• No results found

Marijke Spies, Bij noorden om · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Marijke Spies, Bij noorden om · dbnl"

Copied!
197
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Olivier Brunel en de doorvaart naar China en Cathay in de zestiende eeuw

Marijke Spies

bron

Marijke Spies, Bij noorden om. Amsterdam University Press, Amsterdam 1994

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/spie010bijn01_01/colofon.htm

© 2006 dbnl / Marijke Spies

(2)

*1

Op deze compositiekaart staat aangegeven hoe de noordelijke wereld er volgens de zestiende-eeuwse opvattingen ongeveer uitzag en waar de verschillende plaatsen en rivieren waarvan in Bij noorden om sprake is, werden gesitueerd. In grijze lijnen is onze huidige geografische kennis weergegeven.

Op de uitsnede van de zee tussen Noord-Amerika en Scandinavië (links) staan de vele imaginaire eilanden die men daar situeerde. Op de ander uitsnede (rechts) is het gebied tussen de Noordkaap en de Karische Zee, waarlangs de Engelsen en Nederlanders een doortocht zochten, in detail afgebeeld.

(3)

But it were to be wished, that none would write Histories with so great a desire of setting foorth novelties and strange things, [...]

Arngrimus Ionas Islandus 1592

1

1 Hakluyt 1 1598, p. 561.

(4)

1

I De man

Zijn naam duikt op uit het niets, verdwijnt, duikt weer op. Vier, vijf vermeldingen, soms met tientallen jaren ertussen, suggereren een levensgeschiedenis die als een rode draad door de noordelijke landen van Europa loopt. Van handelsnederzetting naar koopstad en van haven weer naar handelsnederzetting: een handvol hutten aan de monding van een rivier, gehuchten waarvan de naam sinds lang gewijzigd is of vergeten.

Zoveel weten we, dat ergens in het midden van de zestiende eeuw Olivier Brunel, afkomstig uit Brussel of uit Leuven, vanuit Kola aan de noordkust van Lapland naar Kholmogory aan de benedenloop van de Dwina werd gezonden om Russisch te leren.

1

Gezonden door wie?

Er werd in die tijd nog nauwelijks rond de Noordkaap gevaren (zie afb. 1). De oudste Nederlandse scheepskaart, uit 1543, ging niet veel verder dan het Noorse Bergen, en de oudste zeilaanwijzing, uit 1551, tot Trondhjem.

2

En waarom zou men ook? De handel op Rusland ging vooral over de Oostzee, via de Hanzesteden Narwa, Riga, Reval en Nowgorod, waar een Nederlandse handelspost was.

Al meer dan twee eeuwen koesterde het verbond van Hanzesteden zijn monopolie door een direct contact tussen West-Europa en Rusland tegen te gaan. Maar in de loop van de zestiende eeuw begon men dat van beide kanten aan te tasten. De Russische tsaar Iwan IV de Verschrikkelijke, of misschien beter de Ontzagwekkende, richtte zijn

1. Jan Huyghen van Linschoten, De Noordkaap.

1 Jansma 1946, p. 343-344.

2 Burger 1915, p. 211; Schilder 1984, p. 493.

(5)

2. Lucas Jansz. Waghenaer, Europa (1583).

Het bereik van de Nederlandse noordvaart tot ca. 1565.

(6)

3

blik naar het westen, militair, maar ook commercieel. In dezelfde tijd zochten kooplieden uit Engeland en uit nieuw opgekomen handelssteden in de Nederlanden als Antwerpen en Enkhuizen naar alternatieve routes om aan de greep van de Hanze te ontkomen. En dat met meer energie naarmate de Oostzee onveiliger werd door de conflicten van de tsaar met Polen, met Zweden.

Rond het noorden van Noorwegen was een mogelijkheid. Daar, tussen de

Noordkaap en de Witte Zee, lagen Vardöhus, een Deense tolvesting, en even verder, aan een fjord onder het schiereiland Kegor, een Russisch klooster. Nog iets verder lag Kola, eveneens Russisch, een gehucht van drie huizen waar met de monniken handel werd gedreven in laken en bier enerzijds en traan, stokvis en huiden anderzijds (zie afb. 2). In 1557 rapporteerde Stephen Burrough, uitgezonden door de Engelse compagnie van Merchants Adventurers for the Discovery of Lands, Territories, Isles, Dominions and Seignories Unknown, dat hij daar Nederlandse kooplieden had aangetroffen.

3

In elk geval is zeker dat acht jaar nadien een zekere Philips

Winterkoning uit Ooltgensplaat, samen met zes compagnons uit Antwerpen, Brugge en Enkhuizen handel dreef met de Russen van de Lapse Muncke(monniken)-fjord.

4

De Engelsen zaten toen al een stuk verder, aan de Witte Zee bij de monding van de Dwina. Ze waren de noordvaart in eerste instantie om een heel andere reden begonnen. Wat zij zochten, was een noordoostelijke route naar China en naar het geheimzinnige, fabelachtig rijke land Cathay, dat, naar men zei, deels daarmee samenviel, deels ten noorden ervan lag. In 1553 al was een eerste expeditie van drie schepen onder leiding van Hugh Willoughby, Stephen Burrough en Richard

Chancellor op weg gegaan. De twee schepen van Willoughby waren blijven steken op de kust van Lapland. Daar zouden ze, met de lijken van de zeventig doodgevroren bemanningsleden, twee jaar later teruggevonden worden in de modder van het riviertje de Arzina. Maar het derde schip met Burrough en Chancellor was doorgevaren en had de Witte Zee bereikt. Vandaaruit was Chancellor over land doorgereisd naar Moskou.

Daarmee was de directe handelsverbinding met Rusland gelegd. De eerstkomende decennia zou de Russische handel voor de Engelse compagnie belangrijker zijn dan de onzekerheden van een mogelijke noordoostpassage. Wel voer Burrough in 1556 nog tot voorbij Nova Zembla. Maar op zijn terugweg stichtte hij een

handelsnederzetting op een Deens eilandje in de Dwina, tegenover het daar gelegen Sint Niklaas-klooster, en daar concentreerde zich voorlopig de Engelse aandacht op.

5

Zo'n zestig kilometer verder de rivier op lag Kholmogory, waar Brunel naartoe gezonden werd.

Het is verleidelijk dit eerste gegeven over Olivier Brunel in verband te zien met de maatschap van Philips Winterkoning c.s. Die had, als te doen gebruikelijk, van de souverein van de Zeventien Nederlandse Provinciën, Philips II, en diens

plaatsvervangster, Margaretha van Parma, een octrooi gekregen voor de vaart op het

‘Noordland’ tot Moskou toe. Daarbij gingen aanbevelingsbrieven aan alle koningen en potentaten in die regio, met het verzoek de firma behulpzaam te zijn met schepen, wagens, paarden en voerlui, dat alles tegen billijke betaling. En inderdaad ging Philips

3 Ahvenainen 1967, p. 13-14.

4 Jansma 1946, p. 338-343.

5 Linschoten 1914, p. xxxv-xxxvi; Willan 1968, p. 3-6 en 15.

(7)
(8)

4

vandaar naar Moskou te trekken. Maar ver kwam hij niet. Nog op de Lapse kust werd zijn schip in de nacht door de bemanning van een ander Russisch schip overvallen.

Het was een ruige wereld. Zijn dertien Russische metgezellen werd in de slaap de keel afgesneden. Hijzelf wist nog gewond aan land te komen, maar werd vervolgens vanachter een boom met een pijl doorschoten.

Winterkonings compagnons, Simon van Salingen en Cornelius de Meyer, lieten het er niet bij zitten. Hetzelfde jaar nog ging De Meyer richting Moskou om een klacht in te dienen. Maar in Nowgorod werd hij al tegengehouden. Er werd hem te verstaan gegeven dat de Grootvorst gepikeerd zou zijn, omdat hij in de octrooibrief niet met de hem toekomende titulatuur werd aangesproken; dat een klacht hem trouwens niet eens zou bereiken, omdat de bevelhebber van Nowgorod door vrienden van de moordenaars zowel als door de Engelsen was omgekocht; én, dat de Engelsen niet in de wielen gereden wensten te worden bij hun handel via Sint Niklaas. Wat een vermoeden omtrent enig aandeel van die kant in de moord lijkt te steunen. Een monopoliepositie was letterlijk goud waard en de vertegenwoordiger van een concurrerende handelsfirma vormde nu eenmaal een bedreiging.

Terug in Kola vertrokken De Meyer en Van Salingen het jaar erop samen, verkleed als Russen en met een stoet Russische dienaren, weer naar Moskou. Dit keer bereikten zijde hoofdstad wel. Ze legden er zelfs contact met een van vroeger bekende handelsrelatie, maar die kon niets voor hen doen, juist omdàt ze in Russische kleren en langs een geheime route gekomen waren en zonder officiële inreispapieren de indruk

3. Kola op de noordkust van Lapland.

Een hand vol huizen met Russische kooplieden en Lappen op ski's.

(9)

wekten spionnen te zijn.

6

In diezelfde tijd was de vertegenwoordiger van de Engelse Muscovy Company, Anthony Jenkinson, in Moskou bezig van de tsaar het monopolie van de Witte-Zeehandel voor zijn firma te verwerven, wat hem in september van het jaar 1567 ook lukte.

7

Ergens in diezelfde jaren werd Olivier Brunel in Kholmogory door de Engelsen bij de Russen aangegeven als spion. Hij werd naar Moskou gebracht en vervolgens enkele jaren lang gevangen gehouden in het zo'n tweehonderd kilometer noordelijker gelegen stadje Yaroslavl'. Dat zal dan wel het geluk bij zijn ongeluk zijn geweest, want daar zou hij tenslotte gevonden worden door de ondernemendsten van alle Russische ondernemers en kooplieden, de Stroganovs.

8

Inmiddels groeide de Nederlandse vaart op Kola. Winterkonings maatschap viel na zijn dood uiteen, maar zijn compagnons zetten, alleen of in andere combinaties, de handel voort. In 1567 en toen weer in 1569, in 1570 en de volgende jaren kwamen er schepen uit Enkhuizen, uit Bergen op Zoom, en vervolgens uit alle mogelijke plaatsen. Ze voeren dicht langs de kust de Noordkaap om en dan langs Vardöhus en het schiereiland Ribachi, dat toentertijd Kegor heette, want wat er verder naar het noorden was, wist niemand. En van hun kant kwamen ook de Russen in hun lodya's, kleine scheepjes met één dwarszeil, in steeds groter getale met hun waren naar Lapland. De Lappen brachten huiden, zalm en traan, en verdwenen weer even snel als ze gekomen waren in het lege land dat zich achter de kust uitstrekte, een vreemd, schuw volk, dat niemand kon verstaan. Ze handelden met gebaren en kwamen en verdwenen sneller dan wie ook in hun rendiersleeën, of op hun latten waarmee ze als schimmen over de sneeuw gleden (zie afb. 3). Maar de Russen bleven. In 1572 woonden er in Kola al zo'n tweehonderd mensen, de vijftig monniken van het klooster niet meegerekend.

9

Dat was ongeveer waar nu Moermansk ligt. Een handvol hutten op modderige grond aan een hoge stenige kust, pallisaden met wachttorens op de vier hoeken er omheen, een galg en een kapel, en tussen de huizen smeulende vuren waarboven de vis aan staken te drogen hing.

Een kleine achthonderd kilometer ten noordoosten van Moskou ligt Sol'vychegodsk.

Daar had Anikei Stroganov zijn zoutwinningsbedrijf. Het zout ging naar Moskou, en weldra gingen er ook pelzen, rendierhuiden en vis. In de loop der jaren breidde Anikei's handel zich uit tot Sint Niklaas en Kola in het noorden, waar hij zijn huiden ruilde tegen de produkten van het westen, tot de Oeral in het oosten. Daar in het oosten kregen hij en zijn zonen Grigorei en Jakov tussen 1558 en 1568 van Iwan de Verschrikkelijke de soevereine rechten over het hele gebied rond het huidige Perm.

Ze delfden en smolten er ijzererts. En ze zonden expedities de Oeral over Siberië in, waar de Tartaren woonden, op jacht naar het kostbaarste bont, het sabel en het hermelijn, waarvoor in Moskou, maar nog veel meer op de markten in het westen, fabelachtige prijzen werden betaald.

10

6 Linschoten 1914, p. xl-xli en Bijlage I, p. 211-216.

7 Willan 1968, p. 88-90.

8 Jansma 1946, p. 344; Durme 1959, nr. 143, p. 158-159; Wassenaer 1625, p. 93.

9 Linschoten 1914, Bijlage I, p. 219-220.

10 Fischer 1768, p. 181-186; Fisher 1943, p. 24-25.

(10)

6

Bij al die activiteiten maakten ze gebruik van de kennis van westerse werknemers, een Duitse arts die Anikei uit Kola had meegebracht en die in zijn dienst edelstenen delfde in het riviertje de Iksa bij de grens met Finland, een Engelsman die hen in opdracht van 's konings ambassadeur in Moskou ergens in de Oeral leerde smeltovens te bouwen.

11

Ze zochten naar buitenlandse gevangenen. Olivier Brunel konden ze nauwelijks missen, want de weg van Sol'vychegodsk naar Moskou leidde toen, als nu, onvermijdelijk over Yaroslavl'. Na een paar jaar gevangenschap kwam hij dan ook bij hen in dienst.

Hij reisde in hun opdracht de Volga af, van Kazan tot Astrakan ver in het zuiden aan de Kaspische Zee, dezelfde route die ook de Engelsman Jenkinson verschillende malen aflegde.

12

En hij trok met één of misschien meerdere van hun expedities naar Siberië, zo ver als de Ob', de gigantische rivier die van Tomsk in het zuiden tot de Noordelijke IJszee stroomt. Zo ver was geen Europeaan nog geweest, ook Jenkinson niet.

Men zei zelfs dat Brunel over zee de monding van de Ob' had bereikt, wat zou betekenen dat hij van Sint Niklaas naar het oosten gevaren zou zijn, voorbij Nova Zembla, zoals Burrough indertijd had gedaan maar verder dan ook niemand, behalve misschien een enkele Rus in zijn licht beladen lodya.

13

In elk geval verscheen hij in juli van het jaar 1576, nog steeds in dienst van de Stroganovs en in gezelschap van twee van hun familieleden, weer in Kola, beladen met huiden en andere koopwaar. Op 6 augustus vertrok hij van daaruit naar de Nederlanden. Op 11 september was hij in Dordrecht, van oudsher een belangrijke marktplaats. Daar, maar waarschijnlijk toch vooral in Antwerpen en Parijs, waar ze vervolgens heen gingen, verkochten ze hun elandshuiden, sabelbont en wat dies meer zij.

14

Voor Brunel zal het een emotioneel weerzien zijn geweest. Toen hij vertrok, hadden de Zuidelijke Nederlanden op het hoogtepunt van hun welvaart gestaan en had Antwerpen gegonsd van de handel en de bedrijvigheid. Maar nu was het oorlog.

Sinds 1572, toen de geuzen Den Briel hadden veroverd, had een groot deel van Holland en Zeeland zich losgemaakt van de Spaanse koning en de centrale regering in Brussel. De twee gewesten hadden zich aaneengesloten onder leiding van de prins van Oranje. Weliswaar had de strijd zich sindsdien voornamelijk op hun grondgebied afgespeeld, maar juist in 1576 veranderde dat drastisch. Plotseling werden de zuidelijke provincies geteisterd door muiterij van de Spaanse troepen, die al jaren geen soldij meer hadden gehad en plunderend rondtrokken. De handel, die de voorgaande jaren al de nodige klappen had gehad, stagneerde nog meer. Maar de grootste ramp voor Antwerpen moest nog komen. In de eerste dagen van november bereikte de Spaanse Furie de stad: achtduizend mensen werden vermoord, zeshonderd huizen in brand gestoken, een buit van anderhalf miljoen gulden - dat wil zeggen zo'n honderd à tweehonderd miljoen volgens de huidige waarde - weggesleept.

15

11 Semjonow z.j., p. 37-38 en 51-52.

12 Williamson 1922, p. 114.

13 Jansma 1946, p. 344; Hakluyt 1 1598, p. 511; Linschoten 1914, p. xlii-xliii en p. 229 en 234.

14 Jansma 1946, p. 357-358.

15 Groenveld-Leeuwenberg 1979, p. 96-98; Parker 1981, p. 163-172.

(11)

van

(12)

7

hernieuwen van vroegere contacten, want Hooftman was toen ook alweer zo'n twintig jaar actief op de markt. Misschien zelfs lag daarin juist het belang van Brunel voor de Stroganovs, want koop en verkoop in die tijd ging in hoge mate via persoonlijke relaties. In elk geval, oorlog of geen oorlog, de handel ging door.

In 1577 reisden Brunel en Jan van de Walle samen naar Rusland en startten daar een nieuwe combinatie voor de handel via Kola.

16

Er moeten ook Noordnederlandse kooplui bij betrokken zijn geweest. Tenminste, de Deense koning Frederik II, die ook de soevereiniteit over Noorwegen had, protesteerde behalve bij het stadsbestuur van Antwerpen, ook bij de prins van Oranje en de stadsbesturen van Dordt en van Vlissingen. Kola, zo stelde hij, viel onder zijn zeggenschap, de Russen hadden zich er dan wel genesteld, maar ze hadden er niets te maken, en handel kon er alleen plaatsvinden met zijn toestemming en onder tolbetaling aan hem. Om dat laatste ging het natuurlijk. Maar het enige gevolg was dat de overslag werd verplaatst van Kola naar de monding van de Dwina in de Witte Zee. Niet, uiteraard, naar het Deense Sint Niklaas waar de Engelsen zaten, maar naar een eilandje een mijl verder naar het oosten dat onder Russische jurisdictie viel. Daar, aan de Podesjemsco-monding van de Dwina, vestigde Jan van de Walle zich als agent van Gillis Hooftman. Zes mijlen stroomopwaarts, bij het Sint Michaël-klooster, zou in 1583 op bevel van de tsaar aller Russen een stad worden gesticht, Nieuw Kholmogory, of, zoals het spoedig in de volksmond zou heten, Archangel, naar de aartsengel Michaël.

17

Van het Engelse monopolie was al geen sprake meer sinds Elisabeth I in 1570 het huwelijksaanzoek van de tsaar zo vernederend had afgewezen.

18

Men kan zich voorstellen dat Brunel, gedachtig aan de manier waarop de Engelsen hem indertijd in het oude Kholmogory hadden verraden, in zijn vuistje lachte. Zo werkte de handel. Koningen en overheden vochten om de machtsposities: de Spaanse koning Philips II tegen de Nederlandse steden onder leiding van de prins van Oranje, de Deense koning Frederik II tegen Holstein en Zweden, en de Russische tsaar Iwan IV tegen Polen en Zweden. Maar ondertussen legden de handelshuizen, de Stroganovs, de Hooftmannen, hun contacten. Hun agenten ploegden de zeeën door en doorkruisten Europa met postpaard na postpaard. Als mieren sleepten ze de goederen over de eindeloze verten: een partij was tegen een lading laken of een zending wijn; zalm en traan uit Kola, en talk, vlas en touwwerk uit Rusland tegen zout uit Portugal en zijde uit Italië of de Levant; en vooral bont, bont uit het noorden tegen peper uit het zuiden.

Waar je het haalde, haalde je het. Veel was het nooit wat agenten als Philips

Winterkoning, Olivier Brunel en Jan van de Walle in de nattigheid en de modder en de kou van een of andere godvergeten uithoek inkochten en verscheepten, maar kostbaar des te meer. De winsten stapelden zich op, voor weer nieuwe investeringen, of voor leningen aan oorlogvoerende overheden, of te grijp voor plunderende soldaten.

Maar de aspiraties van de Stroganovs reikten verder. In 1574 beval Iwan de

Verschrikkelijke hen plannen te maken voor de verovering van Siberië. Op voorhand kregen ze al het hele gebied rond de rivieren de Tura en de Tobol in eigendom. Een eerste poging

16 Fisher 1943, p. 24 en 191.

17 Kernkamp 1903, p. 262-263; Jansma 1946, p. 344-345 en 347; Wassenaer 8 1625, p. 91 recto-verso.

18 Laughton 1892, p. 308.

(13)

tot uitvoering kwam in 1579. In opdracht van Anikei's jongste zoon Semjon en zijn kleinzonen Maksim Jakovlevich en Nikita Grigorevich viel de kozakkenleider Yermak met een legertje van zo'n duizend man Siberië binnen. Drie-, vierhonderd kilometer zou hij komen en zelfs de vesting Sibir, zetel van de heersende khan, bezetten, voordat hij in 1584 door de Tartaren verslagen werd en verdronk in de rivier de Irtysh.

19

Was deze onderneming soms onderdeel van een verder reikend plan om langs de grote rivieren van Noord-Rusland een handelsroute te vinden naar Cathay? De kwestie was weer actueel. In 1580 waren Arthur Pet en Charles Jackman - wederom in opdracht van de Engelse Merchants Adventurers, ofwel de Muscovy Company, zoals de firma nu al jaren heette - vertrokken om in het voetspoor van Burrough langs Nova Zembla een noordoostelijke doorvaart te vinden. De instructie aan de twee leiders van de expeditie en de brieven van Elisabeth I aan de heersers van de te ontdekken landen, wijzen erop hoe hoog gespannen de verwachtingen waren. De opdracht was om via de door Burrough ontdekte doorgang tussen Nova Zembla en het eiland Vaygats langs de kust van de Karische Zee tot aan de monding van de Ob' te varen en vandaar verder naar Cathay. Mocht echter - en nu komt het opmerkelijke - de kust voorbij de Ob' steil naar het noorden blijken te lopen tot de tachtigste breedtegraad of nog hoger, zoals de Zuidnederlandse cartograaf Ortelius veronderstelde, dan moesten ze aan de monding van de Ob' overwinteren. Het volgende jaar moesten ze deze rivier dan zo ver mogelijk opvaren en trachten de stad Sibir te bereiken.

20

Toen de in Duisburg wonende cartograaf Gerard Mercator in juli 1580 hoorde van het vertrek van de expeditie, schreef hij alsnog een brief aan Richard Hakluyt in Oxford, de toonaangevende Engelse geograaf. Hij sprak zijn spijt uit dat hij geen advies had kunnen geven en met klem beval hij de tweede optie aan. Volgens hem liepen er dwars door het continent grote, goed bevaarbare rivieren, die een uitstekende handelsroute vormden om de goederen uit China en Cathay langs te verschepen.

21

In diezelfde tijd nu liep ook Olivier Brunel met dergelijke plannen rond. Hij was de enige die al eerder de Ob' had bereikt en dat waarschijnlijk zowel via de Karische Zee als over land. En hij was de enige die inderdaad in Sibir aan de Irtysh, een zijrivier van de Ob', was geweest. In of kort voor februari 1581 maakte hij zijn opwachting bij Johan Balakus, een koopman die in Arensberg woonde, op het eilandje Ösel in de Oostzee ter hoogte van Riga. Hij vertelde daar dat hij in opdracht van de Stroganovs op weg was naar Antwerpen om zeelui te werven voor een expeditie naar Cathay.

Men was al bezig om in het Nieuwe Kholmogory bij het Sint Michaëls-klooster aan de monding van de Dwina twee schepen daarvoor te bouwen. Ook in dit geval zou de route lopen via de Karische Zee en de Ob'. Volgens Brunel lag er twaalf dagreizen stroomopwaarts aan de Ob' een stad, Yaks Olgush, die hij eerder over land al eens bereikt had. De mensen daar beweerden dat ze nog eens drie dagreizen verderop rijkbeladen schepen hadden gezien die de rivier de Ardoh op waren komen varen.

En de Ardoh op haar beurt zou dan weer uitmonden in het meer van Kithay, dat grensde aan het rijk van Cathay.

22

19 Fischer 1768, p. 186-246; Lengyel 1949, p. 36-39; Fisher 1943, p. 25-27.

20 Hakluyt 1 1598, p. 433-435; cf. Ortelius 1570 (1964), kaart 47 ‘Tartaria’.

21 Hakluyt 1 1598, p. 444-445; Durme 1959, nr. 143, p. 158-159.

22 Hakluyt 1 1598, p. 511-512.

(14)

9

Duidelijk is het allemaal niet. Op de rond die tijd gepubliceerde kaarten van Ortelius en Mercator staan wel de Ob', de vestingplaats Sibir en het meer van Kithay, maar van een plaats Yaks Olgush en, vooral, de rivier de Ardoh die de essentiële

west-oostverbinding zou vormen, is niets te vinden.

23

Wel komt Brunels verhaal hier en daar overeen met de informatie van Siegmund von Herberstein, een Duitse diplomaat die verschillende malen in Moskou was geweest en die in 1549 een beschrijving van Siberië, die hij daar op de kop had getikt, had gepubliceerd.

24

Maar noch hij, noch Von Herberstein, noch de cartografen moeten enig idee hebben gehad van de duizenden kilometers dat het land zich nog naar het oosten uitstrekte voordat men ook maar in de buurt kwam van de streken waar men dacht dat Cathay lag:

ergens noordoostelijk van India en Cambodja, tegen de oostkust van het continent.

Waarschijnlijk reikte het aan Brunel bekende gedeelte van de route niet verder dan tot de samenstroming van de Irtysh en de Ob' in de zuidelijke bocht van de laatste.

En dat was ook precies de richting van Yermaks expeditie. De mogelijkheid van een route over land was in opdracht van de Engelse compagnie al door Anthony Jenkinson overwogen, maar die had er van afgezien vanwege de krijgszuchtige stammen daar.

25

Misschien dat men de pacificatie van het gebied en vooral de onderwerping van de Tartaarse khan Kuchum, die over Sibir en de streken rond de Irtysh heerste, een voorwaarde achtte voor het welslagen van de onderneming. Misschien dat dàt de werkelijke achtergrond was van Yermaks veroveringstocht.

We kennen Brunels plannen uit een aanbevelingsbrief, gedateerd 20 februari 1581, die Johan Balakus hem meegaf voor Gerard Mercator in Duisburg en die via deze, samen met diens brief over de reis van Pet en Jackman, terecht kwam bij Richard Hakluyt.

26

Overal, in Italië, in Duitsland, in de Zuidelijke Nederlanden en in Engeland, waren kaartenmakers en geografen bezig elke flinter nieuwe informatie in te passen in het beeld van de wereld dat ze uit het verleden overgeleverd gekregen hadden. De gegevens van zeelui, reizigers en diplomaten werden van de een naar de ander doorgespeeld. En vice versa: voor wat hoort wat. Brunels kennis moet in die tijd marktwaarde hebben gehad.

Maar zelf schijnt hij, eenmaal in de Nederlanden, geen haast meer te hebben gemaakt met zijn opdracht. Was het de politieke en militaire situatie die hem in de weg zat? Weer arriveerde hij in Antwerpen op het ongunstigst denkbare moment.

Was 1576 het jaar van de Spaanse Furie geweest, in 1581 voltrok zich met het afzweren van de Spaanse koning de definitieve scheiding tussen de Zuidelijke en de Noordelijke Nederlanden. Voor de handel had dat echter niet veel andere gevolgen dan dat kooplieden en financiers verhuisden naar steden als Middelburg, Enkhuizen, Amsterdam. Misschien ook wachtte hij op de berichten van Jackman. Want weliswaar was Pet nog in 1580 zonder veel resultaat teruggekeerd, van Jackman was niets meer vernomen.

27

Maar waarschijnlijker lijkt het dat hij investeerders zocht, want wanneer hij in 1584 dan eindelijk vertrekt, wordt de reis grotendeels gefinancieerd, niet door de Stroganovs, maar door een in oorsprong Antwerpse combinatie.

23 Mercator 1569 (1961), blad 12; Ortelius 1570 (1964), kaart 47 ‘Tartaria’.

24 Henning 1906, p. 17-21.

25 Purchas 12 1906, p. 25-26 26 Hakluyt 1 1598, p. 511-512.

27 Burger 1930, p. 40-45.

(15)

Vooralsnog was het echter nog niet zo ver. Wel legde Brunel in Antwerpen contact met Balthasar de Moucheron, de man die later de initiatiefnemer zou worden van de Nederlandse noordvaart, maar die toen nog geheel georiënteerd was op de

Oostzeehandel via Narwa. Namens De Moucheron sloten hij en een Noorse

compagnon, Arent Meyer uit Bergen, een overeenkomst met de Deense koning om op eigen kosten een ontdekkingsreis naar Groenland te ondernemen. Dat was dus de andere kant op dan de Karische Zee. En dat was een heel ander verhaal.

28

Groenland was zoek. In de dertiende eeuw had de koning van Noorwegen zich het monopolie toegeëigend van de handel met de twee kleine Vikingnederzettingen aldaar. Er was een ombudsman gekomen en een bisschop. Maar nadat in 1380 de Noorse kroon was overgegaan in Deense handen, waren de officiële contacten verwaterd en tenslotte, in de vijftiende eeuw, geheel opgehouden. Sindsdien was alleen het gerucht gebleven van een land in de verte waar de mensen groen uitgeslagen waren van het zeewater en waar men ooit de boter en de kaas met bergen tegelijk had geëxporteerd. Dat de westelijke nederzetting al in de veertiende eeuw was uitgemoord - door Indianen of Eskimo's, wie zal het zeggen - en de oostelijke door inteelt en ondervoeding geleidelijk aan uitgestorven was, dat wist niemand. Maar met de opkomst van de verre handel kregen de Deense koningen spijt. Al in de jaren zeventig van de vijftiende eeuw en daarna in 1521, in 1564 en in 1578 werden er schepen uitgezonden om de verbinding te herstellen. Tevergeefs. Men had geen idee meer van de richting en de afstanden.

29

.

Of Brunel en Meyer deze expeditie ook inderdaad ondernomen hebben, is onduidelijk, al is het niet onwaarschijnlijk. In elk geval heeft Brunel in die jaren wel vanuit Antwerpen één of meerdere reizen naar Denemarken, of verder, gemaakt.

30

Pas in 1584 zeilde hij af richting Ob', ‘gelegen zijnde in de limieten van Tartarije’, met een schip vol koopmanschappen, het geheel ter waarde van zo'n achtduizend Karolus-guldens, zeg maar een slordige anderhalf miljoen gulden. Zijn compagnon Meyer zat er in met één-zestiende van zijn geld. De rest kwam van de Antwerpse combinatie, waarachter men De Moucheron kan vermoeden, op zijn beurt gegrepen door de betovering van het mysterieuze Cathay.

Ze vertrokken vanuit Enkhuizen, waar Brunel dat laatste jaar gewoond had en waar hij ook een vrouw achterliet, Suzanna. Ze zal wel op het havenhoofd gestaan hebben toen hij wegzeilde, of op de Dromedaris, de blik naarmate hij in de verte verdween steeds meer op oneindig en op haar lippen nog de laatste woorden, ‘goede vaart’. Maar er kwam niets van terecht. Niet van het oude plan om over de rivieren een route naar Cathay te zoeken en zelfs niet van het voornemen althans de Ob' te bereiken. Waarschijnlijk waren de nauwe doorgangen naar de Karische Zee bij Nova Zembla door ijsgang geblokkeerd. Dat suggereert tenminste een van de berichten die naderhand de ronde deden. Hoe het ook zij, Brunel ankerde bij Nova Zembla en toen hij daar niemand aantrof, zeilde hij terug naar de monding van een of andere rivier op de Russische kust. Daar wilde hij zijn lading bij de lokale bevolking ruilen voor huiden en het in die tijd zeer geliefde bergkristal. Het was een goede handel.

28 Jansma 1946, p. 348-350.

29 Lucas 1937, p. 177-178; Hennig 2 1950, p. 283-284 en 3 1953, p. 439-454; Vaughan 1982, p. 334-335.

30 Jansma 1946, p. 349-350.

(16)

11

En zijn vroegere opdrachtgevers? En de twee schepen die in Nieuw Kholmogory waren gebouwd? Het heeft er alles van dat hij de Russische kooplieden probeerde te ontwijken en men kan zich voorstellen dat het hem om het even zal zijn geweest dat hij niet verder was gekomen. Maar nog voor hij zijn koopwaar had geruild, is de scheepsboot met hemzelf en zijn lading halverwege de rivier vergaan. Als zovelen voor en na hem is hij omgekomen in het drijfijs en de modder van de half

ondergelopen zandbanken, ergens in de mistige verte. Geen Lap, geen Samojeed die het zag. Of als ze het al hebben gezien, hebben ze hem rustig laten verdrinken, om er vervolgens vandoor te gaan met zijn spiegeltjes en kralen, of wat hij verder nog bij zich had.

In elk geval waren ook de koopmanschappen waarmee de handel gedreven had moeten worden verdwenen. Het schip keerde met de rest van de bemanning terug in Enkhuizen. Ze brachten monsters mee van wit, blauw en grijs bergkristal, maar dat plus de verkoop van het schip leverde zelfs niet genoeg op om de gages uit te betalen, zodat de reders uiteindelijk nog moesten bijschieten.

31

Maar de herinnering bleef. Acht jaar later, in 1593, lanceerde Balthasar de Moucheron zijn plan om ‘bij noorden om’ een zeeweg te zoeken naar Indië. Inmiddels was Willem van Oranje vermoord en opgevolgd door de zeventienjarige Maurits, en had de hertog van Parma Antwerpen heroverd voor de Spaanse koning. De Moucheron was verhuisd naar Middelburg en in 1587 had ook hij zijn handelsactiviteiten verplaatst van de Oostzee naar de monding van de Dwina in de Witte Zee.

Het was in diezelfde tijd dat de oorlog met Spanje bij kooplieden en overheid de overtuiging deed groeien dat men zelf een zeeweg naar het verre oosten moest zien te vinden. Dit, om voor de aanvoer van produkten niet langer afhankelijk te zijn van het met Spanje verbonden Portugal. Om zo door concurrentie de vijand in het commerciële hart te treffen. Om, vooral, zèlf de grote winsten die er te maken waren te incasseren.

De Moucheron wist niet alleen de Staten van Zeeland, maar ook de Staten van Holland en prins Maurits, altijd in voor nieuwe uitvindingen en ontdekkingen, te interesseren voor zijn alternatieve Indië-route. Ook de naam van Brunel begon toen weer op te duiken, bij De Moucheron, maar vooral in het befaamde ‘kaartenboek’

van Lucas Janszoon Waghenaer, zelf een inwoner van Enkhuizen, de stad waarvanuit Brunel vertrokken was op zijn laatste, zo onfortuinlijke reis.

32

Toen in 1594 Willem Barentsz. op de eerste vaart naar de Noordelijke IJszee Nova Zembla aandeed, meende hij de plek te herkennen ‘daar Olivier Brunel tevoren geweest hadde’.

33

Dat was de man en dat waren, voor zover er nog sporen van over zijn gebleven, zijn daden. Ze vormden het begin van de eerste Nederlandse ontdekkingsreizen naar het noorden, die een decennium later hun voorlopige, en spectaculaire, einde zouden vinden met de overwintering van Barentsz. en Heemskerck op Nova Zembla. Maar hoe zag de wereld daar in het noorden er toen uit? Wat betekende het voor een jongen uit Leuven, of Brussel, om voorbij de Noordkaap te varen? En waar kwam je, volgens de meest gezaghebbende geleerden van die tijd, eigenlijk terecht als je de Oeral overstak?

31 Waghenaer 1592, p. 104; Jansma 1946, p. 350-353.

32 Stoppelaar 1901, p. 94-102; Waghenaer 1592, p. 101, 104 en 204; Linschoten 1914, p. 234.

33 Veer 1 1917, p. 20.

(17)

Naar alle kanten strekte het onbekende zich uit. Naar het noorden door mist en ijs richting pool, waar sommigen zeiden dat de stromen van de wereldzeeën de afgrond ingezogen werden naar het binnenste van de aarde, maar waar volgens anderen verborgen in de luwte van hoge bergen het aardse paradijs lag. Naar het oosten het duistere Siberië in, waar de Tartaren woonden en andere volken, het ene al

wonderlijker dan het andere, Amazonen en Cynocephalen of Hondekopmensen, de gelukkige Hyperboreërs, de Neuri die in wolven konden veranderen en de

mensenetende Antropofagen, en achter dat alles het sprookjesachtige keizerrijk Cathay. Het strekte zich uit langs de noordkust van Rusland, met z'n schuwe Lappen met hun toverkunsten, die snel als de bliksem verschenen en weer verdwenen, en de nog schuwere Eskimo's - Skraelings, Pygmeeën, of hoe men ze ook noemde. Of meer naar het westen, naar IJsland waar men bij de Hekla de zielen in het vagevuur kon horen kreunen en waarachter, of waarboven, ergens het verdwenen Groenland moest liggen, dat misschien wel omtrent de poolcirkel doorliep naar het oosten tot aan de noordkant van Nova Zembla toe. En wie wist waar Tabin was, de ver naar het noorden uitstekende landengte of berg waarover de oude Romeinen het al hadden gehad en die wel eens iedere noordoostelijke doorvaart zou kunnen belemmeren?

Het was een angstige wereld, van overlevering op overlevering samengesteld door wetenschappers die de boeken van de klassieke geografen en de bijbel en de

middeleeuwse kronieken uitplozen op oeroude gegevens, vaak slechts afkomstig van horen zeggen. Op hun kaarten tekenden ze de continenten hoe langer hoe voller met niet bestaande bergen en volken, en de zeeën met eilanden, en stromingen, en monsters. Want alles moet met alles in overeenstemming worden gebracht.

Hij moet ze gezien hebben, Brunel. In Leuven, waar de beroemde wiskundige en geograaf Gemma Frisius doceerde aan de universiteit en waar Gerard Mercator werkte totdat hij, de verdachtmakingen van ketterij beu, verhuisde naar Duisburg.

34

Hij zal de verhalen over vreemde volken hebben gelezen, die vooral Duitse geleerden, al dan niet in opdracht van hun handeldrijvende stadsbesturen, in zo grote getale bijeen hadden gebracht. En zelfs als hij ze niet had gelezen, dan zal hij er toch van hebben gehoord en ernaar hebben geluisterd, met alle aandacht die in hem was.

Want geen mens reist over de aarde zonder zich af te vragen wat hem achter de horizon wacht, laat staan een koopman.

Slechts een enkele maal was een reiziger werkelijk ergens geweest: een monnik op zoek naar de stilste uithoek op aarde, een gezant die door de paus naar Rusland gezonden was, de agent van een koopman, als hij zelf. Hun berichten waren schraal vergeleken met de niet aflatende stroom van fantasieën die sproten uit de

combineerzucht der geleerden. Maar stukje bij beetje ondermijnden ze toch de papieren zekerheden en tegen het einde van de eeuw verschenen er eindelijk stukken wit op de kaarten. Kustlijnen hielden plotseling op. Eindelijk wist men, wìlde men weten, dat men niet wist...

34 Osley 1969, p. 20-23.

(18)

13

II Het water

Om terug te keren naar het begin: het zal vochtig, koud weer zijn geweest, met een donkere lucht en een straffe zuidwestenwind, toen Olivier Brunel voor de eerste keer de Noordkaap om zeilde. Als alle volgende keren. Mistig, en zo nu en dan buien. Ze zullen dicht langs de kust gevaren hebben, op niet meer dan zo'n twee mijlen afstand van de steile rotsen. Links van hen strekte de zee zich uit tot ver achter de wazige horizon, waarvandaan soms ijsschotsen kwamen aandrijven, als zwanen.

1

Niemand wist wat je te wachten stond als je je daar heen waagde...

Ver in het noorden was de Dodenzee, dat hadden de oude Grieken al beweerd. De vogels die er overheen vlogen, vielen stuk voor stuk dood omlaag. Men had Alexander de Grote nog gewaarschuwd toen die de uiterste grens van de bewoonde wereld had willen verkennen. De zevenendertig soldaten die hij desondanks bevolen had scheep te gaan, waren gestorven zodra ze een voet aan boord hadden gezet.

2

Wat er van waar was? In het jaar 330 voor Christus, of daar omtrent, was Pytheas van Marseille die kant op gevaren met één of twee galeien van elk zo'n honderdvijftig man. Zes dagreizen ten noorden van Engeland had hij het eiland Thule gevonden en na een dag varen ten noorden daarvan was hij terechtgekomen in de bevroren zee - de ‘leverzee’ zeiden sommigen

3

-, waar het ijs zwart was van ouderdom en waar je het gevaar liep terecht te komen in een zeelong van mist en sneeuw, waarin het water en de lucht onmerkbaar in elkaar overgingen en waarin je blind rondtastte, voor eeuwig verloren.

4

Niemand had het geloofd en zeker niet dat het er nooit nacht werd:

etmaal na etmaal dezelfde witte schemering. Dat zo het dodenrijk was, was zeker, maar of Pytheas er zelf ooit was geweest?

Waarschijnlijker was het dat de aarde werd omringd door een gordel van oceanen waarin hier en daar eivormige eilanden dreven (zie afb. 4). Lang na de Grieken met hun verhalen hadden de geleerden het uitgerekend op grond van de waargenomen stromingen en de wisselingen van eb en vloed. Volgens Ambrosius Theodosius Macrobius, die rond het jaar vierhonderd in Noord-Afrika leefde, splitsten zich in het oosten en in het westen twee golfstromen af van de brede watergordel die ter hoogte van de evenaar om de aarde liep. Ze bogen zowel naar het zuiden als naar het noorden, om tenslotte aan beide polen weer met groot geweld op elkaar te botsen.

Naderhand had

1 Veer 1 1917, p. 48; Linschoten 1914, p. 37.

2 Wachsmuth 1967, p. 214-217.

3 Brandaan 1978, p. 72 en 217.

4 Markham 1921, p. 28-29; Hennig 1 1944, p. 154-159; Vaughan 1982, p. 314-315; vgl. ook Hennig 2 1950, p. 354.

(19)

4. Wereldkaart (dertiende eeuw).

De wereld is omringd door een gordel van oceanen, waardoorheen golfstromen lopen.

Paulus Diaconus geschreven dat er een reusachtige draaikolk moest zijn, waardoor ze tweemaal daags naar het binnenste van de aarde werden gezogen en weer uitgespuugd.

5

Over dat alles had de jonge Olivier Brunel zeker gehoord, op school in Leuven of Brussel, of anders wel later in Antwerpen, waar de boeken van de geleerden

opengeslagen in de boekwinkels lagen. Te duur om te kopen, maar wie zou een jongen die op het punt stond uit te varen naar het noorden een blik weigeren? Of meer dan een blik?

Als je ergens voor moest uitkijken, was het wel dat je niet in de golfstroom terecht kwam (zie afb. 5). Schepen werden met de snelheid van een vlucht pijlen meegesleurd

5 Verrycken 1990, p. 26, zie ook de afbeeldingen nrs. 26 en 27; Macrobius 1952, ‘Introduction’, p. 48-49, en tekst, p. 200 en 214.

(20)

15

5. De maalstroom.

Bij de noordkust van Noorwegen, tussen het eilandje Röst en de Lofoten ligt de maalstroom, waardoor schepen de afgrond ingezogen worden (zie ook afb. 2).

de afgrond in, reddeloos verloren, al gebeurde het soms dat ze, door de omkering van de stroming, plotseling met dezelfde snelheid er weer uit weggedreven werden.

6

Talloze zeevaarders hadden het ondervonden, maar slechts een enkeling had het geluk gehad het na te kunnen vertellen. Zo had Adam van Bremen, in zijn

Geschiedenis van het aartsbisdom Hamburg die hij in de elfde eeuw had geschreven, op gezag van niemand minder dan aartsbisschop Adalbert de belevenissen genoteerd van een paar Friese ontdekkingsreizigers.

7

Het zou gebeurd zijn in de dagen van Adalberts voorganger Alebrand, omstreeks het jaar 1040. Een gezelschap edele mannen was vanuit Oost-Friesland naar het noorden gevaren om te onderzoeken of het waar was dat er noordelijk van de monding van de Wezer geen land meer was, maar alleen, uiteindelijk, bevroren zee. Met een eed hadden ze trouw beloofd, aan elkaar en aan de onderneming, en vrolijk waren ze van wal gestoken. Ze waren langs Denemarken gevaren, en langs Engeland, en nadat ze links de Orcaden en vervolgens rechts Noorwegen hadden laten liggen, hadden ze IJsland bereikt. Van daaraf voeren ze verder naar het noorden. Maar toen ze voorbij Groenland waren en voorbij het mysterieuze Vinland, raakten ze in een dichte mist. Plotseling stroomde de oceaan terug naar zijn geheimzinnige bron en sleepte met woeste vaart hun schepen mee naar de diepte. De ongelukkigen zagen de dood al voor ogen. Maar terwijl ze in hun wanhoop God om genade voor hun zielen smeekten, wierp de tegenstroming enkele schepen terug, die ver achter de andere terecht kwamen.

De bemanning van de geredde schepen begon meteen uit alle macht te roeien, en nauwelijks waren ze uit de mist en het ijs of ze kwamen bij een eiland. Het was omringd door hoge rotsen als een vesting, en toen ze aan land waren gegaan, ontdek-

6 Paulus Diaconus 1878, p. 55-56.

7 Toorn-Piebenga 1987, p. 18-19.

(21)

ten ze dat de mensen die er woonden zich in ondergrondse holen verborgen hielden, zelfs midden op de dag. Voor de ingangen van hun holen lagen onvoorstelbare hoeveelheden kannen en schalen van goud en andere kostbare metalen. Ze pakten zoveel als ze maar dragen konden en opgetogen haastten ze zich terug naar de schepen.

Maar plotseling zagen ze reusachtige, éénogige mannen achter zich aankomen, Cyclopen, die al even reusachtige honden voor zich uit joegen. Een van de metgezellen werd gegrepen en in een oogwenk voor de ogen van de anderen in stukken gescheurd.

Maar de anderen bereikten de schepen. Ze smeten het gestolen vaatwerk op de bodem en roeiden zo hard als ze konden weg, terwijl de reuzen scheldend en schreeuwend achter hen de zee in liepen.

Zo kwamen de overgeblevenen tenslotte fortuinlijk en wel terug in Bremen, waar ze alles naar waarheid aan bisschop Alebrand vertelden en de schalen en kannen, of althans een aantal ervan, offerden aan de H. Christus en aan de heilige vader Willehad, de biechtvader, als dank voor hun behouden terugkeer.

8

Natuurlijk, ontdekkingsreizigers waren ze niet geweest, eerder zeerovers.

9

Hun onwaarschijnlijke verhalen zouden wel hebben moeten dienen om hun wandaden te rechtvaardigen en gezien hun kostbare geschenken had bisschop Alebrand moeilijk anders kunnen doen dan of hij hen geloofde. Als hij het al niet geloofd had, of als hij het hele verhaal niet zelf ook maar van horen zeggen had gehad. En bisschop Adalbert had weer moeilijk zijn voorganger af kunnen vallen, evenmin als de brave kanunnik Adam op zijn beurt zijn werkgever Adalbert. En natuurlijk had Adam dat alles opgesierd met eerbiedwaardige geleerdheid uit een of andere encyclopedie, over Cyclopen bijvoorbeeld. Maar dat wilde nog niet zeggen dat het gelogen was.

10

In elk geval was het bericht over de golfstroom en de bodemloze draaikolk ook nadien nog vele malen bevestigd. Niet alleen door de middeleeuwse Engelse bisschop Giraldus, die het wel uit de boeken zou hebben gehad.

11

Ook de mysterieuze auteur van de Inventio Fortunata - de ‘voorspoedige ontdekking’ - had het erover en van hem betwijfelde niemand dat hij er zelf was geweest, al wist men niet wie hij was.

Men sprak van een franciscaner monnik uit Oxford, een wiskundige, die in de noordelijke streken rond had gereisd met een door hem zelf uitgevonden astrolabe, of een soortgelijk instrument om met behulp van de sterren geografische posities te bepalen.

12

Een wonderlijke figuur: in zijn bruine pij, zijn blote voeten in sandalen en het witte koord bungelend om zijn middel, varend van eiland naar eiland om op elke volgende kust weer de lucht in te staren, zijn astrolabe omhoog gericht. Wachtend op een gat in de wolken, met mijlen en mijlen in de omtrek niets anders om hem heen dan de wind en de bulderende zee. In 1360 was hij in Noorwegen gesignaleerd aan het hof van de koning, maar daarna was hij opgelost in de nevels van het verleden.

Alleen zijn boek, de Inventio Fortunata, was gebleven, of beter: de herinnering aan zijn boek, het gerucht dat iemand het ooit had gezien, een citaat op een kaart uit 1508 van de al even mysterieuze Johannes Ruysch.

13

Zelfs Columbus zou er nog naar hebben laten zoe-

8 Adam von Bremen 1917, p. 276-278 (IV. xl).

9 Toorn-Piebenga 1987, p. 26-27.

10 Hennig 1 1944, p. 354-359.

11 Hakluyt 1 1598, p. 122; Macrobius 1952, ‘Introduction’, p. 49.

12 Hakluy 1 1598, p. 121-122; Oleson 1964, p. 106-107; Durme 1959, nr. 114b, p. 135-138.

(22)

17

ken.

14

Daarin zou het allemaal gestaan hebben: over de draaikolk en over golfstromen, vier in getal, die er naartoe gezogen werden, zodat men met recht kon spreken van een zuigende zee, zoals op Ruysch' kaart aangetekend stond.

De golfstroom was echter niet het enige gevaar, daar voorbij de Noordkaap. De peilloos diepe oceaan verschafte zoveel ruimte en voedsel dat er dieren konden gedijen van een omvang als nergens op aarde. En ook scheen het zo te zijn, dat door de voortdurende draaiing van het water, door de wind en door de stroming allerlei verschillende gedaanten vanzelf konden ontstaan.

15

Sint Brandaan, die door God veroordeeld was om over de zeeën te zwerven, was een krokodil tegengekomen met een bek die in opengesperde toestand meer dan twee meter wijd was, en hele kuddes zwemmende olifanten, die wild waren als stieren. Op een gegeven ogenblik waren hij en zijn medebroeders op een eiland geland waarop een woud groeide. Omdat ze eten wilden koken, gingen ze uit op hout. Maar toen ze een dode boom om begonnen te hakken, dook het hele eiland met bos en al onder. Ter nauwernood ontkomen, zagen ze vanuit hun scheepje dat ze hun kamp hadden opgeslagen op de rug van een reusachtige vis.

16

Nu waren dat ook verhalen uit de twaalfde eeuw of nog ouder. Maar de te goeder naam en faam bekende zestiende-eeuwse geleerde Sebastiaan Münster, professor in Heidelberg en in Bazel, schreef eveneens over walvissen die met gemak een schip konden omgooien.

17

En in zijn boek had hij de afbeeldingen opgenomen van de zeekaart van de noordelijke streken, die de broer van de bisschop van Upsala, Olaus Magnus zelf, toch ook niet de eerste de beste, in 1539 in Venetië had laten verschijnen:

zeepaarden die water en rook spuwden uit bekken vol messcherpe tanden, vissen met schubben als pantsers en kaken als grijpijzers. Er was een zeeslang te zien die om een heel schip heen kronkelde en kreeften die groter waren dan de mensen die ze vastgrepen met hun scharen (zie afb. 6).

18

Waarschuwingen Gods ongetwijfeld, om boete te doen en het oog te richten op het hiernamaals.

19

Maar dat alles was niets vergeleken met de magneetberg.

20

Ook daar schenen de heilige Brandaan en zijn metgezellen in de buurt te zijn geweest toen ze door een storm naar de bevroren zee waren gedreven. Ze hadden schepen gezien die

onbeweeglijk in de zee stonden, met alleen de masten waarvan de toppen soms zacht bewogen nog boven water. Door de ijzeren spijkers in de spanten waren ze naar de magneetberg getrokken en nooit zouden ze er meer van los kunnen komen.

21

Volgens de Inventio Fortunata stond hij precies op de noordpool, een blinkende, zwarte rots van drieëndertig mijl in omtrek, helemaal van magneetsteen. Als dat zo was, kon je begrijpen dat alles dat ook maar een flinter ijzer bevatte er vanuit de verre omtrek naartoe gezogen werd. Hij was omgeven door een binnenzee die als een vat het water door vier toegangen in en uit liet vloeien. Al ter hoogte van de

13 Nordenskiöld 1889 (1970), p. 57 en 65-66, en plaat nr. 32; Burger 1915, p. 263-264.

14 Parry 1968, p. 283.

15 Seneca 2 1974, p. 487. Magnus 1598(?), p. 276 verso.

16 Brandaan 1978, p. 63-65 en p. 125.

17 Münster 1550 (1968), p. 988-989; Geiger 1886, p. 30.

18 Knauer 1981, p. 49; Nordenskiöld 1889 (1970), p. 59, afb. 32.

19 Knauer 1981, p. 41-44.

20 Hennig 3 1953, p. 319-321.

21 Brandaan 1978, p. 73-75 en 189, commentaar p. 217-219; Lecouteux 1984, p. 35 en 48.

(23)
(24)

18

6. Zeemonsters in de noordelijke zeeën.

waren niet meer terug kunnen. Eerst langzaam, maar dan sneller en sneller werden ze meegevoerd op de stroming...

22

Zoveel getuigenissen. De zeeman die in die streken in een storm terecht kwam, moest wel vrezen dat hij, eenmaal uit de koers geslagen, meegesleurd zou worden de ondergang tegemoet. Hij staarde zijn ogen blind in de mist, terwijl de zeilen slap hingen en er geen ander geluid werd gehoord dan zo nu en dan de korte knal van een brekende ijsschots. De naald van het kompas wees onveranderd in dezelfde richting.

Maar elk ogenblik kon het gebeuren dat hij door het noorden sloeg en zou beginnen te tollen en dat het schip, zonder dat er zelfs maar wind genoeg was om een

graan-molen te laten draaien, af zou beginnen te drijven, onstuitbaar, ook al roeide men met man en macht om het te keren. Totdat het hals over kop in de peilloze diepte zou

22 Zie de kaart van Ruysch, in Nordenskiöld 1889 (1970), p. 57 en plaat nr. 32.

(25)

storten, of, wat nog minder voorstelbaar was, plotseling stilstond zonder dat er nog een beweging in was te krijgen.

Wat had je dan aan de robijnen en diamanten waarmee de zeebodem daar volgens Sint Brandaan bezaaid zou zijn en die blonken in de dagenlange nacht?

23

God en al zijn heiligen mochten de zeeman behoeden die te ver naar het noorden raakte, waar de duivel heerste met zijn helse kou en zijn stormen.

24

Wat bracht een jongen als Olivier Brunel ertoe die kant uit te gaan, vanuit het stille Leuven, waar tussen de gebeden uit de tientallen kloosters slechts het Latijn van de geleerden en het schandelijke gebral van studenten te horen viel? Onverzadigbare hebzucht en begeerte naar rijkdom. Als het al niet, nog erger, nieuwsgierigheid was geweest, de zucht om te weten wat een mens niet aanging, de vrucht van de hoogmoed.

Die hadden hem naar Antwerpen gedreven, waar de schepen met hun ronde kielen en hoge achterstevens wiegden langs de Schelde-kaden.

- ‘Wat zoek je, jongen?’

- ‘Emplooi, heer’

- ‘Kan je lezen en schrijven?’

Lezen en schrijven kon hij, en rekenen, en kaartlezen als het moest. En hij was voor de duvel niet bang. Dus werd hij meegezonden toen er een schip werd uitgereed naar het noorden. Kon hij berichten wat er klopte en wat er niet klopte van de kaarten die er verschenen, en of boven de Noordkaap inderdaad alleen zee was, of ook land, zoals wel werd beweerd.

Want kaarten verschenen er, en sinds het eind van de vorige eeuw, toen in Duitsland het boekdrukken was uitgevonden, in steeds groter getale. Hij raakte er niet op uitgekeken: de oudste Ptolemaeus-uitgaven, waarop met enkele lijnen de omtrek van kusten aangegeven stond met wat rivieren en bergen en namen van volken, en de latere, met meer namen, meer gebieden, tenslotte zelfs de hele wereld rond. Voor zover hij ze te zien kreeg, vergeleek hij ze ademloos, want sinds de Spaanse en Portugese en Engelse zeevaarders begonnen waren de wereld te verkennen, leek geen kaart meer op de vorige.

25

- ‘Kijk uit je ogen, jongen. Kijk uit je ogen, en luister. Een koopmansfortuin wordt gemaakt door wat je ziet en hoort: nieuwe landen, een doorvaart die niemand voor jou heeft gevonden. Geluk moet je herkennen als het zich voordoet, en grijpen.’

Het was allemaal begonnen met de ontdekking van het hoofdwerk van de geograaf der geografen, Claudius Ptolemaeus, uit de tweede eeuw na Christus: de Geographia, of, zoals het ook wel werd genoemd, de Cosmographia. In de middeleeuwen was het onbekend geweest, maar in het begin van de vijftiende eeuw was daar een eind aan gekomen. Onder druk van de oprukkende Turken had het Grieks-Byzantijnse rijk eindelijk, na een duizendjarig zelf gekozen isolement, de banden met de westerse

23 Brandaan 1978, p. 91.

24 Bächtold-Stäubli 4 1931-32, kol. 223-224.

25 Zie Nordenskiöld 1889 (1970), passim.

(26)

20

7. Claudius Ptolemaeus, Wereldkaart (1477).

De vroegere gordel van oceanen is verdwenen. In plaats daarvan breekt de kaart eenvoudig af. In het noorden gebeurt dat bij de drieënzestigste breedtegraad.

(27)

8. Claudius Clavus, Scandinavië (1427).

Het Scandinavische schiereiland ligt in oost-westelijke richting. Boven de drieënzestigste breedtegraad zijn Noorwegen, Lapland, een deel van IJsland en Groenland toegevoegd. Groenland loopt met een grote boog boven Noorwegen langs en wordt als één continent verbonden met Lapland en

Noord-Rusland. Er wonen Eénvoeters (‘Unipedi’), Pygmeeën, Griffioenen en Wild-Lappen.

wereld weer aangeknoopt. Samen met vele andere teksten uit de Griekse oudheid was ook de Geographia in Italië terecht gekomen, met kaarten en al.

26

Het was een sensatie geweest. De kopieën van de Latijnse vertaling

vermenigvuldigden zich en weldra verschenen ook de eerste uitgaven. Uitgaven, wel te verstaan, met correcties en aanvullingen. Tientallen. Overal in Europa gingen de geleerden aan het werk, vooral in Italië en de Duitse landen, waar de grote

uitgevershuizen zaten en de grote handelsfirma's die belangstelling hadden voor landen en afstanden.

In één klap wijzigde Ptolemaeus de kijk op de wereld. Het grootste verschil met de middeleeuwse opvatting was wel, dat volgens hem de oceanen binnenzeeën waren die omringd werden door land.

27

Weg gordel van oceanen, weg golfstromen. Maar weg ook een volledige en in de meest letterlijke zin afgeronde voorstelling van de aarde, zoals men die nog steeds afbeeldde in schoolboeken en traktaten. Ptolemaeus' kaarten hielden gewoon op, daar waar ze niets meer te melden hadden. De grote overzichtskaart bijvoorbeeld, waarmee zijn verzameling opende, brak in het noorden af bij de

26 Verrycken 1990, p. 130; Nordenskiöld 1889 (1970), p. 9-10.

27 Verrycken 1990, p. 133.

(28)

22

9. Claudius Ptolemaeus, De bevroren zee (‘Mare congelatum’) (ca. 1467).

Vergeleken met de kaart van Claudius Clavus zijn Finland en de Fin-Lappen naar het noorden geschoven. De Wild-Lappen heten nu Pil-Lappen.

drieënzestigste breedtegraad (zie afb. 7). Voorbij het op die hoogte gesitueerde Thule reikte de wereld niet.

28

De geleerden braken zich het hoofd of met dat Thule - het ‘ultima’, uiterste, Thule - IJsland was bedoeld, of de Faroer of de Orcaden, of zelfs Telemarken in het zuiden van Noorwegen.

29

Van geen van die plaatsen kende men de exacte ligging. Voor Ptolemaeus was het in elk geval een eiland niet ver boven Engeland, en Scandinavië was een eiland in de Oostzee, even boven de monding van de Weichsel. Ten oosten daarvan ging de kust steil omhoog. De grens van de wereld liep dwars door het noorden van Rusland tot ergens hoog boven China.

30

Wat er nog noordelijker was, wist niemand. Geen mens had het ooit bezocht en geen mens wilde het bezoeken.

En dus bestond het niet. Tenminste...

Al in het jaar 1427 had een Deense geograaf, een zekere Claudius Clavus, waarschijnlijk in opdracht van de Deense koning er boven de drieënzestigste breedtegraad

28 Nordenskiöld 1889 (1970), p. 3.

29 Verrycken 1990, p. 107; Nordenskiöld 1889 (1970), p. 34, noot 1.

30 Zie bijvoorbeeld Ptolemaeus 1477 (1963), ‘Wereldkaart’.

(29)

10. Claudius Ptolemaeus, De bevroren zee (‘Mare congelatum’) (1482).

In vergelijking met de voorgaande kaarten is Groenland, dat hier ‘Engroneland’ heet, in zijn geheel naar het oosten geschoven. Het ligt nu als een tweede schiereiland boven het zich nog steeds in oost-westelijke richting uitstrekkende Scandinavië. Op de oorspronkelijke plek ligt IJsland, dat van drieënzestig naar zeventig graden is verplaatst.

het een en ander bijgetekend (zie afb. 8). Het hele Scandinavische schiereiland bijvoorbeeld, al werd dat dan ook oost-west in plaats van noord-zuid gesitueerd, en IJsland, en links van IJsland Groenland. In overeenstemming met eeuwenoude Noorse opvattingen, zoals men die bijvoorbeeld kon lezen in de dertiende-eeuwse Konings Spiegel uit de tijd van Hakon IV,

31

werd datzelfde Groenland met een grote boog boven Noorwegen langs doorgetrokken en als één continent verbonden met Lapland.

De Poolzee, de bevroren zee, de duistere zee, werd een doodlopende bocht, als de Oostzee. En de poolstreek zelf werd een aaneengesloten gebied waar onbekende, wonderlijke wezens woonden, Eénvoeters en Pygmeeën, Griffioenen, Wild-Lappen.

32

Welke laatsten niet verward moesten worden met de Fin-Lappen van Finland, die ook schuw waren en woest, maar waarvan het toch zeker was dat het mensen waren.

33

Op latere kaarten stond er, in het nieuwe soort ronde letters van de geleerden, soms bijgeschreven: ‘Verder dan tot hier kan men niet gaan’, en achter een schematisch aangegeven bergketen: ‘Uiterste grens van de bewoonde wereld’ (zie afb. 9).

34

Het bleef er niet bij. Of het nu kwam door de problemen die men had om een bolvormig lichaam te projecteren op een plat vlak, of door iets anders, in elk geval was op de Ptolemaeus-uitgave die in 1482 verscheen in de Duitse stad Ulm, plotseling het hele Groenland naar het oosten geschoven. Het lag nu niet alleen rechts van IJsland,

31 Vaughan 1982, p. 327-328.

32 Nordenskiöld 1889 (1970), p. 49, afb. 27, en p. 54; Hennig 3 1953, p. 322.

33 Zie verderop hfdst. III, p. 49.

34 Nordenskiöld 1889 (1970), plaat nr. 30: Ptolemaeus 1467, ‘Mare Congelatum’.

(30)

24

maar zelfs noordoostelijk van Noorwegen. Engroneland heette het op de kaart en Wildlappeland heette nu Pilappeland. Het was een soort tweede schiereiland geworden boven Scandinavië en daaraan gelijk van vorm. Over het water was het door de ijsgang niet te bereiken en over land werd de toegang geblokkeerd door hoge bergen, bedekt met eeuwige sneeuw, zodat de Groenlanders afgesloten waren van de gemeenschap der mensen (zie afb. 10).

35

Er boven volgde, na weer een derde doodlopende bocht, nog steeds een gesloten arctisch continent.

36

Maar dat moest rond de eeuwwisseling weldra plaats maken voor de oude middeleeuwse opvatting van een wereld die omringd was door oceanen.

Het moet het Columbus-syndroom zijn geweest, dat zich na diens terugkomst van zijn eerste reis in 1493 als een olievlek over Europa verspreidde. Opeens werd de oceaan gezien als verkeersader in plaats van als wereldgrens. De Spaanse, Portugese en Engelse koningen zochten zeevaarders om erop uit te sturen, en de zeevaarders zochten koningen die geld zouden geven en patentbrieven. Angst voor gevaren hield niemand meer tegen. De klemmende vraag was nu niet of er een golfstroom liep waardoor men meegesleurd kon worden, maar of de doorvaart versperd zou zijn door land.

Een van de eerste kaarten waarop de ptolemaeïsche wereld door water werd omgeven, werd in 1507 gedrukt door Martin Waldseemüller in het klooster van Saint Dié, op zo'n tachtig kilometer van Straatsburg. Waldseemüller had gestudeerd in Freiburg en stond in contact met humanistische kringen in Straatsburg en Bazel, de twee centra bij uitstek van wetenschap en boekproduktie. In de jaren die volgden, zou daar de ene Ptolemaeus-uitgave na de andere verschijnen. Ook Waldseemüller was bezig aan zo'n uitgave. Maar de kaart die hem beroemd zou maken, hoorde bij het door hem gedrukte verslag van de zeereizen van Amerigo Vespucci. Het was de eerste kaart waarop niet alleen de nieuw ontdekte landen zo uitvoerig op weergegeven stonden, maar waarop ze ook aangeduid stonden als ‘America’.

37

In de geografische inleiding van Waldseemüller zelf bij deze uitgave werd uitvoerig betoogd dat één onderbroken oceaan de hele wereld omringde.

38

Nog duidelijker sprong dat in het oog op de kaart, met zijn donkere waterpartijen die scherp afstaken tegen het witte land.

Het was een prachtige kaart, gigantisch van omvang: over twaalf bladen, samen met een oppervlakte van drie vierkante meter, strekte de wereld zich uit (zie afb.

11).

39

Ver achter de zwart afgedrukte oceaan was in het noord-westen een kustlijn te zien,

35 Herberstein 1984, p. 293.

36 Ptolemaeus 1482 (1963), ‘Wereldkaart’ en ‘Mare Congelatum’; Sigurdsson 1984, p. 394.

37 Waldseemüller 1907 (1969), ‘Introduction’, p. 1-14.

38 Waldseemüller 1907 (1969), p. 70-71 en p. xxx-xxxi.

(31)

(Bij afbeelding pagina 25)

11. Martin Waldseemüller, Wereldkaart (1507).

De eerste kaart waarop de wereld weer omringd is door water. De kwaliteit van de afbeelding is helaas slecht, maar de belangrijkste vernieuwingen zijn er toch wel op te zien. Groenland ligt weer in het westen, maar boven Scandinavië is het tweede schiereiland Engroneland gebleven. In het verre westen zijn zowel Zuid- als Noord-Amerika weergegeven, in het oosten Cathay en Zipangu (‘Japan’).

39 Waldseemüller 1907 (1969), p. 16.

(32)

26

wit en precies, met erachter een streep land. Er waren inhammen aangegeven en langs de kust stonden tientallen namen van landingsplaatsen. Naar het zuiden lagen de Caraïbische eilanden, de Golf van Mexico en Zuid-Amerika met, in een rechthoekig kader, een vermelding van Columbus' ontdekking. En tussen Europa en de nieuw ontdekte landen liep, langs de hele noordland van de wereld, boven IJsland langs en boven Groenland, het water. Ook naar het oosten strekte het zich uit: boven het schiereiland Engroneland en verder, langs de noordkust van Rusland tot aan Cathay, juist zoals Marco Polo het ooit had beschreven. Daar eindigde ook dat continent en was er alleen nog, zoals Amerika in het westen, aan de uiterste oostrand Japan, of Zipangu, zoals Polo het had genoemd.

Ook daar in het noorden was, half over Engroneland heen, een rechthoekig kader gedrukt. Erin stond het door Plinius vertelde verhaal, dat de Romeinse proconsul Quintus Metellus Celer van een Germaanse vorst een paar Indiërs had gekregen die, vanuit het Verre Oosten door een storm meegevoerd, aangespoeld waren op de Duitse kust. Wat, zo stond erbij, alleen mogelijk was als er daar langs het noorden inderdaad zee was.

40

Het was die opmerking, die een paar decennia later de speculatie van een noordoostelijke doorvaart in gang zou zetten en die meer dan een eeuw lang de geesten zou blijven obsederen.

Geen arctisch continent dus, dat doorliep van Groenland tot Finland, maar water.

In niet minder dan duizend exemplaren ging Waldseemüllers kaart de wereld over.

Hij bedekte de muren van uitgevershuizen, koopmanskantoren en stadhuizen. Hij hing natuurlijk in het klooster van Saint Dié, thuisbasis van de kleine humanistische gemeenschap aldaar, en in het kasteel van de lokale mecenas, hertog René van Lotharingen, en hij zal ook wel hebben gehangen in een van de vele paleizen van Maximiliaan I van Habsburg, keizer van het Heilige Duitse rijk. Maar ook in andere kastelen van de intellectueel geïnteresseerde prinsen en hertogen van het Duitse rijk was hij te vinden, zoals in kasteel Wolfegg in Würtemberg van de prins van Waldburg.

En ongetwijfeld in de raadszalen van de stadsbesturen van Hamburg, Bremen, Lübeck en dergelijke steden, die van oudsher geïnteresseerd waren in de zeevaart. Weldra verschenen er herdrukken en kopieën op kleinere schaal, die geschikt waren om opgenomen te worden in de Ptolemaeus-uitgaven, en, in nog veel groter getale, bewerkingen en adapties.

41

Op al die kaarten zag men het voor zich: overal was de oceaan, te bevaren door een ieder die de moed had verder te gaan dan een mens ooit was geweest. Niet als de middeleeuwse monniken tot de rand van de aarde op zoek naar versterving en eenzaamheid, maar om rijkdommen te verwerven. De reële rijkdom die men zelf had gezien op de markten van Mekka en Alexandrië en waarover men las in de geschriften van Marco Polo en andere reizigers. Specerijen uit de Molukken, goud uit Zipangu, uit Cathay. Ook Columbus was daarnaar op zoek geweest toen hij onverhoopt op Amerika gestuit was. Maar die moeilijkheid moest te omzeilen zijn.

- ‘Kijk uit je ogen, jongen. Voor een ondernemend zeeman, op zoek naar handel en gewin valt er nog heel wat te bereiken, wat ik je voorspel!’

- ‘Ja, heer.’

40 Waldseemüller 1907 (1969), kaart. Zie ook Burger 1916, p. 37-45. Plinius 1967, p. 304-305 (II. lxvii. 170).

41 Waldseemüller 1907 (1969), ‘Introduction’, p. 3-4 en p. 21-22.

(33)

Gemakkelijk was het niet, dat was inmiddels wel gebleken. Volgens Brunels Leuvense leermeester Gemma Frisius had al omstreeks 1476 een Deense, of Noorse, loods, Johannes Scolvuss, ver in het westen ter hoogte van de poolcirkel een nieuw volk, de Quii, bereikt. Daar scheen toen verder niet veel aandacht aan te zijn gegeven, al was het niet uitgesloten dat ook hij een dapper koopman geweest was, die vergaande plannen had gekoesterd.

42

Hoe het ook zij, in elk geval had er in 1497 in Engeland wel belangstelling voor een dergelijke onderneming bestaan. Toen was was vanuit Bristol een koopman van Genuese afkomst en Venetiaanse nationaliteit, Giovanni Caboto - Johan Cabot -, naar het noorden vertrokken om, in navolging van de Spanjaarden en Portugezen, nu ook voor de Engelse koning nieuwe landen in bezit te nemen. Voordien had hij tevergeefs getracht in Spanje en Portugal, en mogelijk ook in Frankrijk, investeerders voor zijn plannen te vinden. Maar in Bristol, van waaruit men rond IJsland viste, hadden de reders wel oren naar zijn redenering dat men, anders dan Columbus, langs het noorden een zeeweg naar Cathay en Zipangu moest zoeken. De aardomtrek was daar korter, de reis zou niet veel meer tijd in beslag hoeven te nemen dan een week heen en een week terug, zodat de proviandering geen probleem meer was. En wat het ijs betrof, och, de dagen waren lang in het noorden en de zon stond er laag...

Juist in die tijd was de Engelse koning in Bristol op staatsiebezoek. Het hof werd in de plannen betrokken en in maart 1496 ontving John Cabot van Henry VII een octrooi om samen met zijn zonen de zeeën in oostelijke, noordelijke en westelijke richting te doorkruisen en alle nieuw ontdekte gebieden die nog niet eerder door christenen waren bezocht, in bezit te nemen. Op voorhand kreeg hij het monopolie van de handel op deze landen, op voorwaarde dat hij die vanuit de stad Bristol zou drijven en dat een vijfde deel van de winst voor de koning zou zijn.

De vaart was voorspoedig. Op 24 juni 1497 bereikte Cabot de Amerikaanse kust, plantte de vlaggen van Venetië en Engeland en keerde naar Bristol terug met het bericht dat hij de zeeweg naar Azië en Cathay, het rijk van de grote khan waar Marco Polo twee eeuwen tevoren geweest was, gevonden had.

In Bristol zowel als Londen werd het nieuws met enthousiasme ontvangen.

Gewapend met kaarten en een zelf gemaakte globe om zijn ontdekking te

demonstreren, toog Cabot naar Londen, waar hij ontvangen werd aan het hof. De Spaanse ambassadeur protesteerde bij de koning dat zulke ondernemingen een aantasting betekenden van de rechten van de Spaanse kroon. Had direct na Columbus terugkeer de paus niet in eigen persoon de wereld verdeeld in een Spaans en een Portugees leengebied? Maar vergeefs.

Italiaanse kooplui en gezanten rapporteerden het succes aan hun relaties thuis.

43

Zo schreef op 18 december 1497 Raimondo de Raimondi uit Soncino aan zijn broodheer, de hertog van Milaan, over de reis van ‘Messer Zoane’, die ver naar de noordoostelijke streken zou zijn gevaren en die terug was gekeerd met het verhaal dat het klimaat daar zacht was en de zee zo vol vis dat men maar een mand met een steen erin hoefde te laten zakken om ze te vangen. Helemaal begrepen had Raimondo het niet van de noordwestelijke doorvaart, het rijke Azië lag immers in het oosten.

Hij schreef:

42 Hennig 4 1956, p. 248-249 en 261-269.

43 Morison 1978, p. 40-41 en 48-71.

(34)

28-29

12. Johannes Ruysch, Wereldkaart (1508).

De eerste kaart waarop de vier pooleilanden, omringd door een bergketen, voorkomen. Het is een compromis tussen de middeleeuwse golfstromen-theorie en de opvatting dat er een arctisch continent zou zijn. Als bron wordt de Inventio Fortunata genoemd. Er is sprake van een magneetberg op de pool en van een ‘zuigende zee’. Het schiereiland boven Scandinavië is verbonden met het er boven liggende pooleiland en Groenland is een deel van het váste land van Noord-Amerika geworden.

Noord-Amerika en Azië zijn nog niet van elkaar gescheiden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vooralsnog lijkt deze ontwikkeling niet te leiden tot lagere baten van de dienstverlening door de GGD Hollands Noorden maar omdat de herinrichting van de dienstverlening nog

Het jaarverslag biedt input voor de accountgesprekken met de gemeenten. N ico Plug, directeur

Het gedeelte daar en tegen, dat ten Noorden van den Stroom ligt, is schoon en zeer uitgestrekt; naar alle zijden loopen een aantal Hoofdstraaten door het zelve heen, en in deeze

Hialmar liet hem naar Asbiörn gaan, die nog niet gekomen was, want hij had zich nog niet volkomen gewapend, denzelven groeten en bidden, dat hij zijne manschap wilde aanvoeren, daar

Johan Meerman, Eenige berichten omtrent het noorden en noord-oosten van Europa.. Tibetaanen, Japanneesers, ten opzicht van welken, de eersten uitgezonderd, men zich ook noch kan

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden.. zaten, Moeder haar naaiwerk nam en Vader zijn pijp stopte, zei Vader: ‘Het loopt helaas niet altijd zoo goed af. Vijf

Het was van groot belang daar voor de paperassen en het geldverkeer een kolonie van landgenoten aan te treffen, zoals die in bijna alle grote handelssteden rond de Noord- en de

Henriette van Noorden, Weet je nog wel van toen?.. schappen meer kon doen, maar ook voor Dinkie, die maar liep te snuffelen en te zoeken en telkens bij Jo's moeder heel zacht