• No results found

Weergave van Bulletin KNOB 106 (2007) 1

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Weergave van Bulletin KNOB 106 (2007) 1"

Copied!
56
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

K N O B

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond

B U L L E T I N

2007 - 1

(2)

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond

Opgericht 7 januari 1899

Bulletin

Tijdschrift van d e K N O B . mede mogelijk gemaakt door de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap e n M o n u m e n t e n

Redactie prof. dr. M. Bock, prof. dr. W.F. Denslagen.

dr. R. Dettingmeijer (eindredacteur), dr. C.M.J.M. van den Heuvel.

prof. drs. H.L. Janssen.

prof. dr. M.C. Kuipers, prof. dr. K.A. Ottenheym, dr. H. Sarfatij,

dr. F.H. Schmidt,

prof. dr. D J . de Vries (hoofdredacteur).

Kopij voor het Bulletin

Gaarne t.a.v. prof. dr. D J . de Vries R A C M , Postbus 1 0 0 1 , 3700 B A Zeist

Summaries mvv. drs. U. Yland

Abonnementen Mw. J.A. van den Berg

Bureau K N O B , Herengracht 4 7 4 1017 C A Amsterdam

tel. 0 2 0 - 4 2 1 2 4 9 7 . fax 0 2 0 - 4 2 1 3 0 2 9 E-mail: info<S'knob.nl

Web-site: www.knob.nl

Losse nummers voor zover nog verkrijgbaar € 7 Abonnement en lidmaatschap K N O B : € 4 0 ;

€ 12 (tot 27 jr) en € 2 5 (65+):

€ 65 (instelling e t c ) .

Opzeggingen schriftelijk voor 1 n o v e m b e r van het jaar.

KNOB

mr. C J . D . Waal (voorzitter), jhr. ir. D.L. Six (vice-voorzitter), dr. W.S. van der B o o r (interim-secretaris), dhr. A.P.P. M e t ( p e n n i n g m e e s t e r ) , d r s . J . R C . A . H e n d r i k s, drs. C J . van d e r Peet.

mw. J.E. Oldenburger, ir. D.G. de Hoog. dr. P.W.F. Brinkman , drs. M. Krauwer, ir. L . B . Wevers (leden).

Druk en Lay-out

Walburg Grafische Diensten Postbus 4 7 0 , 7 2 0 0 A L Zutphen tel. 0575-582 950

I S S N 0166-0470

INHOUD

Dirk J. de Vries

Rake klappen in kappen 1

Edwin Orsel

Een fra ij gesicht, het Leidse huis in de 17de eeuw.

Een p o g i n g tot typologiesering 11

Edwin Orsel

Het leemstucplafond van Rapenburg 6 5 te Leiden

nader b e s c h o u w d 26

Henk van de Schoo r

G e b o u w e n van posterijen, telegrafie en telefonie in Leiden 32

Publicaties

G. Palmaerts . Eclecticisme. O v e r m o d e r n e architectuur

in d e negentiende e e u w (recensie Ellen van Impe) 4 9

Summaries 5 0

Auteurs 51

Afbeeldingen omslag:

Voorzijde: Anoniem 1807, Gezicht op hel Rapenburg na de ontploffing van het kruitschip (Stedelijk Museum De Lakenhal Leiden, inv.nr. S 1023)

Achterzijde: D.E.C. Knuttel, ontwerp voor het postkantoor aan de Breestraat te Leiden, 1895-1918 (Museum voor Communicatie Den Haag)

BULLETIN KNOB

Jaargang 106, 2007, nummer 1

(3)

Rake klappen in kappen

Dirk J. de Vries

Iedere Nederlandse stad kent wel enkele grote of kleine ram- pen. Ze maakten diepe indruk, c h r o n i q u e u r s stelden ze te boek en kunstenaar s legden het ' m o m e n t suprème" alsnog vast want foto of film bestonden nog niet. Zulke rampen spra- ken tot de verbeelding en doen dat nog steeds, getuige bij- voorbeeld het terugkerende thema over rampen in de populai- re reeks Ach lieve tijd.

1

Uit de vele merkwaardige en wonder- baarlijke verhalen die men optekende, blijkt dat onverwachte gebeurtenissen emoties opwekken die van alle eeuwen zijn.

D o o r de traagheid van berichtgeving bleef 'ramptoerisme * beperkt tot de komst van enkele hoogwaardigheidsbekleders.

Bij de dramatische Leidse buskruitramp van 12 januari 1807 vielen circa honderdvijftig doden en werden 218 huizen ver- woest. Koning Lodewijk Napoleon toonde grote belangstel- ling en een w a r m medeleven. Dit leidde tot een nationale inzameling, de eerste op een dergelijke schaal.

Onwillekeurig dringt zich een vergelijking op met 13 mei 2000, de ontploffing van S.E. Fireworks in Enschede. Minder bekend is dat Enschede 7 mei 1862 d o o r een andere r a m p getroffen is. namelijk een ongekend hevige stadsbrand van grotere o m v a n g dan de recente gebeurtenis. Hoe is het moge- lijk, kan men zich afvragen, dat anno 1862 nog zo n brand kon uitbreken? Vanaf de late middeleeuwen werkten de stede- lijke o v e r h e d e n i m m e r s aan keuren waarin ' w e k e daken*

voortaan verboden werden. Een hard dak werd verplicht en soms extra aangemoedigd met subsidie.

2

Jan Droge is bezig dit voor Leiden nader uit te zoeken. In E n s c h e d e wist men destijds wel direct hoe en waar de stadsbrand ontstond, maar niet waarom die zo snel om zich heen greep. O p tekeningen van vóór de brand zien we op alle zichtbare daken van de huizen namelijk al golfpannen, dus 'hard d a k ' liggen. Een aannemelijke verklaring werd pas in 1931 geleverd.

3

In een periode van droogte konden vonken makkelijk vat krijgen op de zogenoemde strodokken die zich onder de zijdelingse aan- sluitingen van de pannen bevonden. De dakhuid was welis- waar steenachtig maar de naden werden aan de binnenkant met een flexibel, organisch en brandbaar materiaal afgedekt omdat men geen mortel kon toepassen. De oorzaak daarvan is gelegen in het handhaven van de oude kapconstructies. Dat waren s p o r e n g e s p a n n e n die z o n d e r gebinten vooral in de lengterichting weinig stabiel zijn. Met een beetje wind breken kalkvoegen dan los. een bezwaar dat niet geldt voor strodok-

ken. De diepere oorzaak is gelegen in misplaatste zuinigheid.

Als een organische dakhuid vervangen wordt door een steen- achtige, dient men de constructie te verstevigen met gebinten.

Daarom schrijven de keuren van Kleef in het midden van de 15de e e u w voor dat "wie sijn alde dake-gesparre affbreke.

umb dat to vernyen. die sall alsoe vaste ende groff tymmeren ind weder vernyen ende maken, dat hie sijn g e t y m m e r ende

Afb. IA. Sporetikap met strodokken onder de pannen in Kapelstraat 12 Ootmarsum (foto auteur 1986)

P A G I N A ' S I - 1 0

(4)

2 B U L L E T I N K N O B 2 0 0 7 - I

gesparre mit leyen off mit tichelpannen decken sall ende niet mit ennigen s t r o e d a k e . . . " en "wie nu ter tijt sijn pannendake mit stroe gevedert hevet, die sal dat stroe affdoen end e mit moerter doen decken..."'.

4

Ondanks deze zinvolle aanbevelingen in Kleef en de stads- brand van Enschede, hield het gebruik van strodokken in het Gelderse nog tot ver in de 20e eeuw stand: ''Indien een dak wat slap is en trilt bij windstoten, raken de kalkvoegen aan de binnenzijde los. Daarom gebruikt men in de Betuwe en in de G r a a f s c h a p o n d e r d a k p a n n e n s t r o o d o k k e n . D e z e , gelegd onder de aansluiting der pannen, vormen een goed sneeuw- dicht d a k v l a k " .

5

In het oosten komen nog steeds daken met strodokken voor, bijvoorbeeld in O o t m a r s u m (afb. IA) of op een kerkdak in Maaseik, Belgisch L i m b u r g (afb. 1B). In het laatste geval heeft men op het verweerde eiken beschot -bedoeld voor lei- en- later latten gespijkerd en daar grijze pannen opgelegd. De naden, waar men van binnenuit slecht bij kan. zijn met stro- dokken afgedicht. In Limburg, evenals in Twente, deden zich

Afb. 2. Brand van 31 huysen op de Smeermaes by Maestricht, den 7 Sept. 1861 op een Uur lijd. Ph.G.J. van Gulpen (origineel Stedelijke Archiefdienst Maastricht, repro DSM Heerlen 1978)

Afb. 1B. Maaseik, dak van de Franciscanenkerk met dakbeschot en

strodokken onder de grijze pannen (foto auteur 2001)

(5)

B U L L E T I N K N O B 2 0 0 7 - 1 3

relatief laat nog grote branden voor, zoals in Smeermaas bij Maastricht waar 7 september 1861 vele huizen in vlammen opgingen (afb. 2 ) .

6

Dankzij dendrochronologisch onderzoek kunnen we de veer- kracht van een locale g e m e e n s c h a p afmeten aan het aantal n i e u w e huizen en k a p c o n s t r u c t i e s , opgericht direct of wat langer na een grote stadsbrand. Dit valt te constateren in ste- den zoals bijvoorbeeld Delft na 1536. D e v e n t e r o m s t r e e k s

1334 en Delden waar ondanks de verwoesting van meer dan 120 huizen vakwerkconstructie s na 1655 nog algemeen gang- baar bleven.

7

De val van de toren in Leiden

Dankzij een geschilderde voorstelling in de Lakenhal (afb. 3) weten we dat de toren van de Pieterskerk een houten spits had die tot wel 120 meter hoogte reikte.

8

Tijdens een preek op 25 februari 1512 viel er een stuk goot op het kerkdak, hetgeen grote paniek onder de t o e h o o r d e r s v e r o o r z a a k t e .

9

Dit werd later als een w a a r s c h u w i n g en voorteken gezien, want even voor enen. op de vroege ochtend van 5 maart, stortte de toren in. Tot schrik van Symon E w o u t s e . pater bij de 'valide begij- nen*, belandde o p zijn bed het topje van de spits, te weten het kruis, de bol. de makelaar en veel hout. Hij bleef wonderwel ongedeerd en er vielen verder ook geen slachtoffers. Naar de oorzaak kunnen we gissen, m a a r d e kroniek vermeldt vrij nauwkeurig wat er bij de val geraakt werd: " M a e r den selven Val nam over de Noort-zyde vande voorschreven Kercke na haer twee Pilaernen van het nieuwe werck, ende het decksel v a n d e K e r c k e de voorschreven t w e e Pilaernen breet: ende a e n d e ander zyde over St. Catharijnen Outaer, "t Glas van Calis, met een v a c k e m u y r s . e n d e daer stortte veel vanden T o o i e n over beyden z y d e n achter inder K e r c k e n , e n d e de groote Orgele, die midden inder Kercken hanght aenden Too- ren, bleef hangen".

Men kan zich afvragen waar dat altaar en glas precies ston- den, of o m g e k e e r d redeneren door onderzoe k te verrichten aan 'het d e c k s e l ', de nog aanwezige kapconstructies boven de gewelven. In 1997 heeft Al bert Reinstra deze kappen gedocu- menteerd, de telmerken o p g e n o m e n en zijn er houtmonsters g e b o o r d .

1 0

Het hout ten b e h o e v e van de k a p o p het s c h i p dateert van 1424 en uit de bronnen is bekend dat men in 1424 en 1426 met de leibedekking bezig w a s . " D e gesneden num- mering van de spanten en het veel grotere aantal sporen loopt in westelijke richting op tot respectievelijk 6 en 68 (afb. 4).

D a a r stuiten we tegen t w e e vakken met een tegengesteld lopende, afwijkende nummering bestaande uit gehakte mer- ken op de spanten en gesneden n u m m e r s o p de sporen die tot en met 28 gaan. O p deze plaats heeft destijds de vierkante r o m p van de toren gestaan en de kap moet na het instorten in de jaren 1 5 1 3 - ' 15 zijn a a n g e b r a c h t .

1 2

O p 17 november 1512 was men nog bezig met het opruimen van het puin, waarbij de stedelijke privilegiën, die in de toren opgeslagen lagen, tevoorschijn k w a m e n : " . . . o m d i e peyn e n d e steen van den gevallen thoern wech te dragen, ende bevonden die privile- giën van d e r stede die in den thoern gestaen h a d d e n , die

Afb. 3. Pieterskerk Leiden gezien vanafhel zuiden met de toren die in 1512 instortte en hel in aanbouw zijnde transept (naar origineel in Stedelijk museum De Lakenhal Leiden, dia auteur 1994)

g e b r o c h t w o r d e n ten h u y s van W i l l e m van C o u l s t e r , s c o u t . . . " .

1 3

Uit de scherpe begrenzing tussen de oude en nieu- we schipkap valt op te maken dat de instortende toren oost- waarts nauwelijks schade heeft aangericht, hetgeen bevestigd wordt door het bericht dat het grote orgel aan het torenli- chaam is blijven hangen.

Anders was het gesteld met de zijbeuken. O p het schilderij

van de kerk zien we dat die toen reeds dwarskappen droegen,

uitkomend op een 'halve k a p ' , een lessenaarsdak dat langs de

lichtbeuk en de toren loopt en gelijk d a a r m e e een eindgevel

vormt aan de westzijde. In de kappen o p de beide (dubbele)

zijbeuken geven die in het oosten dateringen van 1500 ± 5

jaar: D e meest westelijke k a p aan de zuidzijde heeft hout

daterend uit 1514 terwijl de tweede en derde nog uit circa

1500 dateren. C o n c l u s ie is dat aan deze zijde van de toren

één travee is ingestort, dus dat hieronder het Catharina-altaar

en het glas van Calis te situeren zijn. Aan de noordzijde is

alleen de meest westelijke dwarskap bemonsterd en die is in

1514 gedateerd. Hier zouden we aansluitend de tweede, derde

en vierde kap nog eens moeten onderzoeken en dateren. D e

v e r w a c h t i n g is namelijk dat aan de noordzijde ten minste

twee, mogelijk drie traveeën zijn ingestort. Hier hebben twee

'pilaernen' het begeven, w a a r m e e waarschijnlijk de twee vrij-

staande westelijke kolommen in de noordbeuk bedoeld wor-

(6)

4 B U L L E T I N K N O B 2 O O 7 - I

Afb. 4. Plattegrond van de kapconstructies mei telmerken. die als volgt gedateerd zijn: sacristie aan de zuidzijde 1397- '98 (d). kooromgang 1405 ld), koor 1405 ±6 jaar (d) met wijding in 1412, dakruiter op hei koor 1413 id). schip 1424 (d), westelijke traveeën schip 1513- '15, zijbeuken 1500 ± 5 jaar (d) en vernieuwingen daaraan in het westen met hout dat in de winter van 1513 op 1514 (d) is gekapt (tekening A. Reinstra RDMZ, 1997)

den en dien ten gevolge zes gewelfvakken zijn meegesleurd.

Dit valt niet direct af te lezen aan te telmerken in de bovenge- legen kappen: het is een vrij complex systeem van gesneden merken die in de fase rond 1500 al g e h a k t e t o e v o e g i n g e n k e n n e n .

1 4

De mogelijk herstelde kolomme n (van zandsteen) in de zijbeuken moeten n a u w k e u r i g e r bekeken worden. In ieder geval heeft men na het opruimen van de torenromp de kolommen van de middenbeu k doorgetrokken tot aan de nieu- we westgevel met het portaal. Het uiterst westelijke zuilen- paar van de hoofdbeuk draagt n u m m e r s o p de blokken, verge- lijkbaar met de andere k o l o m m e n in het schip. Dit kan dus het koppel geweest zijn waarmee het schip tot dan toe in het oosten aansloot o p het oudere koor, thans midden in het tran- s e p t .

1 5

O p het schilderij zien we zowel de aanzet van het nieuwe transept"

1

als de oude toren staan. Het één lijkt het ander uit te sluiten. Met het "openen' van de middenbeuk en het ver- plaatsen van het k o l o m m e n p a a r was de weg vrij voor de aan-

sluiting van de beoogde transeptarmen, tevens voor het reali- seren van een kruisvormige plattegrond, gelijktijdig het helen van de wond t e n g e v o l g e van d e ingestorte toren. Men kan ook zeggen dat het 'offer' van de bloedrode, bakstenen toren ten goede komt aan een stralend witte (natuurstenen) licht- beuk en kruisann.

De Michaelstoren in Zwolle

De houten spits op de toren van de aan Michael gewijde drie-

beukige hoofdkerk van Zwolle werd op 5 mei 1548 getroffen

door de bliksem en viel op de onderliggende kerkkappen die

vervolgens in vlammen opgingen. De stenen gewelven hiel-

den de brand tegen en een maand later werden -onder meer in

K a m p e n - preken en collectes georganiseerd ten bate van de

wederopbouw. De huidige eikenhouten kappen dateren g r o -

tendeels van circa 1548 (d, dendrochronologisch). De num-

mering van de spanten loopt van oost naar west met halver-

(7)

B U L L E T I N K N O B 2 O O 7 - I 5

Afb. 5. Plattegrond van de kappen op de Grote- ofSt. Michaelskerk in Zwolle waarop de positie van de spanten met hun telmerken schematisch is weergegeven (lek. auteur 1979)

vvege een hertelling boven de zuid- en noordbeuk (afb. 5).

Boven de m i d d e n b e u k ging vanaf het strijkspant tegen de torenromp een tegenlopencle n u m m e r i n g in oostelijke rich- ting. Er zijn zowel gesneden, als gehakte en gezaagde tekens gebruikt. Nadat de kerk weer onder dak gebracht was, mocht met keizerlijke goedkeuring in 1553 en gedurende één jaar een loterij gehouden worden ten behoeve van de torenspits.

Pas in 1561 k w a m het tot uitvoering in opdracht van het s t a d s b e s t u u r dat zorgde v o o r de aanstelling van n i e u w e (stads(bouwmeesters en twee kerkmeesters, ' g e d e p u t e e r d e n ' genaamd en een boekhoudin g onder stedelijk b e h e e r .

1 6

O m het initiatief aanschouwelijk te maken, hing men in dat jaar een paneel in de kerk "daer dat schamplioen op staet". waar- schijnlijk een (niet bewaard gebleven) geschilderd o n t w e r p zoals dat van de Pieterskerk in Leiden. Aan de t o r e n r o m p moest nog heel wat gemetseld worden waarvoor men bakste- nen. Bentheimer zandsteen en kalk aanschafte. O p 25 januari 1561 werd een n i e u we s t a d s - ( b o u w ) m e e s t e r Otto Janszoon 'stienmetseler' belast met het herstel van de gebreken voor een dagloon van ' 7 of 8 ' Brabantse stuivers: " D e s sall hie geholden wesen des morgens ende des avends als hi in der stadt werck is mitten anderen wercklueden up ende aff dat werck tgaene e n d e treuwiich arbeiden e n d e guet upsicht darup dragen, alles tot revocatie des r a e d e s . . . " .

Meteen al werd een flinke hoeveelheid hout gekocht in het naburige Hasselt: 6 3 " b a k k e n , klein ende g r o e t ' van ' e e n vrouwe van Oldenzaell' en eenzelfde partij van 31 stuks van

Henrick Bleek. Later zou men opnieuw hout kopen in Hasselt maar ook in Deventer waar tevens leien en kalk ingeslagen werden en in Amsterdam waar de nodige daksporen, wagen- schot en grenen planken: ' N o e r t s c h e ' e n 'Meijburger dheelen' vandaan kwamen. De balken voerde men over het water naar de kraan, daarna met een ' h o l t w a e g e n ' naar de vooraf schoon- gemaakte Blijmarkt waar de stedelijke timmerloods stond en de onderdelen van de spits pasklaar werden gemaakt (zoals gebruikelijk van telmerken voorzien, maar dit wordt niet expliciet g e n o e m d ) . Voor de klus werd meester timmerman Jelis Krynszoon aangetrokken, voordien in Groningen bezig, waar zijn 'rietschap ende a n d e r s' nog lagen. Mr. Jelis zou een riant dagloon van 12 stuivers ontvangen: zijn zes knechten de h e l f t .

1 0

O m hem over d e streep te halen, schonk de stad 4 daalders 'tot syner t e r i n g e ' . 13.5 kwarten wijn tijdens de onderhandelingen in het stedelijk wijnhuis en daags daarna nog eens twee kwarten in d e schrijfkamer waar het één en ander contractueel werd vastgelegd. Meester Otto, de 'stadt stienmetzeler'. bedong kort daarop een dagloon van 10 stui- vers en voor zijn drie knechten 8 s t u i v e r s .

1 8

Nadat er bovenin nog een luik ( ' v e n s t e r ' ) was t o e g e v o e gd

hebben de gedeputeerden op 19 novembe r 1562 "dat werck

offte die spitze (soe mr. Jelis sachte dat vollenbracht ware)

mit allen vlijte besichtiget, und befunden dattet zelve werck,

nae v e r m o e g e n der v e r d r a c h cedel 1. d a e r v a n w e s e n d e ,

genoichsam gemaickt und vollenbracht weer". De knechten

(8)

6 B U L L E T I N K N O B 2 0 0 7 - I

ontvingen vervolgens voor de 'meijboem ende voer den aff- t o c h t ' zes Carolu s gulden en Jelis, 'sich b e c l a g e n d e ' . nog eens 42 goudgulden plus 10 Carolus guldens voor de 'span- roeden' waarvan hij zei dat ze hem toebehoorden.

Daarna gingen loodgieters en leidekkers aan de slag en in 1564 kon Johan L e i e n d e c k e r tenslotte de " w e e r h a e n e o p Sancte Michiels T h o r e n " zetten.

O p 2 3 juni 1606 sloeg \s nachts echter opnieuw de bliksem in de -naar men schrijft- 573 voet hoge toren en vielen de klok- ken naar beneden. In 1608 was de schade hersteld, maar in 1669 kwam de genadeklap : " O p een m a a n d a g den 7 Julius omtrent een uur of half twee na de middag van 't jaar 1669 voor de derde mael op dit schoone werk sloeg de blixem in de spitze regt onder de pijn-appel. En het duurde wel tot drie uuren eer men de vlam of vuur zag: maar in *t begin rookte 't alsof men had een kaarse uitgeblasen; daarna begost al ster- ker en sterker te roken, want daar waren er die het venster 't welk boven in de spitze w a s , hadden geopent. Dit venster stont in 't noorden en de wint ook noorden zijnde begost 't houtwerck zeer schrikkelijk te branden en quam er een grote

Afb. 6. Grote Markt hoek Luttekestraat. gevelsteen met hondje dat in 1669 slachtoffer werd van de vallende torenspits (foto Th.J. de Vries ca.

1972)

angst en benoutheid onder het volk*' (dagboek Johannes Cat- tenbelt).

2

"

Wonderwel raakte bij het n e e r k o m en van de spits nieman d gewond. Enkel een hondje werd verpletterd waarvoor men in het hoekpand aan de Grote Markt een gedenksteen heeft aan- gebracht (afb. 6). Er kwam een tijdelijke, platte afdekking op de torenrom p en stadsbouwmeeste r A b r a h a m de Cock - d i e later de toren van de A-Kerk in Groningen bekroonde- ont- wierp een balustrade van Bentheimer steen. December 1682 stortte de kennelijk niet stabiele westgevel van de toren in en enkele dagen later ook de rest waarbij de kerkdaken werden getroffen. Men probeerd e de stompen m u u r w e r k o m v e r te trekken: " z o o sloeg men een touw om dat o v e r g e b l e v e n e m u u r w e r k om dat neder te trekken. Ik h e b b e er ook aan getrokken en trekkende brak het touw en wij vielen alle ter neder, ende rigde niets uit". (Johannes Cattenbelt).

De Zwolse schilder Jan Grasdorp legde de verschillende sta- dia van de ramp vast (afb. 7). Daarna zijn aan de westzijde de kappen van de kerk hersteld en voorzien van eindschilden.

Boven de zuid- en m i d d e n b e u k hoefde telkens m a a r één

Afb. 7. Jan Grasdorp (1642-1686). deels ingestorte torenromp

Michaelskerk Zwolle op 17 december 1682 (dia auteur van origineel in

Stedelijk Museum Zwolle)

(9)

B U L L E T I N K N ' O B 2 O O 7 - I 7

Afb. 8A. Dwarsdoorsnede van de eikenhouten kappen die na de brand in 1548 op de Grote ofSt. Michaelskerk te Zwolle zijn geplaatst: B. Grenen gordingkap op die delen van de Zwolse Michaelskerk die in 1682 door de instorting van de toren getroffen werden (tekeningen auteur 1979)

nieuw spant aangebracht worden, maar boven de noordbeuk.

de zijde waar ook het hondje o m k w a m , ging het om twee en een halve travee (zie afb. 5). De nieuwe dakvlakken sloten onder dezelfde hellingshoek naadloos aan op het oude werk.

De eiken kappen van 1548 bestaan uit dubbele j u k k e n met flieringen en een hanebalkfliering (afb. 8A) terwijl de ver- n i e u w i n g e n van 1683 gehee l in g r e n e n , vrijwel z o n d e r (gehakte) telmerken zijn uitgevoerd als gordingspant met een voor die tijd k e n m e r k e n de A-vorm in de top (afb. 8B). Dank- zij deze constructieve verschillen tekenen de inslagen zich tot o p de dag van vandaag zeer duidelijk af.

De stadsbranden van Roermond en de Kartuis

R o e r m o n d is zowel in 1554 als 1665 getroffen d o o r een omvangrijke stadsbrand. Daarmee is niet gezegd dat de hele stad in as lag. Verschillende parameters zijn inzetbaar o m dat

te verifiëren waarvan dendrochronologisch onderzoek in kap- constructies er één is. De geschilderde kaart van H e r m a n Janssens uit 1671 toont de gevolgen van de stadsbrand van 1665. Janssens kleurde de verbrande kappen rood en de onge- schonden daken blauw (afb. 9). Een directe vergelijking met de kappen van nog aanwezige gebouwen is dan mogelijk. De Minderbroedersker k aan de westzijde van R o e r m o n d toont duidelijk drie parallelle, blauw gekleurde daken. D a a r m e e is niet gezegd dat zij ook de stadsbrand van 1554 overleefden.

Dendrochronologisch onderzoek toonde echter aan dat de kap o p het koor uit 1509 (d) dateert.

2 1

Een soortgelijke situatie doet zich voor in de vlakbij gelegen eenbeukige Begaarden- kapel waarvan de kap zelfs tot 1378 (d) terug gaat. Wat de (vrijstaande) M u n s t e r k e r k betreft, w a s het verloop van d e geschiedenis dramatischer. O p de kaart van Janssens zien we rode daken. Dankzij dendrochronologisch onderzoek in 2000 is inderdaad vastgesteld dat zowel het hout boven de centrale koepel als dat van de spanten in de koorabsis gekapt is in het najaar c.q. winter van 1665, dus beschikbaar was in het jaar

1666.

Meer recent is een omvangrijk bouwhistorisch onderzoek in d e voormalige Kartuis en Caroluskapel begonnen dat wordt uitgevoerd door bouwhistoricus Birgit Dukers. De kaart van J a n s s e n s laat zien dat daar in 1665 alles verbrand is. Dat klopt, want het hout van alle eiken spanten o p de kerk is voorzien van gehakte telmerken en dateert van 1666 (d). Een enkel stuk vertoont brandsporen maar die gaan niet door op de uit 1666 daterende balken waar ze tegenaan zijn gezet. We hebben gepoogd een geblakerd onderdeel d e n d r o c h r o n o l o - gisch te dateren, maar dat lukte niet wegens te weinig ringen.

D e verwachting was namelijk, dat het stuk minstens zo oud moest zijn als de brand van 1554. toen bijvoorbeeld ook een g e w e l f in d e k a p i t t e l z a a l w e r d g e b o u w d ( 1 5 5 6 ) . Het geschroeide stuk eikenhout bevindt zich aan de zuidzijde, o p g e n o m e n in het achtste spant vanaf het westen. Een tim- merman heeft daarin de letters IHS gekapt (afb. 10). De S is o m g e k e e r d en op de H staat een kruis en d a a r o n d e r drie streepjes, een verwijzing naar de spijkers waarmee Christus aan het kruis genagel d werd. IHS is ook het motto van de Jezuïten: In Hoe S i g n u m .

2 2

B e h a l v e als v r o m e verwijzing gaat het hier wellicht ook om een bezegeling of bezwering van het kwaad waaraan het klooster eerder ten prooi viel.

Herbouw van kappen na calamiteit

Dit was slechts een kleine greep uit vele voorvallen en cala- miteiten die nog steeds aan gebouwe n zijn af te lezen. Een indicator voor brand is bijvoorbeeld ook een rozerode ver- kleuring van natuursteen , te zien aan de z u i d m u u r van d e kerktoren in Enschede, gevolg van de eerder genoemde brand in 1862. Soms zijn er inslagen van projectielen herkenbaar in gevels, of binnen een gebouw, bijvoorbeeld in de kerkkappen van de Franciscanen te Weert waar zowel de houtconstructies als een b o r s t w e r i n g g e r a a k t w e r d e n tijdens de T w e e d e Wereldoorlog. Gelukkig is daar geen brand uitgebroken.

Een storm kan ook verwoestend zijn, maar laat in het gunstig-

(10)

B U L L E T I N K N O B 2 O O 7 - I

Afb. 10. Caroluskapel Roermond, spant 8 vanaf hel westen: door brand aangetast stuk hout met de /etters IHS (foto auteur 2004)

ste geval nog wat hout liggen dat hergebruikt kan worden.

Een orkaan verwoestte het schip van de Utrechtse Dom in 1674. maar van herbouw kwam het niet. Niet ver daar van- daan ligt het Groot Kapittelhuis, de huidige Aula van de Uni- versiteit Utrecht. Er werd aan gebouwd in 1462-'67 en het kreeg later in die eeuw n e t a e w e l v e n .

2 3

Hoewel er geen ver-

meldingen bekend zijn. lijkt de kap in de 17de eeuw te zijn aangepakt. Dit blijkt uit de gehakte telmerken, naast oudere exemplaren, uit toegevoegd zwaar grenenhout, uit niet-functi- onele verbindingen en vooral uit de niet al te steile dakhel- ling. Hoewel er in de 19de eeuw stevig is gerestaureerd door P.J.H. Cuypers, dient men rekening te houden met mogelijke wederopbouw na de orkaan.

Stormschade tekent zich duidelijker af in de kap van de 14de- eeuwse hoofdvleugel van het Duitse Huis in Utrecht waarvan ook op schrift bekend is dat de orkaan schade veroorzaakte.

2 4

D e 14de-eeuwse gespannen met beoogd tongewelf bleven in het oostelijke gedeelt e staan, terwijl de westzijde o m v e r geblazen werd. Bruikbare onderdelen herbruikte men zo veel als mogelijk, samen met toegevoegd nieuw grenenhout. D e dakhelling van het herbouwde deel is geringer dan die in het oosten, hetgeen resulteerde in een opvallende sprong halver- wege in de noklijn. Misschien koos men voor een lagere kap omdat de verbindingen aan de uiteinden waren afgebroken en z o alleen korter hout beschikbaar was.

Als laatste dient vermeld te worden dat men na een calamiteit

soms opvallend conservatief herbouwde, dat wil zeggen exact

kopieerde wat er voordien stond. Dendrochronologisch date-

ren is dan gewenst om uitsluitsel te verschaffen. Dit besef

Afb. 9. Roermond, kaart van Herman Janssens uil 1671 waarop de gevolgen van de stadsbrand zijn weergegeven, linksboven de Karluis, rechtsonder de

Minderbroeders (repro Gemeentearchief Roermond)

(11)

B U L L E T I N K N O B 2 O O 7 - I 9

Afb. II. Tongewelfconstructie op de voormalige kapel van de Wille Nonnen IDominicanessen/ in Leiden, thans Academiegebouw van de Universiteit Leiden herbouwd na brand in 1616 (foto auteur. 15.12.2006)

kwam pas laat bij de 14de-eeuws aandoende eiken kappen op de Buiten- of O.L.V. Kerk in Kampen, waarvan bijvoorbeeld de onderste haanhouten doorlopen over de flieringen (zoals bij de kapel van de Begaarden in R o e r m o n d ) . Toch is het houtwerk in Kampen niet veel ouder dan 1607 toen - n e t als in Leiden- de toren van de kerk instortte.

2 5

Bovenin het Leidse Academiegebouw bevindt zich een kap- constructie met gewelfribben ter plaatse van de spanten , bedoeld om er een houten tongewelf van te maken en uitge- voerd in zeer fijn eikenhout met overal pen-en-gatverbindin- gen (afb. 11). Z o ' n kap hoort onlosmakelijk bij een klooster- kapel waarmee het hier begonnen is. Toch weten we uit de bronnen dat het o m volledige nieuwbouw gaat. kort na een brand van 1 6 1 6 .

2 6

Net als in Kampen staan hier en daar - m a a r niet erg opvallend- gehakte telmerken. die jonger zijn dan de gesneden exemplaren. Onder de zoldervloer, in de noordoos- telijke hoek van het Academiegebouw, bevinden zich boven

Afb. 12. Academiegebouw Universiteit Leiden, gotisch sleutelstuk van

grenenhout, in 1616 aangebracht onder de zoldervloer, boven de

Senaatskamer (foto auteur 2004)

(12)

i O

het getoogde plafond van de Senaatskamer enkele onbehan- delde ' g o t i s c h e ' sleutelstukken van g r e n e n (afb. 12). een houtsoort die voor deze doeleinden pas vanaf het begin van de 17de eeuw werd toegepast. Hier verloochent de tijd zich voor de kenner tenminste niet.

Noten

Deze reeks begon in 1980 met de stad Zwolle, de thuisbasis van Uitgeverij Waanders. Onder redactie van H. Prins en J. Louw wen schreef H.R. Kamphuis in dat jaar 750 jaar Zwolsen, Zwollenaren en hun rampen. Ach lieve tijd 3. Zwolle 11980]. 57-80.

R. Meischke. "Huizen en keuren'. Rotterdam Papers II. Rotterdam 1975. 89-116. Zie ook D J . de Vries. 'Middeleeuwse pannen". Res- tauratievademecum, Dakpan 0 3 . 's-Gravenhage 1988. 1-14.

G. Elderink. 'Enschede', in: G.A.J. van Engelen van der Veen. G.I.

ter Kuile en R. Schuiling (red.). Overijssel. Deventer 1931. 745- 7 7 3 . 7 6 6 .

D J . de Vries. Bouwen in de late middeleeuwen. Stedelijke architec- tuur in het voormalige Over- en Neder sticht, Utrecht 1 9 9 4 . 8 1 . J. Beisterveld en A.A. Kok. Het monumentale dak. Amsterdam 1948. 35 (Heemschutserie).

J.J.M. Timmers. In het voetspoor van Ph.J. van Gulpen. (1792- 1862). Kalender van DSM Heerlen 1978, 46.

D J . de V r i e s / M o n u m e n t e n dendrochronologisch gedateerd ( 2 ) ' , Bulletin KNOB 87(1988). 7 1 .

Hoewel het schilderij niet exact gedateerd is. en het transept waar- van de kap uit 1539(d) dateert nog in aanbouw is. hoort de toren er wel bij. gezien de oorspronkelijke L-vormige opzet van het paneel, zie M. van Gelderen, "Gezicht op de Sint Pieterskerk te Leiden.

Kopie of origineel?", in: P. van den Brink en L.M. Helmus (eds.).

Album Discipulorum. J.R.J. van Asperen de Boer. Zwolle 1997. 74- 82 (met dank aan Eloy Koldeweij). en H. Janse. De lotgevallen der Nederlandse kerkgebouwen. Zaltbommel 1969. 44.

J J . Orlers, Beschrijving der stad Leyden. behelzende deel I.

Leiden 1781, 100 e.v. De auteur zegt hier dat het om de nacht van donderdag op vrijdag op de 5de dag van maart gaat maar direct daarna dat het de eerste maart was.

D J . de Vries, 'Holz und Naturstein als Trager baugeschichtlicher Informationen. Die Pieterskerk in Leiden". Koldewey-Gesellschaft.

Bericht über die 39. Tagung flir Ausgrabitngswissenschaft und Bau- forschung vom 15. bis 19. mai 1996 in Leiden. Karlsruhe 1998, 30-

39.

B. van den Berg. De Pieterskerk in Leiden. Utrecht 1992, 20.

Hoewel houtmonsters zijn genomen, is de dendrochronologische datering hiervan niet gelukt.

Regionaal Archief Leiden. SA. inv.nr. 592. Tresoriersrekening 1513.

fol. 68. Met vriendelijke dank aan J.F. Droge Leiden.

Opmerkelijk is dat juist de meest westelijke kappen uit 1514 zowel noord als zuid enkel gesneden telmerken dragen (dus qua numme- ring wat •ouderwetser* zijn), hetgeen ook voor de tweede kap aan de noordzijde geldt maar niet voor de derde waar gehakte toevoe- gingen Pen X opduiken.

Onder de plaats waar in de kap spant 1 van het schip staat. Deze aannemelijke suggestie doet Van den Berg 1992. p. 23. het is echter

B U L L E T I N K N O B 2 O O 7 - I

het meest westelijke koppel dat dan verplaatst is en niet het voor- laatste dat veel meer een allegaartje met dunnere steenlagen met verschillend hergebruikt materiaal en kapitelen die zijn aangevuld.

Zie ook De Vries 1998. noot 6 p. 33.

h

De kap kwam pas in 1539 gereed, nog later het beschot waarop het jaartal 1565 staat en dat gebrekkig aansluit op de doorlopende ton van de middenbeuk.

7

De Vries 1994. 39. 121. 151. 246 en 247. zie ook G.A. Zwolle, inv.

nr. AAZ01-4059.

* Johan Moll. Henrick van Leuwerden. Jacob van Campen, Jan van Nimwegen. (an)Anthonis van Campen en Joest van Utrecht: 'holt- saegers' verdienden 6 st.br. per dag.

9

Marten Hermssz.. Adriaen Derricks en Henrick van Dorth. later:

Adam of Daen van Harderwijck: opperknechten zoals Cornelis van Amerongen verdienden 4 st. per dag.

" Citaten bij: Kamphuis 1980, 61-63 en J. ten Hove. Geschiedenis van Zwolle. Zwolle 2005, 318-322.

1

Hier heeft de auteur in 1999 geboord en de resultaten zijn vervat in het artikel van Th, Coomans. "De mideleeuwse bedelordearchitec- tuur in Nederland'. Bulletin KNOB 101(2002), 182. hoewel niet de zijbeuken maar het koor gedateerd is. Daarnaast is stijl II11 van de dakruiter gedateerd: voorjaar 1644. dus ook van vóór de brand in het jaar 1665.

- Zie v o o r a c h t e r g r o n d e n van het I H S - t e k e n D J . de Vries,"Boetepredikers en de IHS-rage op g e b o u w e n ' . Bulletin KNOB 103(2004). 91-105.

3

E J . Haslinghuis en C J . Peeters. De Dom van Utrecht. 's-Gravenha- ge 1965. 478-489 (Geïllustreerde Beschrijving).

4

A. Graafhuis en D.P. Snoep. / augustus 1674. De Dom in puin.

Utrecht 1974. 24 (Catalogus Centraal Museum)

5

D J . de Vries, 'Monumenten dendrochronologisch gedateerd'. Bul- letin KNOB 89(1990). 21.

" Idem. Verbrokkeld verleden. Leiden 2 0 0 1 . 9 (inaugurale rede

Universiteit Leiden)

(13)

Eenfraijgesicht, het Leidsche huis in de 17 d e eeuw

Een poging tot typologiesering

Edwin Orsel

Inleiding

Seriebouw? Doorsneewoning? Rijtjeshuis? Dit artikel handelt over een veelvuldig toepast huistype in het 17de-eeuwse Lei- den. Het is een resultaat van circa vijf jaar bouwhistorisch onderzoek door de auteur, verbonden aan het bureau M o n u - menten en Archeologie ( M & A ) van de gemeente Leiden. Het onderzoek poogt systhematisch een intergraal beeld te vor- m e n van de b o u w k u n d i g e erfenis die Leiden rijk is. Het recente bouwhistorische onderzoek in Leiden richt zich min- der op de gevels, maar voornamelijk o p wat zich er achter bevindt.' Uit vele o n d e r z o c h te panden komt een specifiek beeld naar voren van een algemeen toegepast huistype, met name in de 17de e e u w .

2

Dit artikel tracht een samenvattend overzicht daarvan te g e g e v e n .

3

Voor de onderbouwing van de gegevens is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van onderzochte panden uit de 17de-eeuwse s t a d s u i t b r e i d i n g e n .

4

Daarnaast zijn ook objecten betrokken uit andere stadsdelen die in dezelfde periode of bouwtrant zijn gerealiseerd.

Overigens is het stringent denken in huistypologieën enigs- zins achterhaald. Dit komt duidelijk naar voren in de over- zichtswerken van Vereniging Hendrick de Keijser. Zo werd in het Hel Nederlandse Woonhuis een zeer geordende typologie doorgevoerd, die in de opvolgende reeks Huizen in Nederland door dezelfde auteurs niet meer zo streng werd gehanteerd."' Een huistype is dus een meer algemeen v o o r k o m e n d e ver- schijning, maar er zijn wel degelijk variaties aanwezig.

De aanleiding tot een nieuw huistype

Na de reformatie en het bekende ontzet in 1574 brak er een periode van voorspoed voor de stad Leiden aan. Door de toe- stroom van vele immigranten, voornamelijk verdreven uit de zuidelijke Nederlanden, raakte de stad al snel te klein. O m tegemoet te komen aan de woningnood werd de stad in 1611.

ten tijde van het Twaalfjarig Bestand, voor het eerst sinds tij- den weer grootschalig uitgelegd, en wel aan de noordzijde en n o o r d - w e s t z i j d e .

6

Daaro p volgden nog twee uitbreidingen:

pas in 1644 aan de noord-oostzijde en vervolgens in 1658 aan de oostzijde/' Met die uitbreidingen bereikte de stad de huidi- ge omvang binnen de singels.

L

, r-

t

Aft). 1. Ontwerptekening uit 1643 van Arent van 's-Gravensande. De indeling van dit huis bestaat uit een voor- en achterruimte

(respectievelijk 'voorhuys' en keuken met schoorsteen) met daartussen de bedstede, kast ('botteirij j en het trappenhuis. Aan de achterzijde sluit een achteraanbouw ('somerhuys 'met schoorsteen) en een binnenplaats ('plaets') aan (Regionaal Archief Leiden. PV 30824.2a)

P A G I N A ' S 1 1 - 2 5

(14)

12 B U L L E T I N K N O B 2OO7- I

De eerste ontwerpen voor de uitbreiding van 1611 waren nog t r a d i t i o n e e l - m i d d e l e e u w s van o p z e t , s l o t e n aan o p het bestaande landschap en waren een logische voortzetting van het bestaande water- en w e g e n p l a n .

8

In het uiteindelijke ont- werp zijn gracht en straat het dominerend e en ordenend e prin- cipe, een motief dat herinnert aan de contemporaine (Renais- sance) Italiaanse s t e d e b o u w k u n d i g e literatuur.

9

B o v e n d i en speelde ook de esthetica een rol. zoals blijkt uit de toelichting bij het ontwerp door Jan Pietersz, Dou: "sal ook strecken tot vercierende der stad zoals genoemd . . . . gelijck mede fraij g e s i c h t . . . " .

1 0

De gesloten b o u w b l o k k e n werden onderverdeeld in kavels van v e r s c h i l l e n d e o m v a n g .

1 1

De uitgezette kavels werden echter groepsgewijs opgekocht door projectontwikkelaars en daarna herverkaveld. Dit heeft er toe geleid dat bijvoorbeeld in 1632 o p 870 kavels 1239 huizen werden geteld.

In deze uitbreidingen blijkt redelijk consequent een perceel volgens een bepaald 'standaard" g e b o u w t y p e te zijn volge- bouwd (afb. 1). Het stadsbestuur had invloed op de b o u w w i j - ze door middel van regelgeving (keuren). Algemeen bekend is dat voorschriften ten aanzien van de 'welstand der huizen"

werden gegeven, de hoogte der panden en met name het over- hellen van de g e v e l s .

1 2

In de uitbreiding van 1644 werden zelfs complet e huizenblokken, inclusief de voorgevels, door de stadsfabriek Arent van 's-Gravensande o n t w o r p e n .

1 3

Uit verschillende onderzocht e objecten valt af te leiden dat naast de t o e p a s s i n g in de 1 7 d e - e e u w s e uitbreidingen het

"standaard' g e b o u w t y p e al e e r d e r is t o e g e p a s t binnen de oudere stadsommuring. Deze panden zijn zonder uitzondering na 1574 te dateren, zodat de periode van economisch e voor- spoed na het ontzet, met de explosieve groei van de bevol- k i n g s o m v a n g , als katalysator voor de o n t w i k k e l i n g van dit g e b o u w t y p e kan worden beschouwd.

Door de latere teloorgang van Leiden zijn thans nog vele van dergelijke huizen deels of g r o t e n d e e l s b e w a a r d g e b l e v e n . Latere aanpassingen betreffen vaak enkel vervanging van de voorgevel en m o d e r n i s e r i n g en van het interieur. H i e r d o o r vormt de huidige bebouwing in de 17de-eeuwse uitbreidings- wijken een goede bron voor bouwhistorisch onderzoek naar

17de-eeuvvse bouwtradities en -principes. De huizen lijken volgens een toen gangbare en populaire opzet te zijn ontwik- keld. Aan de hand van bouwkundige fenomenen aangetroffen in reeds onderzochte huizen zal hierna in het kort een beeld worden geschetst van een dergelijk s t a n d a a r d t y p e .

1 4

De hoofdopzet

De "standaard' huizen in de 17de-eeuwse uitbreidingswijken blijken in hoofdopzet te bestaan uit een voorhuis met recht- h o e k i g e plattegrond aan en h a a k s op d e straat. H i e r a c h t e r heeft dit voorhui s een binnenplaats en dan t w e e mogelijke varianten van b e b o u w i n g : of een los achterhuis dat via een verbindingsgang met het voorhuis is verbonden, of een vaste achteraanbouw.

Het voorhuis is een z o g e n a a m d ' d i e p ' huis, een haaks o p de straat staand gebouw op een rechthoekige p l a t t e g r o n d .

1 5

Het

Afb. 2. Herengracht H2, voorgevel gedateerd 1660. De hijsdeur en -balk zijn een latere toevoeging (foto RdMz. foto- en tekeningenarchief)

kent een begane grond met vaak een verdieping en heeft een zolderverdieping onder een zadeldak tussen twee topgevels (afb. 1, 3 . 4 en 11).

De constructie van het huis bestaat in het algemeen uit o p staal gefundeerde bakstenen muren , de zijmuren zijn geza- menlijk met de b u r e n .

1 6

Het feit dat de huizen gezamelijke zijgevels (tussenmuren) hebben, geeft aan dat de bij de o u d e - re huizen toegepaste osendru p (een strook van één of meer voet voor de afvoer van water en ter voorkoming van brand- overslag, afkomstig uit de houtbouw) niet meer wordt toege- p a s t .

1 7

De voorgevel is een veelal een bakstenen trapgevel op vlucht (afb. 2). D e entree was centraal gepositioneerd, geflankeerd door vensters (afb. 1 en 2). De achtergevel van het voorhuis is vaak een bakstenen tuitgevel met vlechtingen. De vensters waren houten kruisvensters.

Naast de toentertijd m o d e r n e e n k e l v o u d i g e vioerbalklagen,

komen ook huizen voor met een relatief ouderwetse vloercon-

structie: s a m e n g e s t e l d e b a l k l a g e n , b e s t a a n d e uit moer- en

kinderbinten (afb. 3 en 4 ) .

1 8

O n d e r d e h o o f d d r a a g b a l k e n

w a r e n vaak c o n s o l e s m e t e e n k e n m e r k e n d e profilerin g

geplaatst (afb. 5). O v e r i g e n s k w a m e n er o o k m e n g v o r m e n

voor. zoals bijvoorbeeld geconstateerd in Hogewoerd 185 van

(15)

B U L L E T I N K N O B 2 O O 7 - I 13

TV

Afb. 3. Nieuwe Rijn 105. een voorhuis van twee bouwlagen met enkelvoudige ba/klagen. Daarachter een dwars achterhuis met zadeldak. Dit gebouw is gebouwd in de stadsuitbreiding van 1658 (tekening E. Orsel)

kort na 1658, Oude Rijn 4 3 . waarschijnlijk uit de eerste helft van de 17de e e u w en Rapenburg 34 uit 1651 (afb. 6 en 7). D e laatste naar het ontwerp van Arent van 's Gravensande, waar voor de representatieve vertrekken een eikenhouten, samen- gestelde balklaag is toegepast, terwijl voor de bovenste laag een grenenhoute n enkelvoudige balklaag gekozen i s .

1 9

Een ander voorbeeld is Herensracht 45 uit circa het midden van

de 17de eeuw waar het voorvertrek o p de begane grond een

samengestelde balklaag kent, terwijl de daarachter gelegen

vertrekken een e n k e l v o u d i g e b a l k l a ag h e b b e n . Daarnaast

k o m e n er in materiaal ook m e n g v o r m e n v o o r zoals e e n

samengestelde grenen balklaag in Rapenburg 65 uit 1624 en

Rapenburg 36 uit 1651. ook naar het ontwerp van Arent van

's Gravensande, of Apothekersdijk 28 uit de eerste helft van

(16)

14 B U L L E T I N K N O B 2 O O 7 - I

4. Nieuwe Rijn 97, een voorhuis, kort na 1658, van twee bouwlagen met samengestelde balklagen. Dit gebouw heeft een

achteraanbouw met lessenaarsdak (tekening E.

Orsei)

1

c

=

l

de 17de e e u w .

2 0

Ook varianten met een verdiepingshoutskelet komen voor, zoals Groenesteeg 14 of Botermarkt 11 (afb. 8).

Deze zijn tot nu toe alleen nog maar aangetroffen in de oude- re stadsgebieden. Uit het voorgaand e kan in het algemee n geconcludeerd worden dat waarschijnlijk om representatieve redenen de voorkeur werd gegeven aan samengestelde balkla- gen, liefst u i t g e v o e r d in e i k e n h o u t . Vanweg e m a t e r i a a l - schaarste tijdens de eind 16de-eeuwse / 17de-eeuwse b o u w - explosie was eikenhout echter niet in voldoende mate voor- handen. Indien een eiken samengestelde balklaag niet tot de mogelijkheid behoorde, waren er drie opties: een samenge- stelde balklaag in een combinatie van eiken- en grenenhout, een samengestelde balkaag in grenenhout of een enkelvoudi- ge balklaag, ook in grenenhout. De laatste vorm lijkt verre- weg het meest toegepast te zijn (afb. 3, 5, 9. 11 en 14).

De vloerconstructies waren over het algemeen bedoeld o m zichtbaar te zijn. De eiken variant was dan vaak ongeschil- derd. De grenen balklagen werden daarentegen meest geschil- derd, ofwel in een monochrom e kleur of met een voorstelling, of in een enkel geval voorzien van een afwerking zoals een (leem-)stucplafond.

2 1

De kapconstructies bestaan vaak uit grenenhouten dekbalkspan- ten met daarop een schaar- of driehoekspant met spantbalk (afb.

3 en 1 0 ) .

2 2

In een enkel geval zijn de spantbenen van gekromd

eiken, terwijl de rest van de constructie is uitgevoerd in grenen-

h o u t .

2 3

Tussen de spanten zijn vaak hangbalken geplaatst, die de

vlieringvloer dragen. Het valt op dat de plaatsing van spanten in

samenhang met de balklagen vaak tot onregelmatige afstanden

tussen de spanten leidt. Dit hangt samen met het feit dat de plaat-

sing van de balken rekening houdt met de plaats van het trappen-

huis en de rookkanalen van de schouwen.

(17)

B U L L E T I N K N O B 2 0 0 7 - 1 ' 5

^1

Afb. 5. Oude Singel 218, een voorhuis van twee bouwlagen met enkelvoudige balklagen. Het losse dwarse achterhuis met samengestelde balklagen is gezamenlijk, kort na 1611 opgetrokken met het huurpand nr.

216 van dezelfde bouwheer. De console is van een type dat veelvuldig is toegepast in de late 16de en 17de eeuw en staal in Leiden bekend als de zogenaamde 'Leidse klos' (tekening E. Orsel)

De indeling van het voorhuis

De indeling van de begane grond en eerste verdieping is ken- m e r k e n d voor het hier b e h a n d e l d e "standaard* h u i s .

2 4

De begane grond van het voorhuis bestaat uit een voor- en ach- terruimte en daartussen een middenzon e en een trappenhuis (afb. 11). Langs de achterruimte of -kamer, ook wel binnen- haard g e n o e m d , loopt een gang die aansluit o p de verbin- dingsgang (afb. 12. 13 en 14).

In d e v o o r r u i m t e o n t b r e e k t in het a l g e m e e n een s c h o u w , zodat g e c o n c l u d e e r d kan worden dat het o n v e r w a r m d e voor- v e r t r e k , w a a r d i r e c t vanaf d e straat w e r d i n g e s t a p t , een s e m i - o p e n b a r e functie had. bijvoorbeeld als winkel of w e r k -

plaats (afb. 12 en 14). In Leiden m e t zijn lakenindustrie ligt voor de hand te denke n aan een w e r k r u i m t e met één of m e e r w e e f g e t o u w e n , maar vele andere a m b a c h t e n zoals bijvoor- beeld m a n d e n m a k e r , s c h o e n m a k e r of n a a l d e n / s p e l d e n m a k e r kunnen zijn uitgeoefend in de voorruimte. Deze functionele opzet komt al voor bij de o u d e r e l a a t - m i d d e l e e u w se huizen e l d e r s in N e d e r l a n d .

2 : 1

D e v o o r r u i m t e w e r d in d i e tijd b e n o e m d als voorhuis (afb. 1). D e z e term wordt in dit arti- kel over het j o n g e r e huistype echter gebruikt voor de b o u w - massa van het huis aan de straat. De d o o r g a n g van de voor- ruimte naar d e g a n g is een g e t o o g d e o p e n i n g , een portaal zonder deur (afb. 5 en 12).

De m i d d e n z o n e moet gezien w o r d e n als een alcoof/bedste-

(18)

i6 B U L L E T I N K N O B 2 O O 7 - I

d e . O n d e r d e z e ruimte is een halfverdiept gelegen keldertje a a n w e z i g (afb. 3, 4. 5. 7. 8. 14 en 15). Waarschijnlijk was een diepere kelderaanle g niet mogelijk v a n w e g e de grond- w a t e r s t a n d . Een a n d e r e reden kan zijn dat de huizen een functie hadden w a a r v o o r geen grote opslagkelders benodigd waren. Het keldertje, vaak met deels een gewelfje, d i e n d e

L .Jl

r

-'-" - % J L U -

AJb. 6. Hogewoerd 185, een voorhuis mei op de begane grond een samengestelde balklaag en op de verdieping een enkelvoudige balklaag.

Het gebouw heeft een dwars achterhuis met lessenaarsdak en stamt van kort na 1658 (tekening E. Orsel)

waarschijnlijk als koele d o n k e r e b e w a a r p l a a t s . O p de ver- h o o g d e vloer van de m i d d e n z o n e kon dan direct de bedstede w o r d e n aangebracht. Deze bevindt zich namelijk altijd ruim b o v e n de n o r m a l e vloer. De alcoof/bestede w a s enkel toe- gankelijk vanuit de a c h t e r k a m e r (afb. 1, 3 en 5).

D e a c h t e r k a m e r heeft vaak een grote schouw , d e z e kan cen- traal in het vertrek tegen d e z i j m u u r g e p o s i t i o n e e r d zijn, maar ook in de hoek tegen de m i d d e n z o n e .

2 6

Bij een verdiepin g is de indeling o v e r e e n k o m s t i g . De inde- ling bestaat uit een voor- en a c h t e r k a m e r en centraal m i d - d e n z o n e en een t r a p p e n h u i s met o v e r l o o p (afb. 3, 4 . 5 en 16). O p de v e r d i e p i n g zijn, in afwijking van de b e g a n e grond, zowel in d e voor- als in de a c h t e r k a m e r een s c h o u w a a n w e z i g . De verdieping zal dus geheel voor b e w o n i n g zijn bedoeld.

2

-'

Opvallend is dat de s c h o u w en aan de ene zijde van het huis gepositioneerd zijn en de trap met gang of o v e r l o o p aan de andere zijde (afb. 1. 3, 4 en 5). D e z e plattegrond lijkt te zijn ontstaan vanuit een praktisch e indeling van een rechthoeki - ge plattegrond, met aan één zijde de v e r k e e r s z o n e en c e n - traal daarin de trap.

Het trappenhui s is een k e n m e r k e n d element in deze huizen.

D e algemeen t o e g e p a s t e spiltrap was direct vanaf de g a n g

o p de begane grond te betreden. Een deur naast deze o p g a n g

gaf toegang tot de kelder o n d e r de m i d d e n z o n e (afb. 13 en

14). De trap k o m t bij een verdieping uit o p de o v e r l o o p en

draait dan door naar de zolder. De spiltrap is meestal in een

b a k s t e n e n o m m u r i n g g e p l a a t s t . In een e n k e l geval betreft

het (deels) een houten b e s c h i e t i n g .

2 8

B o u w h i s t o r i s c h e ken-

m e r k e n van de a l g e m e e n g a n g b a r e trap zijn: in d e spil

g e p e n d e dragend e treden, met aan de onderzijde een biljoe-

ning en d a a r t e g e n g e n a g e l d e d u n n e e i k e n h o u t e n stootbor-

den. De meestal g r e n e n h o u t en treden zijn direct in de half-

steens b a k s t e n e n o m m u r i n g o p g e l e g d . De spil is van g r e -

nenhout en g e w o o n rond. De bovenzijde van de spil is o p

zolder vaak geprofileerd, bijvoorbeeld met eikel of bol.

(19)

B U L L E T I N K N O B 2 O O 7 - I 17

Afb. 7. Oude Rijn 43. een voorhuis mei op de begane grond een samengestelde balklaag en op de verdieping een enkelvoudige balklaag. Hel gebouw heeft

een dwars achterhuis met zadeldak en stamt uit de eerste helft van de 17de eeuw (tekening E. Orsel)

(20)

18 B U L L E T I N K N O B 2 O O 7 - I

1

->

r ö - •

»

' 1 T ?

!

*- J

Afb. 8. Groenesteeg 14. een voorhuis van twee bouwlagen met samengestelde balklagen, maar met een verdiepingshoutskelet (1608 d) (tekening E. Orsel)

Ajb. 9. Ontwerptekening uit 1643 van Arent van 's-Gravensande. Deze contemporaine doorsnede geeft een goed beeld van een I ~de-eeuwse hoofddraagconstructie met bakstenen muren, enkelvoudige balklagen op consoles en een kapconstructie met dekbalkspanten (Regionaal Archief Leiden. PV30824.1a)

Een opvallend bouwkundig fenomeen is de standaardafwij- king in de balklaag ter plaatse van het bakstenen trappenhuis.

O p de (halfsteens) scheidingsmuur tussen voorkamer en mid- denzone is dan een minder zware balk (plaat) toegepast. Deze balk kan zo dun zijn o m d a t de t u s s e n m u u r de balk draagt (afb. 4 en 17). O p de verdieping staat de scheidingsmuur los o p de houten vloer. Een minder zware balk is vaak ook aan- wezig boven de bedstede/alcoofzone. Dit hangt hoogstwaar- schijnlijk samen met de minder grote overspanning ter plaatse van het stenen trappenhuis. Ook wordt de balk soms onder- steund door een halfsteens muur.

Aangezien er -zover bekend- geen volledig gave vertrekken uit de 17de eeuw bewaard bleven, zijn we voor de aankleding a a n g e w e z e n o p schilderijen of p r e n t e n .

2 9

Daarnaast bieden behouden interieurafwerkingen een blik in een 17de-eeuws interieur, zoals bijvoorbeeld de ontdekking van twee geschil- derde plafonds in O u d e Vest 3 3 . Deze plafonds van omstreeks het t w e e d e kwart van de 17de e e u w k e n m e r k e n zich door geschilderde ranken.

De verbindingsgang

D e v e r b i n d i n g s g a ng is één b o u w l a a g hoo g met een lesse- naarsdak tegen de g e m e e n s c h a p p e l i j k e m u u r met de buren (afb. 3 en 18). De toegang van het voorhuis naar de verbin- dingsgang is enkel een getoogde doorgang, dus zonder deur.

Waarschijnlijk had de binnenplaatsgevel van de verbindings-

gang veel raamoppervlak, zodat achter in de gang het licht

b i n n e n s t r o o m d e (afb. 3 en 18). Tevens was in die binnen-

plaatsgevel een deur aanwezig, die toegang gaf tot de binnen-

plaats.

(21)

B U L L E T I N K N O B 2 O O 7 - I 19

Afb. 10. Nieuwe Rijn 105 (kort na 1658). de kapconstructie van hel voorhuis bestaal uil grenen dekba/kspanien (foto gemeente Leiden.

M&A. E. Orsel)

[

L

Afb. II. Levendaal 135. een voorhuis van één bouwlaag met enkelvoudige balklagen. Dit gebouw met dwars achterhuis staal in de stadsuitbreiding van 1658 (tekening E.Orsel)

Afb. 12. Oranjegracht 91 (kort na 1658). de voorruimte op de begane grond van het voorhuis. In de scheidingsmuur zijn raampjes voor de kelder (midden-onder), de bedstede (links), een kast (midden-boven) en de spiltrap (rechts) opgenomen (foto RdMz, foto- en tekeningenarchief)

Afb. 13. Oranjegracht 91 (kort na 1658). de gang met de (spil-) trapopgang en de deur naar de kelder in het voorhuis. De

rondboogdoorgang geeft zicht in de voorruimte (foto RdMz, foto- en

tekeningenarchief)

(22)

20 B U L L E T I N K N O B 2 0 0 7 - 1

n j L J i

naarsdak tegen de zijgevel (afb. 4). De achteraanbouw bevatte hier waarschijnlijk eveneens een keukenfunctie. Op een ontwerpteke- ning uit 1643 van Arent van 's Gravensande wordt deze benoemd als 'somerhuijs' en staat hier een grote schoorsteen (afb. 1).

Hoekhuizen, een bijzondere afwijking

Een opvallend f e n o m e e n in de uitbreidingswijken zijn de hoekhuizen. Van de hiervoor geschetste opzet van voorhuis, v e r b i n d i n g s g a n g / b i n n e n p l a a t s en a c h t e r h u i s of a c h t e r a a n - b o u w is bij de hoekpercelen vrijwel geen sprake. Bij hoek- percelen is een opzet herkenbaar, waarbij de keukenfunctie, die bij de geschetste opzet zich in het achterhuis of de achter- aanbouw bevindt, ' o n d e r ' het voorhuis is geschoven. Hier-

Afb. 14. Oranjegracht 91, een voorhuis van kort na 1658 met twee bouwlagen met enkelvoudige balklagen t'tekening E. Orsel)

Het achterhuis

Het achterhuis is veelal een dwarsgeplaatst gebouw bestaande uit een begane grond en een zolder onder een zadeldak tussen topgevels in tuitvorm (afb. 3 en 5). Een andere d a k v o r m die voorkomt is een lessenaarsdak tegen de achtermuur (afb. 18).

De aangetroffen voorbeelden hadden vrijwel alle een enkel- voudige balklaag boven de begane grond. De vele aangetrof- fen b o u w s p o r en en restanten van grote schouwen geven aan dat in het achterhuis een keukenfunctie was g e s i t u e e r d .

3 0

De zolder diende waarschijnlijk voor opslag, bijvoorbeeld van brandstof of etensvoorraden.

Een achteraanbouw blijkt het meest toegepast op ondiepe perce- len, wat dus samenhangt met de stedenbouwkundige opzet. De achteraanbouw is een aanbouw van één bouwlaag, met een lesse-

Afb. 15. Middelstegracht 143, de kelder onder het voorhuis. Het hoge

deel (ter plaatse van de bedstede/ heeft een houten zoldering. Onder de

vloer van de voor- en achterruimte steken nissen met gewelfjes (foto

Enderman. Bureau voor Bouwhistorie)

(23)

B U L L E T I N K N O B 2 0 0 7 - I 2 I

Afb. 16. Hogewoerd 40. een voorbeeld van een verdiepingsplattegrond van een voorhuis met twee naast elkaar gelegen bedsteden, daterend van rond 1600 en gelegen in een oudere stadswijk (tekening E. Orsel)

door ontstaat een opzet met souterrain en opkamer (afb. 19).

D e z e opzet laat zich goed aflezen aan de vensterposities in de z i j g e v e l .

3 1

D e verklaring voor d e z e afwijking of oplossing lijkt te liggen in de stedenbouwkundige opzet van de gesloten bouwblokken, waarbij ook aan de dwarsstraten (ondiepe) per- celen worden ontwikkeld. Hiervoor worden de hoekpercelen aan de hoofdstraten (grachten) ingekort, waardoor dus de bin- nenplaats/verbindingsgang en het achterhuis komen te verval- len (afb. 20)

Een andere mogelijke verklaring kan de lichttoetreding via de

Afb. 18. Achterhuis en verbindingsgang: Overzicht van de binnenplaats, het achterhuis en de verbindingsgang van Nieuwe Rijn 105 (kort na 1658). Het achterhuis is later verhoogd (foto gemeente Leiden. M&A. E.

Orsel)

Afb. 17. Nieuwe Rijn 97 (kort na 1658), de rechterzijgeve/ op de eerste verdieping van het voorhuis. De (gewijzigde/ haardplaatsen van de voor- en achterkamer zijn herkenbaar. Ter plaatse van de verdwenen middenzone is de samengestelde balklaag uitgevoerd met dunnere moerbalken (foto gemeente Leiden, M&A, E. Orsel)

zijgevel zijn. Dergelijke vensters zijn dan noodzakelijk omdat deze niet meer in de achtergevel kunnen worden aangebracht.

Bij een eerste inventarisatie van dergelijke hoekhuizen bleek al snel dat het type niet specifiek is v o o r b e h o u d en aan de 17de-eeuwse u i t b r e i d i n g s w i j k e n , maar dat de vorm reeds voorkomt in de veel oudere stadsgebieden.

Conclusie

Uit de aangehaalde voorbeelde n en het b o v e n s t a a n d e komt een huistype naar voren dat over het algemeen in Leiden werd g e b o u w d in de periode van economische bloei na het ontzet van 1574 en met name in de I7de-eeuws e uitbreidingswijken.

Het huistyp e kent een karakteristieke opzet en plattegrond

(afb. 21). De opzet bestaat uit een diep voorhuis met een los

achterhuis of een achteraanbouw. De plattegrond lijkt speci-

fiek ingedeeld en laat. zeker op de begane grond, een logisch

r u i m t e g e b r u i k zien. D e v e r s c h i l l e n d e vertrekken van het

voorhuis zijn zo g e p o s i t i o n e e r d dat ze o p t i m a al gebruik

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

ten grondslag te liggen aan de proportionering van het gehele stadhuis. De verhoudingen van het gebouw werden voor een groot deel bepaald door de oude maten.

waren dus een belangrijk uitgangspunt voor de restauraties van De Meijer. Hij idealiseerde de gebouwen uit deze tijd, de ambachtelijke bouwwijze en de reden voor

Weerstanden daartegen zijn begrijpe- lijk - en de rationalisaties die eigenlijk niet veel meer dan de hang naar eigen autonomie moeten maskeren tieren dan ook welig

Omdat Rubens echter eind mei 1640 was overleden heeft Huygens deze brief niet meer voltooid.. Deze notitie geeft een goed

descha 1 of 'barbara' werd genoemd door Vasari, maar niet 'gotica'.&#34; Dat sommige bouwmeesters in de elfde en twaalfde eeuw hadden gewerkt met een manier van

In het boek over militaire architectuur ten- slotte, is de tekst van De Pasino uit 1579, op het moment dat De Beste zijn werk schreef, nog altijd 'up-to-date'

De Raad brengt evenwel onder de aandacht van de Minister dat deze achterstand zich niet alleen voordoet bij de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, maar ook bij

Want ook deze twee auteurs hebben niet voortdurend rustig en vrijgesteld hun veld- en schrijfwerk kunnen doen zonder andere verplichtingen, maar hun werklust en