• No results found

Je Pauze

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Je Pauze"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

In Je Pauze

Het is wonderlijk, maar waar: nu ik na een paar maanden van vacantie van dit blad en van me zelf deze kroniek weer opvat, weet ik nauwelijks. waarover ik moet gaan schrijven. Niet, dat' er geen stof zou zijn; wat ·dat betreft is er veeleer embarras du choix. Maar ook dit is de reden niet, want tenslotte laat zich zelfs uit de meest verwarrende veelheid wel één probleem isoleren. Neen, mijn moeilijkheid komt veeleer voort uit het feit, dat in het grote drama, dat zich voor onze ogen op het toneel van de wereld afspeelt, en dat wij met ons allen, toeschouwers, gespannen meeleven, een pauze is ingetreden. Er is weer een bedrijf ten einde, reeksen taferelen, die het verdeelden, zijn aan ons oog' voorbijgegaan, de intrigue van het stuk is ingewikkelder geworden, ,zo ingewikkeld, dat wij er haast verbijsterd van zijn geworden en on~ alleen maar angstig kunnen afvragen: wat zullen wij te zien en te horen krijgen als het gordijn weer opengaat en hoe is het ter wereld mogelijk, dat al de knopen, die wij hebben zien leggen, ooit weer ontward kunnen worden, de problemen, die wij hebben zien stellen, ooit weer een bevredigende oplossing kunnen vinden. Zo adembenemend is de vaart van het drama geworden, dat wij ons nauwelijks bewust zijn, dat het pauze is, dat wij op het ogenblik alleen maar stil kunnen zitten in een wanhopige poging om orde te brengen in onze indrukken, wanhopig, omdat wij de zekerheid hebben - vermoedelijk de enige zekerheid. welke voor ons nog bestaat - , dat het scherm ieder ogenblik weer kan opgaan en wij opnieuw moeten beginnen met het registreren van indrukken, terwijl wij de vorige nog niet hebben geordend.

Maar genoeg van die beeldspraak, van die vergelijkingen, welke toch altijd wel ergens mank gaan en een aandacht opeisen, die zij niet verdienen. Wat ik ermee poog uit te drukken is dit: van vele van de grote politieke problemen, die de wereld de laatste maanden hebben beziggehouden, is een bepaalde faze op dit ogenblik afgesloten, de nieuwe ontwikkeling kondigt zich aan, maar is niet of nauwelijks begonnen en juist, omdat wij er met onze neus bovenop zitten, kunnen wij de afgesloten faze niet eens overzien, laat staan de nu komende voorzien. Met andere woorden de historicus en de profeet beiden zitten met hun handen in het haar.

(2)

Veiligheidsraad hierop en het begin van de nieuwe onderhandelingen met de Republiek.

Iets dergelijks geldt voor het probleem-Palestina, dat dit jaar zijn dertig-jarig bestaan in de moderne wereldpolitiek mag herdenken. De kans op een oplossing is "er, het rapport van de' commissie uit de Verenigde Naties is ingediend en de behandeling ervan is op de agenda der Algemene Vergadering geplaatst, maar .... of het tot die oplossing zal komen, kan niemand zeggen. Het aantal onbekende factoren is hiervoor te groot. Zelfs die ene factor, die totdusver een constante leek: de sympathie van de Verenigde Staten voor een voor de Joden gunstige oplossing en de verwachting, dat zij hun sterke schouders zouden zetten onder het verdelingsplan der commissie uit de UNO, dat - laten wij dit niet vergeten - eerder een Joodse dan een Arabische oplossing betekent, is de laatste dagen onzeker geworden. Want de delegatie der Verenigde Staten in de Algemene Vergadering zal in de komende weken menige zware strijd hebben te leveren, waarbij het Marshall allerminst onverschillig kan wezen op hoeveel ste-mmen van de andere delegaties hij kan rekenen. Van de Zuidamerikaanse staten moge hij dan al tamelijk zeker zijn, van de Europese staten is hij het lang niet altijd en als hij van de vijf stemmen van de Arabische liga verzekerd zou kunnen zijn, zou hem dit uiteraard zeer aangenaam zijn.. Nog afgezien van het feit, dat hij die Arabische staten niet graag aan zijn grote tegenstander, de Sowjet-Unie, zou laten toevallen. En de Arabische liga staat ten opzichte van het verdelingsplan van Palestina, althans op dit ogenblik nog, met een .. non volimus et non possumus".

Evenmin kan ik de portée overzien van de verklaring, door de Engelse regering dezer dàgen afgelegd, dat zij haar troepen in elk geval uit Palestina gaat terugtrekken. D .w.z., ik begrijp heel goed, dat de Engelsen er schoon genoeg van hebben om daar langer de vuile was te doen, te meer waar niemand hun dankbaar is voor deze werkzaamheid, ik kan me ook zeer wel indenken, dat de Labourregering er, gezien de economische crisis, waarin Engeland verkeert, op uit is, ja zelfs moet zijn, om haar verplichtingen overzee tot een minimum te beperken, ik kan nog een heleboel meer verklaren, en toch .... En toch vraag ik mij vriendelijkheid af: is deze aankondiging op dit ogenblik nu een

onvriendelijkheid tegenover de Verenigde Naties, de Joden, de Arabieren, de Verenigde Staten, de Sowjet-Unie (doorhalen wat niet verlangd wordt!). En derhalve durf ik over het effect, dat deze verklaring op de debatten in de Algemene Vergadering zal hebben, zelfs geen vermoeden uitspreken.

(3)

wat tegelijk wel zeggen het bestaan van de

UNO

en misschien zelfs wel dat van de vrede. Ook deze verhouding is in een nieuwe faze getreden, nu Marshall in zijn rede in de Alg. Vergadering alle nog resterende wrijvingsvlakken tussen zijn land en de Sowjet-Unie aan de orde heeft gesteld: het vetorecht (i.c. de organisatie der Verenigde Naties en tegelijk het beginsel van democratie, dus beslissing der meerderheid of dictatuur van de grote mogendheden), Griekenland (i.c. Zuidoost-Europa en gecombineerd met Turkije 'en Palestina het Midden-Oosten) en Korea (het Verre Oosten). Mijns inziens is in de beschouwingen, welke ik tot dusver over de rede van Marshall en zijn voorstellen heb gelezen, te weinig de nadruk gelegd op het feit, dat het hier een aan de ,orde stellen van alle problemen betreft. Na de Truman-doctrine, na de fusie van de Brits-Amerikaanse zones van Duitsland, na het plan-Marshall (Eur'opa, althans W.-Europa), na de uitnodiging voor de conferentie over de vrede met Japan, thans om de term te gebruiken, waarmee generaai

Marshall vertrouwd moet zijn: het offensief over de hele linie.

Het gebruik van deze militaire term zal de lezer beter dan iets anders kunnen duidelijk maken, waarom ik in dit stadi!lm huiverig ben om hierover veel te spreken. Ook in de werkelijke oorlog zijn de communi-qué's in de eerste dagen, respectievelijk weken, van een groot offensief .opzettelijk weinig zeggend. Dat de Sowjet-Unie in de verdediging is gedrongen staat vast. Zo wij na de rede van Marshall nog hadden kunnen twijfelen, dan zou de rede van Wisjinski ons hiervan overtuigd moeten hebben. Zij had dat krampachtige machteloze en tegelijk provocatieve, dat de partij, aan wie plotseling het initiatief is ontnomen, pleegt te kenmerken. Diezelfde krampachtige uitdaging, welke ik in de

justitionele moord op Petkof terug meen te vinden.

Afgezien van de vraag, of men het met de politiek van Marshall eens is, men kan moeilijk ontkennen, dat het in zijn soort een politiek van grote stijl is. Het kan zeer goed zijn, dat als deze politiek conseque~t wordt doorgevoerd (wat voor Marshall met Truman boven en het Congres naast zich heus geen eenvoudige taak isl) zij op dit ogenblik de enig juiste blijkt te wezen. De N.R.C. bevatte dezer dag een ver-.onderstelling van het aan de gang zijn van onderhandelingen tussen Moscou en Washington over een generaal accoord. Wat van die veronderstelling waar is, weet ik niet, maar het lijkt mij, gezien wat in historie van de laatste 50 jaar meer vertoond is, allesbehalve uitgesloten, dat juist de tegenwoordige politiek van Marshall de kortste weg naar een algemene entente tussen de Ver. Staten en de Sowjet-Unie zou blijken te zijn. Let wel, lezer, ik zeg niet; het is zo, ik geef slechts als mijn mening, dat het mij niet uitgesloten lijkt.Het alternatief zou natuurlijk zijn: de isolering van de Sowjet-Unie.

C. D. J. BRANDT ; '

(4)

Aantekeni~gen

over

A

ugus

t

Vermeylen

,

In de eerste dagen van Januari 1945 stierf de grote Vlaamse schrijver en kunsthistoricus August Vermeylen, 72 jaar oud, na nog het geluk te hebben beleefd dat zijn Belgische vaderland van de tyrannie der vijan-delijke horden was bevrijd. Noch zijn dood, noch ook zijn laatste roman "Twee Vrienden", die in 1943 verscheen, hebben in Noord-Nederland de indruk kunnen maken, die in normaler omstandigheden zou zijn ge-wekt: voor de roman de indruk van een uiterst merkwaardig boek, voor de dood de indruk van een onherstelbaar verlies.

Want Vermeylen was voor Vlaanderen veel méér dan romanschrijver, criticus en kunsth~storicus. Hij was de levende bezieler, de grote wekker en voorganger, die zijn land en zijn taal liefhad met een objectieve harts-tocht, en in volstrekte eerlijkheid zowel de superieure voortbrengselen van vreemde landen te waarderen, als de laakbare tekorten van het eigen volk te geselen wist. Al sedert zijn twintigste jaar, - vroegrijp zoals zijn tijdgenoten, de Tachtigers, bij ons, - bezat hij een leidende positie, allereerst voor zijn eigen generatie van kunstenaars en intellec-tuelen. Maar nimmer verstard, gelijk de meeste Tachtiger, in artistieke dogma's en individualistische hoogmoed, kon Vermeylen dit leiderschap behouden, ook ten aanzien van vrijwel alle Vlaamse geslachten, die sindsdien scheppend aan de cultuur zijn gaan deelnemen. Zijn warme menselijkheid, zijn internationale belangstelling, zijn ondogmatische levensvisie, zijn weldadige schoonheidsdienst, bleven voorbeeldig in de Vlaamse wereld, die enerzijds bedreigd door een vaak banaal clerica-lisme, anderzijds door een niet minder banaal provinciaclerica-lisme, nog boven-dien werd aangetast door een verpolitiekt nationalisme, dat alle onheil verdwenen, alle geluk bereikt waande, wanneer maar de Franse ,taal en de Franse cultuur zouden verdreven zijn. Tegen elk dezer onzalige stro-mingen heeft Vermeylen openlijk stelling genomen. Zijn humanisme, dat soms een religieuze of althans cosmisch-gerichte inslag kreeg, had een culturele ruimheid en een geheel ondogmatisch-wijsgerig karakter. Zijn levensstijl en zijn kunstenaarsidealen waren volkomen Europees. En wat de politiek betreft: na in zijn jeugd anarchistisch gezind te zijn geweest, werd hij later socialist en was als zodanig vele jaren lid van de Belgische Senaat.

(5)

duide-..

lijkheid aanwees. Tegen elke afzondering, tegen elke zelfgenoegzaam-heid, tegen elke geestelijke inteelt, pleitte hij voor een verheffing van de Vlaamse cultuur tot internationaal peil, een verruiming van de blik, een verzuivering van de doeleinden: "Wij willen Vlamingen zijn om

Euro-peeërs te worden." .

Uit zulk een gezindheid wordt het begrijpelijk, dat zijn eerste roman:

De wandelende Jood, allermirust een speciaal Vlaams karakter draagt,

behalve dan uiteraard door zijn taalgebruik. Het zijn geen Vlaamse, maar menselijke vraagstukken, geen Vlaamse, maar menselijke idealen, die hier worden uitgebeeld in een uitermate fraai-verzorgde vorm, ont-leend aan de schilderkunst der primitieven. Opmerkelijk is het, hoezeer deze vroege roman uit de herleefde Vlaamse literatuur, evenals de eerste werken uit de moderne Noord-Nederlandse, namelijk de Kleine Johan-nes door Frederik van Eeden en Mei door Herman Gorter, gekarakteri-seerd kan worden als terugblikkend en zinnebeeLdig: terugblikkend over eigen innerlijke geestesgroei, zinnebeeldig door Iqet herscheppen van eigen subjectieve ervaring tot algemeen~menselijke waarden. Indien ik goed ~ie, is Vlm Eeden zioh dit proces het meest bewust geweest, waar-door, bij alle waardering voor het resultaat, De Kleine Johannes als geheel toch iets opzettelijks, iets schematisch bezit. Bij Gorter vindt men de grootste spontaneïteit, zo dat het Mei-gedicht gelezen kan worden en door velen dan ook gelezen is zonder duidelijk begrip van de daarin beleden levensvisie. August Vermeylen houdt in alle opzichten het mid-den: zonder forcering is zijn "wandelende Jood" toch symbool van de modern'e mens, die voortdurend hunkert naar innèrlijke vastheid, naar bevrediging van ziel en zinnen beide, naar een helder en overtuigend antwoord op de grote vragen des levens, om t~n slotte, als hij de zinnen-roes heeft genoten en leeg bevonden, een voorlopige rust te vinden in een milde, humane, evenwichtige genegenheid voor de medemens en voor al het bestaande.

Na deze in 1897 ontworpen maar pas in 1906 uitgegeven roman, die een hoogtepunt vormt van de Vlaamse maar ook van geheel de Nederlandse litteratuur, heeft Vermeylen zich hoofdzakelijk gewijd aan zijn eigenlijke vak, de kunstgeschiedenis, waarin hij reeds op z'n 29ste jaar hoogleraar was geworden.

Maar toen in 1940 de oorlog de openbare activiteit van deze haast zeven-tigjarige opeens beëindigde, doordat de vijand Vermeylen ontsloeg als Rector van de Gentse universiteit en hem ook verder ieder openlijk optreden verbood, trok hij zich welbewust terug op zijn scheppend werk. Tegenover de onhumane vernielzucht der gewelddadige barbaren paste een dubbelgespannen geestelijke energie van bouwerid humanisme. Niet op gelijk plan, geweld tegen geweld, maar op superieur plan: geest tegen óngeest, heeft Vermeylen op voorbeeldige wijze de strijd gestreden terwille van Vlaanderen, terwille van België, terwille van West-Europa. Deel van die verinnerlijkte strijd, deel vaD- dat scheppende verzet, is ook zijn roman: Twee Vrienden. Het is hiervan deel, ondanks het feit

(6)

iets "moderns", iets dat superieur zou zijn volgens hun eigen stijl en voorkeur, de ouderen daarentegen waardeerden juist de eenheid van bedoelen en bereiken, die géén tweespalt te zien geeft tussen het ont-werp van 1897 en de uitwerking van 1941 en '42. Men zou nog verder kunnen gaan en het zelfs winst noemen, dat Vermeylen het beeld van zijn jeugd eerst heeft uitgewerkt aan het einde van zijn leven: want nu zien we de twee vrienden en ook geheel de sfeer waarin zij denken en handelen, op de nodige afstand. Wie een term begeert voor deze kunst

-soort, kan van "retrosp.ectief realisme" spreken: een werkelijkheidsver. beelding met niet de waarneming maar de herinnering als grondslag. Twee vrienden: de ene medicus, de andere jurist met artistieke neigin

-gen; de ene uit een koopmansfamilie, de andere uit een hoogleraarsgezin; beiden revolutionnair, tamelijk anarchistisoh, maar uiteraard individua-listisch tegelijk. In de ene, Frans, beschrijft Vermeylen de langzame ommekeer van het in politiek opzicht niet zeer diepe idealisme, en de ombuiging er van, goor liefde en huwelijk, naar een daadwerkelijke dokterspraktijk. Met 'een milde ironie toont de schrijver de kracht van de eros, de binding van het ouderschap, de socJale verantwoordelijkheid van de geneesheer. Zeker is Frans, met zijn al te gemakkelijke verliefd-heid, geen volmaakte figuur, maar zijn leven is toch positief gezien: als een bewijs voor de oerkracht van bepaalde menselijke en maatschappe-lijke bindingen, en niet negatief: als een bewijs voor de zwakheid van het idealisme. En deze positieve waardering wordt nog versterkt, door-dat Vermeylen de andere vriend, Mark, door het ontbreken van deze bindingen laat te gronde gaan.

De onderlinge verhouding wordt beheerst door het tragische motief, dat Mark, de dichterlijk-dwepende professorszoon, verliefd is op het meisje dat later de vrouw van Frans wordt - en dat deze liefde, die waar-schijnlijk wederkerig is, wederzijds onuitgesproken blijft. Mark, de uiterst fijngevoelige, maar uiterst kwetsbare ook, heeft noch tegenover Mathilde, noch tegenover Frans over zijn liefde gerept, en eerst daar-door wordt de verloving en het huwelijk van Frans met Mathilde moge-lijk. Voor Mark betekent dit het verlies van zijn eigen vastheid. Zijn levensgedrag en zijn inzichten worden extremer, hij wisselt innerlijk tussen .de diepiste neerslachtigheid en een zinnelijke wildheid die toch ook niet bevredigt. Iets in hem zoekt de dood, die eens in een straat-gevecht, en eens tijdens een onweer hem nabij schijnt. In een gepas-sionneerde liefdesroes met een niet-geheel-normale Hongaarse schilderes geniet hij voor korte tijd een geëxalteerd geluk, totdat zij naar Parijs vertrekt. Dan komt het einde: Mark blijkt ziek, moet voor herstel naar Zwitserland, maar vindt daar geen genezing, enkel een zekere rlJiSt, een innerlijk evenwicht, een ,glimlach die leven en dood gelijk aanvaardt. Maar een element van ziekte blijft hierin toch over: een extase waarin het beeld van Mathilde en de smetteloosheid der Alpen één worden. En al haast stervende trekt hij nog uit Zwitserland weg om in het huis van zijn onvergetelijke geliefde zic~ toe te vertrouwen aan de dood, als aan een verlosser. Met zijn heengaan eindigt het boek.

(7)

Wande-lende Jood te evenaren, meen ik toch dat Twee Vrienden beschouwd wil zijn als de uitbeelding van een Idee, en dan pas de waarden toont waardoor het superieur is. Welke ideeën dan? Allereerst de erkenning vàn het betrekkelijke, en daarmee van het teleurstellende in alle mense-lijke leven. Dan vooral deze: dát het individu, opgenomen in de maat-schappij, noodwendig zijn zuiverheid verliest - maar los van de maat-schappij even noodwendig zijn levenskracht. Ongewild heeft Venneylen hier, juist in dit tweetal vrienden, 'het tragische tekort zowel van het maatschapRelijke als van het onmaatschappelijke levensgedrag gedemonstreerd, tragisch inderdaad omdat voor de persoonlijkheid schijnbaar geen keus overblijft en de jonge individuele mens dus in de hachelijke dwang verkeert van zo of zus ten onder te gaan.

Schijnbaar - want de derde keus is er wèl. En dat zij er is, heeft geen figuur ons overtuigender getoond dan Vermeylen zelf in de practijk van zijn eigen bestaan. Een bestaan immers, dat als z!!delijk, intellectueel en artistiek kunstwerk, als een in humanistische zin gestileerd stuk mense-lijk leven, voorbeeldig zal blijven voor vele generaties Vlaamse kunste-naars en geleerden, en waarlijk voor,de Vlaamse niet alleen.

G. STUIVELING.

Ontvangen hoeken

H. R. Trevor~Roper: "De laatste dagen van Hitler". N.V. Daamen, 1947. f 6.50.

J. Benda e.a.: "Rekenschap van Europa". Uitg, "Vrij Nederland", 1947. f 8,90.

(8)

Bijdrage

tot

de vorming van een

Socialistisch

Plant)

Op het laatstt} gewone Partij-congres heeft Van der Goes van Naters een krachtig pleidooi gehouden voOr een nieuwe theoretische bezinning op ons socialisme. Zo deze bezinning ergens nodig is, dan lijkt dit toch wel het geval te zijn op het gebied van de bezitsverhoudingen, onge-twijfeld een van de kernpunten van de maatschappij-opbouw, waarover het socialisme een heldere visie moet bezitten.

Wel verre er van te suggereren, dat ik u deze visie kant en klaar kom aanbieden, wil ik toch trachten met het \ onderstaande een bijdrage te leveren, die mogelijk tot enige verheldering der discussie op dit punt zou kunnen leiden, en die misschien enkele - niet meer! - der con-touren van het nieuwe socialistische maatschappijbeeld grof zou kunnen.

helpen aanduiden.

De socialistische politiek mo!!t méér zijn dan enkel het ontwerpen van een aantal concrete, technische maatregelen voor een betere organisatie der samenleving en het effectueren van die maatregelen met politieke mach tsmiddelen.

In de politiek kan de politieke Idee niet worden gemist, de politieke

idee d.i. de algemene politieke doelstelling, voor ons: het beeld van een socialistische maatschappij. Deze idee zal moeten zijn de projectie van het levensbeschouwelijke ideaal op het politieke vlak. Voor ons socialisten, i . ., het thans een uitgemaakte zaak, dat deze levensbeschouwingen zelf zeer verschillend kunnen zijn, maar dan zal de projectie, de idee, toch een zekere politieke eenheid moeten kunnen vertolken. Deze idee zal in de eerste plaats het schema der te ontwerpen concrete politieke maat -regelen moeten levend maken tot een begrijpelijk en inspirerend geheel. Maar nog iets anders zal zij moeten doen, zij zal niet alleen het politieke

denken, maar ook het politieke willen moeten bezielen. Politiek is ook

machtsstrijd. Zonder machtsstrijd blijft de politiek een onnozele zaak. Om echter deze machtsstrijd op den duur met succes te kunnen voeren, kan de politieke idee absoluut niet worden gemist. Want ten slotte zijn de sterkste krachten te vinden in het enthousiasme, dat de diepste levensovertuiging alleen kan verschaffen. De politieke idee, als boven omschreven, maakt deze krachten vrij voor de politieke strijd, zij ver -enigt de machtswil met de geestelijk-zedelijke bewogenheid. En deze bewogenheid is méér dan alleen het gezamenlijke gevoel onrecht te lijden; al behoort dit gevoel zeer zeker ook hiertoe, zonder algemeen zedelijke grondslag, d.w.z. zonder de verheffing boven het zelf geleden onrecht uit tot de hartstochtelijke toewijding aan de gemene zaak, het

1) Dit artikel is een nadere uitwerking van een door de schrijver onlangs vnor

(9)

"recht voor allen", dat de deernis insluit ook voor het lot van de gans anderen, wordt een dergelijk gevoel naarmate de eigen belangen lang-zamerhand worden beveiligd, afgestompt tot een krachteloos en gezapig egoïsme. Ben ik mijns broeders hoede? Zonder de broederschapsgedachte is het socialisme ten slotte geen mensenleven waard en zou het ook een snel verschietende ster aan het politieke firmament blijken. ,

\Vat we dus nodig hebben, om het socialisme te kunnen brengen, dat is zeer zeker een schema van concrete politieke maatregelen, dat is zeer zeker een concrete politieke machtsvorming die €lok psychologisch is verankerd, maar dat is bovenal de politieke Idee, die deze beide levend maakt. Wanneer wij deze drie tot een instrument samensmeden, dan·

kunnen we spreken van een Socialistisch Plan. Moge het ons spoedig duidelijk voor de geest staan! I

Thans een stap nader komend tot het eigenlijke onderwerp van mijn betoog, wil ik trachten een beknopte algemene systematiek te geven van de uitwerking der Politieke Idee van het socialisme.

Als voorlopige, en op zich zelf maar vage formulering der Socialistische Idee kan dienen: het ontwerp van een democratische en rechtvaardige orde der samenleving, d.w.z. een samenleving die vrijheid, recht en welvaart voor allen verzekert en gelijke ontwikkelingskansen biedt aan al haar leden.

Om tot een voldoende, zij het nog algemene, omschrijving van de socialis-tische idee te komen, zal het dan verder nodig zijn de wegen aan te geven die, gegeven de concrete situatie, in een bepaald tijdperk der maat-schappelijke ontwikkeling, essentieel en noodzakelijk' zijn voor het bereiken van dit doel, aldus een dynamisch element toevoegend aan het statische.

De democratische en rechtvaardige orde der samenleving zelf, die men zich ten doel stelt, kan men, gezien de ruime inhoud die het begrip democratie in de huidige beschouwingen veelal heeft, met gerustheid uitdrukken in termen van dit begrip, in functies van democratie. Met recht poneert dan ook m.i. De Kadt de stelling, dat volledige democratie gelijk is aan socialisme, zij sluit immers de rechtvaardigheid in.

Wanneer ik nu de socialistische idee statisch gezien nader systematiseer op deze wijze, moet ik al aanstonds waarschuwen voor een misverstand, als zou ik n.l. de onderscheidene begrippen van democratie als afzonderlijke vormen ervan opvatten, die onafhankelijk van elkaar kunnen bestaan; dit is inderdaad niet de bedoeling, daarom spreek ik ook over functies

van democratie, die tezamen een eenheid vormen, de socialistische idee. De democratie, in de volledige vorm, waarin zij door mij wordt opgevat en waarin zij door mij gelijkgesteld wordt met het socialisme als idee, kan geen van haar functies ontberen zonder gevaar te lopen totaal ten onder te gaan. Dit hoeft echter aan de onderscheiding zelf, die alleen wordt gemaakt om het begrip van de zaak te verduidelijken niet in de weg te staan.

(10)

verhoudingen. Verhoudingen, die men minstens op twee verschillende wijzen kan systematiseren. In de eerste plaats naar de volgende onder-scheidingen:

a. Hoe moeten deze verhoudingen, deze rechtsbetrekkingen, in hutt inhoud zijn, in welke mate moeten socialisme en democratie daarin tot hun recht komen (materiële democratie), en:

b. Hoe moeten de verhoudingen zelf tot stand worden gebracht, in welke mate moeten de rechtssubjecten zelf invloed hebben op hun vaststelling (formele democratie).

(Ik merk hierbij op, dat men vaak het woord formele democratie in een geheel andere betekenis gebruikt, d.w.z. een democratie, die alleen in haar uiterlijke verschijningsvorm iets van democratie heeft, een schijn-democratie dus.)

In de tweede plaats kan men onderscheidin~ maken naar de ver-schillende levensgebieden dezér verhoudingen, zo krijgt men:

a. Het culturele. Hoe wordt een zo ruim mogelijk deel hebben van allen aan de cultuur tot stand gebracht, zowel t.a.v. het scheppen als t.a.v. het in zich opnemen van cultuurwaarden: (culturele demo -cratie).

b Het politieke. Hoe worden de elementaire, d.i. rechtstreeks op het algemeen welzijn betrekking hebbende, grondslagen der'samenleving, dusdanig verankerd, dat allen in gelijke mate hun mens-zijn in algemene zin kunnen ontplooien met zo veel mogelijk vrijheid voor de beleving van eigen (levensbeschouwelijke) idealen (politieke democratie).

c. Het sociaal-economische. Hoe moeten productie en consumptie.

worden geregeld, opdat de stoffelijke welvaart zo billijk mogelijk wordt verdeeld en de zelfstandige ontplooiing van de capaciteiten aller werkers zo ruim mogelijk wordt verzekerd (economische en sociale democratie).

Beide wijzen van onderscheiding synthetisch verwerkend krijgt men dan een zesvoudig schema volgens welk zowel de sociale en economische als de culturele en de politieke democratie evenzeer in formele als in materiële zin worden beschouwd.

(11)

een ding zal direct met klem moeten worden gewaarschuwd, dat is voor een verabsolutering der middelen, voor het schuiven dezer middelen in de plaats van het doel zelf, de rechtvaardige orde der samenleving, in

haar nadere uitwerking. Het doel is beslissend, de middelen moeten

daaraan worden aangepast. In de loop van de strijd zullen oude middelen misschien ondeugdelijk blijken en zal naar nieuwe moeten worden omgezien. Het steeds in ontwikkeling zijn van de samenleving eist een voortdurend toetsen van de middelen aan het doel zelf. Deze toetsing zal evenzeer van theoretische als van tactisch-strategische aard moeten zijn.

Wat ik, op dit punt gekomen, eerst zou willen onderzoeken, is de vraag, hoe de iSociaal-economische democratie nader kan worden uitgewerkt (zowel in materiële als in formele zin) en vervolgens, hoe het vraagstuk van de bezitsvormen, gezien speciaal in het licht van die uitgewerkte deel-doelstelling concreet zou moeten worden aangepakt, ik zal dan echter niet verder kunnen komen in het bestek van dit artikel, dan tot de algemene richtlijnen voor deze aanpak.

De toetsing der bezitsvormen aan de sociaal-economische democratie betekent niet dat de andere functies van democratie hier niet bij te pas komen. Alleen waar het gaat om de bezitsverhoudingen der voort-brengingsmiddelen is het duidelijk, dat de sociaal-economische functie

del' demqcratie in de eerste 'plaats in het geding is, en over de

voort-brengingsmiddelen nu wil ik het voornamelijk hebben.

De sociaal-~conomische democratie omvat m.i. het volgende:

A. . Maierieel.

1. Een in alle opzichten zo effièiënt mogelijke organisatie van de

pro-ductie gericht op een zo groot en zo stabiel mogelijke bevrediging der behoeften naar welvaart en arbeid van de gemeenschap in haar

geheel.

Hierbij wordt opgemerkt, dat het hier niet alleen mag gaan om een voorziening in de werkelijk gevoelde behoeften, maar ook in de nog niet gevoelde potentiële behoeften, die voor bevrediging vatbaar zijn.

2. Zo ruim mogelijke spreiding van welvaart (en arbeid), om een zo

ruim mogelijke ontplooiing van aller persoonlijkheid te bereiken. Besteding dus van het voor consumptie bestemde deel van het nationale inkomen ter bevrediging van zoveel mogelijk der algemeen

gevoelde en vervulbare behoefte van allen, d.w.z. een zeker minimum

aan gelijkheid bij de inkomensverdeling. B. Formeel.

1. Zodanige spreiding der verantwoordelijkheid in algemeen

maat-schappelijk en dus ook in sociaal en economisch opzicht, dat ieder-een zijn persoonlijkheid zo goed en zo zelfstandig mogelijk kan ontplooien en aan de gemeenschappelijke krachtsinspanning (der gehele gemeenschap) een zo actief en waardevol mogelijk aandeel kan bijdragen.

(12)

Wanneer men de aldus omschreven sociaal-economische democratie ziet als ee'n socialistische eis, d.w.z. aLs een eis, voor welker verwezenlijking een socialistische staat garant behoort te zijn, dan is het duidelijk, dat zij neerkomt op een zekere vermaatschappelijking van de productie. Het is wel nodig, deze punten aan een nadere beschouwing te onder-werpen. Beginnen wij met de opmerking, dat men de drie bovengenoem-de eisen niet moet zien als afzonbovengenoem-derlijke doeleinbovengenoem-den, die men los van hun weçlerkerige verbondenheid afzonderlijk zou kunnen verwezenlijken. Zo zou een verabsolutering van de eis der optimale productie, de juiste verdeling in de weg kunnen staan, zo zou een eenzijdig de nadruk leggen op de materiële eisen, met verwaarlozing van de formele eis, niet alleen geen rechtvaardige maatschappij opleveren, maar ook de ver-wezenlijking der meer materiële doeleinden op den duur in gevaar

brengen. '

Wanneer wij het hebben over' de zo ruim mogelijke spreiding van ' wel-vaart, d.i. over de zo gelijk mogelijke verdeling der inkomens, dan ligt

hierin reeds opgesloten, dat de absolute gelijkheid als politiek doel

wordt verworpen. .

Wel wordt uitgegaan van de zo groot mogelijke gelijkheid. Dit laatste geschiedt op de voor elke socialist gemakkelijk te aanvaarden grond, dat de productie tegenwoordig een uitgesproken gemeenschapskarakter heeft, d.w.z. dat practisch geen productie mogelijk is, die niet is inge-schakeld in het productie- en distributiemechanisme der gehele

gemeen-schap. In zekére zin werken allen mede bij de vervaardiging van alle

producten. Allen hebben dus hoofdzakelijk gelijke rechten op de opbrengst, wanneer zij zich naar vermogen volledig wijden of gewijd hebben aan hun taak in de gemeenschap.

Dat toch geen absolute gelijkheid wordt bepleit, daarvoor zijn, dunkt mij, drie goede redenen aan te voeren.

In de eerste plaats het feit, dat de persoonlijkheid van de mensen zo zeer verschillend is. Ik bedoel hier niet: de behoeften zijn verschillend, dit zou men uitsluitend subjectief kunnen opvatten, maar het gaat hier om de objectieve bekwaamheden en ontplooiingsmogelijkheden van de mens. Om een voorbeeld te geven: practisch iedereen heeft behoefte aan ontspanning, niet iedereen echter beschikt over de capaciteiten om aan het leven der kunst deel te nemen. De meeste mensen hebben behoefte aan en zijn in staat tot het zich eigen maken van een zekere

ontwikke-ling.· De graad dezer ontwikkelingsmogelijkheid en vooral ook de mate,

waarin het gebruik van materiële hulpmiddelen hierbij nodig is, zijn zeer verschillend. Overigens is het wel duidelijk, dat het grootste deel der objectieve behoeften door allen gelijk wordt gedeeld.

Voorzover zij wel ongelijk zijn, kunnen zij een reden vormen voor een

zekere ongelijkheid in de inkomensverdeling. Hierbij is het belang der gemeenschap zelf ook betrokken. Wat zou er van een bloei van net culturele leven terecht komen, als door machinale gelijkheid aan een talentvol mens onvoldoende stoffelijke voorwaarden voor zijn ontplooiing zouden kunnen worden geboden? Nochtans is dit meer nog dan een

ge-meenschapsbelang een menselijk belang. En aangezien de gemeenschap er

(13)

Zo de uit het bovenstaande voortspruitende wenselijkheid van 'ongelijk. heid de enige was, dan zou er eigenlijk van belangrijke inkomensverschillen nog geen sprake hoeven te zijn. Het ware dan voldoende het "laatste" deel van het nationale inkomen hiervoor te bestemmen, mits men dan ook zekere waarborgen zou scheppen, dat het ongelijk verdeelde inder-daad ten goede zou komen aan de ontwikkeling van bijzondere weten-schappelijke, artistieke en andere bekwaamheden.

Het tweede argument van ongelijkheid is van technisch-economische aard, Er wordt een groot aantal producten vervaardigd, die wel ieder-een zou wensen te hebben, maar die om te~hnische redenen niet, of nog niet in voldoende mate kunnen worden vervaardigd om aan de potentiële of zelfs aan de feiteiijke behoeften te voldoen. B.v. auto's, koelkasten, thans tijdelijk ook radio's, stofzuigers. Nu kan men wel aan degenen, wie men deze producten niet verschaffen kan, compensatie geven, door hen van andere gewilde artikelen te voorzien. Die compensatie is echter niet altijd mogelijk, o.a. omdat sommige van deze producte,n daarvoor te kostbaar zijn. Men moet natuurlijk, als de schaarste aan deze artikelen bijzonder groot is, de voorziening met deze producten voorbehouden aan degenen, die de'ze producten nodig hebben voor de vervulling van hun funCtie in het gemeenschapsleven, maar wanneer de schaarste geleidelijk-aan verdwijnt, en het mogelijk is, deze goederen ook voor zuiver consumptieve doeleinden ter beschikking te stellen, zou men dit dan om gelijkheictsmotieven moeten achterwege laten, ,en met de ver-deling ervan wachten, tot er genoeg is voor ieder? Het is duidelijk, dunkt mij, dat dit onredelijk zou zijn, en technisch-economisch niet door te voeren.

Toch moet deze ongeljjkheid, die om technische redenen niet te ver-mijden is, zoveel mogelijk worden beperkt. Voorzover het b.v. om zuivere consumptieve besteding gaat, zullen eerst die goederen moeten worden vervaardigd of ingevoerd, waarmede een algemene bevrediging van een dringende vraag mogelijk is. Bovendien zullen de goederen, die toch slechts in geringe mate ter verdeling moeten worden gebracht, ook zoveel mogelijk ter beschikking behoren te worden gesteld van degenen, die door hun verdiensten t.a.v. de gemeenschap daarvoor het eerst in aanmerking komen, en ten slotte zal compensatie in de mate van hetgeen moeglijk is, moeten worden nagestreefd.

(14)

deze noodzaak van prestatieprikkels gevorderd wordt.

Men kan zich de werking van deze "prikkels" aldus voorstellen: Zouden er absolute gelijkheid en beloning zijn, dan waren de gelijke porties, waarin het nationale inkomen zou worden verdeeld, kleiner dan de kleinste porties bij een zekere mate van ongelijkheid. Men mag echter niet zj!g-gen, dat bij steeds grotere ongelijkheid de kleinste porties steeds zouden blijven groeien. Er is ergens een grens, waarboven de grotere ongelijk-heid alleen de grotere porties bevoordeelt, bovendien is die grens vloeiend, d.w.z. in een meer rechtvaardige, meer volledig democratische maatschappij zal deze grens lager liggen dan in een minder rechtvaar

-dige. Het gaat er dus ook om, de samenleving steeds meer te vervol-maken in de richting van een gemeenschap, waaraan zoveel mogelijk personen zich als gelijkgerechtigden in toegewijde plichtsvervulling gebonden weten.

Men kan de begrenzing van de ongelijkheid in inkomensverdeling als volgt aangeven: De ongelijkheid behoort niet groter te zijn dan nodig is om de kleinste porties zo groot mogelijk te maken. Het is wel duidelijk, dat VOOr het vinden van deze grens uitgebreide statistische en

weten-. schappelijke onderzoekingen, en misschien ook proefnemingen zijn vereist.

Op een factor van ongelijkheid in beloning zou ik nog even en passant willen wijzen. Dat is op de beloning naar gezinsbeh~eften. Eigenlijk is hier van ongelijkheid van inkomensverdeling geen sprake, als men het aantal personen voor wie het inkomen bestemd is, in beschouwing neemt. Het gezinsloon komt tenslotte neer op een volledige toepassing van het democratische beginsel van gelijke kansen en gelijke welvaart VOOr iedereen.

Ik zou hier even willen afzien van alle overwegingen van bevolkings-politiek en van huwelijksmoraal. Persoonlijk ben ik absoluut niet geneigd het toenemen van de Nederlandse bevolking als een ramp te beschou-wen, integendeel. Hoe het ook zij, zelfs als déze toeneming wel ramp

-spoedige gevolgen met zich mede zou brengen, dan lijkt het on- demo-cratisch die toeneming tegen te willen gaan door het lot van de kinderen die eenmaal geboren zijn, slechter te maken. Men moet deze zaak n.l. in de eerste plaat'/S van het standpunt-der kinderen, en niet van dat der ouders beoordelen. De kinderen, eenmaal geboren, maken deel uit van onze gemeenschap, horen gelijke rechten en gelijke kansen te hebben. Men zegt soms: als ouders voor hun plezier veel kinderen willen hebben, dan moeten zij zich maar bijzondere opofferingen getroosten. Het is duide

-lijk, dat de ouders dat in ieder geval zullen moeten doen, geheel afgezien yan de financiële zorgen! Is het echter niet absoluut onrechtvaardig de kinderen, die er zijn, in hun ontwikkelingsmogelijkheden af te laten hangen van een meer dan gewone soberhei'd, van een buitengewone opofferingsgezindheid van ouders, die zich zelf het noodzakelijke zouden moeten ontzeggen alleen om hun kinderen nog maar eenvoudig groot

te brengen?

(15)

meer zou opleveren, wanneer een gezin met een ~ind ~erd .uitgebreid. Er lijkt veel voor te zeggen.

Overigens geloof ik, op grond van ingestelde onderzoekingen, dat' thans reeds het groter worden van een gezin de opleidingskansen voor de kinderen niet geringer maakt, tenzij misschien voor heel grote gezinnen en voor zeer dure opleidingen; en daar de financiële gelijkheid per gezinslid zeker nog niet is bereikt, zou dit wijzen op een groot ver-antwoordelijkheidsgevoel in het algemeen gesproken bij ouders van grote gezinnen.

Een belangrijk vraagstuk bij de inkomensverdeling is dat van het z.g.n. arbeidsloze inkomen. Hieronder verstaat men: huur, pacht, rente en dividend.

Wanneer de maatschappij zo zou zijn ingericht, dat volgens de boven ontwikkelde gedachten de ongelijkheid tot een minimum zou zijn be-perkt, dan zou het toch ,in vele gevallen mogelijk zijn, een deel van het inkomen te besparen. Als sparen mogelijk is, dan is ook kapitaalvorming mogelijk. En dan is het ook mogelijk dit kapitaal ter beschikking te stellen van degenen, die het b.v. voor uitbreiding van de productie willen besteden. Het is, dunkt mij, zonder meer duidelijk, dat een vergoeding voor deze terbeschikkingstelling alleszins redelijk is. Het is ook in het belang der gemeenschap, dat niet alles, wat van het nationaal inkomen (na aftrek van overheids-investering) onder de leden der gemeenschap wordt verdeeld, geconsumeerd wordt. Het sparen moet dus worden aangemoedigd.

Men kan zelfs zeggen, dat de redelijke vergoeding voor kapitaalverstrek-king een. risicopremie (als bij dividend) moet inhouden, wanneer de verstrekking inderdaad risico's van geheel of gedeeltelijk verlies van het kapitaal met zich mee zou brengen.

Men kan het z.g.n. arbeidsloos inkomen dan ook niet zo maar als werkelijk

,arbeidsloos beschouwen. Het is altijd door arbeid verkregen, in een maatschappij, ingericht volgens de tot nu toe behandelde richtlijnen, is de

verkrijging bovendien op rechtvaardige wijze verlopen. Van de andere kant zal men moeten toegeven, dat, waar in het verleden de verdeling van het inkomen niet volgens rechtvaardige maatstaven is geschied, er in de overgangsfase naar de nieuwe maatschappij alle reden voor is om deze nog doorwerkende ongelijkheid te corrigeren door speciale

maat-regelen van fiscale of andere aard.

Toch kunnen hier allerlei vragen worden gesteld.

1. Moet er niet een vorm gevonden worden, dat de risicopremie bij de vergoeding voor kapitaalverstrekking overbodig wQrdt, doordat b.v. de gemeenschap het risico overneemt? Zou dit de ongelijkheid van inkomensverdeling niet meer beperken?

Het antwoord, dat men op deze vraag zal geven, is afhankelijk van de beantwoording van twee andere vragen: Kan men er bij een zodanige . regelihg op vertrouwen, dat er voldoende op het particuliere inkomen zal worden gespaard? Ik geloof, dat men op dit punt wel tamelijk op-timistisch kan zijn, en verder: Kan men er op vertrouwen, dat bij een dergelijke regeling voldoende technisch-organisatorisch initiatief bij de

(16)

nemingsvorm of -vormen, die men in een socialistische maatschappij voor wenselijk houdt.

Hierop kom ik late~ terug.

2. Is er geen maximum-grens geboden aan huren, pachten, rente en/of dividend? Natuurlijk, doch deze begrenzing wordt uitsluitend be-paald, door de consequenties van de verwezenlijking der drie sociaal-economische hoofd-eisen.

3. Geeft het arbeidsloos inkomen geen te grote macht van de kapitaal

-bezitters over de arbeiders?

In de tegenwoordige maatschappij is dit ongetwijfeld het geval. Men kan zelfs 0 zeggen, dat boven een bepaalde grens, de vermeerdering van het particulier inkomen eerder machtsuitbreiding tot gevolg en tot doel heeft, dan verhoging der particuliere welvaart. Deze af

-keurenswaardige invloed behoeft men° echter volstrekt niet aan het arbeidsloos inkomen te laten. Het is zeer goed mogelijk de maat-schappij zo te organiseren, dat particuliere kapitaalvorming en kapitaalgebruik mogelijk zijn, terwijl de macht zuiver functioneel wordt verdeeld, waarbij dan ook de arbeiders rechtstreeks hun aan-deel krijgen. Ook hierop kom ik later terug.

4. Geeft men door middel van het erfrecht aan de particulier niet een te grote beschikking over eigen inkoqlen en door inkomen gevormd vermogen, waardoor de ongelijkheid steeds boven het gewenste peil zal uitgroeien?

Het is duidelijk, dat het erfrecht niet onbeperkt mag blijven, wan

-neer de rechtvaardige inkomensverdeling daardoor in gevaar ge-bracht zou worden, maar: als prestatieprikkel is ook het erfrecht niet geheel te missen (afgezien van wie als erfgenamen zullen optreden); een voorzorg van de ouders voor het stoffelijk welzijn van de kinderen is geoorloofd en noodzakelijk - immers de ver-antwoordelijkheid voor het welzijn berust eerder bij de ouders dan bij de gemeenschap; in een maatschappij die op socialistische wijze is georganiseerd zal de vermogensvorming redelijke grenzen niet overschrijden en zal dus het erfrecht veel minder ongelijkheid ver-oorzaken dan thans, terwijl steeds correcties zullen kunnen worden aangebracht die in het algemeen belang zijn geboden.

Overigens is er voldoende reden om het erfrecht in andere dan rechte lijn veel meer te besnoeien dan dat in rechte lijn, en ook om het erven door meerderjarige kinderen meer te beperken dan dat door minderjarige, althans tot hun opleiding nog niet voltooid hebbende kinderen.

5. Moet in een maatschappij, die het recht op arbeid van alle leden waarborgt, ook niet de plicht tot arbeid van allen worden geschapen en is het arbeidsloos inkomen hiermede niet in strijd?

Inderdaad moet het recht op arbeid tegenover de gemeenschap worden gewaarborgd. Het is immers de steeds verder voort-schrijdende ontwikkeling van de gemeenschap, die de gelegenheid tot werken voor haar leden in gevaar brengt. Arbeid is een levens

(17)

beschouwd. De gemeenschap is er voor haar leden, dus moet thans ook de gemeenschap arbeid garanderen aan haar leden. Maar ook andersom: de mens kan tegenwoordig niet leven zonder de gemeen-schap, zeUs al heeft hij een vermogen, dan heeft hij ook voor het consumptief gebruik ervan de organisatie van de gemeenschap nodig. De gemeenschap mag dus ook stellig een beroep doen op de arbeidskracht van al haar leden, wanneer zij die nodig heeft, mits de zo zelfstandig mogelijke ontplooiing der per1?oonlijkheid wordt be-vorderd en mits de geestelijke vrijheid wordt gerespecteerd. De ver-wezenlijking van deze plicht tot arbeid behoeft echter in genen dele te worden belemmerd door het toelaten van particuliere kapitaal-vorming. Het was in Engeland in de laatste oorlog toch ook niet nodig, toen men gehuwde vrouwen van alle standen in de oorlogs-industrieën liet werken om eerst hun vermogens verbeurd te ver-klaren of te onteigenen?

Uit de bovenstaande beschouwingen kan m.i. de gevolgtrekking worden gemaakt, dat het arbeidsloos inkomen niet is één probleem, dat vanuit een speciale doctrine rechtstreeks op één bepaalde wijze moet worden opgelost, maar dat het is een complex van problemen die ieder op zich zelf in het kader van de sociaal-economische democratie tot een oplos-sing kunnen worden gebracht.

Bij de nadere toelichting op de drie hoofdpunten der sociaal-economische

democratie tot een oplossing kunnen worden gebracht. .

Bij de nadere toelichting op de drie hoofdpunten der sociaal-economische democratie zijn wij thans toe aan de gelijkheid van ontwikkelingskansen, die in het tweede en het derde punt liggen opgesloten 2).

Deze gelijkheid is eigenlijk van veel groter belang dan de gelijkheid van inkomen. Een zekere ongelijkheid van inkomens is niet te vermijden, en

wanneer men, zoals Burnham b.v. doet, het begrip heersende klasse,

definieert als: een groep der bevolking, die een meer dan evenredig deel heeft in de sociaal-economische politieke macht, en die daardoor een meer dan evenredig deel ontvangt van het nationale inkomen, dan ziet men een belangrijk punt voorbij. Als men een zodanige groep reeds een klasse noemt, zullen er altijd klassen zijn, en dan zou het er alleen maar om gaan (hetgeen overigens op zich zelf al belangrijk genoeg is) er voor tf) zorgen, dat deze klassen niet te veel macht en niet een te groot deel van het nationaal inkomen tot zich trekken.

Maar het meest onrechtvaardige element van een heersende klasse, dat

ook juist · de klassemaatschappij onaanvaardbaar maakt voor ons

socialisten, is gelegen in het gesloten karakter van een klasse.

(18)

omvatten die tot méér in staat zijn, dan tot de eenvoudige werkzaam-heden, die zij moeten verrichten. De ontevredenheid, die hiervan het gevolg is, zal zich noodzakelijk moeten ontladen in spanningen, die op den duur een revolutionnair karakter krijgen.

Nu is het wel zo, dat de wetten der erfelijkheid (in verband met milieu en traditie) op zich zelf een ,zekere werking uitoefenen ten gunste van het meerdere generaties lang onder de heersende klassen doen openen van bepaalde families. Daarom is een zekere geslotenheid, of liever een zekere continuïteit ook verantwoord, maar ook niet meer, dan door deze erfelijkheid wordt gegeven.

In feite zien wij echter om ons heen een veel grotere geslotenheid, in feite is afkomst nog altijd in vele gevallen van meer belang dan geschikt-heid, niet zozeer in het politieke en culturele, doch wel in het sociaal-economische leven. Deze toestand heeft nog een ander ongunstig effect dan reeds is genoemd. Immers wanneer de leidende klassen een in hoofdzaak gesloten karakter vertonen, dan hebben diegenen, die min of meer bij uitzondering, af en toe in een hogere klasse terecht komen de neiging, zich aan het monopolistisch en gesloten karakt.er deze klas-sen aan te pasklas-sen, ten nadele van hun vroegere klassegenoten.

In feite kunnen wij constateren uit de verdelingscijfers van de leerlingen van middelbaar en hoger onderwijs over de verschillende sociale milieus. dat het onderwijsmonopolie nog volstrekt niet geheel is verbroken. Wanneer wij in deze toestand verandering willen brengen, dan zal het niet voldoende zijn om in nog ruimere mate dan thans geschiedt, gratis onderwijs te verschaffen, speciaal bij technische opleidingen, maar dan zal het wel meer nog noodzakelijk zijn te komen tot een ruim voldoende (hetgeen soms zal moeten betekenen: volledige) loondervingsvergoeding. Wie zijn bekwaamherlen ontwikkelt zo, dat hij daarna voor de gemeen-schap nuttiger werk kan verrichten, heeft recht op een minstens even groot deel uit het nationale inkomen als degene, die zulks niet doet. AfgezieI\ van het feit, dat hem de middelen behoren ter beschikking te staan om die opleiding te volgen, zal door het volgen van die opleiding zijn consumptie- en spaarmogelijkheid niet mogen worden beperkt. ' Dit geldt niet alleen voor jeugdige personen, doch, zeker in de overgangs-tijd, waarin de democratie in deze haar verzadigingspunt nog niet heeft bereikt, ook voor de volwassenen. Er zijn immers tal van gevallen, waarin speciale bekwaamheden slechts op latere leeftijd aan het licht komen. Een moeilijkheid, die ook moet worden opgelost, is verbonden aan de vraag, hoe de speciale bekwaamheden die voor ontwikkeling in aan-merking komen, moeten worden aangewezen. De resultaten van het gevolgde onderwijs zelf bieden natuurlijk reeds een betrouwbare basis voor voortgezet onderwijs, dit criterium kan men echter niet zo goed aanleggen als het er om gaat, personen, die reeds in het productieproces zijn opgenomen te selecteren. Bovendien is onderwijs lang niet het enige middel, dat nodig is tot verhoging 'van bekwaamheid. Onder die midde-len behoort b.v. ook de practische opleiding verbonden aan het geleide-, lijk aan belast worden met meer verantwoordelijk werk. Hier nu komt

(19)

Universiteit en Socialisme

Ptoblemen rondom een

Socialistische Studentenorganisatie

Politieke studentenorganisaties zijn in N~derland nooit erg populair geweest. Toen in de jaren na de eerste Wereldoorlog de Bond-van Sociaal-Democratische Studenten Clubs werd opgericht, werd zij door de collectiviteit, die men "studentenwereld" pleegt te noemen, beschouwd als een wel zeer vreemd eendje in de bijt. Want niet alleen werd hier een poging gedaan de duffe sfeer die er op politiek gebied heerste aan oe Universiteiten te doorbreken, niet alleen rekende men volledig af met de gedachte, dat voor de politiek aan de Universiteite~ geen plaats was, maar de leden van de nieuwe organisatie waren bovendien nog socialist!

De S.D.S.C, heeft het gedurende de tijd van haar bestaan (tot 1940} moeilijk gehad. Een nieuwe gedachte verkondigend, zeer dicht bij de S.D.A.P. staande kón zij niet populair zijn. Bestaande uit lieden, die in een socialistisch milieu waren grootgebracht (daardoor een gezellig . coterietje vormend), zich op vele manieren in de politieke strijd van die dagen werpend, WIlJS het een klein partijtje, dat naar haar aard slecht paste in de Universitaire sfeer en niet in staat was enige kracht te ontplooien.

De oorlog maakte aan het bestaan der S.D.S.C. een einde. Na de be-vrijding kwam zij niet terug, maar werd de Democratisch Socialistische Studenten Vereniging "Politeia" opgericht. Als op schier elk gebied leefde in studentenkringen sterk de overtuiging, dat er niet alleen opnieuw begonnen kon worden, maar dat dit zelfs noodzakelijk was. Sterker dan ooit werd in de eerste maanden na de oorlog beseft, dat een zich afkeren

beïnvloedt, en een versterking van het monopolisme der heersende klas-sen tot gevolg heeft. Het is immers een algemeen bekend psychologisch verschijnsel, dat degenen, die bijzondere geschikheid bezitten om als leider op te treden, en die dus ook verder kunnen zien en zich beter kunnen doen gelden dan de gemiddelde mens uit een bepaalde groep, vaak weinig worden gewaardeerd door hun onmiddellijke omgeving, en dat zij om op de voor hen passende posten te geraken, gebruik moeten kunnen maken van steeds nieuwe mogelijkheden om zich vrij te ont-plooien, tegen de stroom in. Ook hier blijkt duidelijk, dat het socialisme, als alzijdig toegepaste· democratie, tussen twee klippen zal moeten kun -nen doorzeilen: tussen centralisme en ongebondenheid, en dat een socialiJStisch plan voortdurend zal moeten worden getoetste aan de eisen van persoonlijke vrijheid.

(Wordt vervolgd) Mr. Th. S. A. M. VAN LIER

(20)

van de "grote" maatschappij voor de student funest is. Sterker dan ooit

had men ondervonden, dat men, ondanks' alle het tegendeel bewerende

theorieën, betrokken is bij alles, wat er in de wereld gebeurt. De nieuwe organisatie, het tastbare resultaat van een drang naar vernieuwing, telde

reeds in de eerste weken van haar bestaan meer leden dan de S.D.S.C.

ooit tevoren, vandaag de dag is zij drie maal sterker. Al betekent dit

niet, dat er nu een buitengewoon sterke organisatie bestaat, ze heeft toch in de twee jaar van haar bestaan haar bestaansrecht bewezen. Wat ons het recht geeft te vragen naar haar betekenis in de universitaire gemeenschap en haar waarde voor het socialisme.

I

De gemiddelde student ziet de Universiteit als een opleidingsinstituut, dat hem zal brengen op èen "leidinggevende post" in de maatschappij. Weinigen zien er de zuiver wetenschappelijke kant van en nog minder zijn zich bewust van de culturele functie, "de cultuuroverdracht, het inzicht in de levende ideeën, die onze cultuur in haar continuïteit bepalen, met alle spanning en worsteling daaraan verbonden", zoals prof. Banning het eens op een bijeenkomst voor studenten uitdrukte. Slechts weinigen beseffen, dat de huidige maatschappij aan méér behoefte heeft dan een goede specialisatie, maar dat een door en door zieke ma'atschappij ook en vooral van node heeft mensen, die, naast hun

spcialistenkennis, het maatschappelijk ziektebeeld in zich hebben

opgenomen en hebben verwerkt. M.a.w. dat zonder sociaal en cultureel

inzicht en verantwoordelijkheidsbesef iedere opleiding - óók de

universitaire - steriel moet blijven.

Het is met deze gedachten voor de geest, dat "Politeia" in haar beginsel-verklaring haar doel omschrijft aLs te zijn "het bevorderen van het besef van geestelijke, maatschappelijke en staatkundige verantwoordelijkheid onder studenten .... ". Zij wijst daarbij uitdrukkelijk op de staatkundige, de politieke verantwoordelijkheid, die uit de aanvaarding van het boven-staande voortvloeit. Zij verlangt in zekere zin een politieke keuze:

,.opdat de waarden van de democratie - zoals deze in onze cultuurkring

gegroeid is en groeiende is - en van het socialisme - zoals zich dat als

voorwaarde voor de opbouw der samenleving voordoet - erkend

worden".

Het is een twistpunt, of men zover mag gaan dat beslist gekozen wordt

vóór democratie en socialisme. Het zO,u niet in overeenstemming zijn

met de aard van een studievereniging. Studie onderstelt immers onder-zoek, keuze pleegt ná onderzoek te komen, niet ervoor, wat gebonden-heid aan een politiek program uit zou sluiten.

Dit zou waar zijn, als werkelijk een keuze voor het socialisme de gebondenheid aan een politiek program in zou sluiten. En niets toch

-het is de laatste jaren duidelijker dan ooit - is minder waar. Socialisme

i!; geen program, het is, naar het woord van De Man, "een Idee". Men

(21)

"Het is de gehele levensinstelling, die bepaald is; dat complex van.

gedachten, waardoor een mens een uitgesproken persoon is, die zich onderscheidt van een ander." (Langevoor, Gemenebest, Maart '47). Daarom ook eiste prof. Bonger in zijn nog altijd bruikbare definitie van Democratie, dat de leden van de democratisch georganiseerde collec-tiviteit "van een democratische geest doortrokken" zouden zijn.

Besliste keuze bij de vorming van inzicht en verantwoordelijkheidsbesef is niet alleen wenselijk, omdat dan pas een vruchtbare studie, die resul-taten oplevert mogelijk is, die keuze is dus ook mogelijk" omdat zij niet insluit de gebondenheid aan een bepaalde doctrine. Wél is het nood-zakelijk, dat zodanige organisatie zoveel mogelijk organisatorisch los

staat van die groep van mensen die - zich eveneens op een democratisch

socialistische basis stellend - dag aan dag de vaak verenigde werking

van het politieke bedrijf ondergaan. Vooral ook, omdat deze groep,

concrete doelen nastrevend, a,an machtsvorming doende, zonder welke

iedere politieke activiteit nutteloos is, noodzakelijkerwijs in botsing komt met andere politieke groepen. En dus vaak de gelegenheid tot "het gesperk" met de tegenstander niet krijgt. Een gesprek in een rustige sfeer, vrij van iedere emotionaliteit.

Dit alles verklaart, waarom'men tevergeefs zal wachten op een uitspraak

van "Politeia" b.v. over de Indonesische kwestie, waarom men tevergeefs zal wachten op alarmerende telegrammen aan regeringen of partijen. Het verklaart ook, waarom iedere band met welke politieke partij dan ook ontbreekt. Het belachelijke van het zenden van resoluties bijvoor-beeld valt direct in het oog, wanneer men zich voorstelt, dat alle tanden-borstelfabrikanten of sigarenmakers, hetzelfde over een zaak als de Indonesische zouden doen. Men is dan sprekende, niet als student, als tandenborstelfabrikant of sigarenmaker, maar aIs socialist, of c()mmunist

of liberaal. Laski zegt het voor de studenten zo in een . dergelijk geval:

"What they must refrain from claiming is the right to speak in the name of a student body, which has no rigidities of doctrine and no formulas to ush forward ,save its faith in the freest possible interchange of ideas." C,Nation", 22-12-'46). Hun plaats is dan dus in een 'politieke partij. Een verklaring is zo ook gegeven voor de poging, van de zijde van "Politeia" gedaan, het oprichten van andere dan demo soc. Studenten-organisaties te stimuleren. Het onderlinge gesprek speelt in haar leven een grote rol. Terecht vraagt Langevoort zich af, of daar misschien niet

zou blijken, dat vermeende tegenstanders dichter bij elkaar staan 'dan

ze beseften. '

Het is op deze wijze, dat "Poli te ia" . tracht op conferentie en kleine

bijeenkomst, in onderling gesprek zowel als gezamenlijk eigen en anderer Inzicht in de structuur en de aard van onze samenleving te vergroten.

Klein, veel te klein is het groepje enthousiasten, dat op· zich heeft

genomen, dit aantal groter te maken. Men kan zonder overdrijven zeggen, dat tegen veel wanbegrip en verwarring in, taai gevochten wordt. Dat dit met steeds toenemend succes geschiedt, is niet in de laatste plaats te

danken aan een beter inzicht in de 'verhoudingen in de studentenwereld

(22)

11

Vragen wij ons thans af, welke betekenis een socialistische studenten-groep voor het Socialisme kan hebben.

Voorlopig zal die een uiterst geringe zijn. "Universiteiten beheersen de wereld, iedere studentengeneratie na 15 jaar", heeft Philip Noel Baker eens gezegd. Men kan over de juistheid van deze uitspraak twisten, passen wij haar toe op een organisatie als "Politeia", dan zit er een kern van waarheid in, die ons doet beseffen, dat ogenblikkelijk resultaat van de activiteit van deze jonge mensen voor een beweging als het Socialisme niet te verwachten is.

Oppervlakkig beschouwd, van een enger standpunt, b.v. van dat van een Partij van de Arbeid, zijn er onmiskenbaar resultaten. Een groot aantal studenten komt via "Politeia" in de Partij, en neemt er zo mogelijk aan deel in velerlei soorten werk. De ervaringen, opgedaan in het . (politiek~) verenigingsleven, zullen van pas komen, sommigen, die journalistieke neigingen hadden, hebben die op ongevaarlijke wijze in een maandblad (dat tussen haakjes een goed figuur slaat onder de Nederlandse studentenbladen!) kunnen botvieren. Weer anderen hebben voor hun organisatie internationale contacten gelegd en hebben op dat

gebied enige ervaring opgedaan. .

Naast de practische, verenigingstechnische ervaring, staat de theoretische. Vormen van inzicht, aankweken van verantwoordelijkheidsbesef is hef doel. Niet meer en niet minder; men leze in deze doelstelling vooral niet méér dan er in staat: geen all-round politieke vorming, die, zo zij moge-lijk was voor studenten van allerlei richting, daar in bevoegde handen zou zijn.

Vormen van inzicht, d.w.z. kennis nemen van de maatschappelijke problemen, in de ruimste zin, waarvoor wij in deze tijd zijn gesteld, aankweken van verantwoordelijkheidsbesef, d.w.z. die rusteloze drang in een mens, die doet zoeken naar de oplossing voor die vraagstukken, dàt is het enige. De oplossing te vinden is niet nodig; tevergeefs zou dat geëist worden van iemand, die ten slotte, ondanks zijn verdienstelijk pogen politiek dilettant is.

En hiermee komen we dan langzamerhand in het vlak, waar we voor een beoordeling van de waarde van het leven en streven van een socialistische s(udenten-organisatie voor het Socialisme als beweging, moeten zijn. Want wanneer het voorgaande het enige was, wat zij het socialisme te bieden hadden, zou er geen bijzondere aanleiding zijn, de aandacht op hen te laten vallen. Ze zouden de vergelijking met wat b.v. de socialistische jeugdbeweging de "grote" beweging geschonken heeft, niet kunnen doorstaan.

Van der Goes van Naters heeft op het April-congres van onze Partij een pleidooi gehouden voor een wetenschappelijke politiek, voor een nieuwe vorm van wetenschappelijk socialisme. In dit vlak, dat van een nieuw wetenschappelijk socialisme, zullen wij op den langen duur de betekenis van een organisatie als "Politeia" hebben te zoeken.

(23)

ij :n 'n Ie ~t Ie

l.Ouden kunnen schenken, inderdaad pedanterie! Een jammerlijk resultaat zou zelfs maar een poging daartoe opleveren.

El is een betere opvatting mogelijk. Willen wij werkelijk in staat zijn modern-wetenschappelijke politiek te voeren, dan zullen daarvoor mensen nodig zijn. Mensen, die hebben geleerd te denken en te werken op een manier, die hen geschikt maakt een ontzaglijke taak op zich te

nemen. In dit opzicht kan, het zij in alle bescheidenheid gezegd,

"Politeia" wellicht een krachtbron zijn, wanneer specialisatie-onderzoek op politiek gebied op een moderne basis nodig zal zijn. Uit deze organi-sat~e zullen geesten kunnen voortkomen, die, in een voor hun ontwikke-ling belangrijke periode van hun leven gewend aan een sociale kijk op hun vakgebied, waarvan de besten waarlijk wetenschappelijk hebben leren arbeiden, hun krachten zullen geven aan een nieuwe conceptie. Maar ook alleen dán zal deze· krachtbron nuttig zijn, wanneer er iets te voeden is. Dat zou een Wiardi Beckman-stichting kunnen zijn. Dat zou een verzamelpunt kunnen zijn, een wetenschappelijk centrum, meer, véél meer dan het tot nu toe is geweest en kon zijn, van allen, die na het beëindigen van hun studie ieder op eigen gebied willen werken aan iets groots. Een klein, heel klein idee, van wat dit zou kunnen worden kregen we, toen "Politeia" eens een reunie voor oud-leden organiseerde. Tijdens een discussie over problemen van een socialistische economie werden wij erdoor getroffen, dat zoveel waardevolle krachten te weinig gelegen-heid krijgen zich te wijden aan de theorie. Toen ook werden wij ons bewust van de gevaren verbonden aan dit euvel voor een beweging, die ernst wil maken met 't socialisme.

Is dit alles schoonkIlnkende toekomstmuziek? Het mag waar zijn dat

we de ontwikkeling - hier zomin als op. enig ander gebied, kunnen

voorspellen, een richting aangeven kunnen we wel. Voor ons staat vast, dat we ons aan de talrijke problemen, die we in het bovenstaande konden aanstippen, niet mogen onttrekken. Dat het integendeel meer dan ooit noodzakelijk is, dat we ons afvragen wat we kunnen doen om een ontwikkeling in de richting van een nieuwe wetenschappelijke politiek, met gebruikmaking van alle beschikbare krachten, te bevorderen. Omdat we anders mochten falen in ons pogen een zieke maatschappij te ge-nezen. Zij, die met elkaar werken in een socialistische studenten-organisatie, hebben de illusie, die ontwikkeling een weinig te stimuleren. Zij geven hun, zij het ook in veel opzichten gebrekkige visie, in de hoop op een discussie, die welHcht dieper zal kunnen gaan. En die ons nader zal brengen tot een oplossing, terwille van een gemeenschappelijke zaak.

P. J. MOLENDIJK

(24)

Boekbespreking

Mr. A. Lührs: Burgerlijk en Socialistisch Denken. Een sociologische studie. (Vlm Loghum Slaterus, Arnhem.)

De studie van mr. Lührs is in de bezettingstijd geschreven en daardoor was het niet steeds mogelijk de literatuur die over dit onderwerp bestaat te raadplegen. Dat ligt voor de hand, ofschoon de vraag toch wel gesteld mag worden of een dergelijk tekort dan niet in de daarop volgende periode aangevuld diende te worden, en of men zich, zonder dat, voor zichzelf vérantwoord voelt. Hoe dan ook, er bestaat nu eenmaal over dit onderwerp een zo essentieel boek als dat van Hendrik de Man: De socialistische Idee, en niemand die het onderwerp behandelt, mag het doen, en kan het doen zonder confrontatie met de these van deze zo belangrijke socialistische dénker. Wat De Man. in politicis ook moge hebben misdreven, hij is en blijft een sociaal denker van de grootste waarde, en dat zijn boeken tijdens de bezetting niet verkrijgbaar waren, valt niet aan te nemen. Mr. Lührs noemt hem ook enige malen, maar men krijgt niet de indruk dat hij zich grondig met "De socialistische Idee" heeft bezig gehouden. Ik noem dit alles, omdat de these van mr. Lührs geheel en al overeenkomt met de algemeen aanvaarde opvattingen over het burgerlijk denken, die, of ze nu uit de hoek van het socialisme komen, of uit de hoek van kunstenaars, van dt: romantici, van de feodaal of nationaal voelenden, van fascisten en nazi's, ten slotte, altijd weer het als een plicht voelen een burgerlijk denken te ont-dekken, en de beperktheid en onbezieldheid ervan aan te tonen. Burgerlijk denken en kapitalistisch denken wordt daarbij meestal vereenzelvigd, ook al gaat men met mr. Lührs de opkomst en de ontwikkeling van de burgerij in de feodale wereld na. Wat men óp die wijze krijgt, is een beeld van de burger iu alles, waarin hij van de feodale wereld verschilt. Men kan daamaast het beeld zetten van de burger in alles wat hij van de feodale wereld overneemt. Beide beelden zijn mistekeningen, en het naast elkaar leggen van twee mis-tekeningen maakt nog geen juist beeld.

Hendrik de Man heeft, zonder zich door de, met sentiment geladen uit-drukking "burgerlijk denken" te laten beïnvloeden, het denken van de mensen uit de latere middeleeuwen, de renaissance en verder tot in onze tijd beschouwd, en het positieve ervan doen uitkomen. Dat positieve is zo overwegend, dat het socialisme niets anders kan doen, en niets anders mag doen, dan het beste ervan aanknopen en het voortzetten. De vraag is alleen maar, of we dat doen, en we zullen het zeer zeker niet doen als we door een op niets berustende hoog. hartigheid, en door een onjuist smalen op de burgerij en haar denkende groepen, ons wijs maken dat er een denken zou kunn(l,n zijn van een andere en hogere structuur dan het denken der wetenschappelijke, artistieke, filosofische en andere voorhoeden om ons heen.

De studie van mr. Lührs is dus, wat het burgerlijk denken betreft, te conven-tioneel <om bevrediging te schenken aan degenen, die vinden, dat het probleem nog verder moet worden onderzocht, dan De Man het reeds gedaan heeft, maar die in geen geval weer terug willen vallen in een beschouwing die niet verder gaat dan Max Weber, Sombart en Groethuysen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ratten die drager zijn van deze mutatie kunnen tevens resistent zijn voor rattenvergif gebaseerd op difenacoum, een zeer krachtig gif.. We zullen in ons verder onderzoek rekening

Een beperking, omdat voor generaliseerbare uitspraken meer pilotzittingen nodig zijn; de kracht omdat het door toepassing van deze kwalitatieve methode mogelijk werd om in indivi-

Hoe groter de aspecten vertrouwen en acceptatie in je energie uitzending zijn, hoe meer er in dit leven die leringen naar je toekomen, waardoor je tot vernieuwing kunt komen. Het

Stookolie wordt in de scheepvaart uitsluitend door zeeschepen benut. De zeeschepen zijn uitgerust met medium speed of slow speed motoren. Met name de slow speed motoren kunnen

Hans Egede Saabye, Fragmenten uit een dagboek, gehouden in Groenland, in de jaren 1770-1778.. in stukken zou slaan. In de omtrent 3 el lange en 1½ tot 2 duim dikke schacht

De Afdeling vinkte verder af dat volgens het Nederlandse beleid geen gedetailleerde vragen over seksuele handelingen gesteld meer mogen worden; dat niet tot ongeloofwaardigheid mag

In Lissabon, de stad waar hij gcdurc:1dc de oorlog enkele jaren als diplomaat vcrbleef en van waaruit hij ui van keren naar de Nederlandse ballingenregering in

Zoek hierin twee dingen die niet kloppen met de zes stappen in de tekst.. Zoek de volgende coördinaten op in Google Earth