• No results found

Enkele aspecten van de commanditaire vennootschap onder het Wetsvoorstel Personenvennootschappen · Vennootschap & Onderneming · Open Access Advocate

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Enkele aspecten van de commanditaire vennootschap onder het Wetsvoorstel Personenvennootschappen · Vennootschap & Onderneming · Open Access Advocate"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

bevat een vangnetbepaling, dat indien buiten de hiervoor genoemde gevallen de lasthebber direct of indirect belang heeft bij de totstandkoming van de rechtshande- ling, de lasthebber de lastgever moet informeren, tenzij (opnieuw) de rechtshandeling voldoende nauwkeurig is omschreven.

Lastgeving is een bijzondere vorm van de rechtshande- ling ‘opdracht’. Een van de elementen van opdracht is dat er voor een opdrachtgever buiten dienstbetrekking werk- zaamheden zullen worden verricht. Doorgaans zal er juist wel een dienstbetrekking bestaan tussen een ven- nootschap en een procuratiehouder en zullen de last- gevingsbepalingen niet direct van toepassing zijn. Wel voorziet artikel 7:424 BW van de titel lastgeving in een schakelbepaling voor andere overeenkomsten dan last- geving, krachtens welke de ene partij verplicht of bevoegd is voor rekening van de andere partij rechtshan- delingen te verrichten. Op dergelijke overeenkomsten zijn de bepalingen van lastgeving van overeenkomstige toepassing.

Het feit dat de lastgevingsbepalingen ruimer zijn gefor- muleerd dan artikel 3:68 BW voor een volmachtsituatie, maakt het enerzijds minder aannemelijk dat artikel 3:68 BW ruim dient te worden uitgelegd. Immers, de beperk- te strekking van artikel 3:68 BW lijkt een bewuste keuze van de wetgever. Anderzijds, doordat de lastgevings- bepalingen veelal naast de volmachtbepalingen van toe- passing zullen zijn, gelden deze bepalingen vaak ook voor een gevolmachtigde.

Mochten de lastgevingsbepalingen inderdaad van toe- passing zijn op een procuratiehouder, dan valt op dat het optreden van de procuratiehouder namens twee (groeps)vennootschappen nu wel aan de hiervoor om- schreven nauwkeurigheidseis is onderworpen. Opnieuw merken we op dat de vereisten van Boek 7 afwijken van de bepalingen van Boek 2 BW.

Conclusie toepasselijkheid tegenstrijdig belang procuratiehouders

Voor een correcte analyse van de bevoegdheden van een procuratiehouder in een specifieke situatie is het van belang de aard en wijze van de benoeming, alsmede het karakter van de procuratie te onderzoeken. Uit de vooraf- gaande analyse van de wetsbepalingen die mogelijk van toepassing kunnen zijn op vertegenwoordigingshande- lingen van een procuratiehouder, volgt dat een tegen- strijdig belang conflict tussen bestuurders van de ven- nootschap en procuratiehouders door de wetgever

is de vraag of deze afwijkende regeling terecht is en of de tegenstrijdig belang regeling ten aanzien van vennoot- schappen niet eenduidig zou moeten zijn. Wij achten het overigens mogelijk dat een rechter bij de uitleg van de bepalingen van Boek 3 BW de ruime uitleg van de bepa- lingen van Boek 2 BW volgt en hierbij een soortgelijk resultaat bereikt.

Mr. M.B. Enneman Mr. I. de Vries De Brauw Blackstone Westbroek

Enkele aspecten van de commanditaire vennootschap

onder het Wetsvoorstel Personenvennootschappen

Inleiding

Op 24 december 2002 werd de Tweede Kamer verblijd met een mooi kerstcadeautje: het wetsvoorstel tot vast- stelling van de lang verwachte titel 7.13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek (TK 28 746; hierna ook: het Wetsvoorstel). Het Wetsvoorstel strekt ter vervanging van de huidige regeling van de maatschap (art. 7A:1655- 1688 BW) en van de vennootschap onder firma en de commanditaire vennootschap (art. 15-34 WvK).

Onder het Wetsvoorstel verdwijnt de vennootschap onder firma. Geïntroduceerd wordt de openbare vennoot- schap: ‘de vennootschap tot het uitoefenen van een beroep of bedrijf, die op een voor derden kenbare wijze naar bui- ten optreedt onder een door haar als zodanig gevoerde naam’ (art. 801 lid 1). De vennootschap die niet openbaar is, wordt aangeduid als maatschap (art. 801 lid 2).

Als derde type vennootschap noemt het Wetsvoor- stel de commanditaire vennootschap. Artikel 836 lid 1 omschrijft dit als ‘de als zodanig optredende openbare vennootschap welke naast een of meer gewone venno- ten een of meer commanditaire vennoten heeft’. Op de noviteit dat een commanditaire vennootschap een rechtspersoon kan zijn (art. 836 lid 3 jo. 802), wordt in deze beschouwing niet ingegaan. In het Wetsvoorstel worden maar twee artikelen gewijd aan de comman- ditaire vennootschap. Toch zijn er enkele interessante vraagstukken die om onze aandacht vragen. In deze beschouwing wordt nader ingegaan op enkele aspecten van de commanditaire vennootschap onder het Wets- voorstel zonder overigens volledigheid te pretenderen.

Uitgangspunt hierbij is een commanditaire vennoot-

Dit artikel uit Vennootschap & Onderneming is gepubliceerd door Boom juridisch en is bestemd voor anonieme bezoeker

(2)

schap met één besturend vennoot (de term ‘beherend’

vennoot wordt onder het Wetsvoorstel vervangen door de term ‘besturend vennoot’) en twee of meer com- manditaire vennoten.

Kenmerken commanditaire vennootschap Zoals hiervoor al is aangegeven, is de commanditaire vennootschap een openbare vennootschap die tevens één of meer commanditaire vennoten heeft. Op grond van deze definitie wordt duidelijk dat de zogeheten ‘stil- le commanditaire vennootschap’ geen commanditaire vennootschap is (hetgeen naar huidig recht ook al wordt aangenomen), maar een maatschap. Verder heeft dit tot gevolg dat er onder het Wetsvoorstel niet alleen een commanditaire vennootschap kan zijn tot het uitoefenen van een beroep, maar ook een commanditaire vennoot- schap tot het uitoefenen van een bedrijf (art. 836 lid 1 jo. 801 lid 1). De definitie van de commanditaire ven- noot in artikel 836 lid 2 brengt weinig nieuws. Te noe- men valt nog dat de commanditaire vennoot niet uitslui- tend arbeid mag inbrengen. De inbreng moet steeds mede uit geld of (genot van) goederen bestaan. De minister geeft expliciet aan dat alleen de inbreng van het genot van goederen door de commanditaire vennoot toe- reikend kan zijn, zonder dat inbreng van geld of goede- ren noodzakelijk is (MvT, p. 69).

De commanditaire vennootschap heeft geen in aan- delen verdeeld kapitaal (art. 836 lid 4). Naar huidig recht is de commanditaire vennootschap op aandelen ook niet mogelijk (art. 19 lid 3 WvK). In de memorie van toelichting (p. 73) wordt aangegeven dat er in de praktijk weinig tot geen behoefte bestaat aan de com- manditaire vennootschap op aandelen. Toch blijkt in de praktijk wel degelijk behoefte te bestaan aan fiscaal transparante en fiscaal niet-transparante personenven- nootschappen met overdraagbare deelnemingen. De memorie van toelichting leert ons dat ook thans reeds bestaat de ‘mogelijkheid van een commanditaire ven- nootschap met (eventueel beperkt) overdraagbare deelnemingen of participaties van de commanditaire vennoten’. De principiële bezwaren tegen een com- manditaire vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal zijn onduidelijk. Ook is onduidelijk wat het verschil is tussen de blijkens de memorie van toelich- ting toegelaten commanditaire vennootschap met overdraagbare participaties en de niet toegelaten com- manditaire vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal. De mijns inziens wenselijke stap naar een commanditaire vennootschap met een in aandelen ver- deeld kapitaal lijkt klein en de duidelijkheid te bevor- deren.

Vermogen van de commanditaire vennootschap;

vertegenwoordiging

Afgescheiden vermogen

Dat de commanditaire vennootschap onder het Wets- voorstel een bijzondere vorm is van de openbare ven- nootschap, brengt mee dat de bepalingen die zien op de openbare vennootschap ook van toepassing zijn op de commanditaire vennootschap, voorzover daarvan niet afgeweken wordt in de artikelen 836 en 837. Interessant is de mening van de minister op p. 69 van de memorie van toelichting:

‘Reeds onder huidig recht wordt sinds de zestiger jaren, anders dan hetgeen sommigen uit de uitspra- ken van de HR van 4 januari 1937, NJ 1937, 586 (Schaaper) en 3 februari 1956, NJ 1960, 120 (Har- dy) afleiden, aanvaard dat bij een commanditaire vennootschap, ook een met slechts één besturend vennoot, een vennootschappelijke gemeenschap kan worden gevormd tussen de gewone vennoot c.q.

vennoten en de commanditair c.q. commanditairen.

Zulks wordt immers bepaald door de regels omtrent goederenrechtelijke verkrijging.’

Hoewel al vele jaren door gezaghebbende auteurs (zie bijvoorbeeld Asser-Maeijer 5-V, 2000, nr. 412 e.v. en A.L. Mohr, Van maatschap, vennootschap onder firma en commanditaire vennootschap, 1998, p. 177 e.v. en de daar genoemde literatuur) bepleit wordt dat ook de commanditaire vennootschap met één beherend vennoot een afgescheiden vermogen heeft, althans zou moeten hebben, was in de praktijk op dit punt voorzichtigheid troef. Dit zal niet in de laatste plaats zijn voortgevloeid uit de overwegingen van de Hoge Raad in het Erik Schaa- per- en het Hardy-arrest, dat voor het erkennen van een afgescheiden vermogen bij een commanditaire vennoot- schap met één beherend vennoot niet voldoende steun in de wet kan worden gevonden. Ook het Wetsvoorstel gaat uit van een afgescheiden vermogen voor de comman- ditaire vennootschap met één besturend vennoot. De in artikel 806 vervatte bepalingen omtrent het gebonden karakter van de gevormde gemeenschap en de verhaals- mogelijkheid van de zaakscrediteuren op de goederen van die gemeenschap zijn eveneens op de commanditai- re vennootschap van toepassing.

Vertegenwoordiging van commanditaire vennoten Het Wetsvoorstel brengt een nieuwe regeling ten aanzien van de vertegenwoordiging van de commanditaire ven- noten door een besturend vennoot. De algemene regeling van artikel 811 omtrent de vertegenwoordigingsbe-

(3)

voegdheid van de besturend vennoten geldt ook voor de commanditaire vennootschap. Het bevoegd aangaan van zaakschulden door de besturend vennoot heeft tot gevolg dat de zaakschuldeisers de gemeenschap inclusief het aandeel daarin van de commanditaire vennoten kunnen uitwinnen en verder dat alle besturend vennoten hiervoor hoofdelijk verbonden zijn. De commanditaire vennoten zijn krachtens artikel 837 lid 1 niet persoonlijk voor de verbintenissen van de vennootschap verbonden. Als gevolg van deze benadering kan een besturend vennoot mede namens de commanditaire vennoten een vorde- ringsrecht verkrijgen dat in de vennootschappelijke gemeenschap valt en waarover hij alleen tot verwezen- lijking van het doel van de vennootschap kan beschik- ken. Ook kan een besturend vennoot, dus mede namens de commanditaire vennoten, door levering aan hem goe- deren verkrijgen die gaan behoren tot de vennootschap- pelijke gemeenschap, terwijl hij mede namens de com- manditaire vennoten ook goederen behorend tot die gemeenschap kan vervreemden en leveren of bezwaren.

Dit derhalve zonder dat de besturend vennoot hiervoor een expliciete volmacht nodig heeft, die apart verstrekt wordt of is opgenomen in de vennootschapsovereen- komst, ook in geval van de levering van onroerende zaken of aandelen op naam.

Deze benadering wordt naar huidig recht al verdedigd door H.W. Heyman (zie bijvoorbeeld Van Mourik- bundel, 2000, p. 51 e.v.). De heersende leer gaat er ech- ter van uit dat een beherend vennoot de commanditaire vennoten niet zonder expliciete volmacht kan vertegen- woordigen (zie bijvoorbeeld Asser-Maeijer 5-V, 2000, nr. 393 en Mohr, a.w., p. 166) en dat levering aan een beherend vennoot niet zonder meer verkrijging van de juridische eigendom door de commanditaire vennoten meebrengt. Mocht de beherend vennoot bij de verkrij- ging van bijvoorbeeld registergoederen namens de commanditaire vennootschap niet tevens gemachtigd zijn door de commanditaire vennoten, dan zal hij de registergoederen (gedeeltelijk) aan de commanditaire vennoten moeten doorleveren. Dit laat natuurlijk onver- let dat ook als de commanditaire vennoten niet gerech- tigd zijn in de juridische eigendom van de registergoe- deren, zij daarin wel economisch gerechtigd (kunnen) zijn op grond van de bepalingen in het vennootschaps- contract. Ten aanzien van roerende zaken wordt overi- gens aangenomen dat levering aan de beherend vennoot wel tot verkrijging door de commanditaire vennoten van de juridische eigendom van de roerende zaken kan leiden op grond van de vennootschapsovereenkomst (via doorlevering of middellijke verkrijging ex art.

3:110 BW).

De nieuwe regeling onder het Wetsvoorstel biedt dus dui- delijk voordelen: vermeden worden de complicaties van cessie, doorlevering en teruglevering aan en door de commanditaire vennoten, die volgens de heersende leer naar huidig recht optreden als gevolg van het feit dat de beherend vennoot de commanditaire vennoten niet zon- der expliciete volmacht kan vertegenwoordigen.

Het voorafgaande laat overigens onverlet dat de besturend vennoot ex (het intern werkende) artikel 810 voor ingrijpende, niet onder de normale exploitatie val- lende beschikkingshandelingen voor rekening van de vennootschap mede de instemming nodig heeft van de commanditaire vennoten (tenzij bij of krachtens de ven- nootschapsovereenkomst anders is bepaald).

Aansprakelijkheid van vennoten

Aansprakelijkheid

De gewone vennoten (waaronder de besturend vennoten;

in de praktijk zal een commanditaire vennootschap zelden gewone vennoten hebben, die niet tevens bestu- rend vennoot zijn) van een commanditaire vennootschap zijn hoofdelijk verbonden voor de verbintenissen van de vennootschap; de commanditaire vennoten niet. De commanditaire vennoten hoeven in het verlies van de vennootschap niet verder te delen dan tot het bedrag van hetgeen zij hebben ingebracht of verplicht zijn in te bren- gen. Weinig nieuws onder de zon dus ten aanzien van de

‘gewone’ aansprakelijkheid van de commanditaire vennoot.

Beheersverbod

Het nieuwe beheersverbod van artikel 837 lid 2 brengt wel enkele wijzigingen ten opzichte van het huidige recht (art. 20 en 21 WvK). De commanditaire vennoot die al dan niet krachtens volmacht in naam van de vennoot- schap handelt of door zijn handelen een beslissende invloed uitoefent op het optreden door de besturende vennoten namens de vennootschap, is tegenover derden hoofdelijk verbonden voor de verbintenissen van de ven- nootschap die ten tijde van zijn handelen of daarna ont- staan, tenzij zijn handelen deze verbondenheid niet of niet ten volle rechtvaardigt.

Dat een commanditaire vennoot door zijn handelen intern geen beslissende invloed mag uitoefenen op het optreden van de besturend vennoten, is een duidelijke neerslag van de ruime leer van Maeijer (Asser-Maeijer 5-V, 2000, nr. 369 e.v.). Naar huidig recht is deze opvat- ting niet onomstreden (zie bijvoorbeeld Mohr, a.w., p. 169, H.W. Heyman, De c.v. in de actuele praktijk, 1988, p. 12). De vraag kan gesteld worden of de praktijk

(4)

erg gelukkig moet zijn met deze bepaling. De ratio van het beheersverbod is volgens de memorie van toelichting (p. 75) de volgende:

‘Daarom wilde de wetgever vanouds voorkomen enerzijds dat bij derden toch de indruk postvat dat de commanditair in werkelijkheid besturend vennoot zou zijn, en anderzijds dat deze in staat zou zijn om zonder eigen persoonlijke verbondenheid de com- manditaire vennootschap eventuele gewaagde han- delingen in het rechtsverkeer te laten verrichten.’

De ratio van het ‘enerzijds’ is duidelijk. De vraag is ech- ter of de ratio van het ‘anderzijds’ nog steeds valide is en het nieuwe artikel 837 lid 2 wel kan dragen. Als een der- de met een commanditaire vennootschap een overeen- komst aangaat, weet hij, althans behoort hij te weten, dat hij zich uitsluitend op het vennootschapsvermogen en de besturend vennoot kan verhalen. Wie dat is, kan een der- de zonder enige moeite achterhalen via het handelsregis- ter, al dan niet via internet. Zolang een commanditair vennoot zich niet uitgeeft voor een besturend vennoot of als gevolmachtigde namens de commanditaire vennoot- schap optreedt (zonder daarbij expliciet duidelijk te maken dat hij uitsluitend in zijn hoedanigheid van gevol- machtigde optreedt), zal er geen verwarring kunnen ont- staan en weet de derde dat hij zich niet kan verhalen op de commanditaire vennoot. Vaak zal een derde ook niet weten wie de commanditaire vennoten zijn van de commanditaire vennootschap waarmee hij zaken doet.

Hoe zou er dan verwarring kunnen ontstaan? In zoverre zou het verbod voor de commanditaire vennoot om te handelen als gevolmachtigde ook afgeschaft kunnen worden. Waar het om gaat, is dat in de externe presentatie duidelijk wordt gemaakt dat de handelend persoon niet handelt als commanditaire vennoot. Naar mijn mening rechtvaardigt dan ook uitsluitend een extern optreden van de commanditaire vennoot, waarbij hij niet expliciet duidelijk maakt dat hij handelt anders dan als comman- ditaire vennoot, de verregaande hoofdelijke aansprake- lijkheid. Dat een commanditaire vennoot niet in staat zou mogen zijn om zonder eigen persoonlijke verbondenheid de commanditaire vennootschap eventuele gewaagde handelingen in het rechtsverkeer te laten verrichten, lijkt mij niet meer van deze tijd. Zoals hiervoor al is betoogd, zal een derde er niet van uit (mogen) gaan dat hij zich kan verhalen op een commanditair vennoot, zeker niet als de commanditaire vennoot zich nooit extern heeft gemani- festeerd op een wijze die verwarring kan doen ontstaan.

Onduidelijk is ook wanneer er nu precies sprake is van het uitoefenen van een ‘beslissende invloed’. Deze nieu- we bepaling bevordert de rechtszekerheid niet. Zie in dit

verband ook de terechte kritiek op deze bepaling in het rapport van de Gecombineerde Commissie Vennoot- schapsrecht (p. 19). Als voorbeeld van een situatie waar- in beslissende invloed wordt uitgeoefend, noemt de memorie van toelichting (p. 76) de situatie dat een com- manditair vennoot tevens directeur-enig aandeelhouder is van de BV die optreedt als besturend vennoot. Daar kan ik me nog wel iets bij voorstellen, indien de derde met wie een overeenkomst aangegaan wordt, weet dat de directeur tevens commanditaire vennoot is en de direc- teur niet expliciet duidelijk heeft gemaakt dat hij in dezen uitsluitend handelt in zijn hoedanigheid van directeur van de BV-besturend vennoot. Maar stel nu dat we de casus een klein beetje veranderen. De commanditaire vennoot is wel enig aandeelhouder (of houdt 50% van de aandelen in de BV-besturend vennoot), maar is geen directeur van deze BV. De directeur van de BV is een werknemer van de commanditaire vennoot of een trust- kantoor dat is ingeschakeld door de commanditaire ven- noot. Is er dan ook nog sprake van een overtreding van het beheersverbod? Gezien het voorgaande zal duidelijk zijn dat dat naar mijn mening niet het geval is, aangezien geen verwarring kan ontstaan dat de directeur van de BV-beherend vennoot handelt als commanditaire ven- noot. Vele variaties zijn denkbaar en komen in de praktijk ook voor. Het zou wenselijk zijn dat dit gedurende de behandeling van het Wetsvoorstel nader verduidelijkt en uitgewerkt wordt. Als aanvulling op de voorgestelde regeling en om misbruik te voorkomen zou een bepaling kunnen worden opgenomen die vergelijkbaar is met arti- kel 2:138/248 BW, zodat een commanditaire vennoot die (mede) beleidsbepaler is geweest, bij het faillissement van de commanditaire vennootschap hoofdelijk aanspra- kelijk wordt jegens de boedel voor de vennootschaps- schulden die niet uit het vennootschapsvermogen kun- nen worden voldaan. Ook zou het wenselijk zijn dat in de wet opgenomen wordt hoe een commanditaire vennoot die het beheersverbod heeft overtreden, weer van zijn hoofdelijke aansprakelijkheid af kan komen. Wel kan zonder angst voor overtreding van het beheersverbod worden overeengekomen dat de commanditaire venno- ten toezicht zullen houden op het bestuur en dat zij voor bepaalde categorieën van ingrijpende externe handelin- gen van de besturend vennoot (los van het bepaalde in art.

810) goedkeuring of instemming moeten geven. In der- gelijke gevallen zouden de commanditaire vennoten een handeling kunnen beletten, maar de besturend vennoot niet tot zo’n handeling kunnen noodzaken (MvT, p. 76).

Mocht artikel 837 lid 2 ongewijzigd in de voorgestelde vorm worden ingevoerd, dan is het niet ondenkbaar dat commanditaire vennootschapsovereenkomsten in de toekomst meer dan op dit moment zeer uitgebreide goed-

(5)

keuringslijstjes en toezichthoudende ‘organen’ die lijken op een raad van commissarissen, zullen bevatten. Naar mijn mening zou het ook mogelijk moeten zijn om een instructiebevoegdheid voor de commanditaire vennoten in de vennootschapsovereenkomst op te nemen, gelijk aan die wel voorkomt in BV- en NV-statuten (art.

2:129/239 lid 4 BW). Per slot van rekening is deze instructiebevoegdheid een puur interne aangelegenheid die verder betreft de algemene lijnen van het te voeren beleid op nader in de vennootschapsovereenkomst aan- gegeven terreinen. In deze opzet is er dus geen bevoegd- heid van de commanditaire vennoten om een instructie te geven aan de besturend vennoot in een concrete situatie.

De instructiebevoegdheid vindt zijn beperkingen in de redelijkheid en de billijkheid die de vennoten tegenover elkaar moeten betrachten (art. 800 lid 2).

Nieuw is dat de commanditaire vennoot die bij overtreding van het beheersverbod de bietenbrug opgaat, tegenover derden alleen hoofdelijk verbonden is voor de verbintenis- sen van de vennootschap die ten tijde van zijn handelen of daarna zijn ontstaan, tenzij zijn handelen deze verbonden- heid niet of niet ten volle rechtvaardigt. Naar huidig recht (art. 21 WvK) bestaat de aansprakelijkheid voor alle ver- bintenissen van de vennootschap, dus ook voor verbinte- nissen die voor zijn handelen zijn ontstaan.

Aansprakelijkheid uitgetreden commanditaire vennoten Artikel 824 geeft een regeling voor de aansprakelijkheid van een uitgetreden vennoot. Een rechtsvordering tegen de uitgetreden vennoot tot nakoming van een ten tijde van zijn uittreden opeisbare vordering verjaart op het tijdstip dat ook de rechtsvordering tegen de vennootschap ver- jaart, en in ieder geval door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag volgend op die waarop zijn uittreden in het handelsregister is ingeschreven. Deze bepaling is ook van toepassing op de gewone vennoot die comman- ditair vennoot wordt voor de ten tijde daarvan bestaande rechtsvorderingen. Het Wetsvoorstel bevat geen regeling voor de aansprakelijkheid van een uitgetreden comman- ditair vennoot. In zijn arrest van 8 mei 1998, NJ 1998, 888 (Boterenbrood/MeesPierson) heeft de Hoge Raad over dit vraagstuk als volgt bepaald:

‘Een commanditaire vennoot heeft, wanneer de ven- nootschap eindigt – of te zijnen aanzien door zijn uit- treding eindigt – aanspraak op terugbetaling van zijn inbreng, in voorkomend geval verminderd met zijn aandeel in het verlies van de vennootschap. Nu bij de berekening van het bedrag dat hem aldus toekomt, rekening zal moeten zijn gehouden met de schulden- positie van de vennootschap, moet worden aangeno-

men dat met de terugbetaling de band tussen de uit- getreden commanditaire vennoot en de vennoot- schap volledig is geslaakt, dat het hem uitbetaalde niet door de vennootschap kan worden teruggevor- derd en dat hij ook niet jegens de vennootschap aan- sprakelijk is voor haar schulden (...).’

In de memorie van toelichting (p. 72) wordt dit arrest aan- gehaald in een paragraaf die ziet op de vereffening en ver- deling van een ontbonden commanditaire vennootschap.

Naar mijn mening blijft deze uitspraak nadat het Wets- voorstel tot wet verheven wordt, ook onverkort van kracht voor de situatie dat een commanditair vennoot uittreedt, zonder dat de commanditaire vennootschap geliquideerd wordt.

Conclusie

De commanditaire vennootschap onder het Wetsvoorstel ondergaat geen totale gedaanteverandering ten opzichte van de commanditaire vennootschap naar huidig recht.

Wel zijn er enkele kleinere en grotere wijzigingen. De praktijk zal zeker worden geholpen met de commanditai- re vennootschap met rechtspersoonlijkheid en met de uit- gebreidere vertegenwoordigingsbevoegdheid van de besturend vennoot, resulterend in een eenvoudiger leve- ring van goederen aan commanditaire vennoten (in geval van een commanditaire vennootschap die geen rechtsper- soon is). Een belangrijk punt van aandacht is de voorge- stelde regeling voor het beheersverbod in het Wetsvoor- stel en de toelichting daarop. Het is te hopen dat de ruwe kantjes daarvan nog worden bijgeschaafd voor invoering van titel 7.13 van het Burgerlijk Wetboek.

Mr. M.W. Galjaart Allen & Overy

Het verpanden van software en het bepaaldheidsvereiste

Inleiding

Bij het verstrekken van krediet door een geldgever (soms één bank, meestal echter een syndicaat van banken) wordt door de geldnemer of een derde tot meerdere zekerheid voor de betaling of de teruggave van al hetgeen de geld- nemer aan de geldgever(s) verschuldigd is, verschillende vormen van zekerheden verstrekt. Naast het verstrekken van persoonlijke zekerheden als garanties en borgtocht komt in de praktijk voornamelijk het verstrekken van zakelijke zekerheidsrechten als pand- en hypotheekrecht

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In het wetsvoorstel licht de regering toe dat zij van oordeel is dat staatssteun niet alleen aan een onderneming buiten de overheid kan worden verleend, maar zich ook kan

Daarmee is de aan- sprakelijkheid van ieder van de bestuurders en commissarissen voor het geheel gegeven, tenzij een individuele bestuurder of commissaris zich succesvol weet

Van Veen 8 is van mening dat de voorgestelde regeling voor de grensoverschrijdende fusie geen mogelijkheid biedt voor een grensoverschrijdende fusie door overneming waarbij

Als aandelen in een BV op naam van een personenvennoot- schap zijn gesteld maar goederenrechtelijk in gemeenschap zijn verkregen door degenen die op dat moment vennoot waren, wordt

Indien voor een toe- treding of een vervanging van alle vennoten schriftelijk toestemming is gevraagd, en die toestemming niet binnen vier weken wordt geweigerd, mag ervan

Elektronisch stemmen betekent dat een aandeelhouder zelf in (of voorafgaand aan) een algemene vergadering van aandeelhouders elektronisch zijn stem zal kunnen uitbren- gen

De Hoge Raad vindt noch de omstandigheid dat de bemoeienis van de commanditaire vennoten met de exploitatie van de onroerende zaken te verwaarlozen is, noch de omstandig- heid dat

Indien aandeelhouders X en Y, die ieder 50% van de aandelen in een BV houden, in een bepaald jaar besluiten dat de winst in een 75/25-verhouding wordt uitgekeerd, ook al voorzien