, de dekzandvlakten zijn verspreid over het Gaasterland, Opsterland en de lage delen van de Noordelijke Friese Wouden. De ontgonnen veenvlakte, de geomorfologische oorsprong van grote stukken van het Lage Midden, maakt het grootste deel uit in deze verdeling. In de omgeving van de Greidhoeke valt het op dat het deel van de Middelzee nog relatief veel greppelland kent. Het kleigebied, dat uiteen valt in ‘kweldervlakte’, ‘kwelderwallen en geulen’ en ‘kreken en zeearmen’, lijkt toch net wat meer greppelland te hebben in de gebieden met geulen en kreken. De greppelpercelen in beekdalen zijn vooral te vinden in het zuidoosten van Fryslân. De categorie ‘overig’ komt vooral voort uit greppelpercelen die op opgebrachte gebieden en in de buurt van bebouwingskernen liggen. Hiervan kan de geomorfologische oorsprong niet meer worden vastgesteld.

(28)

28 Figuur 24. Oppervlakte greppelland naar deelgebieden uit Grutsk op ‘e romte.

Wanneer het greppelland wordt uitgesplitst naar de deelgebieden uit de structuurvisie Grutsk op ‘e Romte, komen de Noordelijke en Zuidelijke Wouden meer naar boven, waarschijnlijk omdat de beide gebieden een diverser landschap hebben dat niet alleen afhangt van bodemsoort. Het eerder opgemerkte patroon van de ondervertegenwoordiging van het kleigebied wordt hier nog sterker duidelijk.

Hoeveelheid greppelland na 2008

Aanvullend op de gegevens van 2008 is ook een analyse van de AHN3 gedaan. Voor 2014 is voor het totaal van Fryslân de Wetterskipanalyse gebruikt. Uit deze analyse is gekomen dat ongeveer 32,29% van het totale landbouwareaal greppelland is. Dit is in totaal 71924 hectare. Tegenover 2008, waarin er 79612 intact was, is dit een afname van 9,6%. Het totale percentage is van 35,3% naar 32,29% minder afgenomen maar hierbij moet men er rekening mee houden dat de totale oppervlakte landbouwgrond in deze periode ook is afgenomen. De precieze afname van de totale hoeveelheid landbouwgrond is lastig in te schatten, omdat de criteria voor landbouwgrond veranderen. Zo wordt in het percelenbestand van 2015 meer extensief begraasde natuurgrond als landbouwgrond geregistreerd dan in het percelenbestand van 2009. De dalende trend die al eerder behandeld is onder het kopje van de deelgebieden zet ook in deze analyse duidelijk door en daarmee lijkt er dus sprake van een ontwikkeling die de hele provincie raakt.

(29)

29

Welke algemene beleidsporen op verschillende overheidsniveaus hebben betrekking tot het greppelland en welk beleid kan er bij betrokken worden?

“Je gaat het pas zien als je het doorhebt”

Deze uitspraak van Johan Cruijff kan men ook toepassen voor het observeren van het landschap, maar in een nog sterkere mate voor de kleine elementen van het landschap, zoals microreliëf. Immers zijn dit dingen die niet in eerste instantie opvallen, maar pas wanneer men zich verder hierin verdiept. In dit hoofdstuk wordt gekeken waar (al) onderdelen van de overheid bewust zijn van greppelland, waar er beleid specifiek van toepassing is op greppelland en welk beleid eventueel meekoppelkansen kan hebben voor het greppelland. Aangezien greppelland een landschapselement is, is dit een vanzelfsprekende beleidsrichting die bestudeerd gaat worden. Echter, er is ook nog ander beleid wat aandacht verdiend. Hierom zal er ook ingegaan worden op natuurbeleid en landbouwkundig beleid waar onderdelen in verwerkt kunnen zijn.

Bestaand beleid en kansen op landelijk niveau Europees beleid en gelden

Een dominante kracht in het speelveld wordt bepaald door de Europese Unie. Via het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (hierna GLB) wordt de agrarische sector en het platteland gesubsidieerd op verschillende wijzen. In 2015 heeft de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) een onderzoek gedaan naar de vraag in hoeverre het gemeenschappelijke landschapsbeleid inzetbaar is voor het behouden en versterken van de kwaliteiten van het cultuurlandschap.20

Er zijn in het landbouwbeleid twee pijlers:

- Pijler 1 is bedoeld voor inkomensondersteuning en het markt- en prijsbeleid van de landbouw.

- Pijler 2 is bedoeld voor het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP).

30 procent van de directe inkomenssteun voor veehouders is afhankelijk van de vergroeningseisen. De eerste eis hiervan is het handhaven van 75% permanent grasland. Deze maatregel kan zeer in het voordeel werken voor greppelland, aangezien deze landen permanent in gebruik zijn als graslanden. Echter, is er geen eis aan welke landen dit zijn en geldt dat ze minimaal 5 jaar als grasland in gebruik moeten zijn. Hierdoor kan een agrariër de niet-graslanddelen rouleren. Deze eis hoeft dus niet automatisch te zorgen voor het behoud van de oude greppelstructuren. Dit is gelijk ook de enige beschermende werking vanuit Pijler 1 van het huidige GLB.21 In de ontwikkeling van het toekomstige GLB wordt wel nagedacht over een meer specifieke definitie voor blijvend grasland, waar bijvoorbeeld cultuurhistorie in mee kan worden genomen.22

Er zijn echter wel minder positieve uitwassen van Pijler 1. Pijler 1 is namelijk gebaseerd op de hoeveel opgegeven landbouwgrond door de agrariër. Deze methode is een prikkel voor het verwijderen van landschapselementen uit agrarisch land. Immers, hoe meer agrarische grond,

20 Raap (2015) Pp. 7 21 Raap (2015) Pp. 9. 22 Genee (2020)

(30)

30 hoe meer subsidie uit pijler 1. Greppels staan in de opsomming van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland onder elementen die niet onder landbouwgrond vallen. Greppels die te diep en te breed zijn vallen niet onder landbouwgrond23 en daarmee is een agrariër dus beter uit wanneer de grond geëgaliseerd wordt. Een voorbeeld van een greppelperceel waar minder oppervlak geregistreerd wordt vanwege de aanwezige greppels is te zien in figuur 37. Wanneer een agrariër meer dan 15 hectare bouwland bewerkt moet deze ervoor zorgen dat 5% van de totale oppervlakte bestemd wordt als ecologisch aandachtsgebied. Dit kan bijvoorbeeld met fauna/floraranden, maar ook met landschapselementen in op of langs de bouwpercelen liggen.24 Dit geldt echter alleen voor akkerland en niet voor permanent grasland, waar al het greppelland onder valt. Bij permanent grasland is dus veel minder stimulans om landschapselementen in stand te houden.

Figuur 25. Overzicht landschapselementen die in aanmerking komen voor Ecologische Aandachtsgebieden.25

Vanuit pijler 2 zijn er verder nog kansen voor bescherming, behoud en herstel van greppelland via het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP). Zo kunnen er projecten worden opgezet waarbij landschapselementen zoals greppels worden beschermd.26 Dit gaat via de agrarische collectieven. De focus ligt hier vaak wel op de natuur, wat kan worden gezien als twee kanten van dezelfde medaille. De cultuurhistorie is dan misschien niet richtinggevend maar kan wel inspirerend werken.

23 Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (2017) 24 Doorn, A. et al (2016) Pp. 14.

25 Doorn, A. et al (2016) Pp. 16. 26 Raap (2015) Pp. 14

(31)

31 Het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020 (POP3) stelt 250 miljoen euro subsidie beschikbaar voor verschillende doelen, waaronder het doel Natuur en Landschap. Dit programma wordt voor de provincie Fryslân uitgevoerd voor de provincie Fryslân door het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN).27 Het geld van het programma is voor de helft afkomstig uit de eerder genoemde Pijler 2 en voor de andere helft van de provincie zelf. Echter, lijken er tot nu toe weinig gesubsidieerde projecten iets te maken hebben met greppelland. Er is wel het project Biodiversiteit, Natuur en Landschap Fryslân.28 Deze gaat in 2017 alleen nog in op droge dooradering, maar in 2019 kan er in een breder verband worden aangevraagd. Zo is maatregel 12 waarvoor subsidie aangevraagd het volgende:

“Herstel cultuurlandschappelijke begreppeling of bolle graslandakkers.” Deze subsidie kan alleen worden aangevraagd in het leefgebied open grasland (Zie pp. 41).29

Uit de verleningsbeschikking blijkt dat de aanvragers, landschapsbeheer Friesland en de agrarische collectieven, subsidie hebben aangevraagd voor het herstel van in totaal 10 hectare cultuurlandschappelijke begreppeling en bolle graslandakkers.30 Deze 10 hectare is nog niet aangewezen in verband met de voorfinanciering van de projecten. Er is echter wel een indicatie dat de 10 hectare gerealiseerd kan worden bij een aantal leden van de aangesloten collectieven.31

Er zijn dus vanuit de POP3 wel kansen voor greppelland wat betreft het herstel van dit type grasland. Hiermee is dit binnen POP3 een unieke kans, omdat het een stimulans voor grepppelland biedt die de rest van het beleid niet biedt. Deze methodiek kan dan ook gelden als een blauwdruk voor toekomstig kansrijk beleid voor greppelland. Het POP3-programma loopt officieel nog tot 2020, waarmee dus nog in ieder geval voor een jaar op deze manier het herstellen van greppelland kan worden gestimuleerd. Na 2020 komt er een transitieperiode richting het nieuwe GLB, waarbij de POP3 zoals deze er nu is beleidsarm wordt doorgeze

Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer

Vanaf 2016 is er een nieuw stelsel voor het subsidiëren van Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer. Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb) wordt omschreven als een subsidiestelsel voor ‘het creëren en in stand houden van leefgebieden voor (dier)soorten van internationaal belang, met als doel de biodiversiteit, waterkwaliteit en –kwantiteit in agrarisch gebied te verbeteren/vergroten’.32 In totaal is voor dit beheer 65 miljoen euro gemoeid (2020),33 en dit bedrag wordt voor de helft gefinancierd door de provincie en voor de andere helft door de Europese Unie. Er zijn via BoerenNatuur in heel Nederland 40 agrarische collectieven aangesloten en deze collectieven doen gebiedsaanvragen voor subsidie. Deze collectieven controleren de individuele agrariërs op de gesubsidieerde activiteiten. De collectieven worden gecontroleerd door de RVO en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).34 In de coördinatie van de monitoring en de informatievoorziening

27 Provincie Fryslân (2020)

28 Samenwerkingsverband Noord-Nederland (2020a) 29 Provincie Fryslân (2019)

30 Samenwerkingsverband Noord-Nederland (2020b) 31 Van der Meer (2020)

32 Bij12 (2016) pp 1. 33 Genee (2020) 34 Bij12 (2017)

(32)

32 worden de provincies ondersteund door de organisatie Bij12. Deze organisatie houdt onder andere de Index Natuur en Landschappen bij.35 Hier vindt men de specifieke typeringen waar in dit ANLb subsidie kan worden verstrekt aan agrarische collectieven die aanvraag doen bij de provincie. Het greppelland komt niet voor bij de geclassificeerde natuurtypen en evenmin bij de geclassificeerde landschapselementtypen. Men kan dus aannemen dat microreliëf en daarmee greppelland, geen typerend element is in deze index. Echter, er zijn bij de agrarische natuurtypen wel een aantal typen te vinden die niet specifiek bedoeld zijn om greppelland te beschermen maar wel hiervoor benut kunnen worden. De zwakte is echter dat voor agrarische natuurtypen de afbakening voornamelijk gebaseerd is op het voorgeschreven gebruik en niet zozeer op de landschappelijk kenmerken van de elementen.

Een voorbeeld van een typering waaronder greppelland kan vallen is de typering A01.01: Weidevogelgebieden. Binnen dit type wordt gesubsidieerd naar rustperiode en inundatieperiode. Er is hier wel een aparte vermelding voor zogeheten greppel plas-drastypen, maar deze kennen geen andere subsidiebedragen of andere eisen dan normale plas-drastypen. Zo geldt voor beide typen dat in de inundatieperiode tenminste 60% van de grond een waterpeil boven het maaiveld moet hebben van ten minste 5 centimeter. Er worden geen eisen gesteld aan het onderhoud van het kenmerkende microreliëf.

Hiernaast zou de typering A11.01: Weidevogelgrasland in open landschap ook in aanmerking komen. Deze heeft als enige verschil dat er weinig verstorende elementen zoals riet, bomen en bebouwing moeten voorkomen, om zo gevoelige soorten te beschermen. Ondanks het ontbreken van het expliciet benoemen van greppelland is er wel een kans om dit te doen binnen de Index Natuur en Landschap. Zo hebben verschillende provincies aparte typen onder het kopje Provinciale landschapsbeheertypen staan. Een voorbeeld hiervan is het beschermen van de schurvelingen en zandwallen op Goeree.

Het handboek Agrarisch Natuurbeheer geeft verschillende opties weer voor het beheren van grasland voor agrariërs die aan natuurbeheer willen beginnen. Greppels staan hierin niet los vermeld en er wordt alleen de methode greppel plas-dras genoemd als optie. Nergens wordt de landschappelijke waarde van de greppels of de ecologische waarde van greppels beschreven wanneer deze niet gebruikt worden voor plas-drasinundaties. Het handboek is geschreven voor het optimaal inrichten van leefgebieden voor de doelsoorten flora en fauna. Hierdoor is de waarde van microrelief (greppelstructuren) geen doel op zich. Dit doet vermoeden dat de opstellers van dit werk zich onvoldoende bewust zijn van de waarden van greppelland.36

35 Bij12(2020)

(33)

33

Rijksdienst voor cultureel erfgoed

De RCE is verantwoordelijk voor het uitvoeren van erfgoedbeleid en zorgt tegelijkertijd voor informatievoorziening over cultuurgeschiedenis.

De RCE blijkt nog weinig bewust te zijn van greppelland. In het eerder aangehaalde rapport staat vermeld:

Het land mag wel worden omgeploegd. Vanuit erfgoedperspectief is hier weinig bezwaar tegen, hoewel een geploegd weiland het beeld en daarmee de beleving van een weidelandschap, dat groen en open is, doorbreekt.37

Deze insteek kan, wanneer men niet oppast, de doodsteek zijn voor het greppelland.

Een blik naar de toekomst: De omgevingswet

De nieuwe omgevingswet kent met nieuwe regelgeving ook nieuwe kansen voor het behoud van landschapselementen. In de nieuwe omgevingswet staat in de wettekst niets over het beschermen van landschappelijke waarden, wat betekent dat de centrale overheid geen normatief kader geeft voor landschapsbescherming.38 Voor provincies biedt de nieuwe omgevingswet wel de mogelijkheid om instructieregels vast te stellen voor de gemeentelijke omgevingsplannen. Deze gemeenten zouden daarmee weer een beschermend beleid moeten voeren wat betreft landschappelijke elementen.39

Visie kringlooplandbouw

In september 2018 is de nieuwe visie op landbouw, Landbouw, natuur en voedsel: waardevol en verbonden, verschenen. Dit is een aanzet naar een nieuw Nederlands landbouwbeleid dat gefocust is op kringlooplandbouw. De kern hiervan is een circulair voedselsysteem, waarin onder andere de aandacht gaat naar de waardering voor voedsel, de inkomenspositie van boeren en innovatie, maar ook bij natuurinclusief boeren en het hiermee gekoppelde landschap.40 Het kabinet wil volop profiteren van de mogelijkheden die vanuit het GLB worden geboden. De ambities omvatten het stimuleren van natuurinclusieve landbouw door zorg voor landschapselementen en agrarisch natuurbeheer, met als gevolg een hogere belevingswaarde voor het landschap.41 Hier ligt een kans voor het behoud of herstel van greppelland, mits deze nieuwe stimulans niet gebruik gaat maken van de ongewijzigde systemen zoals hierboven genoemd, omdat deze systemen in ongewijzigde vorm weinig specifieke mogelijkheden bieden voor greppelland.

Het GLB zelf maakt in de aankomende jaren echter ook een verandering door. De inzet van zowel de pijler 1, hectare premies als de inzet van pijler 2 worden omgezet naar doelgerichte betalingen die de thema’s / doelen biodiversiteit, klimaat, bodem, water en lucht moeten gaan bedienen. De totale financiering van het GLB neemt af. Er wordt nagedacht over een vergroening van pijler 1 gelden door inzet van de zogenoemde ecoregelingen. Deze maatregelen zijn voor alle boeren inzetbaar en niet enkel voor de leden van agarische

37 Raap (2015) pp 17

38 Kistenkas et al. (2018) pp. 29. 39 Kistenkas et al. (2018) pp. 30.

40 Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2018) pp. 18-22 41 Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2018) pp. 25-26

(34)

34 collelctieven zoals bij het ANLb het geval is. Voor vergoeding van zwaardere agro,- en milieumaatregelen blijft het ANLb stelsel inzetbaar. 42

Bestaand beleid en kansen op provinciaal niveau

Weidevogelnota 2014 - 2020

In de Weidevogelnota wordt genoemd dat de belangen van cultuurhistorische elementen en het ontwikkelen van weidevogelkerngebieden vaak gelijk oplopen en daarom kunnen doelen efficiënt gecombineerd worden.43 Er wordt vanuit de Weidevogelnota zowel structureel als incidenteel geld uitgegeven voor biotoopverbetering. Incidenteel wordt er geld uitgetrokken voor het herstellen van greppelstructuren.44 In 2020 loopt het huidige weidevogelbeleid af en wordt in samenspraak met het Olterterp Overleg (breed adviesorgaan) nieuw weidevogelbeleid opgesteld voor de periode 2021 - 2030.

Streekplan Fryslân

In het Streekplan Fryslân worden landschapselementen maar mondjesmaat behandeld. Alhoewel constant de nadruk wordt gelegd op het benadrukken van landschappelijke kernkwaliteiten, worden er zelf bij de regio’s weinig specifieke voorbeelden gegeven. De houtwallen komen bij een aantal regio’s terug, maar toch worden er weinig kenmerken aan de weidegebieden toegekend.45 Het streekplan wordt in de nabije opgevolgd door de omgevingsvisie De Romte Diele, die nu in ontwerp is en gebruik gaat maken van Grutsk op ‘e Romte als kader.46

Grutsk op ‘e Romte

Voor de Provincie Fryslân is de structuurvisie Grutsk op ‘e Romte een belangrijk document over het Friese landschap en erfgoed. In het document worden de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten van de provincie in het algemeen, en vervolgens van specifieke deelregio’s, toegelicht. Het document is niet de geldende verordening, desondanks maakt de Verordening Romte wel gebruik van de landschappelijke kernkwaliteiten uit ‘Grutsk op ‘e Romte’ en de bijbehorende beschrijvingen. Hiermee moeten gemeenten daarom wel rekening houden met de punten zoals aangegeven in Grutsk op ‘e Romte.47Het is met nadruk geen verordening, maar het document toont wel aan in welke mate er bewustzijn is van bepaalde elementen in het landschap.

Er zijn zogeheten provinciale belangen geformuleerd in Grutsk, en reliëf is een van deze belangen. In de gedetailleerde beschrijving wordt aandacht geschonken aan microreliëf als onderdeel van de kwelderwallen en oude slenken, geulen kreken en prielen, maar hierbij staan greppelstructuren niet expliciet benoemd. De interpretatie van microreliëf is gefocust op natuurlijk reliëf en niet op kunstmatig reliëf. Er is slechts één verwijzing naar greppels en dat is in het deelgebied ‘buitendijks land en kwelders’. Hier wordt het genoemd onder het kopje

42 Genee & Stuyt (2019)

43 Provincie Fryslân (2014a) 44 Genee (2020)

45 Provincie Fryslân (2006) 46 Provincie Fryslân (2019a) 47 Provincie Fryslân (2014b)

(35)

35 water.48 Er komt dus nauwelijks blijk van bewustzijn over het greppelland naar voren in Grutsk op ‘e Romte.

Wordingsgeschiedenis van Fryslân

De Wordingsgeschiedenis van Fryslân is een document dat een onderbouwing voor het Streekplan Fryslân en Grutsk op ‘e Romte levert. Hierin staan greppels op verschillende plekken vermeldt. Ten eerste wordt het begreppelen van land genoemd als onderdeel van de landaanwinning bij de kwelders, wat verder weinig relevant is voor dit onderzoek. Ten tweede wordt vermeld dat door de ruilverkaveling veel werd geëgaliseerd en gedraineerd is, waardoor hoogteverschillen, greppelpatronen en kruinige percelen verdwenen.49

De Cultuurhistorische Kaart Fryslân, die in het verlengde hiervan ligt, kent geen vermelding van greppels als element.

Toolkit Veenweidegebied

De Toolkit Veenweide is een pakket aan mogelijke maatregelen voor de aanpak van het veenweidegebied. De Toolkit is bedoeld voor het behouden en versterken van cultuurhistorische en landschappelijke elementen in het veenweidegebied. Voor het deelgebied veenweide wordt beschreven dat de droge greppels die in deze streek steeds vaker te zien zijn negatief werken voor de weidevogels. Hierom zien de samenstellers van deze Toolkit Veenweidegebied het liefst dat deze greppels vervangen worden door meer sloten en onderwaterdrainage.50

Provinciaal beleid van andere provincies

Het fenomeen greppelland is niet beperkt tot de provincie Fryslân. Vooral in de andere veenprovincies, namelijk Utrecht, Noord-Holland en Zuid-Holland, is er veel greppelland aanwezig. De verklaring voor het feit dat in de provincie Noord-Holland het greppelland nog relatief intact is zou kunnen liggen bij het andere beleid. Er is dan geen specifiek beleid op greppelland in deze provincie, maar ander beleid beschermt dit greppelland wellicht beter dan in Fryslân. Zo heeft in het verleden de strenge handhaving op weidevogelgebieden en op de waarde van permanent grasland voor een redelijk intactheid van het landschap in deze specifieke gebieden gezorgd.

Een andere verklaring kan gevonden worden in de andersoortige landbouw. Een aantal gebieden waar greppels nog prominent aanwezig zijn kennen marginale landbouwgronden. Het extensievere gebruik is ten goede gekomen van de intactheid. Gedacht kan worden aan de gebieden waar alleen maar vaarboeren actief kunnen zijn.51 Het equivalent van Grutsk op ‘e Romte in Noord-Holland is de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018. Hierin worden wel aardkundige waarden beschermd, waar geïmpliceerd wordt dat greppels hier ook onder vallen, als deel van het totaalplaatje van verkaveling.52

48 Provincie Fryslân (2014c) pp 5, 10, 21, 185. 49 Provincie Fryslân (2007)

50 Feddes/Olthof (2018) Pp. 157.

51 Ates (2020) (Beleidsmedewerker sector natuur provincie Noord-Holland) 52 Provincie Noord-Holland (2018)

(36)

36

Bestaand beleid en kansen op gemeentelijk niveau

De gemeenten zijn via het bestemmingsplan verantwoordelijk voor het precieze gebruik van het rurale gebied. Hierom is het ook belangrijk om te bestuderen welke gemeenten beleid hebben dat gerelateerd is aan greppelland of kan worden verbonden aan greppelland. Voor deze deelvraag zijn 33 bestemmingsplannen, omgevingsvisies en beheersverordeningen met bijlagen doorzocht op vermelding van landschappelijk beleid en bescherming van microreliëf, beleid op greppelland en de mate waarin de gemeenten bewust zijn van deze elementen. Uit deze 33 stukken blijkt dat het detailniveau van de plannen enorm verschilt tussen de verschillende gemeenten. Via dubbelbestemmingen en functieaanduiding proberen gemeenten een extra spoor naast het agrarisch gebruik te benadrukken. Dit valt te onderscheiden in verschillende groepen gemeenten. Er zijn gemeenten die hier geen beleid op hebben. Dit zijn in totaal vier gemeenten. In deze gemeenten zijn er zeer veel mogelijkheden voor agrariërs om de gronden te egaliseren en bewerken zonder vergunning. De volgende groep gemeenten legt een functieaanduiding of een dubbelbestemming op stukken landbouwgrond. De manier waarop verschilt per gemeente.

Een aantal gemeenten delen gebieden in op algemene karakteristieke kenmerken. Meestal gaat dit om de tegenstelling tussen open en besloten landschap of het type cultuurhistorische ontginning. Hieraan zitten dan bepaalde eisen verbonden, zoals het in stand houden van houtwallen in een besloten landschap. Geen van deze bestemmingen beschermt expliciet greppelland. Vervolgens zijn er een aantal gemeenten die via dubbelbestemmingen bepaalde waarden vastlegt. Het type ‘waarde reliëf’ wordt voornamelijk gebruikt om kwelderwallen, kruinige percelen en wierden te beschermen. Het type ‘waarde verkaveling’ wordt vooral gebruikt om te voorkomen dat waardevolle sloten gedempt worden. Deze dubbelbestemming vermeldt greppels nooit expliciet.

Er zijn ook een aantal wat algemenere labels, die vooral ingaan op cultuurhistorie. Deze dubbelbestemmingen zijn meestal zo slecht gespecificeerd dat het niet duidelijk is of greppels hieronder vallen. In de gemeente De Friese Meren komen nog twee labels voor die ingaan op de waarde van oud grasland en de botanische waarde. Percelen waar deze waarde op ligt hebben het behoud van botanische waarde als nevendoel en kennen een vergunningplicht voor scheuren van de zode. Ook op Terschelling is er sprake van een uniek beleid op het vlak van microreliëf. De gemeente Terschelling kent een bepaalde waarde toe aan percelen en aan de hand van deze waarden zijn er bepaalde beperkingen toegekend aan de percelen in kwestie.

Figuur 26. Waardentabel gemeente Terschelling.53

53 la Fèber, D. et al. (2007)

(37)

37 De waarden zijn vooral vastgesteld op andere soorten reliëf dan greppels. Uit de kaarten blijkt zelfs dat een aantal percelen waar overduidelijk een greppelstructuur aanwezig is, wordt gekwalificeerd als geëgaliseerd. In het geval van hoge en zeer hoge waarden is er sprake van een behoorlijk beperkend regiem voor de mogelijkheden om grote bewerkingen te doen. Dit blijkt uiteindelijk ook uit het bestemmingsplan zelf. Daar staat in de regels het volgende beschreven:

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, voor zover de gronden op de verbeelding zijn aangeduid met "specifieke vorm van agrarisch - hoge en zeer hoge waarden", wordt aanvullend op lid 3.4, sub a, tevens gerekend:

[...]

4. het aanbrengen van drainage, anders dan het uitsluitend aanbrengen van greppels; 5. het graven en/of verbreden van sloten en/of andere watergangen en/of -partijen;

6. het dempen van greppels, sloten, kreken en slenken, het ploegen, diepwoelen en egaliseren van gronden en het frezen van de zode dieper dan 10 cm;

Hiermee is het bestemmingsplan van het buitengebied van Terschelling het enige bestemmingsplan waar het dempen van greppels expliciet verboden is. Echter ligt slechts 0,8 procent van al het greppelland van de provincie Fryslân in de gemeente Terschelling, waarmee men dus kan concluderen dat verreweg het meeste greppelland vanuit de gemeente niet beschermd wordt. Het systeem van bijzondere waarden is volgens de toelichting van de gemeente Terschelling niet effectief, omdat er veel activiteiten worden uitgevoerd zonder de vereiste vergunning.54 Het beleid mag dan wel goed zijn vastgelegd, het ontbreekt duidelijk nog aan handhaving bij de gemeente.

Benaming van aanduiding Aantal gemeenten

Gemeenten waar in een deel dit soort bestemmingsplan geldt

Geen beleid 4 Ameland, Heerenveen, Schiermonnikoog,

Vlieland

Aanduiding in landschapszones 5 Weststellingwerf, Tytsjerksteradiel,

Noardeast-Fryslân, Leeuwarden, Dantumadiel,

Achtkarspelen

Waarde reliëf 4 Dantumadiel, Harlingen, Noardeast-Fryslân,

Waadhoeke

Waarde verkaveling 4 Leeuwarden, Noardeast-Fryslân,

Súdwest-Fryslân, Waadhoeke

Waarde cultuurhistorie 4 Leeuwarden, Ooststellingwerf, Opsterland,

Smallingerland

Waarde ecologie 1 De Fryske Marren

‘Hoge waarden’ 1 Terschelling

Figuur 27. Soorten beleid waaraan landschappelijke waarden zijn verbonden.

(38)

38 Naast de bestemmingsplannen zelf zijn er ook documenten ter toelichting bijgevoegd. Deze documenten bevatten vaak landschappelijke en cultuurhistorische tussenkopjes. Deze zijn ook bestudeerd om te analyseren in hoeverre er in deze toelichtingen en bijlagen wel sprake was van kennis over het fenomeen greppelland.

Deze kennis lijkt zeer beperkt te zijn, zo blijkt uit deze stukken. Weinig gemeenten vermelden greppels expliciet. De gemeente Schiermonnikoog vertelt over ‘flauw glooiend microreliëf’ en in de toelichting van het bestemmingsplan buitengebied Het Bildt wordt het greppelland genoemd als zijnde het thuisgebied van begroeiing van de weegbree-klasse. In het plan Bûtengebied Dongeradeel wordt in een bijzin genoemd dat weidevogels door het verdwijnen van greppelland langzaam hun leefgebied verliezen. In de landschapsvisie van Zuidoost-Friesland worden greppels genoemd als deel van de waterstructuur, maar de deelnemende gemeenten lijken hier niets mee te hebben gedaan.55 In het plan van buitengebied Wymbritseradiel, geldend in een deel van Sudwest-Fryslân worden greppels alleen genoemd als deel van de detailontwatering en komt er ook geen cultuurhistorisch element aan bod. In het geval van Terschelling ligt dit anders. De gemeente Terschelling kent een bepaalde waarde toe aan percelen en beschermt hiermee greppels, maar in de onderbouwing is er weinig meer terug te vinden over greppels. Het doel van de bescherming is dus vooral ander microreliëf zoals voormalige kreken, prielen, duinen en beken, en de bescherming van greppels zijn een onbewust bijeffect hiervan.

Als conclusie op basis van het onderzochte gemeentelijke beleid kan men stellen dat er, op een paar positieve uitzonderingen na, weinig kennis en beleid aanwezig is van greppelland bij de gemeenten en ondersteunende bureaus. Wanneer deze kennis er wel is, zijn er ook een aantal gemeenten die vervolgens deze beschikbare kennis niet verwerken in een beleid, wat een bewuste of onbewuste keuze kan zijn. Een kleinschalig onderdeel zoals dit microreliëf lijkt volledig te worden ondergesneeuwd door andere, meer dominante, landschapsstructuren. De bestuurlijke urgentie van het onderwerp lijkt om deze redenen zeer klein te zijn.

(39)

39

Welke bescherming en welke doelstellingen rusten er vanuit de provincie op de percelen die zijn geclassificeerd als greppelland?

Het doel van deze deelvraag is om te uit te zoeken wat er op dit moment met het geïdentificeerde greppelland in de eerste deelvraag aan de hand is. Zijn er bepaalde bestemmingen en plannen met de gebieden waar veel greppelland ligt? De bepalingen die worden behandeld in de volgende deelvraag bepalen ook een deel van de toekomst van natuurontwikkeling. Gaat dit samen met het gebied waarin greppelland ligt? In deze deelvraag ligt de nadruk op beschermende bepalingen. Hierom heeft deze deelvraag een ecologische inslag.

Van de geïdentificeerde greppelpercelen kent een deel een gedeelde natuurbestemming. Deze grond is in extensief agrarisch gebruik, waardoor deze percelen bijvoorbeeld voorkomen in de BRP-dataset. Op 10.01% van al het greppelland ligt een dergelijk natuurbeheerplan. Het kan verschillen wat het daadwerkelijk gebruik is, maar vanwege het voorkomen in de dataset loopt er op zijn minst vee op rond, zelfs als het niet in handen is van agrariërs.

Figuur 28. Aandeel van verschillende beheertypen binnen het greppelland met een natuurbeheerplan.

Het belangrijkste beheertype is veruit het vochtige weidevogelland. Ook het kruiden- en faunarijk grasland is samen met vochtig hooiland, het op drie na grootste beheertype en een logisch natuurtype voor greppelland, en dit komt waarschijnlijk voort uit het weinige bewerken van het grasland van greppelland. Bijna 11% van al het greppelland met natuurbestemming moet nog omgevormd worden. Dit kan een risico zijn voor de greppels, omdat natuurontwikkeling niet automatisch inhoudt dat de greppels bewaard blijven. Een andere opmerkelijke categorie is het zilt- en overstromingsgrasland. Waarschijnlijk springt dit beheertype er bovenuit vanwege het greppelland op de kwelders.

(40)

40 Figuur 29. Aandeel van greppelland dat in de open grasland-zone ligt.

Het gebied dat door de provincie is gemarkeerd als open grasland staat open voor het ontwikkelen van bepaalde soorten agrarische natuur, zoals toegelicht op pagina 32. Het blijkt dat een nipte minderheid van het greppelland, namelijk 47,5 procent, hieronder valt. Hier zijn verschillende redenen voor te vinden (zie figuur 30).

(41)

41 Figuur 30. Kaart van aandeel van greppelland dat in de open grasland-zone ligt.

Het gedeelte van het greppelland dat buiten de contouren ligt lijkt voor het grootste gedeelte in de Noordelijke Fryske Walden en Zuidoost-Friesland te liggen. Ook een gedeelte van het Lage Midden valt niet binnen de contour van Open Grasland. Verder valt het op dat de al bestaande weidevogelreservaten, zoals bijvoorbeeld Skrok, Skrins en de Lionserpolder niet onder deze contouren vallen. Dit is enigszins logisch: waar al agrarische natuur te vinden is kan men niet de agrarische subsidies dubbel uitkeren.

(42)

42 Daarnaast is onderzocht hoeveel procent van het greppelland in het open gebied ligt. Dit zijn gebieden waar de verstoringsbronnen zoals snelwegen en gebouwen zijn uitgeknipt. Dit omvat 32,32% van al het greppelland. Een groot deel van het greppelland ligt dus in (semi)besloten landschappen. Dit deel is vanwege de verstoring ook niet geschikt om weidevogelkerngebied te worden. De kaart hiervoor is te vinden in bijlage 05.

De provincie heeft zogenaamde weidevogelkansgebieden aangewezen. Deze weidevogelkansgebieden zijn ruime zoekgebieden waarbinnen weidevogelkerngebieden geselecteerd worden en ontwikkeld worden. De partijen die de kerngebieden ontwikkelen doen dat dus binnen deze aangegeven gebieden.56

Figuur 31. Ligging greppelland ten opzichte van weidevogelkansengebieden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

This study deals with the electrospinning of a sodium alginate natural polymer in order to develop different membranes for wastewater treatment. The objectives

Naast de melkveebedrijven komen er nog enkele (zeer kleine) 'overige graasdier- bedrijven' voor met vrijwel geen grond in de uiterwaarden. De 'overige bedrijven' zijn qua

In the adaptation of this song for the organ (mm. 25-53) Eben uses a most ingenious technique. The notes of the song are presented initially without any accompaniment at all and

The aetiology of multiple sclerosis (MS) remains largely unknown due to the multifactorial nature of disease susceptibility determined by both environmental and

The FWB-TR4 qPCR test using a hybridization/polymerization temperature set at 60˚C yielded positive results with DNA from VCGs 01213/16 and 0121 regardless of the geographi- cal

The results of this study could be used to address issues related to quality of life and academic performance of students in the Faculty of Health Sciences at

Any chemical o r thermal deactivation involving the support should be assumed to consist of a modification of the active surface, which changes the degree of liquid

word deur kommandant De Munnik soos volg saamgevat.: "Die doel.. en taak van die Suid-Afrikaanse Weermag is om alle lede van. die Suid-Afrikaanse Weermag toe te rus met