• No results found

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden · dbnl"

Copied!
191
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ågot Gjems Selmer

Vertaald door: Taetske Hellinga-Zwart

bron

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden (vert. Taetske Hellinga-Zwart). Met illustraties van Pol Dom. Gebr. Kluitman, Alkmaar ca. 1930-1940 (tweede druk)

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/selm005dokt03_01/colofon.php

© 2012 dbnl

i.s.m.

(2)

Stil, heel stil, staren ze daar met hun vijven naar de ondergaande zon.

(Blz. 9.)

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(3)

I.

De zon verdwijnt.

Heel ver hier vandaan, in het hooge, hooge Noorden, woont de doktersfamilie, waar ik jullie van vertellen ga.

Zoek maar eens op de kaart van Noorwegen, in de buurt van Tromsö. Zie je daar die lange, smalle fjord, welke precies het model heeft van een laars? En die zich met veel bochten en kronkels tot vèr in het land uitstrekt?

Welnu, deze fjord, aan beide zijden door hooge bergen omgeven, is de Balsfjord en dáár - precies in den hiel van de laars! - staat het doktershuis.

Hoe verder je de fjord inkomt, des te smaller wordt ze en des te hooger zich de bergen verheffen.

Op het punt, waar de doktersfamilie woont - je weet wel, precies in den hiel - daar verwijdt de fjord zich tot een mooi, breed meer en zijn de bergen tot aan de

besneeuwde toppen met licht-groene berken begroeit.

O, 't is zoo mooi daar in het Noorden!

Elken zomer, die na een langen, langen winter steeds p l o t s e l i n g tot hen komt - niet voorafgegaan door lente en voorjaar, zooals bij ons

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(4)

- genieten de menschen in dubbele mate van de heerlijke en grootsche natuur.

Een eigenlijk dorp is Balsfjorden niet. Alleen het huis van den dokter, den meester en den timmerman, liggen dicht bij elkaar - de overige huizen en boerderijen liggen alle wijd en zijd verspreid. Aan den overkant van de fjord staat het ziekenhuis, waar Dokter, de vader van Tordis, Livia en Broer, elken dag naar toe gaat. Daar staan ook de kerk en de pastorie en ziet men hier en daar, op de vooruit-stekende landtongen, een boerderijtje liggen, waarvan de roode daken frisch en vroolijk afsteken tegen de grauwe bergen met de wit-besneeuwde toppen.

't Is daar in 't hooge Noorden een geheel andere wereld dan bij ons! De Noorsche kinderen behoeven niet, als de Hollandsche kinderen, verlangend naar de lucht te kijken, om te zien, of 't nu eindelijk ook eens winter worden zal! Bij hen is het negen maanden lang winter! Barre, barre winter! En de kinderen-daar kunnen dus volop genieten van sneeuw- en ijspret. En dat doen ze dan ook! Elk kind bezit daar een paar sneeuwschoenen, welke eigenlijk een soort schaatsen zijn; lange, platte, houten schaatsen - waarmee ze, vlugger dan vlug, de besneeuwde heuvels op en af vliegen.

Leuke spelletjes doen ze en wedstrijden houden ze, net als jullie hier.

Ook groote tochten worden soms ondernomen. De huizen liggen ver van elkaar, tè ver dikwijls om er heen te wandelen. Maar op de sneeuw-

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(5)

schoenen gaat het vlug! Dan is een groote afstand geen bezwaar! En daarom gaan ze in den wintertijd, bij goed weer, dikwijls bezoeken afleggen. Maar... bij g o e d weer, zeg ik er bij! En dàt laat daar nu juist zooveel te wenschen

over! In dien wintertijd, in die lange negen maanden, kan 't daar soms dagen en weken aaneen hevig stormen. Zóó hevig, dat geen mensch zich zonder noodzaak buiten waagt en de kinderen zich steeds in huis moeten vermaken. Maar het ergste, het aller-ergste is wel, dat de zon hen daar in den wintertijd 8 weken verlaat.

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(6)

Stel je voor! In acht weken geen enkel zonnestraaltje. Alles even donker en somber.

Elk jaar, op den 18en November, neemt de zon afscheid. De laatste dagen daarvóór is 't altijd prachtig weer. Dan genieten de menschen duizendvoud van de heerlijke zon, die het Noorsche landschap zoo prachtig maakt en de besneeuwde bergen doet schitteren in een gouden gloed.

't Is heden weer de 18e November. In 't gezin van den dokter zijn alle huisgenooten in de huiskamer bijeen. Slechts een enkelen keer gebeurt het, dat Vader op den middag reeds thuis is. En die enkele keeren is 't dan feest in het doktershuis. Maar vanmiddag staan de gezichten niets vroolijk, want allen zijn onder den indruk van 't naderend afscheid der zon. De zusjes, Tordis en Livia, anders zoo vroolijk en druk, zitten nu stil bijeen. Moeder, die anders altijd voor ieder een vroolijk woord heeft, staart triest naar buiten. Gelukkig dus, dat Vader thuis is! Vader, die altijd zoo flink en rustig is!

Broer, een krullebol van vijf jaar, begrijpt nog niet, wat er gebeuren gaat. Hij maakt er een grapje van en hij vertelt op zijn grappige manier aan Vader en Moeder en de zusjes, hoe ver de zonnestralen de kamer al doorgekropen zijn. Hij klimt op de tabouret, om bij de piano te kunnen zien, waar de laatste zonnestralen vroolijk dartelen.

‘Mammie!’ roept hij. ‘Nu zijn ze al bij Oma's portret!’

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(7)

Mammie zucht, doch antwoordt niet. Maar Vader zegt: ‘Al reeds bij Oma's portret?

Dan is 't met een kwartier afgeloopen.’ Dan gaat Vader naar het venster. Hij trekt de gordijnen nog wat verder open en wenkt Moeder en de meisjes en broer. En nu staan ze daar met hun vijven op een rij. Stil, heel stil, staren ze naar de ondergaande zon, naar de prachtig-gekleurde lucht in 't sprookjesachtig-verlichte bosch, daar heel in de verte. Een vreemd licht is in de kamer en om hen heen, en geeft ook hun gezichten 'n eigenaardigen glans. Haast drukkendstil is 't. Zelfs kleine Broer is nu onder den indruk. Beide handjes drukt hij stijf tegen het vensterraam en met groote, verwonderde oogen kijkt hij naar het landschap vóór hem.

Dan - plotseling - verdwijnt de zon. Hoe vreemd en kil wordt 't nu om hen heen!

Moeder zucht en Livia drukt zich tegen haar aan en huilt zachtjes. Dan keert Broer zich plotseling om. ‘Weg!’ roept hij. ‘Zon is weg!’

‘Ja,’ zegt Moeder, met een snik. ‘Ze is weg, de heerlijke zon.’

Maar Vader slaat zijn arm om haar heen en zegt opgewekt: ‘Maar ze b l i j f t niet weg! Ze komt weer terug! En - al is de zon b u i t e n ook een poos verdwenen - in ons huis houden we nog vele zonnen over.’ En dan wijst Vader eerst op Moeder, dan op de zusjes.

‘En ik?’ vraagt Broer. ‘Ben ik ook een zon, Vatie?’

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(8)

‘Ja, mijn schat! Jij bent ook een zon! Ons eigen, vroolijk zonnetje!’

Terwijl Moeder haar ‘vroolijk zonnetje’ knuffelt, fluistert Vader zijn dochtertjes wat in 't oor. Dan gaan Tordis en Livia met Vader naar de piano. Vader begint te spelen en dan zingen de meisjes:

‘Er was ereis een meiske, Een aardig meiske-klein,

Die wilde zoo graag als 't zonneke, Als 't vriendelijk zonneke zijn.

Wel meiske, sprak toen 't zonneke, Gij aardig meiske klein,

Wil jij zoo graag een zonneke, Een vriendelijk zonneke zijn?

Spreid dan maar licht en liefde, En warmte bij je thuis,

Dan word je een vriendelijk zonneke, Het zonneke van huis!

Als 't uit is, zegt Moeder zacht: ‘Zoo is het! We moeten allen ons best doen, om 't in huis prettig en gezellig te maken; dan missen we 't zonnetje buiten zoo niet.’

‘Laten we daar op drinken, Moeder! Schenk de thee maar eens in!’

Dan schikken allen om de tafel en schenkt Moeder voor allemaal een kopje thee in. Vader

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(9)

kijkt den kring eens rond.

‘Weet je, wat we niet moeten vergeten? Ons te wapenen tegen den vijand!’

‘O Vadertje, krijgen we oorlog?’ vraagt Livia bedroefd.

‘Neen, gelukkig niet. 'k bedoel een ànderen vijand. 'k Bedoel...’

Dan springt Tordis op! Ze trappelt van ongeduld op den grond en steekt, net als in school, een vinger op. ‘Ik weet het, Vader! Ik weet welken vijand U bedoelt! Mag 'k het zeggen?’

‘Ja, zeg jij het maar, juffertje ongeduld.’

‘Vader bedoelt den l a n d -w i n d !’

‘Precies,’ zegt Vader.

Maar Broer zegt teleurgesteld: ‘Een èchte vijand was toch veel èchter!’

‘Nu - zegt Moeder - ik vind den land-wind al “echt” genoeg. Wat zeg jij, Vader?’

‘Hij kan ons tenminste genoeg plagen! En bulderen dat hij kan! Hij schudt aan de ramen, rukt aan de muren en giert door het huis - dat men er bang van wordt.’

‘Vader bàng!’ roept Broer ongeloovig. ‘Dat kàn niet, hè Moe?’

‘Nu,’ zegt Moeder, ‘Vader is niet zoo gauw bang! Vraag dat maar aan de visschers, die Vader bij noodweer naar het ziekenhuis hebben geroeid. Dan waren de visschers zelfs bang en durfden het eerst niet aan. Maar als “dokterzelf” - zoo noemen ze Vader altijd - het wil, dan weigeren ze het niet. En als de patienten

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(10)

Vader noodig hebben, dan blijft Vader niet thuis.

Eens, al lang geleden - Livia en Broer waren nog niet geboren en Tordis lag nog in de wieg - toen was het zulk verschrikkelijk noodweer, dat er geen denken aan was, de fjord over te varen. Doch de Vrouw van Niels was heel erg ziek en Vader woù en zoù er heen.’

‘Vrouw Niels,’ viel Vader haar in de rede, ‘had zes kleine kinderen. Als 'k haar dien dag niet hielp - ik wist het - dan ging ze sterven. Wat had 'k nu moeten doen, kinderen?’

‘Gaan!’ klonk het in drie toon-aarden.

De flinke Tordis zei 't moedig en trotsch. Heel zacht klonk 't ‘gaan’ uit Livia's mond en Broer riep: ‘Gaan! Tuurlijk!’

Vader glimlachte en Moeder vervolgde: ‘Wat denk je, dat Vader toen deed? Over de fjord varen kon niet. De groote weg gaan kon nog minder, want die wàs er toen nog niet.’

‘Was de weg er niet, Moeder?’

‘Neen, de eerste jaren toen we hier woonden, hadden we geen verharde wegen.

Alleen een smal paadje liep langs het strand, van huis tot huis. Maar 't was week en modderig en men zakte er tot over de enkels in. Langs dat smalle paadje, soms loopend, worstelend tegen den storm, doch meestal kruipend op handen en voeten, ging Vader naar het Ziekenhuis.’

‘Was u dan bang, Moeder?’

‘Ja, dat was ik. Maar 'k heb Vader toch nooit

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(11)

van zijn plicht afgehouden, hè Vader?’

‘Integendeel! Moeder is er zelf ook wel in noodweer op uitgetrokken. Toen de nieuwe dominé hier pas was en hij, op huisbezoek door den storm overvallen, 's nachts niet thuis kon komen en 't domineesvrouwtje, nog niet gewend aan de gevaren van onze landstreek, in duizend angsten alleen thuis zat - toen trok Moeder de stoute schoenen aan en worstelde heel alleen langs 't smalle paadje naar de pastorie.’

‘Waarom ging U niet met Moeder mee?’

‘Ik moest op Tordis passen!’ lachte Vader.

‘De eerste storm, dien ik hier meemaakte, vergeet ik nooit weer. Weet je 't nog?’

Vader knikte.

‘Hoe was dat, Moeder? Wat gebeurde er?’ dringt Tordis aan, die dol op

‘storm-verhalen’ is.

‘Toen kwam op een avond - 't was al donker, want 't was laat in den herfst - een boot om Vader te halen. Een eind verder de fjord over was een ernstige zieke. Daar 't een mooie, stille avond was, liet ik Vader gerust gaan. 'k Stond nog een poosje aan den kant van het water de boot na te kijken, en te luisteren naar 't regelmatig plonzen van de riemslagen.

Pàs was 'k weer in huis - 'k zat rustig te lezen - toen 'k plotseling een dof gerommel hoorde, in de verte. Ik luisterde en luisterde... Wat zou het zijn? Dan - opeens, een geweldige rukwind! Deuren vlogen open, ramen rammelden, balken kraakten, de lamp slingerde piepend

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(12)

heen en weer en 't keukengerei aan den wand rinkelde en kletterde. Storm op zee!

zei ik hardop. De storm, dien 'k zelf nog niet had bijgewoond, want ik woonde hier nog maar kort, maar waarvan 'k des te meer gehoord had. En ook had ik gehoord, hoe gevaarlijk het was, met zoo'n opkomende storm op zee te zijn, in een open roeiboot je. De angst vloog me naar de keel. Zonder bedenken liep 'k het huis uit, maar voor 'k recht wist wat er gebeurde, had de wind me weer tegen de stoep teruggegooid. Angstig greep ik me vast aan het stoephek. Daar stond ik, nat en koud en bang, en kon nòch vóór nòch achteruit. Gelukkig dat onze Bertha me te hulp kwam en me mee terug nam naar de huiskamer. Den nacht, die daarop volgde - ik zal hem nóóit vergeten. Brr - wat een angst!’

‘En Vader zelf?’

‘Die lachte en zei: ‘Onkruid vergaat niet!’

‘Dat was stout van je!’ zei Livia. ‘Daar deed je Moeder verdriet mee!’

Tordis, dol op een stoei-partijtje met Vader, trok er dadelijk partij van. ‘Daar moet 'k je even voor knoeien, hoor stoute Vader!’

Toen Vader en dochter daar op den grond stoeiden, liet Broer zich vlug van zijn hoogen stoel glijden en ging ook meedoen. Ook Livia liet zich niet onbetuigd en weldra was 't een drukte en lawaai: ‘haast even erg als de stormwind,’ zei Moeder.

Toen even later allen weer rustig om de tafel

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(13)

zaten, Moeder haar naaiwerk nam en Vader zijn pijp stopte, zei Vader: ‘Het loopt helaas niet altijd zoo goed af. Vijf jaar geleden is hier een droevig ongeluk gebeurd.

Vier flinke Balfjordingers werden door een groote boot uit Finmarken aangevaren.

Het bootje spleet in tweeën

en alle vier mannen verdronken.

Jullie kennen vrouw Peterson wel?’

‘De moeder van Raol, die ons visch brengt?’

‘Precies! Welnu, een van die vier mannen was Peterson, de Vader van Raol. Vrouw Peterson bleef onverzorgd achter met zeven kinderen, waarvan Raol de oudste was.

Hij was 14 jaar. En, zoo jong als hij was, moest hij nu den kost

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(14)

gaan verdienen voor het groote gezin.’

‘'k Heb vaak - zei Moeder - een sneeuwhoen van hem gekocht, dat hij in een strik gevangen had.’

‘Maar prettig vond hij dat werk niet. Want 't was een echte zeeman in zijn hart!

Daar zijn Vaders boot was stukgeslagen, kon hij niet uit visschen gaan. Ik sprak daar met onzen domine over en die wist er gelukkig wat op te vinden. Hij schreef er een stukje over in de krant, en zie, van alle kanten werd hem geld gezonden! Toen de winter voorbij was, kreeg Raol zijn eigen boot. Wat was die jongen blij! En wat werd hij een ijverige visscher!’

‘Weet je,’ zei Moeder, ‘wat 'k altijd zoo naar vond? Toen Raol het werk van zijn Vader ging doen, moest het zusje dat op hem volgde, z i j n werk overnemen. Jörgen is maar even ouder dan Tordis en terwijl Tordis nog altijd spelen mag, moet Jörgen al heel veel werk verrichten.’

‘En dat werk valt lang niet mee! Verleden week hebben we haar met groote water-emmers zien sjouwen, waarin ze drinkwater haalde voor 't vee. En die emmers waren zóó zwaar, dat Moeder ze nauwelijks van den grond kon tillen.’

‘Haar broertje Olle helpt ook al mee,’ zei Tordis. ‘Ze moesten samen “tare” halen.’

‘Wat is dat?’ vroeg Broer.

‘Dat is...’ zeiden Vader en Tordis tegelijk.

‘Zeg jij 't maar!’

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(15)

‘Hè nee!’ zei Tordis.

‘Hè ja!’ deed Vader haar na.

‘Je wilt immers graag onderwijzeres worden? Welnu, dan kun je je mooi oefenen, door 't Broer uit te leggen.’

‘Nou, goed! Tare, dat is zeegras, dat op den bodem onder het water groeit, vlak bij het strand. Als in het voorjaar het hooi opraakt en de boeren gebrek krijgen aan voedsel voor het vee, dan sturen ze de groote kinderen met een roeiboot naar de fjord.

Heb je dat nooit gezien, Broer?’

‘Nee,’ zei Broer ongeduldig. ‘Vertel nu verder van Jörgen en Olle.’

‘Jörgen en Olle liggen dan op de knieën in hun boot en halen met lange, zware harken het zeegras van den bodem. 't Is erg zwaar werk en 't duurt soms wel uren, voor ze hun boot vol hebben. Jörgen zegt, dat ze soms kletsnat en verkleumd zijn door het druipende zeegras.’

‘Wat akelig voor die lieve Jörgen!’ zei Livia.

‘Ja, jullie hebben het vrij wat beter, kindertjes!’

‘Dat is waar’ zei Vader. ‘Maar, Moeder, al moeten Jörgen en Olle ook hard werken, thuis hebben ze 't toch ook gezellig. Vrouw Peterson is een aardige vrouw en ze zorgt uitstekend voor haar kinderen.’

‘Ja,’ zei Tordis, ‘want Jörgen zegt, als ze thuis komen, dan staat altijd de warme koffie klaar en de droge kleeren hangen bij de kachel.’

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(16)

‘Dat is lief van haar Moeder,’ laat Livia zich hooren.

‘Tuurlijk!’ zegt Broer. ‘Moeders zijn toch altijd lief!’

‘Maar, juffrouw Tordis, toekomstige onderwijzeres, is dat a l l e s wat je van ‘tare’

weet? Ja? Dan zal ik er nog wat bij vertellen. Dat zeegras, die ‘tare’, wordt in de schuur fijn gehakt en met meel tot een papje gekookt. Daarna, vermengd met fijn-gesneden haring - is 't een uitstekend voedsel voor de koeien. Dan heet het echter geen ‘tare’ meer, maar ‘loipning.’

‘Hè - zegt Moeder - door dat gepraat over voedsel voor 't vee, krijgt een mensch zèlf ook honger. 'k Zal maar eens gaan dekken. Meisjes, help je even?’

Dan springen de meisjes op en dekken vlug en handig de tafel, terwijl Moeder de boterhammen snijdt.

Even later zitten allen gezellig te eten. En, hoewel er buiten géén zonnetje schijnt - in de gezellige kamer straalt het gelukszonnetje van ieders aangezicht.

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(17)

II.

De vijand komt!

Dienzelfden avond, toen de kinderen reeds te bed waren, maakten Vader, Moeder en Bertha het ‘winternestje’ in orde. Ze wapenden zich - zooals Vader zei - tegen den vijand, den land-wind! De dubbele ramen werden voor de vensters gezet en alle kieren en reten met lange reepen tapijt en pels dichtgestopt.

‘Ziezoo,’ zei Vader, ‘nu kan hij maar komen!’

En in den nacht, daar was hij al!

Moeder hoorde hem 't eerst. Nog half in slaap, wist ze eerst niet wat 't was, dat piepende en suizende geluid. Maar weldra was ze klaar wakker en toen begreep ze 't wel! De stormwind! Hoor hem eens bulderen! Al harder en harder gierde en raasde 't om 't huis. Vader werd er ook wakker van. Maar de kinderen, veilig geborgen in hun warme bedjes, door Moeder van een extra deken voorzien, sliepen rustig door.

Toen Moeder een paar uur later naar beneden ging, keek ze eerst even om het hoekje van de kinderkamer. Heel zachtjes, om de kinderen niet te wekken, draaide ze de deur open. Livia ging

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(18)

dadelijk recht-op zitten en stak verlangend haar armen uit. Moeder knielde bij haar ledikantje neer en 't kleine ding drukte zich huiverend tegen haar aan.

‘Ben je koud, poes?’

‘'k Ben zoo bang, Moekie! Kan ons huis niet omwaaien?’

‘Geen nood! Ons huis heeft wel erger stormen doorstaan!’

‘'k Vind 't hier zoo naar. Hoor eens, hoe de wind buldert! Mag 'k mee naar beneden?’

‘Nog niet. Nog even wachten. Kruip nog maar lekker een poosje onder de warme dekens, dan ga ik eerst de kachel eens flink opstoken en kom je dan spoedig halen.

Wees maar heel stil, want Tordis slaapt nog.’

Maar dan draait Tordis zich lachend naar Moeder. ‘Dat dacht U maar, dat 'k sliep!

Ik ben al lang wakker! 'k Lag te luisteren naar den wind. 'k Vind 't fijn, zoo'n storm!

Maar 'k vind 't akelig, dat 't hier zoo koud is. Hu, m'n neus bevriest haast!’

‘'t Is hier ook maar één graad boven nul,’ zegt Moeder. ‘'t Is mij hier ook te koud, hoor! 'k Ga op 'n drafje naar beneden om te kijken, of de kachel goed brandt.’

Nu, daar heeft Bertha wel voor gezorgd! De kachel staat gloeiend rood en in de kamer is een aangename temperatuur.

‘Heerlijk is 't hier, Bertha!’

‘Behalve daar bij 't raam,’ is 't antwoord.

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(19)

‘Daar is 't niet warm te krijgen van den tocht. De wind staat ook pal op de ramen, maar midden in de kamer is 't heerlijk.’

‘Ben je klaar, Bertha? Dan gaan we naar de kinderkamer, en halen we 't stelletje beneden.’

Moeder draagt Livia, en Bertha draagt Broer, beiden in een deken gewikkeld, naar beneden. Tordis komt zelf op 'n holletje de trap af vliegen en Vader komt er met een vaartje achteraan.

‘'t Is hier beter dan boven,’ zegt Vader, terwijl hij met welgevallen zich koestert bij de warme kachel.

‘Goed zoo!’ klink het goedkeurend, als Bertha een schaal met dampend-warme pap op de ont-

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(20)

bijttafel plaatst. ‘Wat hebben Moeder en Bertha weer goed gezorgd.’

Dan noodigt Moeder allen, Bertha incluis, aan tafel. Doch nauwelijks zijn ze gezeten, of van schrik vliegen ze weer op en kijken elkaar angstig aan. Een hevig gefluit suist door de lucht en de muren schudden. De huiskamerdeur vliegt open en 't is, of de kamer met ijs wordt gevuld.

‘O Moeder,’ zegt Livia angstig, ‘houdt 't nòg niet op?’

‘Kind 't begint pas!’ is 't antwoord.

‘We kunnen toch ook niet verwachten, dat de storm zal bedaren, op 't zelfde oogenblik, dat hij opsteekt! We zitten er minstens drie dagen aan vast. En dan mogen we nog blij zijn! Want 't heeft wel eens drie weken geduurd!’

Dan gaat Vader even voor 't raam kijken. Hij zet den kraag van zijn jas op en zegt huiverend: ‘'t Lijkt hier wel Siberië!’ Dan komt hij gauw, met 'n paar groote stappen, weer bij de anderen terug.

‘Keek je naar 't weer?’

Vader knikt met ernstig gezicht.

‘Is 't heel erg?’ vraagt Moeder bezorgd.

‘Ja. Een zuil van sneeuw staat boven de bergen en 't schuim vliegt in groote vlokken rond. De kinderen kunnen niet naar school. Meester zal 't wel begrijpen. Geen kind kan er zoo door.’

‘Tòch zal Meester wel in school zijn!’

‘Ja,’ zegt Moeder, ‘Meester en Vader zijn in

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(21)

dat opzicht precies gelijk: steeds trouw op hun post!’

‘Vader gaat toch niet uit, hè Vadertje?’ vraagt Livia met angstige stem.

‘Ja, ik moet naar het ziekenhuis. Doch wees maar niet bezorgd, kleine meid. 'k Zal goed op me zelf passen, hoor!’

Dan buigt Vader zich tot Moeder over en fluistert - maar zóó, dat de kinderen het alle drie kunnen hooren! - ‘Zeg Moeder, heb je 't hun al verteld, van hm-hm, je weet wel?’

‘Wàt verteld?’ vraagt Moeder verwonderd.

‘Van hm-hm je weet wel!’ schatert Tordis.

Broer, steeds ‘tuk’ op een grapje, tikt met zijn paplepel op zijn bord en zingt:

van humme-humme, je weet wel, van humme-humme, je weet wel!!’

‘Wat bedoel je toch?’ vraagt Moeder nog eens.

‘Van hm-hm, je weet wel!’ zegt Vader nog weer. En dan schateren ze het allen uit!

‘Maar nu in ernst! Ik bedoel, dat tijdverdrijfding voor de thuiszit-dagen!’

‘Hebt U weer wat leuks bedacht, Moeder?’

‘Ja,’ zegt Vader, ‘Moeder heeft weer goed voor jullie gezorgd.’

‘Wat dan, Moeder?’

‘Verleden jaar kreeg je 't winkeltje. Weet je nog, meisjes?’

‘Of we 't nog weten! Wat waren we daar blij mee, hè Livia?’

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(22)

‘'k Ben er nòg blij mee!’ zegt 't kleine ding en daar moet Moeder haar even voor knuffelen.

‘Jullie spelen nooit meer met het winkeltje, wel?’ vraagt Bertha.

‘Jawel, hoor! Vaak genoeg!’

‘Je komt me toch nooit meer om rozijnen of krenten vragen.’

‘Neen,’ lacht Vader, ‘tegenwoordig heb i k de gunst. Als ik in de apotheek recepten klaar maak dan komen er dikwijls drie kleine bedelaars om drop, anijs of jujubes.’

‘Maar Moeder, nu weten we nog niet, wat hm-hm je weet wel is!’

‘Dat zal ik je vertellen. Een paar weken geleden, dacht ik zoo: nu komt de lange wintertijd weer aan. Dan word 't weer dagenlang thuiszitten voor de kinderen. En ik herinnerde me, hoe heerlijk Tante Agnes en ik vroeger speelden met ons poppenhuis.’

‘O, een poppenhuis! Dat vind ik leuk!’ zegt Livia.

‘Dat kun je hier natuurlijk niet krijgen,’ mopperde Tordis. ‘Zoo vervelend, dat hier geen speelgoedwinkel is. Je kunt hier ook nóóit iets leuks koopen!’

‘Zoo,’ zegt Vader, ‘denk je dàt! Maar al hebben we hier ook geen mooie

speelgoedwinkels, we hebben hier wèl een knappe timmerman, die speelgoed maken kan.’

Tordis krijgt een kleur als vuur. Ze wil dolgraag vragen: ‘Maakte hij een poppenhuis? Maak-

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(23)

te hij 't voor òns?’ Doch ze durft niet, ze schaamt zich over haar boozen uitval.

‘'k Heb bij timmerman Nelson een poppenhuis besteld. Precies zoo een als Tante Agnes en ik vroeger hadden,’ zegt Moeder.

‘O, ging Moekie dáárom zoo vaak naar Nelson!’ zegt Livia.

‘En dan z e i Moekie,’ voegt ze er peinzend bij, ‘dat zij naar de oude Griet ging!

Dan is Moekie een jokke-brok!’ En 't kleine ding steekt dreigend haar vuistje uit!

Maar Moeder zegt lachend, dat ze geen jokkebrok is, want dat ze heùsch elken keer, als ze naar den timmerman ging, óók bij oude Griet, zijn Moeder, ging kijken.

‘Zijn er gouden stoeltjes in het poppenhuis? Net als in het sprookje?’

Moeder schudt lachend ‘neen.’

‘Vergulde stoeltjes dan? met rood fluweelen zittingen, net als in 't poppenhuis van Tante Agnes en U?’

Weer schudt Moeder ‘neen’ en dan zegt ze: ‘Er zijn heelemaal geen stoeltjes in!

En geen tafel! En geen gordijnen voor de ramen! En geen kleedje op den vloer!’

‘Hè!’ klinkt 't teleurgesteld.

‘Weet je waarom? Omdat het voor de thuiszit-dagen juist zoo'n leuk werkje is, die dingen met elkaar te maken. Tordis moet de meubeltjes maken. Ze mag figuurzagen leeren met Vaders eigen zaag. Dat wou je immers zoo graag?’

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(24)

‘Dòl!’ zegt Tordis. ‘Beginnen we vandaag al, Moeder?’

‘Neen, dat kan niet. We hebben geen voorbeelden en ook geen geschikt hout. Ik heb gevraagd, of Grootmoe het voor ons koopen en 't sturen wil.’

‘Leuk! Leuk, dat 'k Vaders zaag gebruiken mag!’

‘Wat mag i k maken? Mag ik ook zagen?’

‘Neen, daar zijn jouw kleine vingertjes veel te teer voor. Jij mag van mooie, zachte wol “kurke-breien” en je mag zelf de kleur uitzoeken. Daar naai ik dan een

vloerkleedje van. We wachten er mee, tot 't pakje van Grootmoe er is. Ga na 't ontbijt eerst je huiswerk maar maken, dan bedenken we later, als ik ook klaar ben, wel een ander aardig werkje.’

‘'t Wordt mijn tijd ook zoo langzamerhand,’ zegt Vader.

‘Och Vader, ga toch niet uit met dit akelige weer!’

Livia's stemmetje klinkt zoo bang. Hoofdschuddend ziet Vader zijn dochtertje aan. Hij tilt haar heel hoog in de lucht en zegt: ‘Niet zoo gauw bang wezen, kleintje!

Je bent toch een Noorsche? Een echte Noorsche is niet gauw bang voor weer en wind!’

‘Daar zijn we juist tròtsch op!’ zegt Tordis fier. ‘Wat heb je nu aan dat lauwe weer van de Zuidelijke landen? Lang leve ons Noorsch klimaat en wind en storm en...’

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(25)

‘Ja, ja,’ lacht Vader, ‘praatjes genoeg! O, onze Tordis is zoo dapper! Tenminste... in woorden!’ laat hij er op volgen. ‘Doch wacht maar meisje, jij zult ook nog wel eens piepen over ons heerlijk, Noorsch klimaat.’

‘Nooit!’ zegt Tordis beslist.

‘Nu, geef dan direct het voorbeeld! Spoed je met een vroolijk gezicht naar den Siberië-hoek en haal, zonder rillen, mijn receptenboekje.’

Lachend gaat Tordis naar Vaders bureau, dat in den kouden hoek bij 't raam staat.

Ze neemt het recepten-boekje uit de la en blijft even voor 't raam staan, waar ze peinzend naar buiten kijkt.

‘Kind!’ roept Moeder. ‘Kom toch dadelijk uit dien tocht-hoek vandaan!’

En Vader zegt: ‘Wat sta je te turen! Waar denk je aan?’

‘Ik dacht... ik dacht aan Nansen.*)Wat zal hij 't koud hebben.’

‘Bekommer je daar maar niet om! Je vriend zal wel goed en wel thuis zijn, bij zijn vrouw en kleine Livia.’

‘Wat leuk, dat Nansen's dochtertje óók Livia heet, hè Vadertje!’

‘Enorm!’ zegt Vader lachend en hij trekt plagend aan Livia's krullen, zoodat ze gauw een veiliger plaatsje zoekt.

‘Zeker, hij is ons àller vriend. Alle Noren zijn trotsch op hem, maar ik geloof, mijn oudste het meest van allen!’

*) Nansen is een beroemd Noordpoolreiziger.

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(26)

Nu, 't is waar, Tordis dwéépt met Fridjof Nansen, den koenen Noordpool-reiziger, en met groote belangstelling volgt ze zijn reis. Dikwijls leest Vader 's morgens aan het ontbijt de courantenberichten voor, die betrekking hebben op Nansen's reizen.

En weet je, wat Tordis dan later doet? Dan knipt ze die berichten uit en bewaart ze zorgvuldig in een doos, in haar eigen kastje. En elken dag draagt ze, ook als het eigenlijk veel te mooi weer is voor een dikke wollen muts, haar donkere wollen

‘Nansen-muts.’ Eerst viel die dikke muts in 't geheel niet in haar smaak. Dan pruttelde de jonge dame over die ‘leelijke wolprop.’ Maar op 'n keer zei Vader, bij 't bekijken van een tijdschrift waar een nieuw portret van Nansen in stond: ‘Kijk, de blauwe muts van Tordis lijkt precies op de muts van Nansen.’ Toen was de muts plotseling in aanzien gerezen! De naam ‘leelijke wolprop’ verdween en voortaan werd Tordis' muts de ‘Nansen-muts’ geheeten en... vol liefde door Tordis gedragen! Ja, Tordis is een groot vereerster van den Noordpool-reiziger en op haar kamertje hangen verscheidene portretten van hem. 't Is Tordis echter een doorin in het oog, dat het geen èchte portretten zijn, doch slechts krantenuitknipsels.

‘'k Wil zoo erg graag een móói portret van Mijnheer Nansen hebben,’ heeft ze al zoo dikwijls gezegd. ‘Waar hij vroolijk kijkt, Moeder!’

‘Mevrouw Nansen en Livia Nansen zullen vàst

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(27)

wel zoo een hebben, denkt u ook niet, Moeder?’

‘Kind, ik weet het niet. Heusch!’

‘Als hij thuis is, zal hij toch wel vroolijk kijken?’

‘Ik wil 't hopen! Maar i k kan je niet aan zoo'n portret helpen! En praat nu asjeblieft over wat anders, want mijn ooren tuiten van Nansen en nog eens Nansen.’

Maar - al praàt Tordis er nu niet meer over, ze dènkt er nog wel over! Dat blijkt ook nu, want als Vader de deur uit gaat om zijn patienten te bezoeken, Broer met zijn blokken speelt en de meisjes aan haar huiswerk zullen beginnen, dan zegt Tordis:

‘Moeder, mag ik een brief aan Nansen schrijven?’

Van verbazing laat Moeder bijna het ontbijtbordje vallen, dat ze aan 't afdrogen is.

‘Jij een brief aan Nansen schrijven?’

‘'k Wil zoo èrg graag een mooi portret hebben, om op mijn kamertje te hangen.’

‘Nu, ga je gang!’

‘Hoe moet ik dat schrijven? Wilt U me helpen Moeder?’

‘Nee - dat doe ik niet. Je kunt papier en enveloppe van mij krijgen - en een postzegel er ook nog bij - maar verder moet je je zelf redden. I k ben 't niet, die om een portret vraagt!’

‘Zou,’ aarzelt Tordis, ‘zou meneer Nansen 't ook gèk vinden, of er boos om zijn?’

‘Dat denk ik niet. Maar 't kan natuurlijk wel gebeuren, dat je geen antwoord krijgt.

Je moet

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(28)

denken, zoo'n beroemd man krijgt zooveel brieven. Die kan hij onmogelijk allemaal beantwoorden. Er zullen wel heel wat brieven in de prullemand belanden en misschien komt de jouwe er ook wel in.’

Tordis zucht en kijkt haar Moeder aan.

‘Maar U vindt 't toch wel goed, dat ik schrijf? Heùsch, Moeder?’

‘Heusch, Tordis. Bèst zelfs.’

‘Dan doe 'k het!’ zegt Tordis opgewekt en ze buigt zich over het papier, doopt haar pen in den inkt en - met een kleur van inspanning en het puntje van de tong uit haar mond - schrijft ze het volgende:

Lieve Mijnheer Nansen!

Ik zou zoo erg graag een portret van u koopen, maar hier in Balsfjorden zijn geen

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(29)

winkels, waar ik er een koopen kan. Daarom schrijf ik U, om U te vragen, of U mij wel een portret wilt zenden.

Op mijn kamertje hangt wel een portret, maar daar ziet u zoo vermoeid en bedroefd en dat vind ik niets leuk. Het is ook maar een

kranten-uitknipsel en ik wil natuurlijk veel liever een ècht portret van U hebben. Ik denk heel dikwijls aan u en hoe U en Johansen het hadden in het ijs. Arme Mijnheer Nansen! Ik ben blij, dat U nu weer terug bent bij mevrouw Nansen en de kleine Livia. Mijn zusje heet ook Livia. Vind U dat ook niet grappig? Mijn zusje Livia is 8 jaar. Hoe oud is uw Livia? Ik ben 11 jaar en ik heet Tordis. Mijn Vader en Moeder waren in Kristiania, toen U terugkwam en er zulke mooie feesten waren. Ik mocht niet mee, dat vond ik erg jammer. O, wat had ik U toen graag eens gezien en ik had natuurlijk ook die mooie feesten graag gezien. Vader vertelde, dat er een groot vuurwerk was en dat daarin uw schip, de Fram, heelemaal opbrandde.

Gelukkig maar dat het niet ècht gebeurde! Maar ik had het vuurwerk wel graag willen zien. Ik heb nog maar één keer vuurwerk gezien, dat was toen Vader en Moeder 10 jaar getrouwd waren. Ik vond het toen erg mooi, maar Livia was bang. Broer weet er niets meer van, die was ook nog zoo klein.

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(30)

Nu, lieve Mijnheer Nansen, wees toch vooral niet boos, omdat ik U lastig val. Denkt U er aan, dat ik graag een portret heb, waarop U er vroolijk uit ziet? Groet uw Livia van mij en U zelf ook hartelijk gegroet.

Tordis, oud 11 jaar.

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(31)

III.

Een gevaarlijke tocht.

't Is ruim een week later en nog altijd raast de storm! Angstwekkend giert hij door den schoorsteen en doet balken en deuren onheilspellend kraken en piepen. En ondanks dit noodweer is Vader er op uit en is Moeder met de kinderen alleen thuis.

‘Het moèt, Moeder!’ had Vader gezegd, toen hij gekleed in 'n oliejas en met den Zuidwester op het hoofd, Moeder en de kinderen goedendag kwam kussen.

‘Wees dapper! Het moet! Er wordt op me gerekend.’

‘Ik vraag toch niet, of je thuis wilt blijven?’ zei Moeder met een droevigen glimlach.

‘Je hebt gelijk! Je bent een dappere doktersvrouw!’

‘Als je maar belooft,’ - zei Moeder met een snik.

‘Wat belooft?’

‘Niet terug te gaan, als de storm nòg erger wordt.’

Vader knikte en 't was net, of hij nog wat zeggen wilde. Doch hij streelde alleen maar even

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(32)

Moeders bleeke wangen en ging toen haastig heen.

‘Maar Moeder,’ zei Tordis, ‘dat meende U toch niet? Dat Vader van avond niet terug moet komen?’

‘Ja, dat meende ik wel,’ zei Moeder ernstig. ‘Omdat ik wéét, omdat 'k het verleden week nog van Matthijs heb gehoord, hoe gevaarlijk zoo'n tocht in den donkeren avond is.’

‘Wat zei Matthijs, Moeder?’

‘Hij zei, - och, ik weet 't niet precies meer. Kom kinderen, komen jullie aan tafel?

Dan ga 'k je voorlezen.’

Oogenschijnlijk heel gewoon, doch met een bezwaard hart, haalde Moeder het Sprookjesboek van de boekenplank. Heel weinig lust gevoelde ze er toe. ‘Maar,’

dacht ze, ‘ik moet me tegen m'n angst verzetten. De kinderen moeten 't niet weten, ze zijn nog te jong om onze zorgen te deelen.’

Ze stookte de kachel nog eens flink op, schonk den kinderen een glas warme melk in, en toen schaarden ze zich met hun viertjes om de warme kachel. Livia ging heel dicht bij Moeder zitten en Broer kroop op haar schoot. Ook Tordis trok haar stoel dichtbij. ‘Gezellig zitten we zoo, hè Moes?’

Moes knikte. Toen begon ze te lezen en weldra zaten de kinderen ingespannen te luisteren. 't Was een vroolijk verhaal en af en toe klonk een gullen kinderlach door de kamer. Maar Moeder

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(33)

zelf wist nauwelijks, wat ze las. Het gelezene drong niet tot haar door. Telkens dwaalden haar gedachten af en verwijlden bij hetgeen oude Matthijs haar had verteld:

bij den gevaarlijken tocht, dien Matthijs en ‘dokter-zelf’ de vorige week hadden gemaakt, toen ze van Nordkjosen terugkwamen. ‘Als Dokter-zelf er niet bij was geweest, dan was ik omgekomen, Mevrouw!’ had de oude man er bijgevoegd. ‘Wat was er dan?’ had Moeder gevraagd. ‘Nordkjosen ligt immers landwaarts en dat is toch niet zoo gevaarlijk?’ ‘Nee,’ zei Matthijs, ‘op de heenreis ging 't ook best. Maar op den terugtocht werd het weer heel erg onstuimig.’ - Toen konden ze - zoo vertelde Matthijs - de fjord niet oversteken. Daarom voeren ze meer Zuidelijk en probeerden bij Marknaes te landen. Dat gelukte. En daar, op Marknaes, werden ze vriendelijk en gastvrij ontvangen. Terwijl Ragenhilde, de boerin, koffie zette en hun van brood voorzag, warmden en droogden ze zich bij 't knappend houtvuur. ‘Hoe nu verder?’

vroegen ze elkaar. Over de fjord varen, daar was geen sprake van. 't Was beslist onmogelijk. En loopen, dat was ook gevaarlijk, want de duisternis begon reeds te vallen en deze was, door de felle sneeuwjachten, nòg dichter en ondoordringbaarder dan anders.

‘Dan maar op Marknaes overnachten,’ stelde Matthijs voor. Doch Vader zei: ‘Dat is te gek! Slechts 1½ mijl zijn we van huis. 'k Heb dat eindje in den zomer wel met mijn kleinen jongen

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(34)

geloopen! En zouden we nu, zóó dicht bij huis, hier blijven? Als we dicht bij de kust blijven en het pad zien te houden, dan zijn we immers gauw genoeg thuis.’

Matthijs had er niet veel zin in. ‘Als we het pad kunnen houden! Er zit echter nog zóóveel sneeuw in de lucht; 'k ben bang, dat we nog een dik pak krijgen. En we kunnen geen handbreed voor oogen zien; 't is pik-donker. Als we daardoor het pad eens kwijt raken, dokter, wat dan?’

‘Ja, wat dan! Maar waarom juist het èrgste gedacht? We zijn al zóó dicht bij huis,’

zei Vader weer. ‘Rekent je vrouw er op, dat je vanavond niet thuis komt Matthijs?’

‘Dat niet!’ was 't antwoord en Matthijs dacht er aan, hoe Mila, zijn vrouw, altijd zoo bang was met stormweer en dat ze 's middags, toen hij wegging, zich niet lekker gevoelde.

‘Welnu,’ zei hij, ‘als dokter-zelf het aandurft dan moeten we 't maar probeeren!’

Doch 't viel niets mee! En een pleziertochtje werd het niet! Weldra lag de sneeuw zóó hoog, dat ze geen weg meer konden onderscheiden en maar op goed geluk verder moesten gaan. Door den fellen wind, waaide de sneeuw op groote hoopen, zoodat ze er soms tot over den middel inzakten en, als ze er zich met veel moeite weer hadden uitgewerkt, waren ze de richting totaal kwijt. Uren dwaalden ze zoo rond;

het leek wel, of ze in een cirkel liepen en in 't geheel niet verder kwamen.

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(35)

Oude Matthijs, die anders altijd de leiding had bij zulke tochten, en die zichzelf dan gekscherend ‘den impressario’ noemde, oude Matthijs raakte dezen keer geheel den koers kwijt en - wat haast nog erger was! - ook zijn m o e d . ‘O dokter,’ zei hij,

‘zouden we, zóó dicht bij huis, samen moeten omkomen in dezen sneeuwstorm?’

Moedeloos sjokte hij achter Vader aan. Maar Vader gaf den moed niet op! Hij spande nog eens extra al zijn krachten in en onderzocht nauwkeurig in alle richtingen, of hij niet een bekend plekje kon ontdekken, dat hem helpen kon, den rechten weg te vinden.

En toen kwam juist op dat oogenblik een klein scheurtje in de wolken! Bij dat zwakke schijnsel zagen ze, vlak vóór zich, een bruggetje. Het was het bruggetje dat naar het doktershuis voerde!

Tien minuten later zaten Vader en Matthijs bij de warme kachel, elk in zijn eigen huis. En Moeder had er heel geen erg in gehad, welk 'n gevaarlijken tocht de mannen achter den rug hadden, tot... Matthijs het haar den volgenden morgen vertelde.

‘Het was de bangste tocht, dien 'k ooit meemaakte,’ had de oude man gezegd. ‘De dood zat ons op de hielen.’

En aan dien gevaarlijken tocht moet Moeder nu telkens denken. Bij elke windvlaag schrikt ze op, en af en toe kijkt ze schichtig naar de deur. Hoorde ze daar iemand loopen? Zou Vader misschien...? Maar neen, het is de wind, en

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(36)

niets anders dan de wind! Dan gaat Moeder maar weer door met lezen, doch ze is er in 't geheel niet ‘bij’ en de grapjes in 't boek worden ook lang niet zoo grappig voorgelezen als gewoonlijk. Livia en Broer bemerken het zoo niet, doch Tordis werpt nu en dan een bezorgden blik op haar Moeder.

‘Hoor!’ zegt Moeder. ‘Een voetstap!’

‘Och Moedertje, 't is Bertha!’ En Tordis heeft gelijk. Bertha opent de deur en zegt:

‘Mevrouw, daar is oude Matthijs met een sneeuwhoen of U dit wilt koopen.’

‘Ik kom!’ zegt Moeder, blij met een kleine afleiding.

‘Ga mee naar de keuken, kinders!’ Doch Broer en Livia zijn al vooruitgehold.

Want Matthijs is een groot vriend van de dokterskinderen en als hij in de keuken is, zijn Broer en Livia er meest ook. Als Moeder hen achterna wil gaan, dan houdt Tordis haar tegen.

‘Bent u ongerust Moeder? Over Vader?’

‘Och,’ aarzelt Moeder, ‘wat zal ik zeggen...’

‘Ik merkte 't wel, maar 'k wilde er straks niet naar vragen, om Livia en Broer. Ze zijn nog zoo klein, hè Moes?’

‘Ja, zij zijn nog klein. Maar jij, begin ik te begrijpen, bent al mijn groote, flinke dochter.’ En Moeder slaat haar armen om Tordis' hals en laat even haar hoofd rusten op den schouder van haar oudste dochtertje.

‘Moeder! Moekie!’ hooren ze Broer roepen.

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(37)

‘Kom je ook hier?’

‘Ja, ik kom!’ Dan lacht Moeder al weer door haar tranen heen en gearmd gaat zij met Tordis de lange gang door naar de keuken.

‘Wat is 't hier gezellig!’ zegt Tordis. ‘Wat ruikt het hier lekker, Bertha!’

‘Wil je ook een bakkie koffie-melk? Mag 't, Mevrouw?’

‘Zeker! Graag! Ik lust ook wel een kopje.’

‘Dàt vind ik prettig!’ Bertha glundert van

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(38)

genoegen, want koffie-melk - die op 't Noorsche platteland veel gedronken wordt - is Bertha's lievelingsdrank. En nergens kan Moeder haar meer mee plezieren, dan door haar koffiemelk te roemen.

‘Is dokter-zelf niet thuis, Mevrouw?’ vraagt Matthijs, als de onderhandelingen over het hoen zijn afgeloopen en de koop gesloten is.

‘Neen, dokter is naar Karen, de vrouw van den schout. Ik denk dat hij er wel overnachten zal. Wat zeg je van 't weer, Matthijs?’

‘'t Is boos weer, Mevrouw, en 't wordt er nog niet beter op! Maar U behoeft over dokterzelf niet ongerust te zijn. Die blijft vannacht wel op de boerderij. 't Is geen weer om de fjord over te steken en morgenochtend vaart er een boot vandaan, daar zal dokterzelf wel mee terugkomen.’

‘O,’ zegt Moeder verlicht, ‘is er morgen een passagiersboot? Had ik dat maar eerder geweten! Ja, natuurlijk, dáár komt Vader mee terug!’

Moeder en dochter gevoelen zich wel honderd pond lichter!

Broer is intusschen op de knieën van Matthijs gaan zitten en probeert met zijn kleine vingertjes het zware horloge uit diens vestzakje te halen.

‘Lukt het niet? Zal Matthijs je helpen?’

Broer schudt heftig met zijn krullebol. ‘Broer zèlf doen,’ zegt hij beslist.

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(39)

Eindelijk lukt het en dan laat Matthijs het deksel van 't horloge openspringen en mag Broer het uurwerk bekijken. Het raderwerk van dat oude horloge is steeds een bron van verrukking voor hem.

Met de handen op den rug staat Livia voor Matthijs. Onafgebroken kijkt ze den ouden man in het verweerde gelaat. ‘Moet je m'n kleinkinderen weer eens zien, ja?’

‘Alstublieft, Matthijs,’ zegt Livia beleefd.

‘Hij reikt haar zijn koperen tabaksdoos over. ‘Ook zèlf-doen, net als Broer? Schuif de tabak maar aan kant.’

‘Bah nee! tabak is vies!’

‘Dan zal ik 't voor je doen!’ Matthijs duwt de tabak uiteen en haalt onder uit de doos een oud portretje, waar àl zijn kleinkinderen opstaan. Negen glundere boerenkindertjes op een rij, gekleed in de schilderachtige Noorsche boerendracht.

Nooit genoeg kan Livia dit portret bewonderen en ze is er wàt trotsch op, als ze zonder fout en zonder haperen, alle namen opzegt. Op het oude, verweerde gezicht van Matthijs, komen dan wel honderd lachrimpeltjes!

‘Kom kinderen,’ zegt Moeder, als de oude man opstaat om weer naar huis te gaan,

‘wij gaan ook naar binnen. We houden Bertha maar van haar werk.’

‘Ja, vooruit!’ zegt Bertha. ‘Ik jaag jullie allemaal mijn keuken uit,’ en dan doet ze net,

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(40)

of ze de kinderen met den mattenklopper achterna wil zitten. Een pret dat ze hebben!

Livia en Broer schateren het uit! Telkens draven ze weer naar de keuken terug, waar Bertha hen elken keer weer lachend met den mattenklopper dreigt. Joelend komen ze dan weer in de kamer terug. Moeder heeft moeite ze tot bedaren te brengen. Doch eindelijk maakt ze er een eind aan. ‘'t Is bed-tijd kinderen! Ruim je speelgoed op!’

Zuchtend voldoen ze aan 't bevel. Ze zijn er bijna mee klaar, dan wordt plotseling de deur opengerukt en... Vader staat op den drempel! Vader, met hooge waterlaarzen aan en den Zuidwester tot over zijn ooren getrokken. En nàt dat hij is! 't Water loopt in straaltjes uit zijn kleeren. Doch 't schijnt hem niet veel te hinderen, want Vader ziet er zoo gelukkig uit! Zijn gezicht is een en al glimlach.

Allen tegelijk vliegen ze op Vader aan. Broer en Livia probeeren hem, elk bij een been, de kamer in te trekken. Maar Vader plant zijn voeten stevig op de deurmat.

‘Nee jongens, zóó kom ik niet binnen! 'k Ben kletsnat! Je kunt me wel wringen.’

‘In de slaapkamer heb 'k alles al klaar gelegd,’ zegt Moeder. ‘De kleeren hangen bij de warme kachel.’

Dankbaar knikt Vader haar toe.

‘Maar Erik,’ vraagt Moeder dan, ‘hoe kòn je bij dezen storm over zee gaan?

Waarom bleef je er vannacht niet?’

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(41)

‘Och, ik voèlde, dat jij ongerust was. 'k Zag telkens je bedroefde oogen voor me. Ja, al hield je je vanmorgen dapper, ik merkte heel goed, hoe angstig je was. Ik kon toevallig meevaren, met 'n stevige boot, met vijf flinke koppen bemand

- toen ging ik maar! Ik kreeg toch zóó'n verlangen naar huis.

Maar nu ga 'k me gauw verkleeden. En zeg, Moeder, kun je nog wat eten voor me warmen?’

‘Arme man, heb je niet gegeten?’

‘Ja, 'k heb al wat gehad. Maar 'k heb door dien boottocht toch zoo'n trek gekregen.

Ik rammel!’

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(42)

‘'k Zal er voor zorgen, hoor! 'k Ga dadelijk naar de keuken!’

Als Vader een poosje later weer beneden komt, vindt hij de tafel reeds gedekt en op 'n warm comfoor staat het eten al op hem te wachten.

‘Zie zoo Vadertje, nu ga jij eten, en ik breng de kinderen naar bed.’

‘Hè Moeder,’ klinkt het teleurgesteld. ‘Nu al? 't Is juist zoo gezellig, nu Vader weer thuis is.’

‘Kijk eens op de klok! Je had er alle drie al in moeten liggen.’

‘Nog heel even maar, hè Moeder?’ vleien ze alle drie. ‘Mag het?’

En dan helpt Vader hen! ‘Toe Moeder,’ zegt hij, ‘laat je maar vermurwen! 'k Heb mijn drietal den heelen dag niet gezien en je weet niet half, hoe heerlijk het is, weer thuis te zijn bij vrouw en kinderen.’

Nu - dan geeft Moeder zich natuurlijk gewonnen!

Broer gaat heel dicht bij Vader zitten en kijkt hem het eten haast uit den mond.

‘O,’ zegt hij snuivend, ‘wat krijgt die Vader toch lekker eten! Is 't èrg lekker, Vader?’

Dan zoekt Vader een extra-lekker beetje uit en laat 't Broer ophappen. ‘Kunnen de kinderen ook niet een kleine portie krijgen, Moes?’

‘Neen man,’ lacht Moes, als dàt nu geen verwennen is!’

‘Och, ik weet nog zoo goed, hoe heerlijk ik

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(43)

't vroeger vond - als mijn Vader, laat van de reis thuiskomend, 's avonds nog eten moest, en ik mocht dan een hapje mee-eten.’

‘Hè ja, Moeder! Mogen we mee-eten?’

Moeder kijkt eens even in de schaal. ‘Nu goed - krijg je borden maar.’

Maar dat behoeft ze niet eens meer te zeggen! Tordis staat al bij de kast, in afwachting van Moeders antwoord.

‘Alsjeblieft! Voor allen een bord! Schep maar op. Vadertje!’

‘Nu,’ vraagt Vader, ‘smaakt het?’

‘Fijn!’ zegt Tordis.

‘M-m-m-m-m-’ zeggen Livia en Broer. Dat beteekent: nog lekkerder dan lekker!’

Als alles op is, schuift Vader zijn stoel achteruit. ‘En nu vlug naar boven, jongens!’

Maar dan is 't Moeder, die er nog een oogenblik aan vastknoopt. ‘Laat ze nog èven opblijven,’ zegt ze, op de piano wijzend.

‘'k Wou graag, vóór ze slapen gaan, een lied samen zingen, nu Vader weer behouden in ons midden is, kinderen!’

Dan zet ze zich voor de piano neer, begint te spelen en zingt met haar lieve stem:

‘Op bergen en in dalen, En overal is God,

Waar wij ook immer dwalen, Of toeven, daar is God;

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(44)

Waar mijn gedachten zweven, Of stijgen, daar is God;

Omlaag en hoog-verheven, Ja, overal is God!’

Dan keert Moeder zich even om, wenkt Vader en de kinderen dichterbij, en dan zingen ze allen te zamen:

Zijn trouwe Vader-oogen Zien alles van nabij;

Wie steunt op zijn vermogen, Dien dekt hij, zegent Hij;

Hij hoort de jonge raven, Bekleedt met gras het dal, Wil zelfs de muschjes laven, Ja, zorgt voor 't gansch heelal.

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(45)

IV.

Een brief van Grootmoe.

Eindelijk mooi weer!

Eindelijk heeft de landwind den aftocht geblazen en 't veld geruimd voor den Westenwind, die - van over de zee - gewoonlijk zachter weer meebrengt voor de Balfjordingers. Vooral de bewoners van het doktershuis begroeten den Westenwind met vreugde, want hun huis staat dan geheel beschut door de hooge rots, die achter het huis staat en die dan als 't ware als windscherm dienst doet.

Precies tusschen die rots en het huis ligt ‘de plaats’, een met 'n houten hek omgeven open ruimte, die bij Westenwind een heerlijk beschutte speelplaats is. De vriendjes en vriendinnetjes weten dat ook en ze profiteeren er naar hartelust van! Dag aan dag komen ze er te zamen en is ‘de plaats’ vol vroolijk gerucht van blijde kinderstemmen en geklik-klak van de houten klompjes. Ze rijden en glijden op sleetjes en

sneeuwschoenen, gooien met sneeuwballen en maken sneeuwfiguren - en krijgen nooit hun bekomst van de pret! Zoo is 't nu al eenige dagen gegaan, maar vandaag - vandaag is 't een wònder!

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(46)

De wind is gaan liggen en stil ligt het dal. En 't is zoo licht, zoo licht! Hoewel de zon nog steeds afwezig is - nog altijd op visite bij de Zuidelijke buren! - is 't toch zóó licht, dat Moeder vanmorgen om 11 uur de lampen al heeft uitgedaan en ze om 12 uur bij daglicht konden koffiedrinken. Dat gebeurt maar heel zelden in de donkere dagen voor Kerstmis. ‘En daarom,’ zegt Vader, ‘moet Moeder vooral profiteeren van dezen eenig-mooien dag en met de kinderen een wandeling maken.’

‘Ik had plan naar den postman te gaan,’ zegt Moeder. ‘Gister is de boot aangekomen en 'k heb hoop, dat er een pakje van Grootmoe is.’

Nu, naar den postman gaan - daar zijn de kinderen wel voor te vinden! Je moet niet denken, dat 't daar in 't afgelegen Balsfjorden zoo gaat als in Holland, waar zelfs in de afgelegenste dorpjes elken dag de postbode komt! Neen hoor, slechts twee keer per week komt er een postboot aan en dan moeten de menschen zelf de brieven van den postman halen. Voor 't doktersgezin is zoo'n postdag altijd een ware feestdag!

Want steeds komen er voor hen brieven en couranten, van familie en vrienden uit het Zuiden. 't Is dus geen wonder, dat de kinderen graag met Moeder meegaan, vooral daar er misschien een pakje van Grootmoe gekomen is. En vóór Moeder klaar is, staan ze al op den weg, waar ze zich met glijden den tijd korten.

‘Ik loop een eindje mee,’ zegt Vader, ‘'k

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(47)

Moet toch dien kant uit.’

‘Maar Vader, u gaat verkeerd!’ roept Tordis. ‘'t Is toch d e z e n kant uit?’

‘Domme Vader! Vader weet den weg nog niet!’ zingt Broer. ‘Ik weet 't wel! Ik zal 't Vader wijzen!’ en meteen maakt Livia rechtsomkeert en draaft ze den grooten weg op. Maar Vader roept haar gauw terug. ‘We loopen goed! We gaan door 't Eilerts-boschje!’

‘Ha! door 't bosch!’

‘Daar is 't nu zóó mooi!’ vertelt Vader aan Moeder. ‘Haast nog mooier dan in den zomer.’

Daar geeft Moeder geen antwoord op, doch ze denkt: ‘Dàt heb je mis, Vadertje!

Verbeeld-je, nog mooier dan in den zomer, als 't groene bosch vol heerlijk-riekende viooltjes en kleurige, wilde geraniums staat!’

Maar bij den ingang van het bosch, blijft Moeder vol bewondering staan. Vader heeft toch gelijk! Het bosch is sprookjes-achtig mooi!

Een smetteloos sneeuwkleed, als wit fluweel, bedekt de aarde, waarin de zomerbloemen sluimeren. De hooge, fijne treurberken en de forsche eiken, zijn in een lichten sneeuwsluier gehuld. Als een zilveren waas is elk takje door een dun laagje sneeuw omgeven. Prachtig teekent het zich af tegen den donkeren hemel.

‘Nu,’ zegt Vader, ‘had 'k geen gelijk? Is 't niet een wonder van schoonheid?’

‘Ja, 't is pràchtig,’ zegt Moeder zacht.

Zwijgend gaan ze verder. Tordis is ook onder

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(48)

den indruk van 't wonderschoone sneeuwlandschap. Maar Livia en Broer merken het mooie ervan nog niet op. Veel mooier vinden zij de afdrukken der vogelpootjes op den besneeuwden grond.

‘Kijk! hier heeft een sneeuwhoen geloopen!’ Juichend loopen ze elkaar na, probeerend precies in de afdrukken der vogelpootjes te loopen.

Ze komen niet vlug vooruit. Telkens ontdekken ze weer wat nieuws.

Als de anderen al bij den uitgang zijn, laten de kleintjes nog op zich wachten. Ze hooren echter wel hun drukke stemmetjes en daar gaat Tordis op af.

‘Kom!’ wenkt ze naar Vader en Moeder, met 'n vinger op de lippen. ‘Kom!’

Zacht loopen Vader en Moeder er heen en dan zien ze, hoe Livia en Broer, met de armen om elkaars schouder geslagen, omhoog turen naar de steile rots, die zich boven het bosch verheft. Ze hooren Broer zeggen: ‘Stoute berg! ik vind je stout! je hebt het huis van Niels stukgemaakt! Als ik groot ben, dan klim ik op jou, stoute berg! En dan schop ik alle sneeuw van je weg!’

‘Dan schop je den verkeerde, kleine baas!’ zegt Vader lachend. ‘Want 't was niet de schuld van den berg, maar van den stormwind! De westenwind veegde de sneeuw bij elkaar, daar boven op den berg. Toen kwam de storm en die stortte de heele sneeuwvracht met geweld naar beneden.

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(49)

Wat haar in den weg stond, sleepte ze mee. En zoo werd ook het huis van Niels onder de sneeuw bedolven.’

‘Die arme Niels, hè Vader?’

‘Ja, maar toch was er bij al die narigheid ook veel goeds.’

‘Dat de menschen hier allen zoo hartelijk voor hem waren en hem zoo hielpen, meen je?’ vroeg Moeder.

‘Juist! Overal was de oude man welkom en ieder hielp zooveel hij kon.

Hulpvaardigheid is een karakter-eigenschap van ons volk.’

‘Dat is mooi van ‘ons volk!’ zegt Broer en hij kijkt zegevierend, eerst Vader en Moeder en dan de zussen aan, net of hij vragen wil: ‘Zeg ik dat nu niet leuk?’ Daar moeten de anderen erg om lachen en dan is meteen de ernstige stemming verbroken.

‘Kom,’ zegt Vader, als ze weer op den grooten weg komen, ‘nu sla ik links af. Tot straks, hoor!’

Moeder gaat met de kinderen recht door naar het huis van den postman. Heel hartelijk worden ze daar ontvangen. Terwijl Niels de brieven uit het kantoortje haalt, worden zij door zijn vrouw op koffie met zelf-gebakken kruidkoek getracteerd. Dan komt Niels met een heele vracht poststukken terug! Voor allen is er wat bij. Eerst reikt Niels aan Moeder een groot pak over.

‘Van Grootmoe!’ zegt Moeder blij. Dan nog een stapeltje kranten en tijdschriften, en dan

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(50)

komen de kinderen aan de beurt. Livia en Broer krijgen het kinderkrantje en aan Tordis geeft Niels een groote, stevige enveloppe, waar ‘drukwerk’ op staat.

‘O Moeder!’ zegt Tordis verrukt. ‘Van Nansen! Kijk maar: afzender Fridjof Nansen te Oslo.’

‘Kind, wat heerlijk! Het voelt zoo stevig, er zit vàst een portret in. Zullen we eens kijken?’

‘Liever thuis!’ zegt Tordis zacht. ‘Gaat U mee, Moeder?’

Moeder, die ook erg verlangend is naar den inhoud van Grootmoeders pakje, staat dadelijk op. Maar vrouw Niels wil van weggaan nog niets hooren!

‘Eerst allemaal nog een kommetje koffie,’ zegt ze.

Doch allen verlangen plotseling erg naar huis. Haastig drinken ze hun kopjes leeg en dan gaat 't naar huis toe!

Ze nemen den kortsten weg. 't Loopt wel niet zoo gemakkelijk, want de weg is smal en slecht onderhouden en de sneeuw ligt er soms heel hoog - maar 't snijdt een heel stuk af.

‘Kijk, Vader is al thuis! 'k Zie het licht door de blinden schijnen!’

Nu stappen ze nog wat vlugger voort en àl glijdend, vallend en weer opstaand, zijn ze spoedig thuis.

Moeder gaat met haar pakje naar 't bureau, waar ze rustig Grootmoe's brief kan lezen. Livia

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(51)

en Broer gaan met het kindertijdschrift bij 't kleine tafeltje zitten. De blonde kopjes dicht bij elkaar, bekijken ze samen de plaatjes en ontcijferen ze de raadsels en grapjes die erin staan. Vader en Tordis bewonderen samen het portret van Nansen.

‘Weet U wat 'k zoo èrg prettig vind, Vader? Dat meneer Nansen op den achterkant geschreven heeft: ‘voor Tordis.’

‘Weet je, wat je doet?’ zegt Vader plagend. ‘Hang het om en om! Dan kun je den eenen dag van de photo en den anderen dag van het opschrift genieten.’

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(52)

‘Och, plager!’ Tordis neemt haar lange vlecht in de hand en kittelt Vader met 't ruige vlechtstaartje in zijn oor.

‘Schei uit, schei uit!’ en lachend verweert Vader zich tegen den aanval. ‘Tordis, schei uit!’

‘Gaat U dan mee naar mijn kamertje om het portret op te hangen?’

‘Accoord!’

Dan gaan Vader, en dochter gearmd naar boven.

Als ze terug komen, komt Livia hen met 'n verschrikt gezichtje tegemoet.

‘O, Vader, Moekie huilt!’

‘Wàt?’ Met twee groote stappen is Vader bij 't bureau. Als hij Moeders gezicht tot zich opheft, dan ziet hij wel, dat Moeder niet huilt van verdriet. Want wel druppen tranen uit haar oogen, doch om haar mond speelt een glimlach. Ontroerd zegt ze:

‘Moeder komt hier!’

‘Kinderen, hoor je dat? Grootmoe komt logeeren!’

Dadelijk komen de kinderen bij hen staan. Allen staan om Moeder heen en opgewonden praten ze over Grootmoe's komst.

‘Wat hebben wij een lieve Grootmoe!’ zegt Livia en dan... komen bij Moeder de tranen opnieuw!

‘Flauwerd ben ik toch, hè?’ Vlug wil Moeder ze afdrogen, maar ze kan zoo gauw haar zakdoek niet vinden. En dan neemt Vader de zijne, en droogt daarmee Moeders natte wangen af. Dat

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(53)

vinden de kinderen erg grappig! Broer roept: ‘Moeder is klein! Moeder is klein!’ - Wat Moeder dadelijk toegeeft.

‘Laat mij den brief ook eens lezen,’ zegt Vader. ‘En kinderen, wees jullie nu wat stil, hoor! Dat kakelt als 'n toom kippen met 'n haan.’

Broer vindt die vergelijking prachtig en begint nu pas ècht te kakelen!

‘Wees stil! Ik kan zoo den brief niet lezen.’

‘Zijn jullie niet nieuwsgierig naar wat in 't pakje zit?’ vraagt Moeder.

‘Hé ja, dat vergeten we heelemaal!’

‘Ga maar gauw kijken. Er zitten allemaal leuke dingen in voor het poppenhuis.’

Dan gaan de kinderen met hun drietjes het pak verder uitpakken. Voor Tordis zitten er houtzaagfiguren in, voor Livia doosjes met kralen en klei, en voor Broer kleur- en knipprenten. Ondertusschen lezen Vader en Moeder samen den brief. Tordis ziet, hoe ze onder 't lezen telkens glimlachen. Dat houdt Tordis niet langer uit!

‘Mogen wij 't ook weten? Leest U a l s t u b l i e f t voor, wat Grootmoe schrijft?’

‘Welzeker! Grootmoe schrijft:

De menschen verwonderen er zich over, dat ik op mijn leeftijd nog zoo'n groote reis aandurf. Doch ik zeg maar: ik ben immers een Noorsche! En wij Noren doen elk jaar een groote reis van zes weken.’

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(54)

‘Begrijp je dat Tordis?’

‘Nee.’

‘Moet je verder hooren.

‘Mijn Vader vergeleek altijd den wintertijd, de zes weken, dat wij 't zonder de lieve zon moeten stellen, met een groote reis door een donkeren tunnel in 'n hoogen berg. Al dieper en dieper dringen we in den berg door, tot we stilhouden bij een halte, waaruit ons licht en warmte tegen straalt. Elke feestdag, elk gezellig huiselijk feestje, is zoo'n halte op onze donkere winterreis. Zoo zijn er vele haltes, waar we een prettig oponthoud hebben.

De mooiste, de schitterendste, dat is ons Kerstfeest. En zou ik, die nu al bijna 70 keer de 6 weeksche levensreis heb gemaakt, niet tegen deze reis aandurven, van Trondjem naar Balsfjorden, waar ik bij de eindhalte, in het doktershuis op den besneeuwden heuvel, zoo'n gastvrij onthaal vind bij mijn kinderen en kleinkinderen?’

Als Grootmoe's brief al lang is uitgelezen, zijn ieders gedachten nog van haar vervuld.

De groote menschen, zoowel als de kinderen, beginnen telkens weer te spreken over haar en haar komst.

‘Hoor hèm eens,’ zegt Moeder, wijzend op Broer, die op den grond met z'n Teddy-beer zit te spelen. ‘Teddy,’ hooren ze hem zeggen, ‘mijn Grootmoe is zóó lief, ze neemt wel 100 koffers

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(55)

vol speelgoed mee. Lief van Grootmoe hè?’ En dan geeft hij z'n Beer hardhandig een duw in den nek, zoodat de kop op en neer gaat en ‘ja’ knikt.

‘Moekie, Beer vindt Grootmoe ook lief. Ziet U wel? Hij knikt ‘ja!’

‘Waar is Livia?’ vraagt Vader opeens verwonderd om zich heen ziende.

‘Is 't kleine ding al naar bed?’

‘Wel nee! Ze zal wel bij Bertha in de keuken zijn. Ik zag haar stilletjes wegsluipen, de armen vol poppen. Ik denk, dat ze met Bertha aan 't overleggen is over de poppenwasch. De poppen zullen wel keurig in orde moeten zijn, als Grootmoe komt.’

‘Flauw!’ zegt Tordis minachtend. ‘Net of dat Grootmoe wat schelen kan!’

‘Het kan Grootmoe zeker schelen, of alles netjes in orde is. Ik ben tenminste van plan, alles een extra beurtje te geven.’

‘Nou ja, maar dat poppen-gedoe, daar geeft Grootmoe toch niet om.’

‘Ieder zorgt voor zijn eigen terrein, meisje! De kast van mijn oudste dochter b.v....’

‘Hm,’ bromt Tordis, die een grooten hekel aan opruimen heeft. Maar haastig voegt ze er aan toe: ‘Zullen we dat samen doen, Moeder? Of hebt U 't te druk? Vóór Kerstmis hebt U 't altijd èrg druk hè Moes?’

‘Ja, daarom vind 'k het ook zoo prettig, dat Grootmoe al zoo gauw komt. Ik kan best 'n

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(56)

extra hulp gebruiken.’

‘Komt Karen weer helpen?’

‘Zeker, Karen komt ook.’

Karen is Bertha's jongste zuster, die elk jaar tegen Kerstmis, als Moeder en Bertha het zoo overstelpend druk hebben, een paar weken komt helpen.

Jullie begrijpen misschien niet, welke erge drukte het Kerstfeest meebrengt? Je denkt: je koopt een Kerstboom op de markt, koopt er in de winkels leuke versieringen voor, bestelt bij den banketbakker het noodige lekkers en... klaar is het al.

‘Ja, zoo gaat 't bij ons in Holland. Maar zoo gaat 't in Balsfjorden niet! Daar zijn geen winkels, zie je! Geen bakkers - geen slagers - geen kruireniers - geen

galanterie-winkels! En daar de kinderen uit ons doktersgezin ook wel graag wat lekkers lusten, moet Moeder zèlf aan den gang!

Een week voor Kerstmis komt de Schout, om een der koeien te slachten. Dat brengt voor Moeder en Bertha heel veel werk, want al dat vleesch moet gezouten worden, de hammen in den schoorsteen opgehangen, verschillende worstsoorten gemaakt, karbonaden gebraden, en nog heel veel meer.

Als die drukte is afgeloopen, komt de kist met kruidenierswaren aan de beurt, die twee maal per jaar van uit de hoofdstad naar Balsfjorden wordt verzonden. Dat geeft ook weer heel wat drukte. Ieder helpt mee uitpakken. Ieder sjouwt met zakken en pakken en vult er trommel en

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(57)

bussen mee. Is dat ook achter den rug, dan kan eindelijk het bakken beginnen. Dan is 't voor de kinderen feest! Want 't is dan niet de gewone, wekelijksche broodbakkerij!

Voor de Kerstdagen wordt er ook heerlijk krentenbrood, kerstkransen, kruidkoeken, en - niet te vergeten! - ‘arneman’ gebakken!

‘Arneman’, een eenvoudig, smakelijk koekje, wordt van heel gewoon deeg gemaakt: melk, meel, suiker en kaneel. En omdat het niet duur is, wordt er altijd heel veel van gebakken. De kinderen krijgen ook een stuk deeg en kneden daar, ieder naar zijn eigen smaak, allerlei koekjes van, in verschillende vormen, als sterren, kransen, harten, letters, dieren, ja - wat niet al!

‘Moeder,’ zegt Tordis, ‘mogen wij dit jaar ook weer arneman bakken?’

‘Zeker.’

‘En den Kerstboom helpen versieren?’

‘Zeker!’

‘En de kruidenierskist mee uitpakken?’

‘Mag ook!’

‘En,’ vraagt Vader op Tordis' manier, ‘ook weer van alles even snoepen? Noten pellen? pinda's doppen? sinaasappels...’

‘Ja, dat mag ook! Alles wat prettig is, en geen kwaad kan, sta ik toe, opdat de Kersttijd een heerlijke tijd voor ons allen wordt!’

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

(58)

V.

Tordis vertelt een verhaal.

Grootmoe is gekomen! Om twee uur heeft Vader haar van de boot gehaald en nu, door 'n verkwikkend slaapje uitgerust, zit ze reeds bij Vader, Moeder en Broer in de huiskamer. Broer is al goede maatjes met Grootmoe. Hij zit op 'n kussen aan haar voeten en vertelt op zijn leuke manier allerlei grappige dingen van zijn houten dieren.

Plotseling steekt hij een vinger in de hoogte.

‘Wat doe ik nu, Grootmoe?’

‘Jij? Je vingertje opsteken!’

‘Och nee, Grootmoe! Kijk dan eens goed!’ En weer gaat het kleine wijsvingertje de hoogte in.

‘Ziet Grootmoe het nòg niet? Ik maak een gat in de lucht!’

Even later, terwijl hij zijn beer in het houten spoor door de kamer laat rijden, staat hij plotseling stil en steekt hij zijn vingertje weer in de hoogte.

‘Hoor!’ zegt hij.

‘Wat is er, maak je weer een gat in de lucht?’

‘Nee Grootmoe, ik hoor de zussen!’

‘Broer heeft gelijk,’ zegt Vader. ‘Ik hoor het hekje al piepen.’

Ågot Gjems Selmer, Een doktersfamilie in het hooge Noorden

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor onze toestanden, waarde lezer, heeft men naar evenredigheid zeker niet minder rijdende artillerie noodig dan een groote mogendheid, omdat onze cavalerie door hare geringe

Wanneer dit Klooster gesticht is: hier van vinden wy geen andere melding gemaakt, als alleen dat hetzelve in 1456 van groot aanzien was, dog reeds voor de Spaansche Beroertens

De oudvader Augustinus bad tijdens zijn ziekte: 'O Heere, Gij hebt de dood niet geschapen, zo bid ik U dan, laat toch niet toe, dat wat Gij niet gemaakt hebt, zou

komt nog wekelijks langs, maar hij dringt nooit wat op”, zegt Ingburg De Bever.. Een fijne verstandhouding tus- sen samenwerkende generaties en hun partners blijkt

'k Moet even in de boekenwinkel zijn, Daar wil ik eens naar kinderboekjes kijken.’!. En weet je welke boeken

Nu, met verhitte gezichten, met een sparkeling van champagne nog in hunne oogen, liepen de logés van koningin Alexandra wat rond door de galerijen, lagen zij hier en daar neêr,

ervan overtuigd waren in het noorden een doorvaart te vinden, omdat God de wereld nu eenmaal omringd had met water en de stroming daar beurtelings naar het oosten ging en weer

Het landbouwbedrijf “de Hooge Stee” heeft de afgelopen 8 jaar grote schade opgelopen door alle gewenste werkzaamheden van de gemeente Albrandswaard rondom het bedrijf. Een