• No results found

Weergave van Bulletin KNOB 106 (2007) 4-5

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Weergave van Bulletin KNOB 106 (2007) 4-5"

Copied!
84
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond

Opgericht 7 januari 1899

Bulletin

Tijdschrift van de K N O B . mede mogelijk gemaakt door de Rijksdienst voor Archeologie. Cultuurlandschap e n M o n u m e n t e n

Redactie prof. dr. M . Bock, prof. dr. A.F.W. Bosman, prof. dr. W.F. Denslagen.

dr. R. Dettingmeijer (eindredacteur), dr. C.M.J.M. van den Heuvel, prof. drs. H.L. Janssen.

prof. dr. M . C . Kuipers . prof. dr. K.A. Ottenheym . dr. H. Sarfatij,

dr. F.H. Schmidt.

prof. dr. D.J. de Vries (hoofdredacteur).

Kopij voor het Bulletin

Gaarne t.a.v. prof. dr. D.J. de Vries R A C M , Postbus 1001, 3700 B A Zeist Summaries

mw. drs. U. Yland Abonnementen Mw. J.A. van den Berg

Bureau K N O B , Herengracht 4 7 4 1017 C A A m s t e r d a m

tel. 0 2 0 - 4 2 1 2 4 9 7 , fax 0 2 0 - 4 2 1 3 0 2 9 E-mail: info@knob.nl

Web-site: www.knob.nl

Losse n u m m e r s voor zover nog verkrijgbaar € 7 Abonnement en lidmaatschap K N O B : € 4 0 :

€ 12 (tot 27 jr) en € 25 (65+);

€ 6 5 (instelling e t c ) .

Opzeggingen schriftelijk voor 1 n o v e m b e r van het jaar.

KNOB

Jhr. ir. D . L . Six (voorzitter), mw. drs. D.H.H. Scheerhou t (vice- voorzitter). mr. drs. G. M e d e m a (secretaris), dhr. A.P.P. M e t ( p e n n i n g m e e s t e r ) , dr. P.W.F. B r i n k m a n , mr. W . M . N . E g g e n k a m p . mw. drs. M. H a a k s m a n . drs. J.P.C.A. H e n d r i k s , ir. D . G . de H o o g . drs. M. Krauwer. mw. J.E. Oldenburger, ir. L . B . Wevers (leden).

Druk en Lay-out

Walburg Grafische Diensten Postbus 4 7 0 , 7200 A L Zutphen tel. 0575-582 9 5 0

ISSN 0 1 6 6 - 0 4 7 0

INHOUD

Architectuurgeschiedenis en b o u w h i s t o r ie in A m s t e r d a m

(Freek Schmidt ) 161

Dik de R o o n

G e d r a g e n d o o r water. Drijvende kelders in

A m s t e r d a m en o m s t r e k e n 162

Coert Peter Krabbe en J o s Smit

Doeltreffende schoonheid. Adriaan Willem Weissman en

Lizzy Cottage ( 1 9 0 1 - 1 9 0 4 ) 179

Gabri van Tussenbroe k

De Schreierstoren van binnen en van buiten.

Een van de laatste restanten van de A m s t e r d a m s e

s t a d s o m m u r i n g bouwhistorisc h onderzocht 201

Ronald G l a u d e m a n s

' K o o p m a n s r e n a i s s a n c e ' . Het A m s t e r d a m s e

woonhuisinterieur in de zestiende e e u w 2 1 5

Publicaties

Jeroen G o u d e a u . Nicolaus G o l d m a n n ( 1 6 1 1-1665) en de w i s k u n d i g e architectuurwetenscha p

(recensie Freek S c h m i d t ) 2 3 4

Walter Kramer, Wester Toren. Historie en herstel

(recensie Irmgard van K o n i n g s b r u g g e n j 2 3 5

Summaries 2 3 6

Auteurs 237

Richtlijnen voor auteurs Bulletin KNOB

Afbeeldingen omslag:

Voorzijde: Amsterdam vanaf het Scheepvaarthuis, richting Sint- Nicolaaskerk en Centraal Station (foto Dirk J. de Vries 2005) Achterzijde: A.W. Weissman, trappenhuis 'Lizzy Cottage', Hobhemastraat 12 Amsterdam. 1901-1904 (foto Han van Gooi, Bureau Monumenten & Archeologie Amsterdam)

BULLETIN KNOB

Jaargang 106, 2007, nummer 4/5

(3)

Architectuurgeschiedenis en bouwhistorie in Amsterdam

Amsterdam telt bijna 8600 m o n u m e n t e n. Ze behoren tot de meest intensief gebruikte gebouwen van het land en hebben vaak al lang geleden hun oorspronkelijke bestemming verlo- ren. Hoewel vele van deze objecten hun betekenis ontlenen aan hun historische en architectonische bijzonderheden, zijn ze voor hun voortbestaan aangewezen op doelmatig en pas- send hergebruik. Leegstand is geen optie. Om te zorgen dat het proces van functiewijziging, a a n p a s s i ng en restauratie goed verloopt en het m o n u m e n t geen of zo min mogelijk schade lijdt, zijn b e h o e d z a a m h e id en d e s k u n d i g h e id eerste vereisten. De monumenten van Amsterdam die hier van ver- schillende kanten worden getoond, zijn alle recent onderzocht door in monumenten gespecialiseerde, architectuur- en bouw- historici van het gemeentelijk Bureau Monumenten & Arche- ologie, ter voorbereiding o p een verantwoorde planbeoorde- ling. Dat onderzoek levert behalve de noodzakelijke adviezen met betrekking tot bouwactiviteit en restauratie, vaak belang- wekkende nieuwe informatie op. Indirect draagt de huidige, d o o r velen als agressief ervaren druk o p m o n u m e n t e n in Amsterdam zo ook weer bij aan de verdieping van kennis van de historische stad, die vervolgens weer kan dienen ter verbe- tering van argumentaties omtrent sloop, behoud of vernieu- wing van andere monumenten.

De artikelen in dit n u m m e r gaan over datering van bouwfa- sen, over bijna vergeten b o u w t e c h n i e k e n en -m a t e r i a l e n , ambachtelijke expertise en de werkverdeling tussen opzich- ters, a a n n e m e r s en architecten, m a a r ook over de eisen en voorkeuren van o p d r a c h t g e v e r s , eigenaren, gebruikers en b e w o n e r s , en hoe die in architectuur werden omgezet . D e monumenten die hier de revue passeren geven toegang tot het verleden, tot de geschiedenis van Amsterdam en van het bou- wen en wonen in de stad. Het is voornamelijk te danken aan voortdurend nieuw onderzoek, interpretatie en beschrijving dat menig monument van een weinig of nietszeggend gebouw kan veranderen in een lieu de mémoire, een plaats van herin- nering waar het voelt alsof er een venster naar een bijna ver- geten verleden is opengezet.

Het is o v e r d r e v e n o m te b e w e r e n dat de hier b e s p r o k e n monumenten kunnen wedijveren met nationale plaatsen van herinnering. Ze leveren niet direct 'het vooroudergevoel ' op, behoren vooralsnog niet tot de gewaarmerkte vensters van de canon van de Nederlandse geschiedenis of tot het collectieve geheugen van Nederland. Slechts de oplettende passant, de nostalgicus en de architectuurliefhebber zullen zonder grote inspanningen historische associaties krijgen. M a ar als monu- menten zijn het stuk voor stuk artefacten van een gebruiksge- schiedenis. belangrijke stukken van de historische collectie

Nederland, die gewoon o p straat liggen. Toegegeven, op de plaats waar het m o n u m e n t staat, herinnert vaak nog m a a r weinig aan de fysieke, culturele en maatschappelijke context waaruit het ooit is v o o r t g e k o m e n en waarin het optimaal functioneerde. Maa r o m niet volledig betekenisloos te wor- den, is het juist nodig om het verhaal van de ontwikkeling van de g e b o u w d e o m g e v i n g steeds o p n i e u w te vertellen.

Amsterdam is immers behalve een permanente bouwput ook een archief dat door sloop, nieuwbouw, herstel en restauratie telkens n i e u w e feiten en g e g e v e n s oplevert, die n i e u w e geschiedenissen mogelijk maken. Onder het eigentijdse uiter- lijk van bijna elk monumen t met zijn actuele bestemming en geschiedenis, ligt een ander uiterlijk met een eerdere bestem- ming en een vroegere geschiedenis verborgen. Die historische gelaagdheid moet worden gekoesterd om door elke generatie o p n i e u w te k u n n e n worde n o n d e r z o c h t. Architectuur - en bouwhistorici zoeken naar sporen van vroeger in de gebouw- de omgeving, en geven die een geschiedenis en daarmee extra betekenis. Voor d e architectuur- en b o u w h i s t o r i c u s is elk monument in feite een palimpsest, waarbij onder de huidige verschijningsvorm een eerdere schuil gaat, die met het oplich- ten, verwijderen of gedeeltelijk wegschrapen van het meest recente oppervlak, gedeeltelijk zichtbaar wordt.

De artikelen in dit n u m m e r vertellen de geschiedenis van de Amsterdamse g e b o u w d e omgeving zoals die nu. met gebruik- making van de huidige stand van kennis , naar de nieuwste inzichten en vanuit het huidige tijdsgewricht mogelijk is.

Alleen al daardoor verschilt dat wat hier wordt verteld aan- zienlijk van wat e e r d e r e g e n e r a t i e s o n d e r z o e k e r s o v e r A m s t e r d a m s e ' o u d h e d e n ' o p s c h r e v e n . Wat d e z e artikelen bovendien duidelijk maken, is dat historisch onderzoek naar de g e b o u w d e o m g e v i n g misschien wel de meest tastbare vorm van herinnering oplevert. Monumenten bieden de mens een s i m p e l e m a n i e r o m met zijn o m g e v i n g in contact te komen en zich tegelijkertijd rekenschap te geven van de bete- kenis van zijn eigen ingrijpen en dat van zijn voorgangers in die o m g e v i n g . Gezien dat belang zouden m o n u m e n t e n een grotere rol mogen spelen in de huidige brede maatschappelij- ke discussie over geschiedenis of in het wijsgerige onderzoek naar de historische sensatie. De taak om geschiedenis tastbaar te maken en te houden, ligt bij de beheerders van het bouw- kundig erfgoed, en bij architectuur- en bouwhistorici, zoals moge blijken uit dit speciale Amsterdam-fi////>///z.

N a m e n s de redactie.

Freek Schmidt

(4)

Gedragen door water

Drijvende kelders in Amsterdam en omstreken

Dik de Roon

1

Er moet ondanks de wet van Archimedes (287-212 v.C.) lan- ge tijd een barrière zijn geweest om grote drijvende construc- ties te maken van materialen die z w a a r d e r zijn dan water, want dit gebeurde in de Lage Landen voor zover bekend niet eerder dan de zeventiende eeuw.2 Hoewel men anders zou verwachten van een zeevarend volk als de Hollanders, was niet de scheepvaart de eerste sector voor experimenten op dit gebied, maar uitgerekend het woonhuis. Dezelfde opwaartse waterdruk - die menig keldervloer deed barsten - werd benut o m problemen met een fluctuerend huiselijk grondwaterpeil op te lossen. Het besluit om gemetselde, drijvende kelders van enkele tonnen zwaar in de ruimten onder woonhuizen te maken werd min of meer uit nood geboren.

Maar wat is nu precies een drijvende kelder? Een drijvende kelder is een met het grondwaterpeil op en neer beweegbare, gemetselde bak (afb. 1). Het is een relatief o n b e k e n d ver- schijnsel met een g e s c h i e d e n i s , waarin allerlei b o e i e n d e kwesties zich met elkaar vermengen. Naast de Amsterdams e problematiek van de w a t e r h u i s h o u d i ng raakt de drijvende kelder aan andere technische zaken, zoals de productie van hoogwaardige mortel, metseltechniek en hydraulica. Deze en enkele andere aspecten worden in dit artikel onder de loep genomen.

Water in huis

In de zestiende en zeventiende eeuw kende Amsterdam enke- le indrukwekkende groeistuipen, die onder andere leidden tot het streven o m de beschikbare ruimte in de koopmanshuizen in de stad maximaal te benutten. De verdichting die het gevolg was van de grote bevolkingstoename leverde een zeer compacte stadsbebouwing op en iedereen die goederen wilde opslaan, had buiten zijn bebouwde perceel doorgaans nauwe- lijks ruimte. Daarom werd iedere vierkante meter binnen het perceel a a n g e w e n d voor bewoning en o p s l a g .3 De weinige beschikbare grond w a s duur en de verhoging van de reeds bestaande bebouwing met een extra verdieping bood een goe- de oplossing. Behalve van verhogingen met één of meer ver- diepingen, werden vele huizen voorzien van souterrains en kelders. Ondanks ongunstige omstandigheden, zoals de lage ligging van de stad, de drassige ondergrond en de constante dreiging van wateroverlast, bleven de A m s t e r d a m m e r s eeu-

wenlang hardnekkig kelders onder het heersende stadswater- peil bouwen. Een steeds terugkerend probleem was dat kel- dervloeren telkens weer openbarstten door te sterke opwaart- se w a t e r d r u k. M a a r in plaats van het b o u w e n van diepe kelders te staken, werd enerzijds gezocht naar een oplossing om het stadswaterpeil te stabiliseren en zeeweringen te verbe- teren, terwijl men anderzijds probeerde een constructie te ont- wikkelen om de waterproblematiek het hoofd te bieden.

Wanneer de eerste gemetselde drijvende kelder in Amsterdam werd toegepast is niet helemaal duidelijk. Waarschijnlijk was dit rond of kort na het midden van de zeventiende eeuw, maar al in het begin van de zeventiende eeuw lijkt m e n pogingen te hebben ondernomen om het waterprobleem in kelders op te lossen. In zijn onvoltooide tractaat De Huysbou. noemt Simon Stevin (1548-1620) drie manieren om kelders te bouwen. Ten eerste "datmense maeckt van clynckaert en trast, doch heeft dit sijn ongeval, dattet splytende of eenige ondichticheyt cry- gende, 't water daer deur comt en somvvylen quaet o m stop- pen is. voornamelick als den vloer diep int water licht met stercke perssingh: 't Gebeurt wel alsmen sulcken leek niet stoppen en can, datmender een traste buyse rontsom metselt, soo hooch als genouch is, om het hoochste water te vervan- gen, maer 't is al onbequaem w e r c k " .4 Slechts in zijn tweede punt rept Stevin over iets wat op een drijvende kelder lijkt:

"is onlancx t ' A m s t e r d a m int gebruyek gerocht alwaer seer leech lant zijnde, maken het deel onder water c o m m e n d e , van hout stoppen dat met mos en teer. en onderhoudent gelijck- men de Schepen d o e t " .5 Er werd d u s volgens Stevin niets anders dan een grote houten tobbe onder het huis aange - bracht, die werd onderhouden als een schip. De derde manier die Stevin voorstelt is ophogingen uit te voeren en de kelder stomweg boven de waterlijn te bouwen.

De vroegste historische bron waarin een drijvende kelder is te vinden, stamt van na Stevins bevindingen. In deel twee van Philips Vingboons ' Afbeeldsels der voornaemste gebouwen, uit 1674 (afb. 2). is op de gravure van de plattegrond van H e r e n g r a c h t 386 aan de achterzijde een drijvende kelder i n g e t e k e n d .6 Het is de enige drijvende kelder die in beide delen van V i n g b o o n s ' boeken voorkomt. Of Vingboons de eerste was die de drijvende kelder toepaste, kan niet worden vastgesteld. Wel dat hij naast esthetische belangstelling ook

P A G I N A ' S 162-178

(5)

B U L L E T I N K N O B 2 O O 7 - 4 / 5

Afb. 1. Schematische doorsnede van een vastgezette (l) en een nog drijvende kelder (r). 1 en 2 klamplagen binnenzijde kelderbak. 3 halfsteens buitenwand kelderbak, 4 bouwmmtr van het huis. 5 later aangebrachte betonmantel. 6 piunvulling. 7 afdekphivuizen. 8 stijl waarmee de kelderbak is vastgezet.

9 kelderbalklaag. 10 grondwater, 11 basisrooster. 12 paal fundering.

(6)

1 6 4 B L ' L I . K T IN K N O B 2 0 0 7 - 4 / 5

Afb. 2. Plattegrond Herengracht 386, circa 1674 (Philips Vingboons)

geïnteresseerd was in technische innovaties. Zo paste hij bij- voorbeeld al de s p o u w m u u r t o e .7

Dat de afbeelding van Vingboons tot nog toe de enige beken- de zeventiende-eeuwse tekening van een drijvende kelder is, kan e r o p wijzen dat in die periode d e drijvende kelder n o g geen brede toepassing kende. Toch moet kort hierna verande- ring in deze situatie zijn g e k o m e n , o m d a t het met n a m e in A m s t e r d a m een oplossing bood v o o r een veel v o o r k o m e n d probleem. O p e n g e b a r s t e n keldervloeren leidden tot s c h a d e aan opgeslagen goederen, die weer tot conflicten en claims leidden. In 1701 besloot het stadsbestuur " f o r d o n n e r e n en te statueren dat [...] geen kelders binnen den omtrek van de Y- sluysen lager zullen mogen werden gelegt als uyterlijk tot op een duym boven de Stads peil; en buyten g e m e l d e Sluysen dog binnen de Waterkeeringen niet lager dan tot op twee voe- ten boven de zelve Stadspeyl". Bovendien moesten bestaande huizen, waarin zich al een diepere kelder bevond, na een ver- b o u w i n g ook aan deze norm voldoen. Er werden flinke boetes gezet op overtredingen en het niet melden van zulke verbou-

w i n g e n . Uit d e t o e v o e g i n g , " . . . v v a a r s c h o u w e n d e daa r en boven dat zo omtrent het intappen van 't Water als andre gele- genheden geen regard altoos o p Kelders contrarie desen aan- gelegt of gelaten zal werden g e n o m e n . . . " lijkt af te leiden dat er voordien onduidelijkheid had bestaan omtrent de eisen die een diepe kelder aan het waterpeil stelde.8

Vanaf 1701 was duidelijk dat de verantwoordelijkheid in het vervolg bij de burgers lag. De drijvende kelder ontsnapte aan de nieuwe regelgeving. Deze bood de mogelijkheid om toch ruim onder het stadspeil een opslagvloer te realiseren zonder constructief verband met het onroerend e goed. Het is dan ook goed mogelijk dat pas vanaf deze verordening de drijvende kelder een bredere toepassing vond.

Drijvende kelders in Amsterdam

Tegenwoordig zijn drijvende kelders in de Amsterdamse bin- nenstad m e t e n i g e m o e i t e als z o d a n i g te h e r k e n n e n , als gevolg van ingrepen sinds ze werden vastgezet. Na de b o u w volgden door de jaren heen ingrepen o m lekken te dichten en funderingen te repareren. De verordening van 1701 speelde

Ajb. 3. Tekening drijvende kelder, 1768 (C. Hoeneker/SAA)

(7)

B U L L E T I N K N O B 2 O O 7 - 4 / 5

Afb. 4. Lengtedoorsnede Keizersgracht 576 Amsterdam tlek. Dik de Roon 2000)

geen directe rol in het ontstaan van de drijvende kelder, maar stimuleerde vermoedelijk wel de keuze voor een drijvende kelder in plaats van de ondiepere, vaste kelder. Een inventari- satie van g e d r u k t e bronnen en archiefinventarisse n heeft vooralsnog geen uitgebreide bestekken of werkbeschrijvingen van drijvende kelders opgeleverd. Ook de tot nog toe enige achttiende-eeuwse b o u w t e k e n i n g van een dergelijke kelder gaat niet vergezeld van een beschrijving. De tekening uit 1768 (afb. 3), gemaakt door de bekende metselaarsbaas Coen- raad Hoeneker (f 1769), was bestemd voor een pakhuis aan

Afb. 5. Doorsneden van Herengracht 580 Amsterdam (naar H.J. Zantkuijl)

1*5

de t o e n m a l i g e Amstelstraat (thans N i e u w e A m s t e l s t r a a t ) .9 Hoenekers doorsnede geeft nauwkeurig de o p b o u w van het metselwerk weer.

Behalve voor de opslag van goederen - vooral levensmidde- len - werden drijvende kelders voor de opslag van water g e m a a k t .1 0 In A m s t e r d a m werden van de zeventiende tot in negentiende eeuw veel waterkelders gebouwd voor de opslag van drinkwater dat bestond uit opgevangen hemelwater, later ook uit met schuiten vanaf de Vecht aangevoerd water. In K e i z e r s g r a c h t 5 7 6 werd o n d e r het a c h t e r h u is z o w e l een ' g e w o n e ' drijvende kelder als een (deels gesloopte, of ooit uit elkaar gespatte) drijvende waterkelder aangetroffen (afb. 4).

Vier c o m p a r t i m e n t e n , afgesloten door zijdelings a a n e e n g e - schakelde t o n g e w e l v e n , stonden met e l k a a r in verbinding door openingen in de tussenwanden. De wanden en de gewel- ven bestonden slechts uit twee klamplagen. Een reconstruc- tietekening van Zantkuijl suggereert dat in Herengracht 580 restanten zijn aangetroffen van een soortgelijke drijvende waterkelder (afb. 5 ) . " De meeste exemplaren in woonhuizen waren vaste kelders, maar sporadisch wordt nog een drijven- de waterkelder in woonhuizen aangetroffen.

Plattegrond en toegang

De toegang tot de bak die op het grondwater drijft kon uiter- aard niet worden gerealiseerd met een keldertrap die verbon- den was met de bouwmuren van het huis. Fluctuatie van het grondwaterpeil m a a k te dat onmogelijk. D a a r o m hadden de drijvende kelders doorgaans een trap die geheel in de b a k werd geplaatst. De rand van de bak fungeerde vaak als eerste trede. Meestal bestond het grondvlak van een drijvende kel- der uit een rechthoek, maar er zijn meerdere exemplaren aan- getroffen waarbij een g e m e t s e l de trap als uitstulping in de plattegrond van de kelderbak lijkt te zijn o p g e n o m e n . Een voorbeeld hiervan bevindt zich in het huis Herengracht 354 (afb. 6 ) .1 2 D o o r de trap buiten de rechthoek van d e bak te plaatsen kon opslagruimte worden gewonnen. Wellicht speel- de de indeling van een huis een rol bij de keuze voor een der- gelijke kelderplattegrond.

Het al g e n o e m d e , d o o r Vingboons ontworpen Herengracht 386 lijkt ook een dergelijke constructie te hebben gehad. De gravure van Vingboons, waarop de bak van de drijvende kel- der zich goed laat onderscheiden is echter onduidelijk omtrent de aansluiting van de trap. Vingboons tekent geen ruimte tus- sen de b o u w m u u r en de trap in zijn plattegrond. Bovendien doorsnijdt in de tekening de gemetselde o m r a n d i n g van de trap een bouwmuur. Er bestaat geen dwarsdoorsnede van deze kelder en de vastgezette kelderbak is zodanig afgewerkt dat we slechts kunnen gissen naar de oorspronkelijke toestand. Er zijn in het zeventiende-eeuwse Amsterdam vermoedelijk ook exemplaren geweest met een trap in meerdere delen, waarbij de kelderhoogte werd overbrugd met een inwendige trap en enkele treden direct buiten de kelderbak. De verticale marge die een kelder had om te bewegen was vaak meer dan een halve meter. Het huis H e r e n g r a c ht 4 7 6 , o p twee percelen g e b o u w d voor de m e d i c u s F r a n c o i s de Vicq in 1670, lijkt

(8)

( 6 6 B U L L E T I N K N O B 2 O O 7 - 4 / 5

Ajb. 7. Tot op beden aangetroffen drijvende kelders en enkele voormalige drijvende kelders in de Amsterdamse binnenstad (tek. Dik de Roon 2006)

Afb. 8a. Doorsneden drijvende kelders Herengracht 60 en Beulingstraat 19 Amsterdam (tek. Dik de Roon 2006)

(9)

B U L L E T I N K N O B 2 O O 7 - 4 / 5 1Ö7

Aft). 8b. Drijvende kelder Herengracht 60 Amsterdam (foto Dik de Roon 2006)

hiervan een voorbeeld te zijn ( g e w e e s t ) .1 3 Dit huis bevatte zelfs twee drijvende kelders.

Drijvende kelders werden in de A m s t e r d a m s e b i n n e n s t ad voornamelijk gerealiseerd in grote huizen. De ruime meerder- heid van de tot nu toe aangetroffen drijvende kelders bevindt zich in de zeventiende-eeuwse grachtengordel (afb. 7). Er zijn echter ook enkele exemplaren in wat kleinere huizen gevon- den, maar ook die huizen vertonen kenmerken van een zekere welstand van de t o e n m a l i g e eigenare n of b e w o n e r s , zodat voorzichtig kan worden geconcludeerd dat drijvende kelders in de zeventiende en achttiende eeuw een luxeartikel waren.

De inmetingstekeningen van Beulingstraat 19 en Herengracht 60 geven een indruk van de formaatverschillen (afb. 8a.b.c).

De drijvende kelders in beide huizen zijn excentrisch in de h u i s p l a t t e g r o n d geplaatst. Dergelijke e x e m p l a r e n w o r d e n vaak geflankeerd door een afvoer naar een in de achtertuin gelegen beerput. In Beulingstraat 19 is dat niet de verklaring voor de kelderpositie uit de middenas van het huis. Hier werd ter rechterzijde van het huis in de n e g e n t i e n d e e e u w een gedeelte van de toenmalige steeg bij het huis getrokken.

Zowel in enkelvoudige huizen als in huizen bestaande uit een voor- en een achterhuis werd de drijvende kelder op uiteenlo- pende plaatsen in de plattegrond gesitueerd (afb. 9) Diverse drijvende kelders zijn aangebracht toen het betreffende huis

er al geruime tijd stond. In dergelijke gevallen moest de fun- deringsbasis van de bouwmuren diep genoeg liggen om een vrije beweging van de kelderbak mogelijk te maken. Als de paalkoppen van het heiwerk onder de b o u w m u u r vochtig ble- ven was de fundering in principe diep genoeg. In de stad was o p s l a g r u i m t e een belangrijk argumen t om kelders zo diep

Afb. 8c. Drijvende kelder Beulingstraat 19 Amsterdam (foto Dik de Roon 2006)

(10)

i 6 8 B U L L E T I N K N O B 2 O O 7 - 4 / 5

9

Afb. 9. Schematische weergave van enkele plattegronden van Amsterdamse woonhuizen. Hoewel vooral in de grotere huizen drijvende kelders meestal in het achterhuis zijn gesitueerd, worden ze op veel uiteenlopende plaatsen in de plattegrond aangetroffen. 1 Bloemgracht 108. 2 Herengracht 387. 3 Herengracht 476. 4 Keizersgracht 743. 5 Oudezijds Achterburgwal 155, 6 Keizersgracht 576. 7 Herengracht 354. 8 Herengracht 386. 9 Beulingstraat 19 (tek. Dik de Roon 2006/

mogelijk te maken. Bij de aanleg van een drijvende kelder in een al bestaand huis met een funderingsvoet die niet zo diep lag als de b e o o g d e drijvende keldervloer, was het passeren van de enigszins uitstekende funderingsvoet ongetwijfeld een aspect om o p te letten.

Een voordeel van de Amsterdamse paalfunderingen was dat de funderingsvoet vaak bijzonder smal werd uitgevoerd. Enkele aangetroffen drijvende kelders hebben een relatief grote afstand tussen de rand van de kelderbak en de bouwmuur. die waar- schijnlijk verband houdt met de breedte van de fundering.

Aanleg en bouw

De aanleg van een drijvende kelder was geen sinecure . E r moest een bouwput tot ruim onder het grondwaterpeil worden gegraven o m de drijvende bak voldoende bewegingsruimte te verschaffen en daadwerkelijk ruimtewinst te boeken. O m d a t het relatief grote gewicht van de dikke bodem al snel het drijfvermogen van het houten basisrooster zou overschrijden ging de b o u w van de kelderbak gepaard met pompen.

Eenvoudige houten zuigerpompen werden al in de middeleeu-

(11)

B U L L E T I N K N O B 2 O O 7 - 4 / 5 169

Afb. 10. Nog functionerende drijvende kelder Dorpsstraat 116 te Nieuwkoop (foto Dik de Roon 2005)

wen in de Lage Landen gebruikt, maar waren t r a a g .1 4 De uit- vinding van S i m o n Stevin in 1584 van een instrument o m

"Water te verheffen ende o p te trekken door andere middelen als tot ter tydt gebruykt werden'', vormt de opmaat voor een reeks verbeteringen in de zeventiende eeuw. Dit was vermoe- delijk een p o m p met zuiger zonder klep. waaronde r zich een zuig- en persruimte bevond, voorzien van een zijdelingse in- en uitlaat.1 5 In de zeventiende eeuw verwierf een aantal uit- vinders octrooien op (verbeteringe n van) p o m p e n . In 1605 bedacht de D e l f t s h a v e n a a r J a c o b B a s t i a e n s s . "een p o m p- w e r c k " waarmee een man " s o o veel waters conde op werpen ende loosen, ende soo langdurich wercken als vier ofte sess man met twee andere p o m p e n " .1 6 In 1633 k w a m Jan David uit Leiden met een " p o m p w e r c k waervan de herten oft sluyt- leeren [...] connen afslaen ende haer selven verbreeden soo dat sy door t versleyten hoe langer hoe dichter w o r d e n " .17 In 1674 bedacht Nicolaes Dromers een p o m p die niet alleen met m i n d e r moeite meer water kon verzetten, maar b o v e n d i en

"zynde dese pompen oock seeckerder. dan alle andere Pom- pen, die tot noch toe in gebruyk syn geweest". Kapitein T h o - mas Togoodt k w a m in 1675 met een "Inventie die met cleyne costen in t werck gesteld conde werden, o m m e met de Arbeyt van twee man, en den tyt van en uyr uyt te halen veertigh ton

w a t e r " !1 8 Ondertussen (1671-1677) sleutelden de gebroeders Van der Heyden aan een verbeterde p o m p ten behoeve van de brandspuit en introduceerden zij de leren w a t e r s l a n g .1 4 Men was dus goed in staat o m met door menskracht aangedreven pompen gedurende langere tijd een bouwput zodanig droog te houden dat graven en bouwen onder de grondwaterlijn m o g e - lijk waren. Houten beschoeiingen, bekleed met leer, werden gebruik als r e m m i ng van in de bouwput terugstromend grond- w a t e r .2 0 Aangezien er werd gewerkt met hydraulische tras- mortel kon men in geval van nood het werk o n d e r b r e k e n , omdat uitharding in water geen probleem was.

In N i e u w k o o p circuleert een verhaal over een drijvende kel- der die buiten zijn uiteindelijke bestemming, het huis Dorps- straat 116 (afb. 10), zou zijn g e m a a k t .2 1 De overlevering wil dat de kelderbak in de Voorwetering werd gemetseld en ver- volgens via de opengelegde kade (!) het huis zou zijn binnen- gevaren. Metselen o p het water is vrijwel onmogelijk. Een pakket van maar drie lagen massief metselwerk (niet genoeg voor een drijvende keldervloer) overschrijdt al ruimschoots het drijfvermogen van de houten basisvloer van de kelder- b a k .2 2 De gemetselde vloer zinkt dus al lang voor begonnen kan worden met het optrekken van de zijwanden.

De basis van de bak zelf bestond doorgaans uit een rooster-

(12)

1 7 0 B U L L E T I N K N O B 2 O O 7 - 4 / 5

Afb. II. Basisrooster voormalige Lange Houtstraat 28 Amsterdam (foto ca. 1982. Wiard Krook. Bureau Monumenten & Archeologie Amsterdam)

(13)

B U L L E T I N KNOB 2 O O 7 - 4 / 5 171

Afb. 12. Varianten van klamplaagmetselverbanden (tek. Dik de Roon 2004)

werk (dergelijke roosters werden ook voor vaste keldervloeren gebruikt). Twee lagen stevige houten balken werden kruislings met een overkeping op elkaar bevestigd. Soms werd er ook een plankenlaag tussen de twee balklagen a a n g e b r a c h t .2 3 O p die constructie werd een dikke planken vloer gelegd die als basis diende voor de gemetselde bak en zo stijf mogelijk was, zodat eventueel ongelijk verdeelde druk niet tot vervorming en dus scheurvorming in het metselwerk zou leiden (afb. 11).

De g e m e t s e l d e bak k r e e g een zeer d i k k e b o d e m van s o m s wel acht lagen van b a k s t e n e n .2 4 De zijwanden waren soms tot anderhalve meter hoog. De tekening van Coenraad H o e n e k e r uit 1768 toont zijwanden van maar zestig centimeter hoog , zodat de waterlijn maar tien centimeter onder de rand van de bak zou staan! De drijvende kelder in het huis Oudezijd s Achterburgwal 155, g e b o u w d in 1644 (kelder mogelijk later) in o p d r a c h t van de k e r k m e e s t e r s van d e Waals H e r v o r m d e G e m e e n t e suggereert dat dergelijke lage zijwanden daadwer- kelijk werden u i t g e v o e r d .2 5 De zijwanden waren d o o r g a a n s uit drie lagen metselwerk o p g e b o u w d : aan de buitenzijde een m u u r van een halve steen dik in halfsteens verband, waarte- gen aan de binnenzijde t w e e z o g e n a a m d e k l a m p l a g e n van stenen op-hun-plat werden aangebracht. Om scheurvorming dwars door de dikte van het metselwerk te voorkomen, werd het patroon van het metsel verband per laag zodani g gewij- zigd of verschoven dat voegen in verschillende lagen metsel- werk niet met elkaar samenvielen. De toepassing van speci- fieke m e t s e l v e r b a n d e n in de op elkaar a a n g e b r a c h t e platte lagen van de zijwanden vormt een karakteristiek kenmerk van drijvende kelders (afb. 1 2 ) .2 6 Veel vloeren van vaste kelders, waarin men g r o n d w a t e r p r o b l e m a t i e k kon voorzien, werden met een dergelijk dik pakket van gemetselde lagen aangelegd.

D e aansluiting van de bodem en het o p g a a n d e metselwerk, die de kim wordt g e n o e m d , vormde een kwetsbaar punt. In meerdere kelders is de k i m later opgedikt met een gemetseld trasraam of - nog later - een betonnen p l i n t .2 7 Met de toepas- sing van veel lagen m e t s e l w e r k in d e bodem ontstond een d i k k e v l o e r m e t v o l d o e n d e g e w i c h t t e g e n het drijf vermogen, zodat de bak diep genoeg in het water kwam te liggen.

Van achttiende- en negentiende-eeuwse kelders is bekend dat men in het metsel verband van d e kelderbodem een gat uit- spaarde waardoor men het grondwater in de kelder liet opko- men, zodra het metselwerk was voltooid. Dat deed men ten behoeve van een goede uitharding van de toegepaste hydrau- lische mortel. Daarna werd dit z o g e n a a m d e lokgat w e e r met een houten stop gedicht en pompte men de kelderbak l e e g .2 8 Die stop hoefde niet boven de onderste laag metselwerk uit te k o m e n en vormde dus nauwelijks een v e r z w a k k i n g van de bodem, omdat er zoveel lagen mestelwerk o p konden worden aangebracht als de bodem dik was. Ze werden zo keurig in

1 6 5 1

Afb. 13. Impressie wateroverlast eerste helft zeventiende eeuw (naar Buisman 2000)

(14)

112

B U L L E T I N K N O B 2 0 0 7 - 4 / 5

Ajb. 14. Dijkdoorbraak St. Anthonisdijk bij Houtwael in 1651. Schilderij Willem Schellinks lAmsterdams Historisch Museum!

het bestaande verband van de vloer dicht gemetseld. Mogelijk pasten ook de z e v e n t i e n d e - e e u w e r s het lokgat al toe. Veel drijvende kelders werden bekleed met transparant geglazuurde rode plavuizen van ongeveer 21 x 21 cm of wit geglazuurde tegels van ongeveer 13 x 13 cm. Een aantal werd slechts voor- zien van een laag stucwerk of bleven onafgewerkt. O p de rand werd doorgaans een vlakke afdekking tot bijna aan de bouw- muur aangebracht, vermoedelijk om te voorkomen dat kleine spullen tussen de b o u w m u u r en de rand van de bak konden vallen of o m waterdamp uit de tussenruimte te remmen.

Watervast metselwerk

D e aanleg van drijvende kelders stelde de nodige technische e i s e n aan het m e t s e l w e r k . O n g e v e e r acht e e u w e n na de aftocht van de R o m e i n e n rond 40 0 na Chr. uit de Nederlan- den beleefde de kunst van uit klei gebakken steen hier een wedergeboorte. De voordelen van trastoeslag in de kalkmor- tel waren (al) aan het eind van de vijftiende eeuw b e k e n d .2 9 Aan het werk van de metselaar werden in die periode, toen de ' h o u t e n stad' geleidelijk ' v e r s t e e n d e ' , steeds hogere eisen g e s t e l d , net als aan de s a m e n s t e l l i n g van m e t s e l m o r t e l s . W a a r de R o m e i n e n p u z z o l a a n - a a r d e van v u l k a n i s c h e o o r- spong in hun mortel toepasten, voegden de Hollandse metse- laars tras toe om hun mortel in water te kunnen laten uithar-

den. Tras is niets anders dan fijngemalen tufsteen (van v u l - kanische oorsprong), die o n d e r m e e r in het Brohl- en Nettedal in de Eifel werd a a n g e t r o f f e n .3 0 De hydraulische eigenschap - uithardin g in water - die d e mortel d o o r de trastoeslag kreeg, maakte metselwerk van h o g e kwaliteit onder de water- lijn mogelijk.

Trasmortel bestond uit een mengsel van gebrande en gebluste schelp- of steenkalk en tras. Tegen het einde van de zeven- tiende eeuw werd Dordrecht het middelpunt van de interna- tionale trashandel. Dordts C e m e n t werd een kwaliteitsstan- daard en zou dat blijven tot men in de laatste decennia van de achttiende eeuw begon te experimenteren met inheemse toe- slagen. Het door Adriaan de B o o y s (1721-1804) in 1783 uit- g e v o n d e n A m s t e r d a m s C e m e n t met g e m a l e n r o o d g e b r a n d e zeeklei als toeslag, later voortgezet als Utrechts C e m e n t of C a z i u s - c e m e n t , v o r m d e de eerste i n h e e m s e c o n c u r r e n t i e .3 1 Met de uitvinding van Portlandcement door de Engelse met- selaar Joseph Aspdin (1788-1855) in 1824 werd de basis voor het moderne portlandcement gelegd en verdwenen de vroege hydraulische mortels naar de a c h t e r g r o n d .3 2

Naast een goede mortel was een goede steen en een uitge- kiend metselverband nodig om de b o u w van een drijvende kelder tot een goed einde te brengen. Een op regelmaat gesor- teerde harde steen, ook wel trasklinker g e n o e m d , was vereist voor de bak van een drijvende kelder.

(15)

B U L L E T I N K N O B 2 O O 7 - 4 / 5 173

Drijvende kelders vormen niet de eerste gemetselde construc- ties waar andere dan de bekende gestrekte patronen van met- selverbanden werden toegepast. Er werd al ver voor de zeven- tiende eeuw gemetseld in gekruist op elkaar geplaatste lagen.

Voorbeelden hiervan gaan terug tot vroeg in de veertiende eeuw. De kruislagen werden toegepast in b o u w w e r k e n als stadsmuren, kastelen, kloosters en kerken: zonder uitzonde- ring zeer dikke m u r e n .3 3

Mogelijk werd met de toepassing van kruislagen beoogd een constructieve versterking te realiseren. Er lijkt een verband te bestaan tussen het verschijnen van vuurwapens in deze stre- ken in de tweede helft van de veertiende eeuw en de toename van de toepassing van kruislagen. Verdere overwegingen kun- nen zijn geweest: optimaal hergebruik van restanten baksteen en versnellen van het drogen van de mortel door voegen niet boven elkaar te plaatsen.3 4 Hoe het ook zij, duidelijk is dat er al in de middeleeuwen ook in Hollandse steden werd geë xpe- rimenteerd met elkaar kruisende metsellagen en dat hierbij vrijwel zeker de o v e r w e g i n g van constructieve versterking een rol speelde.

Die overwegin g werd ongetwijfeld ook bij de ontwikkeling van drijvende kelders gemaakt, want behalve waterdichtheid waren samenhang en sterkte van de gemetselde kelderbakken zeker van belang. Vooral wanneer de kelderbak onevenwich- tig werd belast (door bijvoorbeeld in een van de hoeken meer goederen o p te slaan) moesten de schrankende krachten (of torsie) worden opgevangen. Door het aanbrengen van diago- nale, elkaar kruisende metsellagen worden de lijnen waar- langs lastafdracht plaatsvindt in de zijwanden aanzienlijk ver- l e n g d .3 5 Gezien dit verband tussen kruislagen in dikke muren en de kruisende lagen in drijvende kelders is het mogelijk dat de ervaringen met kruislagen hebben bijgedragen tot het ont- staan van het metselprincipe van drijvende kelderbakken.

Fluctuerend grondwaterpeil

Amsterdam lag laag in een waterrijke omgevin g en stond in open verbindin g met de zee. D e stad had e e u w e n l a n g te maken met een continu fluctuerend stadswaterpeil als gevolg van eb en vloed. Te laag water veroorzaakte het rotten van p a a l k o p p e n die boven d e g r o n d w a t e r s p i e g e l k w a m e n . Te h o o g water v o r m d e een bedreiging voor de keldervloeren.

B o v e n d i e n v e r o o r z a a k t e n s t o r m r a m p e n r e g e l m a t i g e x t r a wateroverlast. Vooral wanneer aanhoudende storm leidde tot langere periodes van extreem hoog water, was het stadspeil niet te handhaven en steeg het grondwaterpeil zodanig dat te diep gelegen keldervloeren door de opwaartse waterdruk, ook wel Archimedeskracht genoemd, open spatten en lekgedrukt werden. Het was een moeilijke opgave o m de marges waar- binnen de grondwaterspiegel fluctueerde te minimaliseren.

Stormrampen teisterden Amsterdam al in het prilste begin van de stad. In 1170 rukte de Zuiderzee als gevolg van een storm- vloed zover in zuidwestelijke richting op, dat de open verbin- ding met de zee een heel directe en permanente dreiging voor overstromingen van de Amstel en de Vecht via het IJ ging vormen.3*' Enkele decennia later werd de Amstel afgedamd.

Daarna ontvouwde zich een lange ontwikkelingsgeschiedenis van dijken, d a m m e n , sluizen en andere w a t e r b o u w k u n d i g e werken, zoals w i n d g e m a l e n .3 7

Als een van de hoogtepunte n in de A m s t e r d a m s e waterge- schiedenis staat de aanleg van de Amstelsluizen te boek. D e z e werden g e b o u w d o p initiatief van b u r g e m e e s t e r J o h a n n e s Hudde (1628-1704) en kwamen gereed in 1674. De stadsboe- z e m s werden van de A m s t e l b o e z em gescheiden. Het steeds complexer geworden stelsel van boezems met verschillende waterpeilen binnen d e stadsmuren was nauwelijks o n d e r c o n - trole te houden. Voordien had Hudde, die wis- en natuurkun- dige w a s , zich als s c h e p en van A m s t e r d a m al ingezet o m waterbouwkundige aanpassingen ter beheersing van het stads- peil te realiseren.3 8 Vaak wordt aangenomen dat de Amstel- sluizen een succesvolle aanwinst in de beheersing van dat peil vormden, maar dat moet worden gerelativeerd. De ambi- tie o m de functies van schutten bij hoog water, doorspoelen van vervuild g r a c h t e n w a t e r en vloedkering te c o m b i n e r e n bleek hoog gegrepen.3'' Bovendien: al wist men een deel van het niveauverschil als gevolg van eb en vloed in de stad terug te b r e n g e n , incidenteel natuurgewel d bleef een factor van belang.

Vele verslagen van dergelijke rampen zijn bewaard gebleven.

Een greep van vier decennia uit eeuwe n wateroverlast (afb.

13). In 1610 teisterde een zware noordwesterstorm de Noord- zeekust van Vlaanderen, Zeeland en Holland gedurende drie weken, die de zogenaamd e Emerentiavloed tot gevolg had. In A m s t e r d a m sloeg het d o o r de stormvloed o p g e s t u w d e IJ- water een gat in de toenmalige Sint Anthonisdijk. Het water stroomde nabij de Stormsteeg, die toen zijn naam kreeg, de stad in. Het feit dat het welwater een directe bedreiging voor het huis van burgemeester Boom vormde , zal ertoe hebben bijgedragen dat na de vloed de straten met dijkfunctie op last van de magistraat werden opgehoogd. Zelfs de relatief hoog gelegen Warmoesstraat stond onder w a t e r .4 0

In 1624 kwam het gevaar uit een andere hoek. Nadat in janu- ari de Lekdijk bij Vreeswijk bezweek onder de druk van krui- end ijs en een groot deel van het land overstroomde, volgde in maart een doorbraak van de Maasdijk. Een enorme water- massa bewoog zich naar het noorden. Bij Woerden wierp men een dam o p om het water naar het Amstelland en de veenge- bieden te leiden. D e extreem h o g e waterstand die dit tot gevolg had, maakte zelfs de stadssluizen onbruikbaar, zodat in Amsterdam de straten overstroomden en het water de hui- zen i n l i e p .4 1 In 1625 berichtte een ooggetuige: "dat het water in de Zuyderzee. en binnen Amsterdam so hoogh liep, als o p Alderheylighen vloet in den Jare 1570 tot op anderhalf d u y m getekent aen den D a m s l u y s . . . 's Nachts te een twee ueren [...] stont het water bynaest o p het midden van den D a m . "

Onder andere aan het Rokin stroomden de kelders v o l .4 2 In 1627 overstroomde alweer een groot deel van Amsterdam als gevolg van een s t o r m v l o e d .4 3 In 1637 werd de Zuiderzee h o o g o p g e s t u w d d o o r n o o r d w e s t e r s t o r m . Een plaatselijke vloed overstroomde Amsterdam zodanig dat men met schuit- j e s d o o r de straten voer, aldus Tobias van D o m s e l a e r .4 4 In

1651 stelde dezelfde Van D o m s e l a e r een beeldend verslag

(16)

' 7 4 B U L L E T I N KNOB 2 O O 7 - 4 / 5

van de vloed als g e v o l g van een n o o r d w e s t e r s t o r m o p :

"Omtrent den middagh was het water op zijn hooghst, en wel drie duymen hooger, als d' Allerheyligen Vloedt geweest was.

't welck oock aan d ' A c h t b : Magistraa t wiert a a n g e d i e n t.

Zulks d a t m e n het Water o v e r den N i e u w e n Dijk en War- moestraat zagh heen v l o e y e n , en de Kapelsteegh en veel andere met schuytjens bevaren wierden. Dies al wat in Kel- ders, Packhuyzen . en Loysen etc. op geslooten stondt, van 't water overvallen wierdt: veel K o o p m a n s c h a p p e n bedorven, g o e d e r e n , half v e r d r o n k e n , wierde n met yver. o p w a a r d t s g e h a a l d t " .4 5 Ook d e Sint Anthonisdijk (afb. 14) b e z w e e k , waardoor de hele lage binnenstad overstroomde, inclusief de Anthonismarkt (de huidige Nieuwmarkt) . Die doorbraak van de stadsdijken waren het directe gevolg van een doorbraak van de Diemerzeedijk.4 6

Het minimaliseren van niveauverschillen door eb en vloed in het stadspeil vormde geen permanente oplossing. Incidenteel natuurgeweld bleef een niet in te d a m m e n risico. In 1675, een j a a r na de aanleg van de A m s t e l s l u i z e n , j o e g een z w a r e novemberstorm het water alweer over de Nieuwendijk en de Warmoesstraat. Zelfs de daarna door Hudde geïnitieerde aan- leg van een stelsel van hoogwaterkeringen bleek niet afdoen- d e .4 7 Weliswaar kon met succes de watervloed als gevolg van storm en opstuwing van het zeewater worden gekeerd, maar de keldervloeren vrijwaren van te hoog stijgende opwaartse waterdruk was er nog steeds niet bij. Tussen 1682 en 1691 w e r d e n de keringen 194 (!) keer gesloten . Daartoe werd besloten wannee r het zeewate r minstens 18 duim (ruim 4 6 cm) steeg boven het nagestreefde s t a d s p e i l .4 8 Die hoogte kon oplopen tot meer dan anderhalve meter en hield soms meer dan een w e e k aan, zodat het nagestreefde stadspeil . het grondwaterpeil d u s . onder grote druk kwam.

Tot hier en niet verder

Door de verordening uit 1701 had het stadbestuur zich in een lastige positie gemanoeuvreerd. Het naar de burgers verplaat- sen van de verantwoordelijkheid om keldervloeren minimaal een duim boven het grondwaterpeil aan te leggen schiep de verplichting om dat peil op een veilige hoogte te handhaven.

De natuur bleek Amsterdam na 1701 even ongustig gunstig gezind als daarvoor en voor degenen die geen drijvende kel- der aanlegden was het leed nog lang niet geleden. De acht- tiende eeuw o n t v o u w d e zich met stormen, aardbevingen en watervloeden als een ware teistering voor de s t a d .4 9 Het stabi- liseren en handhaven van het stadspeil was een te hoog gegre- pen doel.

In de achttiende eeuw liep de "Generale Opsigter van Stads Wateren en Sluysen' ongetwijfeld nog menig conflict tegen het lijf. Men bleef verwoed pogen doeltreffende maatregelen te vinden. De blik raakte steeds meer gefixeerd o p de nog altijd nog niet afgesloten verbinding met zee. Pas in de twee- de helft van de negentiende eeuw werd met de aanleg van de Oranjesluizen in 1871 de Zuiderzee, nog steeds in open ver- binding met de Noordzee, afgesloten van het IJ. Deze sluizen leverden in combinatie met stoombemaling en een voldoende

Afb. 15. Drijvende kelder Herengracht 354 Amsterdam, vastgezet met gedraaide stijlen (foto Dik de Roon 2004)

h o g e z e e w e r i n g uiteindelijk het vurig g e w e n s t e stabiele waterpeil in de stad o p .5 0 De Zuiderzee werd nu definitief uit de stad gekeerd. Zowel het neutraliseren van de marge tussen e b en vloed, als het elimineren van de extra overlast van inci- denteel extreem hoge waterstanden waren nu een feit. Daar- mee was de rol van de drijvende kelder in de stad uitgespeeld.

Men begon de drijvende kelders te koppelen aan de vaste b o u w m a s s a van het huis.

Drijvende kelders na 1871

Als gevolg van het vastzetten van de kelderbak ondergingen de drijvende kelders in Amsterdam na 1871 ingrijpende bouwkun- dige veranderingen. Hoezeer de drijvende kelder zijn nut in de bestrijding van huiselijke wateroverlast ook had bewezen, de variabele toegankelijkheid en de beperking van noodzakelijke evenwichtige opslag werden na 1871 ervaren als onnodige nadelen. O p de rand van de kelderbak werden stijlen aange- bracht die onder de balklaag erboven werden klemgezet. Die stijlen bestonden uit eenvoudige houten balken, ze konden ook worden opgetrokken uit metselwerk en in een aantal gevallen werden er zelfs fraai geprofileerde in hout gedraaide stijlen gebruikt, zoals in Herengracht 354 (afb. 15). Het stabiele stads- peil dat na de aanleg van de Oranjesluizen werd vastgesteld was zodanig laag dat de meeste kelders onderin de kelderput konden worden vastgezet zonder een grote opwaartse water- druk te hoeven weerstaan. De ondergrens vormden uiteraard de paalkoppen van funderingen. Horizontale stabilisering van de kelderbakken werd verkregen door de ruimte tussen de bouw- muren en het opgaande metselwerk van de kelderbak vol te storten met puin en zand. De rand werd vervolgens (opnieuw) afgedekt met plavuizen die nu tegen de b o u w m u u r werden geschoven en daarop aansloten met een voeg. Er werd vaak

(17)

B U L L E T I N K N O B 2 O O 7 - 4 / 5 175

Afb. 16. Fragment zijwand drijvende kelder Herengracht 269 Amsterdam. I en 2 klamplagen, 3 halfsteens buitenwand. 4 bouwmuur van het huis, 5 later aangebrachte betomnantel (tek. Dik de Roon 2004)

een vaste trap aangebracht als vervanger voor de los in de bak aangebrachte trap o m de aansluiting op de kelderentree een gestabiliseerde positie te geven.

Tijdens en na het vastzetten bleef niet elke kelderbak water- dicht. Niet in elk huis was de ondergrond waarop de bak werd vastgezet even vlak. Vaak vertonen drijvende kelders daarom tekenen van maatregelen tegen lekkage, waardoor ze steeds moeilijker als drijvende kelders herkenbaar zijn. Sommige kre- gen alleen een extra dikke bodem, maar andere een lage gemet- selde of betonnen bak onder in de kelderbak of zelfs een volle- dig bewapende, dikke betonnen binnenmantel die ook de rand van de bak bedekte, zoals in Herengracht 269 (afb. 16). In een aantal gevallen verschillen ze uiterlijk nauwelijks nog van vas- te kelders die een zware funderingsverbetering ondergingen.

Buiten A m s t e r d a m

Het verschijnsel drijvende kelder blijkt zich vooral te hebben beperkt tot Hollandse steden en dorpen, hetgeen gezien de frequent lage ligging van de b e b o u w i n g ten opzichte van plaatselijke grondwaterpeile n niet verwonderlijk is. Vooral s t r o o m g e b i e d e n behorend e tot getijdenrivieren. o n t g o n n en veengebieden in verbinding met polders die een functie in het opvangen van overtollig aangevoerd regenwater hebben en laaggelegen land achter een kustlijn, vormen steeds terugke- rende ' b i o t o p e n ' voor drijvende kelders. D e z e geografische

kenmerken karakteriseren het Hollandse landschap. Hier is.

zoals lange tijd in Amsterdam het geval w a s , het stabiliseren van het grondwaterpeil een heikele opgave, zodat opwaartse waterdruk als bedreiging voor keldervloere n een geduchte factor vormt.

De bekendst e drijvende kelder buiten A m s t e r d a m bevindt zich in E d a m , dat evenals A m s t e r d a m onder invloed stond van de grillen van de Zuiderzee. Deze kelder bevindt zich in het E d a m s M u s e u m , op Damplein 8. een voormali g koop- manshuis uit omstreeks 1540. De kelder stamt vermoedelijk uit de zeventiende of achttiende e e u w en genoot enige tijd bekendheid als enige nog werkelijk drijvende kelder in Hol- land, m a a r inmiddels is duidelijk dat ook N i e u w k o o p nog steeds functionerende exemplaren bezit.5 1 De bekendste daar- van bevindt zich in het huis Dorpsstraat 116 waar de Archi- medeskracbt zich in 2004 op bijzondere wijze manifesteerde.

Het grondwaterpeil was zodanig gestegen dat een fles bekneld raakte tussen de rand van de kelderbak en de balklaag. Nadat de flessenhals een centimeter in de balk was gedrukt en de fles nota bene heel bleef, liep de kelderbak vol en zonk. De bak werd vervolgens leeggepompt en drijft inmiddels weer.5 2 Nieuwkoop ligt in het noordelijke stroomgebied van de Oude Rijn. Het waterrijke veengebied rondom de plaats heeft een belangrijke verdeelfunctie in de afwatering, wat een stabiel grondwaterpeil in de weg staat.

Ook Reeuwijk ligt in dit veengebied, maar dan ten zuiden van

(18)

' 7 6 B U L L E T I N K N O B 2 O O 7 - 4 / 5

Afb. 17. Drijvende kelder in de Zeehoeve aan de Diemerzeedijk (foto Dik de Roon 2004)

de Oude Rijn. Behalve die rivier speelde hier o o k de Hol- landse IJssel een rol. De relatief j o n g e Reeuwijkse drijvende kelder in de museumboerderij van Streekmuseum Oudheidka- mer (Oudeweg 3) stamt uit 1 9 0 7 . " Blijkbaar was er zelfs na a a n v a n g van de twintigste e e u w nog steeds aanleiding om drijvende kelders aan te leggen. De stad Leiden ondervond eveneens invloed van de O u d e Rijn. Samen met de Nieuw e Rijn en de Mare had dez e een z o d a n i g d e s t a b i l i s e r e n d e invloed o p het grondwaterpeil dat ook Leidenaren overgingen tot de aanleg van drijvende kelders. In het Leidsch Jaarboekje uit 1945 werd een e x e m p l a a r opgetekend. Deze heeft zich bevonden in een ambtswoning op het terrein van sanatorium Rhijngeest in Oegstgeest, achter het paviljoen d e r eerste klas- s e .5 4 In de Vechtstreek k w a m e n drijvende kelders met een zekere regelmaat v o o r .5 5 In de buitenplaats Vrede en Rust Straatweg 30 in de g e m e e n t e Breukelen bleef de drijvende kelder bewaard. Het huis stamt vermoedelijk uit het begin van de achttiende eeuw. Vooralsnog is niet duidelijk of ook d e drijvende kelder die ouderdo m heeft.

De drijvende kelders in de g e n o e m d e kleinere plaatsen in Holland zijn d o o r g a a n s negentiende-eeuws of jonger. Deze kelders zijn over het algemeen wat kleiner van stuk. Ze kon- den met het voortschrijden van de techniek makkelijker wor- den gerealiseerd, waardoor ze minder als luxeartikel golden dan in het z e v e n t i e n d e - en a c h t t i e n d e - e e u w s e A m s t e r d a m . Het enige bekende Amsterdamse negentiende-eeuwse exem-

plaar dateert van na 1871 en bevindt zich in de Zeehoeve aan de Diemerzeedijk. Dit perceel ligt buiten het waterbeheer- singsgebied dat werd afgesloten door de Oranjesluizen waar- toe de binnenstad b e h o o r t .5 6 Deze drijvende kelder, die rond 1880 moet zijn aangelegd, werd nooit vastgezet, omdat de e b - en vloedverschillen en de invloed van stuwing door harde wind van de tot IJsselmeer getransformeerde Zuiderzee een minder stabiel grondwaterpeil bleven veroorzaken. Ook hier liet de Archimedeskracht zich van zijn g r i m m i ge kant zien.

De kelder bevindt zich onder het gehele houten woonhuis aan de voorzijde van de hoeve (afb 17). Toen verzetstrijders de Diemerpolder, die bijna twee meter onder N A P ligt. in 1945 onder water zetten, kwam de drijvende kelder ver o m h o o g en begon tegen de kelderbalklaag te drukken. Het houten voor- huis dreigde door de enorme opwaartse kracht uit zijn positie gelicht te worden. De boer, die zich dit niet liet welgevallen, sloeg vervolgens de keldervloer lek waardoo r de kelderbak zonk en het huis o p zijn grondvesten behouden bleef.5 7 Of in andere Hollandse steden, waar drijvende kelders zijn aangetroffen, zoals Leiden en Edam, ooit verordeningen van gelijke strekking als de Amsterdamse uit 1701 zijn uitgevaar- digd, is vooralsnog niet duidelijk.5 8 Niet overal heeft water- problematiek tot dezelfde ontwikkeling geleid. Dordrecht lijkt o p het eerste oog typisch een stad waar de drijvende kelder zich had kunnen bewijzen, maar ze zijn er tot op heden niet aangetroffen. Een deel van de binnenstad ligt buitendijks en

(19)

B U L L E T I N K N O B 2 O O 7 - 4 / 5 177

h o o g rivierwater heeft er r e g e l m a t i g vrijspel in de s t r a t e n . -9 De verschillen zijn hier mogelijk te e x t r e e m om een drijvende kelder goed te laten functioneren. Wellicht d a a r o m kozen de Dordtenaren veelal voor een op straatniveau gelegen ' k e l d e r ' of ' o n d e r v e r d i e p i n g ' en niet voor de veel dieper liggende drij- v e n d e kelders.

J a a r r i n g e n

Of de drijvende kelder daadwerkelij k een A m s t e r d a m s e uit- vinding is. blijft vooralsnog onduidelijk. Het vroegst g e d o c u - menteerd e voorbeeld in A m s t e r d a m is tot nu toe het g e n o e m - de H e r e n g r a c h t 3 8 6 d o o r P h i l i p s V i n g b o o n s , d a t e r e n d uit 1663. Maniere n o m de o u d e r d o m van een drijvende kelder te a c h t e r h a l e n zijn a r c h i e f o n d e r z o e k (met n a m e g e d a t e e r d e b e s t e k k e n ) en d a t e r e n d j a a r r i n g e n o n d e r z o e k van de h o u t e n b a s i s r o o s t e r s w a a r o p de k e l d e r b a k k e n w e r d e n g e m e t s e l d .6 0 Veel k a n s e n o m d a t z o g e n o e m d e d e n d r o c h r o n o l o g i s c h e onderzoek te verrichten doen zich echter niet voor. De drij- v e n d e k e l d e r s die nog w o r d e n aangetroffen wil m e n g r a a g b e h o u d e n en b e s c h e r m e n als cultureel erfgoed; ook w a n n e e r ze geen deel uitmaken van b e s c h e r m d e m o n u m e n t e n . Alleen vernietiging maakt o n d e r z o ek van het hout van de basisroos- ters mogelijk. Een e n k e l e keer n o o d z a a k t funderingsherstel tot het (gedeeltelijk) verwijderen van een kelderbak. Vanwege de meestal b e p e r k t e t e c h n i s c h e m o g e l i j k h e d e n is slechts in uitzonderingsgevallen o n d e r z o e k mogelijk, maar die g e l e g e n- heid zal het Bureau M o n u m e n t e n & A r c h e o l o g i e met beide handen aangrijpen om het bijzondere fenomeen drijvende kel- der verder te kunnen ontsluieren.

Noten

1 Dit artikel is een herziene en uitgebreide versie van het eerder ver- schenen artikel D. De Roon. 'Metselen in verband met natte voeten.

Gemetselde drijvende kelders in Amsterdam' In: J. Gawronski. F.

Schmidt en M.-Th. van Thoor (red.). Amsterdam Monumenten &

Archeologie 4. Amsterdam 2005. 68-79. Dank aan G. van Tussen- broek voor zijn suggesties op het gebied van geschreven bronnen.

: Een lichaam geheel of gedeeltelijk ondergedompeld in vloeistof ondervindt een opwaartse kracht gelijk aan het gewicht van de ver- plaatste vloeistof. Hierdoor vermindert het gewicht van de verplaatste vloeistof. H. van Maanen. Archimedes Newton Murphy, Amsterdam 2004. 9.

v D. de Roon. ' D a n maar de lucht in. Verhoging van Amsterdamse woonhuizen', in: J. Gawronski. F. Schmidt. M.-Th. van Thoor (red.).

Amsterdam Monumenten & Archeologie 3. Amsterdam 2004. 34-43.

35.

4 Het bouwen van kelders in laaggelegen, leemachtige ondergrond ver- onderstelt waterdicht metselwerk. Om het binnenpersen van lekwater tegen te gaan werd een rechthoek van metselwerk met (waterdichte) trasmortel en trasklinkers toegepast, het z.g. trasraam.

5 Ch. van den Heuvel. 'De Huyshou'. A reconstruction of an iinfinished treatise on architecture, town planning and civil engineering by Simon Stevin, Amsterdam 2005. 252-256.

6 Het huis werd in 1663 gebouwd in opdracht van Karei Gerards. K.

Ottenheym. Philips Vingboons (1607-1678) architect. Zutphen 1989.

250 en Tweede deel van de Afbeeldsels der voornaemste gebouwen uyt alle die Philips Vingboons geordineert heeft. Amsterdam 1674. 4 en plaat 31.

7 Bijvoorbeeld spouwmuren in het ontwerp van Vredenburg in de Beemster tussen 1639 en 1642 (niet uitgevoerd). Ottenheym 1989, 210. Zie ook Ben Kooij. 'De Spouwmuur in oude Nederlandse bui- tenhuizen: Een eerste verkenning van de oudste voorbeelden', in:

Monumenten en bouwhistorie. Jaarboek Monumentenzorg 1996.

Zwolle/Zeist 1996. 80-85.

s Handvesten; ofte privilegiën ende octroyen; mitsgaders willekeuren.

costuimen, ordonnantiën en handelingen der stad Amstelredam etc.

Amsterdam. II dln. 1748. Dl 2. 726. 727.

" De Lutherse metselaarsbaas en makelaar te Amsterdam Coenraad Hoeneker. wiens eerste bekende werk een tekening van de kap van het Amsterdamse Herenlogement in Den Haag was (1736). Hij was de metselaar van het Burgerweeshuis (1746-1756) en maakte tekenin- gen en bestek van de Evangelisch Lutherse Kerk in Den Haag (1757).

In 1768 ontwierp hij het Evangelisch Lutherse Diaconiehuis aan de Nieuwe Keizersgracht, waarvan hij de bouw in 1769 niet meer beleef- de. R. Meischke e.a.. Huizen in Nederland; Amsterdam. Architectuur- historische verkenningen aan de hand van het bezit van de Vereniging Hendrhk de Kexser. Zwolle 1995. 76. 92. 98, 113 (met dank aan G.

van Nieuwstadt).

'" Stevin schreef over de functie het volgende: 'Kelders syn tot ver- scheyden saken der huyshouding seer dienstelick. want die svvinters warm wesende. sonder vorst, soo syn Bier. Wijn. Broot, Asyn. en ander vochticheden die deur den vorst verderven, daer in versekert: 't Somers wort de spijs daer lange in verwaert sonder styncken. den dranck coel sonder versuyren: Voort sijnt bequame plaetsen. om daer in te leggen coomschappen of goeden die vochticheyt lyden mogen of vereyschen. oock branding als turf en hout. wastobben, leedige vaten, en ander noodigen huysraet die haer bedeckte plaets behouven. Droo- ge diepe kelders, connen oock dienen om t'somers eenige uyren sdaechs daer in te vertrecken. geduerende de groote bange hitte: De vloeren der camers commende op de overwelfs syn drooch en gesont.

daerse anders sonder kelders gemeenlick vochtich zijn.' Van den Heu- vel 2005.252-256.

1 1 Meischke e.a. 1995. 326-329. Een reconstructietekening van H.J.

Zantkuijl vormt een hypothese omtrent de achttiende-eeuwse toestand van Herengracht 580 dat in 1672 werd gebouwd in opdracht van stadssecretaris Dirck Schaep. De atypische vorm van de gecomparti- menteerde kelder aan de straatzijde lijkt niet zonder concrete restan- ten tot stand te kunnen zijn gekomen.

1 2 De drijvende kelder in Herengracht 354 zal sneuvelen, omdat een ingrijpend funderingsherstel handhaving onmogelijk maakt. Bureau Monumenten & Archeologie probeert om dendrochronologisch en ander onderzoek te verrichten tijdens de ontmanteling van de kelder, die helaas niet op tijd plaatsvindt om nog in dit artikel te kunnen beschrijven.

1 3 Een tekening van H.J. Zantkuijl geeft deze situatie weer. Meischke e.a. 1995.314.

1 4 In de vroege vijftiende eeuw trad - voornamelijk in Italië - een aan- merkelijke verfijning van de zuigerpomp op. H. Straub, Die Geschichte der Bauingenieurskunst. Ein Oberblick von der Antike bis

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In 1983 verscheen in het Bulletin een artikel waarin gepleit werd voor de bescherming van cultuurhistorische of histo- risch-landsch.api3elij.ke structuren.' 0 De beide

"aan bezigheyd van meerder belang hadde opgeofferd". ' 3 Er bestaat duidelijk een wisselwerking tussen deze theolo- gische verhandelingen van Goeree en de

De fundering van de verbouwing moet echter ouder zijn dan de bouw van de kapel, omdat een deel ervan doorsneden wordt door de fundering van het koor van de

Niet alleen zijn leden van de KNOB en aangesloten organi- saties actief in de voormalige overzeese ge- biedsdelen, waar ook Rijksprioriteiten voor bui- tenlandse

gewijd aan internationale ontwikkelingen. Een van de artikelen gaat over natuur en landschap in de grensgebieden. De proble- matiek was een geheel andere dan die

Dit onderzoek zou zowel moeten ingaan op de morfologische, typologische en sti- listische als semiotische (iconologische) aspec- ten van de architectuur. - Een

Verder wordt de mogelijkheid geboden, dat, gehoord de Rijkscommissie voor de Mo- numentenbeschrijving, door de Rijksdienst voor de Monumentenzorg een overeenkomst wordt

Begijnhoven komen relatief vroeg voor in enkele Nederlandse steden, zodat een onderzoek naar de wording ervan een bijdrage zou kunnen zijn voor de studie van