TIJDSCHRIFT VAN HET NEDERLANDSCH RADIO GENOOTSCHAP
D E E L X I S E P T E M B E R 1946 N o. 5
HET BEPALEN VAN DE INTEGRATIECONSTANTEN BIJ DE BEREKENING VAN IN- EN
UITSCHAKEL VERSCHIJNSELEN
door
B. D. H. T E L L E G E N
Natiiurkundig Laboratorium der N .V . Philip/ G loeilampenfabrieken, Eindhoven, Nederland
(Voordracht gehouden voor het Neder landvel? Radioge nootschap op 22 JU aart 1946)
SAMENVATTING
Een m ethode w ordt ontw ikkeld om bij een netw erk, dat een spannings
bron
v
bevat, onder w elks invloed in een bepaalde tak een stroomi
vloeit,bij het optreden van discontinuïteiten in
v
of zijn afgeleiden de daardoor ini
en zijn afgeleiden ontstaande discontinuïteiten te berekenen m et behulp van de differentiaalvergelijking, w elke het verband tusscheni
env
aangeeft.1.
Probleemstelling
Indi en in een electrisch netw erk, opgebouwd uit lineaire con
stante elementen, een spanningsbron
v
w erkt, onder welks invloed in een bepaalde tak een stroom
i
vloeit, bestaat tusscheni
env
een verband, dat uitgedrukt w ordt door een lineaire differentiaalvergelijking met constante coëfficiënten van de vorm(a0 D"
+ax Dn~ X
+ ... +a j i
=(b0 D n + b1Dn~
1 + ... +b j v.
(1)H ierin is
D — djdt
, de differentiaaloperator, terw ijl dea’ s
enb
s bepaald worden door de grootte van de elementen, w aaruit het netw erk is opgebouwd. Eén of meer van de
a’s
en ^'s kunnen de w aarde nul hebben.V erandert
v
sinusvormig met de tijd met een hoekfrequentieco,
dan bestaat er een oplossing voori
, welke eveneens sinusvormig verandert met de hoekfrequentie
co.
W ij kunnen deze174 B. D. H. TELLEGEN
vinden in complexe vorm door in (1)
D
te vervangen doorjco
eni
env
door hun complexe w aardenI
enV.
W ij komen dan totJ _ bo (
jco)
4-b1 (jco)
1 + • • • +bn y
a0 (jco f
4-at (jco)n
1 4- . . . 4-a
(2
)tl
Om gekeerd kunnen wij, indien (2) bekend is, w eer tot de differentiaalvergelijking terugkeeren door eerst beide leden van (2) met de noemer te vermenigvuldigen en daarna
jco
te vervangen door
D,
en / enV
door de momenteele w aardeni
env.
V aak is dit een eenvoudiger weg om tot de differentiaalverge
lijking te komen, dan door deze rechtstreeks af te leiden.
In (1) beschouwen wij nu
v
als functie van de tijd gegeven, dus eveneens het geheele rechterlid van (1), terw ijli
gevraagd w ordt. V oorz
is (1) dus een niet-homogene lineaire differentiaalvergelijking met constante coëfficiënten. D e theorie van deze vergelijkingen leert, dat de algemeene oplossing daarvan bestaat uit de algemeene oplossing van de homogene vergelijking ver
m eerderd met een particuliere integraal van de niet-homogene vergelijking en dus in het algemeen de vorm heeft
t — 2 A, e^k
k-n X + particuliere integraal,w aarin de
p
k's de w ortels zijn van de vergelijkingJi
,n
— 1a0p
+ei
jp
4~ ... 4-ei
— O en deA
*s den
integratieconstanten vormen.O ns probleem is thans na te gaan, hoe deze integratiecon
stanten kunnen w orden bepaald. Stel, dat
v
als functie van de tijd gegeven is na een zeker aanvangstijdstip, dat wij mett —
O zullen aanduiden, dan zijn de stroomen en spanningen in het netw erk pas geheel bepaald, w anneer ook de energieverdeeling in het netw erk bij
t — O
gegeven is, w at neerkom t op de grootte en richting van de spanningen op de condensatoren en van de stroomen door de spoelen. Deze vormen tezamen de z.g. aan- vangsvoorw aarden en het aantal integratieconstanten zal dus gelijk zijn aan het aantal onafhankelijke gegevens, dat noodig is om de energieverdeeling in de aanvangstoestand te bepalen.D it aantal zal dus hoogstens gelijk kunnen zijn aan de som van het aantal condensatoren en spoelen; in sommige gevallen zal het echter kleiner zijn, bijv. indien het netw erk drie con
(3) (-0
IN- EN UITSCHAKEL VERSCHIJNSELEN 175
densatoren in driehoek of drie spoelen in ster bevat, daar de energieverdeeling in elk van deze drietallen elementen door slechts twee onafhankelijke gegevens w ordt bepaald.
_In plaats van te vragen naar de stroom door een bepaalde tak kunnen wij ook vragen naar de spanning op een bepaalde tak, in plaats van een spanningsbron kan het netw erk ook een stroom bron bevatten. Deze vragen leiden tot aan (2) analoge differentiaalvergelijkingen, zoodat alle beschouwingen zonder meer ook daarop van toepassing zijn.
2.
Eerste methode
Een eerste methode om de integratieconstanten te bepalen bestaat uit het uitdrukken van de spanningen op de conden
satoren en van de stroomen door de spoelen in de gevraagde stroom
i
en de gegeven spanningv
en hun afgeleiden. D it is uit de schakeling van het netw erk in het algemeen mogelijkFig. 1
zonder te behoeven integreeren. Substitueeren wij voor
i
in deze uitdrukkingen de w aarde (3) en stellen wij hierin daarnat
= o, dan komen wij totn
onafhankelijke lineaire vergelijkingen voor de integratieconstanten, w aaruit deze kunnen w orden be-W ij zullen deze methode toelichten aan een zeer eenvoudig voorbeeld. Stel, wij vragen in het netw erk van fig. 1 naar de stroom
i,
welke ontstaat onder invloed van de spanningsbronv.
M et de complexe wisselstroom m ethode is af te leiden, datjco C R 2
+ Ija> C R l R 2 + R T
+R 2
D e hieraan ten grondslag liggende differentiaalvergelijking is dus
(C R ZR 2D
+R x + R 9) i= (C R 2D
+ i)v
. (6) De algemeene oplossing hiervan heeft de gedaante-176 B. D. H. TELLEGEN
i = A e a l + f( t) ,
(7)w aarin
a
={R1
-fR 2)jCRZ R 2
enf
(7) een particuliere integraal voorstelt.Om de integratieconstante
A
te bepalen moeten wij uit fig. 1 de spanning op de condensator,vc,
uitdrukken ini
env
en d aarna hierin voor
t
de w aarde (7) substitueeren. W ij krijgen zoovc
=v — R x i
=v
—A R I e at — R x f (f)
.V oor 7 = 0 w ordt dit
Vco = v 0 - A R 1 - R ,f (
o ),w aarin
vco
envQ
de w aarden vanvc
env
voorstellen bij 7 = 0.V oor
A
volgt hieruitA
= — _R, Vco
- /( o ) . (8
)3.
Tweede methode
Een tw eede methode om de integratieconstanten te bepalen bestaat uit het uitdrukken van
t
en zijn eersten —
I afgeleiden in de spanningen op de condensatoren, de stroomen door de spoelen env
en zijn afgeleiden. O ok dit is uit de schakeling van het netw erk in het algemeen mogelijk zonder te behoeven integreeren. Substitueeren wij deze uitdrukkingen in (3) en de7i
— I daaruit door differentiatie naar 7 afgeleide vergelijkingen en stellen wij hierin daarna 7 = o, dan komen wij w eer totn
onafhankelijke lineaire vergelijkingen voor de integratieconstanten, w aaruit deze kunnen w orden bepaald.
Passen wij dit toe op het bovenstaande voorbeeld, dan kun
nen wij uit fig. 1 direct aflezen, dat
v - vc i
= ---.Substitueeren wij dit in (7) en stellen
Rr
7 = 0, dan krijgen wijvn — v co
=A
+ ƒ (o) ,w at overeenkom t met (8).
H et onderscheid tusschen de eerste en de tw eede methode w ordt grooter bij netw erken, die leiden tot differentiaalverge
lijkingen van hoogere dan de eerste orde.
IN- EN UITSCHAKEL VERSCHIJNSELEN 177
4.
Derde methode
Bij de beide tot nu toe besproken methoden moeten wij uit de schakeling van het netw erk
n
grootheden berekenen, w at soms vrij bewerkelijk kan zijn. W ij willen nu laten zien, dat in vele gevallen alle gegevens, welke noodig zijn om de integratie- constanten uit de aanvangsvoorw aarden te bepalen, in de differentiaalvergelijking zijn vervat en hierop een derde methode baseeren om deze constanten te berekenen. W ij behoeven d aar
bij, na het opstellen van de differentiaalvergelijking, dus niet meer aan het netw erk te denken en kunnen daardoor veelal op kortere wijze ons doel bereiken.
Laten wij beginnen het geval te beschouwen, w aarbij in de aanvangstoestand geen energie in het netw erk aanwezig is. Om in te zien, dat het geheele verloop van
i
dan verder door de differentiaalvergelijking w ordt bepaald, stellen wij ons voor, datv
ook vóórt —
O gegeven is en wel datv
dan steeds de w aarde nul heeft en dat vóórt —
O geen energie in het netw erk aanwezig is, zoodat dan ook
z —
O is. Springtv
bijt —
O plotseling op de w aarde
voy
dan zal (op één uitzondering na, w aarop wij beneden in § 4,3 terugkomen) direct na de sprong vanv
nog geen energie in het netw erk aanwezig zijn, zoodat wij voor de berekening vani
nat —
O tot het oorspronkelijk gestelde probleem komen. Nu zali
zoowel voort
O als voort
O aan de differentiaalvergelijking moeten voldoen; bijt — O
treden echter discontinuïteiten op, zoodat daarbij niet meer van het voldoen aan de differentiaalvergelijking kan w orden gesproken.Laten wij
v
echter niet met een sprong toenemen doch geleidelijk gedurende een korte tijd, welke wij de schakeltijd zul
len noemen, dan zal
i
ook gedurende deze schakeltijd aan de differentiaalvergelijking moeten voldoen, zoodati
dan voor alle w aarden vant
aan één differentiaalvergelijking moet voldoen.D e aanvangsvoorw aarden worden hierbij gevormd door de eisch
z = o
voor 7 < 0 . V oor het berekenen vani
voor 7 > 0 zullen wij verder dus aan de differentiaalvergelijking genoeg moeten hebben en wij zullen daarnaast dus niet meer op de schakeling van het netw erk behoeven te letten. Laten wij tenslotte de schakeltijd tot nul naderen, dan komen wij tot de oplossing van het eigenlijke probleem.Is in de aanvangstoestand wel energie in het netw erk aan
wezig en is deze gegeven door de spanningen op de conden
satoren en de stroomen door de spoelen bij
t —
O, dan moeten178 B. D. H. TELLEGEN
wij voor het bepalen van de integratieconstanten wel gebruik maken van de schakeling van het netw erk. In vele gevallen ligt het probleem echter anders en treedt in een netw erk, w aarin een spanningsbron
v
w erkt, onder invloed w aarvan in een bepaalde tak een bekend verloopende stroom
i
vloeit, bijt —
O een sprong inv
op en w ordt gevraagd te berekenen, hoei
daarna verloopt. H et sluiten van een schakelaar leidt bijv. tot zoo n sprong, w ant een schakelaar is op te vatten als een spanningsbron, w aarvan de grootte gelijk is aan de spanning op de schakelaar, welke spanning bij het sluiten dus plotseling nul w ordt (het openen van een schakelaar is beter op te vatten als een sprong van een stroom bron, w ant een schakelaar komt ook overeen met een stroom bron, w aarvan de grootte gelijk is aan de stroom door de schakelaar, welke stroom bij het openen dus plotseling nul w ordt). Denken wij de sprong in
v
w eer vervangen door een geleidelijke verandering in een korte schakel- tijd, dan zal
z
voor alle w aarden vant
w eer aan één differentiaalvergelijking moeten voldoen, terw ijl de aanvangsvoorw aar- den w orden gevormd door de eisch, dat
i
voort <^0
het bekende verloop heeft. O ok nu zullen wij voor het bepalen van de integratieconstanten dus niet meer op de schakeling van het netw erk behoeven te letten.
Nog iets algemeener kunnen wij het volgende zeggen. Als het verband tusschen
z
env
door een differentiaalvergelijking van de orde inz
w ordt uitgedrukt env
als gegeven w ordt beschouwd en bij
t =
o een sprong m aakt, zal de algemeene uitdrukking voor
z
zoowel voort
O als voort
On
integratieconstanten bevatten. Denken wij de sprong vervangen door een geleidelijke verandering in een korte schakeltijd, dan zal de algemeene uitdrukking voor
z
slechts één stel vann
integratieconstanten bevatten, zoodat er dus
n
betrekkingen moeten bestaan tusschen de integratieconstanten voor
t<^o
en die voor O O. W ij willen ons nu afvragen, welke vorm deze betrekkingen aannemen, indien wij de schakeltijd tot nul laten naderen.
4,1. De contuiuïleitéeiéchen
Bij het tot nul naderen van de schakeltijd zal in
v
een sprong ontstaan env
dus discontinu w orden; /v dt,
w aarvoor wij somsD v
_2 zullen schrijven, zal echter continu blijven en eveneens _3ü v
,D v
, enz. W^ij denken in (2) nu aan eenv
met een eindige schakeltijd, integreeren(n
-f l)-m aal naar de tijd enIN- EN UITSCHAKEL VERSCHIJNSELEN 179
laten de schakeltijd daarna tot nul naderen. D an krijgen wij
(aQDn + aI D" — 1 + . . . + a„) D 1 = 1 + +
+ . . . + b„ D~ n ~V- (9)
O p grond van het bovenvermelde is het rechterlid van (9) een continue functie van de tijd. In het linkerlid kunnen wij
D
2 als de afhankelijk veranderlijke beschouwen. D e theorie der differentiaalvergelijkingen leert, dat er dan oplossingen van (9) bestaan, welke, alsa0^Ao,
;z~maal continu differentieerbaar zijn, zoodatD ~ n
~ 1i
en zijn eersten
afgeleiden alle continu zullen zijn.W ij schrijven (2) nu in de vorm
Dn
(a0 i
—b0 v)
+DU
*(ax i — bI v)
+ . . . +i — bn v') —
o . (10) Integreeren wij dit ^-m aal naar de tijd bij een eindige schakel- tijd en laten deze daarna tot nul naderen, dan ontstaat(
ci0 i
—bQ v)
+D (ei
j.i
—bx v)
+ . .. +D (an
2 —bn v)
= o . V an alle termen, behalve de eerste, w eten wij, dat deze continu zijn, dus moet ook de eerste term continu zijn:
(a0i — b0v)
moet continu zijn. (11) D at wil zeggen, dat, alsv
bijt = O
een sprong m aakt, dus bijv.een bedrag
A v
toeneemt,i
bijt - o
eveneens een sprong moet maken en wel een bedragA i
moet toenemen bepaald dooraQ A i
—bQ A v
= o.Integreeren wij (10)
(n —
i)-m aal, dan ontstaatD (aQ i
—b0 v)
+(ax i — bx v)
+ . . . +D n
+ * (an
1— bn v)
= o . V an alle termen, behalve de eerste twee, w eten wij, dat deze continu zijn, dus moet ook de som van de eerste tw ee term en continu zijn:D (aQ i
—b0 v)
+ (ax i — bx v)
moet continu zijn. (12) D oor telkens eenmaal minder te integreeren komen wij tot meer grootheden, die continu moeten zijn, en tenslotte, door(10)een^maal te integreeren, to t:
D?l
— 1(a0 i - b0v)
+D11 ~
2(at i
-bz v)
+ ... +(an- xi - bn_1 v)
moet continu zijn. (13)
180 B. D.'H. TELLEGEN
W ij hebben hiermee de
n
gezochte betrekkingen gevonden. O ok alsv
continu is enDv
een sprong m aakt, of alsv
enDv
continu zijn en
D*v
een sprong m aakt, enz. blijven deze alle juist.W ij vatten het resultaat als volgt samen.
Laten v en z twee functies van t zijn, waartusschen een verband bestaat
,dat gegeven wordt door een tineaire di ff er en tiaalverge tij hing met constante coëfficiënten van de gedaante
(a0 D n
+D "~
1 + ... +a„) i= (b0
+bz j f ~
1 + ... +v . Doortoopen v en z etk een oneindige rij van functies, wetke tot een limietfunctie naderen
,dan zulten voor deze timiet de n grootheden
(,ao 1 ~ b0 v)
,D
(a0 i
—b0 v)
+(g1 z — bx v) ,
...D (a0 i — b0 v)
+D (g1 z — bI v)
+ ... + (a
n_xi
—bn_1v^
continue Juncties van t zijn, indien ci0zf.
oen
/v dt in de timiet con
tinu blijft.
M aakt
v
of een afgeleide vanv bij t
= O een sprong, dan is uit de voorw aarde„aQi
-b0v
continu" het verband tusscheni
vóór en na de sprong te bepalen, hiermee uit de voorw aarde(a0 i
—b0v)
-t-a1z — bYv
continu" het verband tusschenD i
vóór en na de sprong, enz. Isi
voort <fo
bekend, dan zullen hierdoor de w aarden van z en de eerste n — I afgeleiden direct na de sprong in
v
w orden bepaald. H ebben wij in het bijzonder te doen met een spanningsbronv,
welke bijt —
o geschakeld w ordt in een systeem, w aarin geen energie aanwezig is, dan zullen direct na het schakelena0 i - b0v, D (a0 i - b0 v)
+ax i - b1 v,
enz. nog nul zijn. D oor evenals bij de boven besproken tw eede methode de gevonden w aarden voori
en zijn eerste 11—
1 afgeleiden bij
t —
o te substitueeren in (3) en de 11—
1 daaruit door differentatie naart
afgeleide vergelijkingen voort —
O, komen wij w eer totn
onafhankelijke lineaire vergelijkingen voor de integratieconstanten.Passen wij dit toe op het voorbeeld van fïg. 1, w aarin volgens
(6) a0 = CR1 J\2
enb0 = CR2f
dan komen wij to t:CR
i1 — CR2 v
moet continu zijn bijt = O,
dus tot
A i — A vfR l
, w at ook direct uit fig. 1 is af te lezen.4,2.
Discontinuïteiten van verschillende orde
W ij kunnen de beteekenis van de differentiaalvergelijking voor de schakeltijd ook nog op de volgende wijze onderzoeken.
IN- EN UITSCHAKEL VERSCHIJNSELEN 181
Indien
v
gedurende de schakeltijd snel monotoon toeneemt, zalDv
een scherp maximum vertoonen,D*v
een scherp maximum gevolgd door een nulpunt en daarna een scherp minimum, enz.(fig. 2). N adert de schakeltijd tot nul, dan naderen deze tot discontinuïteiten van verschillende geaardheid : in
v
onstaat eenFig. 2
sprong, in
Dv
w ordt het maximum oneindig groot, terw ijl het oppervlak eindig blijft, d.w.z. inDv
ontstaat een stoot, inD*v
ontstaat een discontinuïteit, die wij van de tweede orde zullen noemen, terw ijl wij een stoot een discontinuïteit van de eerste en een sprong een discontinuïteit van de nulde orde zullen noemen.V oor
i
geldt hetzelfde: in / ontstaat een sprong, inDi
een stoot, enz.Letten wij nu op de differentiaalvergelijking in de vorm (10), dan kunnen wij zeggen, dat de discontinuïteiten van de hoogste orde alleen in de eerste term zitten. D aar deze niet door discontinuïteiten van lagere orde kunnen worden opgeheven, moet
a0i — bQ v
continu zijn, w ant dan w ordtD'1
(aQi — b0v)
een discontinuïteit van hoogstens de
(n —
l)e orde. De discontinuïteiten van de hoogste orde, die dan nog kunnen voorkomen, zijn die van de(n —
l)e orde en deze kunnen alleen van de eerste twee term en afkomstig zijn, w aarvoor wij kunnen schrijven:D n ~
1{D (aQ i — bQ v)
+(a1 i - b1 v)} .
O m dat deze discontinuïteiten van de
(n —
i)e orde elkaar moeten opheffen, moetD (aQ i
—b0v)
+(aI i - b1 v)
continu zijn, en zoo vervolgens. W ij komen zoo dus tot dezelfde voorw aarden, als wij boven hebben gevonden. W ij kunnen deze dus ook opvatten als de voorw aarden, dat achtereenvolgens de discontinuïteiten van de
n
, de(n —
i) , . . . , de eerste orde elkaar opheffen.d,
3
. Het geval a0
— oIs
a0 = O
enb0
^ O, dan stellen wiji
=Dq
, w aarin dusq
de182 B. D. H. TELLEGEN
lading voorstelt, welke door de bew uste tak is gevloeid. D aarm ee gaat de differentiaalvergelijking over in
(a1 Dn
+ cl2Dn
* + . . . +cin D) q
= (b0 D
+ bxD
+ • • • 4- ^«)v
. (14) Isa1
O, dan zijn hierop de gehouden beschouwingen w eer toe te passen, w at leidt tot:(a1 q
—bQ v)
moet continu zijn, enz. (15) M aaktv
een sprong, dan zal ookq
een sprong maken, zoodat ini — Dq
een stoot zal ontstaan.N etw erken van deze aard zijn bijv. netw erken, w aarbij de spanningsbron
v
ligt in een maas, welke alleen uit condensatoren bestaat, en w aarbij wij vragen naar de stroom door een van deze condensatoren. M aakt
v
een sprong, dan zullen de spanningen op de condensatoren ook sprongen maken en in de stroomen door de condensatoren zullen dus stooten ontstaan.B evat het netw erk aanvankelijk geen energie, dan zal de elec- trische energie direct na de sprong van
v
dus niet meer nul kunnen zijn.Een zeer eenvoudig voorbeeld krijgen wij uit het netw erk van fig. 1, indien wij daarin
R x —
O maken. D aarm ee gaat (6), indien wij tevenst — Dq
stellen, over inR aDq
=(C R 2D
+i) v
. (16) M et (15) volgt hieruit, datR 2 q — CR2v
continu moet zijn bijt —
O, dus datA q — C A v,
w at wij voor het gevalR z = O
ook direct uit fig. 1 kunnen afle zen.Een overeenkomstig geval kunnen wij krijgen, indien wij een netw erk met een stroom bron beschouwen, w aarbij in iedere maas, welke de stroom bron bevat, een spoel voorkomt. Een voorbeeld hiervan w ordt gegeven door het in § 5 te onderzoeken netw erk van fig. 3. M .aakt de stroom bron een sprong, dan zullen de stroomen door de spoelen ook sprongen maken en inde spanningen op de spoelen zullen dus stooten ontstaan. B evat het netw erk aan
vankelijk geen energie, dan zal de magnetische energie direct na de sprong van de stroom bron dus niet meer nul kunnen zijn.
H et geval
a0 —
O,ax
= O,bQ qA o
kan in netw erken zonder elec- tronenbuizen niet voorkom en1), wel in netw erken met electro- nenbuizen. Isa2 yA
o, dan kunnen wij dit behandelen doori — D s
te stellen.i) Zie bijv. W . N ijenhuis en F. L. Stum pers, Physica 8, 289, 1941.
IN- EN UITSCHAKEL VERSCHIJNSELEN 183
4,4.
Het geval j v dt discontinu
T reedt in
v
geen sprong, doch een stoot op, dan zal /v dt
een sprong vertoonen, dus discontinu zijn. Stellen wij in dit ge"val
v — D cp,
dan zalcp
een sprong maken en dus /op dt
continu zijn. D oorv — D cp
te substitueeren in de differentiaalvergelijking komen wij tot de onderzochte gevallen terug. Treedt inv
een discontinuïteit van de tw eede orde op, dan kunnen wij stellenv
=D2ip
en zal /xp dt
continu zijn.5.
Periodieke spanningsbron met discontinuïteiten
W ij kunnen van het gevondene ook gebruik maken voor het berekenen van de periodieke stroomen in een netw erk onder invloed van een periodieke spanningsbron, welke discontinuïtei
ten vertoont. Als voorbeeld hiervan zullen wij onderzoeken een versterkerbuis met steilheid A en hooge inwendige w eerstand, aan welks rooster een zaagtandvorm ige spanning
v
w ordt toegevoerd en w aarbij gevraagd w ordt naar de stroom
i
door een in de anodeketen opgenomen spoel, w aaraan een tw eede spoel parallel is geschakeld. V ervangen wij de versterkerbuis door een stroom bronSv,
kan komen wij tot de in fig. 3 geteekendeschakeling. H ierin stellen
L I
en 7vx de zellinductie en de w eerstand voor van de spoel, w aardoor wij de stroom willen be
rekenen, en
L2
enR 2
de overeenkomstige grootheden van de tw eede spoel. U it de figuur is ai te lezenJ ik <2.
T -A 2R Jd
jco (L x + Ld) + R x + R-2
zoodat de differentiaalvergelijking luidt
{(£, +
L,) D
+R, + R2)i
=(L2 S B + R 2S )
v.
(17) V erlooptv
zaagtandvormig, zooals in fig. 4 is aangegeven, dan184 B. D. H. TELLEGEN
is voor — 7
i <^co t <^7i, v
=E
cdt'n
en is de algemeene oplossing van de differentiaalvergelijking daarvoori — A e
+71 c o t+ ^ —^
Z2 /(* . + lj — ---— co, (18)L R 2y Ti
tR 2 SE
zooals gemakkelijk kan w orden geverifieerd.
A
is hierin de in-Bij cd t = tz m aakt
v
een sprong. U it de differentiaalvergelijking volgt op grond van de boven ontwikkelde theorie, dat daarbij
(L1
+L2) i
—L
2Sv
continu moet blijven. V ragen wij naar de periodieke oplossing voort
, dan zali
na de sprong vanv
bij cd t—
7i dezelfde w aarde moeten hebben als bij cd t=
— 7r, dus komen wij to t{<£, +
L') i -
Z2Sv)(at = n =
{(Z, + Z2)i
- Z2S
v}m/ „
(19) D it leidt tot(Z, + Z2)
R
-f- I IR 7t
2L o. L coI I 2
R
4- I IR 71
2+ — R±— 'S E + ! A a---— ^ . — col
R, + R2 (R1
+ Z 2)2n
( (Z. + Z2) (Ae
+L*
“ -R,
Ri + R-.
. SE
+ ItA i b A l . — A + U S E(R> + R 2y
ji IH ieruit volgt voor de integratieconstante de w aarde♦
L z R 2
-L9 R
t ________SE
(Rx
+R*)(LX
+L 2) n
A
= (20
)\L
t +L,
CD6. Periodiek openen en o Lui ten oan een schakelaar W ij kunnen de gevonden methode eveneens toepassen voor
IN- EN UITSCHAKEL VERSCHIJNSELEN 185
het berekenen van de periodieke stroomen en spanningen in een netw erk onder invloed van periodiek zich openende en slui
tende schakelaars. W ij zullen dit toelichten aan een eenvoudig voorbeeld, w aarbij de physische beteekenis van de af te leiden voorw aarden voor de integratieconstanten direct uit de schake
ling is af te lezen. In fig. 5 is de gelijkspanningsbron
E
aangesloten op een keten bestaande uit
R, L
enC
in serie. O verC
staat een schakelaar, welke periodiek geopend en geslotenL R
4- - ^ ö ü o ^ - w ir - i
\ it - = c
— r
Fig. 5
w ordt. Laten wij onderstellen, dat de schakelaar bij
t
= O,t — T,
t = 2
T,
enz. gesloten w ordt en dat deze bij t =aT, t
= (i+ a)T, t
= (2 +a)T,
enz. geopend /w ordt (o <a
< i). W ij vragen naar de periodieke stroom en spanning van de schakelaar.O p eenvoudige wijze is af te leiden, dat tusschen
i
env
de differentiaalvergelijking bestaat(C LD 2
+CRD
+i)v
+{LD
+R) i = E . (21)
V oor
o< ^t< ^aT
is de schakelaar gesloten, dusv
= O, en volgt uit de differentiaalvergelijkingi
= Aept + E/R , (22)
w aarin
A
de integratieconstante is enp
= —R/L.
V oor
aT < ^t< ^T
is de schakelaar open, dusi
= O, en volgt uit de differentiaalvergelijkingV = B ^ 9'1 + + E (23)
w aarin
B T
en de integratieconstanten zijn enqx
enq
2 de beide w ortels van de vergelijkingCL q2
-bCR q + l = O.
Bij t
— aT
w ordt de schakelaar geopend en m aakt dus z een sprong. D aar het rechterlid van de differentiaalvergelijking continu is, behoeven wij voor het onderzoek van de discontinuï
teiten alleen op het iinkerlid daarvan te letten. H ieruit volgt, dat
CLv
enCLDv
+CRv
+Li
beide continu zijn bijt
=aT.
U it de eerste voorw aarde volgt186 B. D. H. TELLEGEN
v aT
-f- ow aarin wij met de index
a T -\- O
aanduiden het tijdstip direct na het openen van de schakelaar en metaT
— O het tijdstip direct vóór het openen ervan. Hierm ee volgt uit de tweede voorw aarde(C Dv
+i)aT+
o = +i)aT_
w at leidt tot
C Dv aT
-f- o (25)De betrekkingen (24) en (25) zijn eenvoudig physisch te inter- preteeren: (24) drukt uit, dat de spanning op de condensator bij het openen van de schakelaar niet verandert, en (25), dat de stroom door de spoel daarbij niet verandert, w ant bij ge
sloten schakelaar is deze stroom gelijk aan
i
en bij geopende schakelaar gelijk aanCDv.
U it (24) en (25) volgt met (22) en(23)
B 1 eVl + B^e** + E
= O (26)en
C{q* B t o aT eHï
+q2 B2 ev> ) = A paT „ q aT. . e + E/R .
(27) Bijt — T
w ordt de schakelaar gesloten en m aakt dusv
een sprong. U it de differentiaalvergelijking volgt, datz
dan een stoot zal krijgen, en dus stellen wij daarini
=Dq.
D aarm ee volgt, datCL v
+L q
enCL Dv
-fCR v
-fL Dq
+R q
beide continu zijn bijt = T.
D oor de eerste voorw aarde metR/L
vermenigvuldigd van de tw eede af te trekken w ordtq
geëlimineerd, zoodat wij komen tot
CL Dv
+L Dq
continu ofC Dv
+i
continu bijt — T.
H ieruit volgtiT+o = CDVT-o ■
(28) Analoog aan (25) drukt dit uit, dat de stroom door de spoel bij het sluiten van de schakelaar niet verandert. W enschen wij, dat de verschijnselen periodiek zijn, dan zali
direct nat = T
gelijk moeten zijn aani
direct nat —
O. U it (28) volgt dan met (22) en (23)A + E !R = C (q 1B 1 T
+q, B
2T)
. (29) D oor (26), (27) en (29) w orden de integratieconstanten bepaald.IN- EN UITSCHAKEL VERSCHIJNSELEN 187
B estaat de schakelaar uit een gastriode, op welks rooster een periodieke spanning w erkt, die de buis periodiek doet doorslaan, dan is de tijd, gedurende welke de stroom doorgaat, doorgaans een zeer klein deel van de periode. Om voor dit geval de spanning
op
de condensator te berekenen kunnen wij in de vergelijkingen voor de integratieconstantena
tot nul laten naderen en kunnen dan tevensA
elimineeren. W ij komen dan totB l + B, + E = o
(30)en
qlB,
+q2 B
q=q, B t eq' T
+ 'aeq*T
. (31) Vergelijking (30) drukt uit, dat de spanning direct na de doorslag, dus direct na
t = O,
nul is. Vergelijking (31) kunnen wij rechtstreeks afleiden door op te merken, dat in dit gevalt
bijt =
O,t — Ty
enz. een stoot krijgt en overigens nul is. In (21) stellen wij daarom w eeri — Dq.
Evenals boven kunnen wij dan uit de differentiaalvergelijking af leiden, datC Dv
+i
continu is bij de doorslag. N u isi
zoowel voor als na de doorslag nul en dus moetDv
continu blijven. Plw sisch wil dit zeggen, dat direct vóór en na de doorslag de stroom door de condensator en dus ook die door de spoel dezelfde is. W enschen wij weer, dat de spanning periodiek zal verloopen, dan zalDv
dus juist nat —
O en juist vóórt — T
dezelfde w aarde moeten hebben, w at leidt tot (31).7.
Slotopmerking
Bij alle beschouwingen over de invloed van discontinuïteiten van stroom- of spanningsbronnen moeten wij ons wel voor oogen houden, dat de werkelijkheid hierdoor steeds slechts w ordt be
naderd. D iscontinuïteiten in m athem atische zin komen niet voor, alleen min of meer snelle overgangen. H et zal dan ook steeds van de aard van het probleem afhangen of de benadering van zoo n overgang door een discontinuïteit toelaatbaar is. H ebben wij bijv. te doen met een spanningsbron
v,
welke verloopt, zoo- als in fig. 6a is aangegeven, dan kunnen wij deze trachten te188 B. D. H. TELLEGEN
benaderen door een spanningssprong, zooals fig. 6b aangeeft.
H et verschil tusschen fig. 6a en fig. 6b, geteekend in fig. 6c, w ordt dan verw aarloosd. Is deze verw aarloozing niet toelaat
baar, dan kunnen wij fig. 6c benaderen door een tweede-orde- discontinuïteit en deze aan de sprong van fig. 6b toevoegen.
V erloopt
v
, zooals fig. 7 aangeeft, en laten wij de schakeltijd7
tot nul naderen, dan zal, als de hoogte van de top daarbij con
stant w ordt gehouden,
J v dt
in de limiet continu blijven, terwijl, als het oppervlak van de top constant gehouden w ordt,j v dt
in de limiet een sprong zal maken. H et zal dus w eer van de aard van het probleem afhangen, hoe wijv
mogen benaderen:door een sprong alleen, of door een sprong en een stoot. D it alles doet de vraag ontstaan, in hoeverre de invloed van een willekeurige overgang overeenkom t met die van een reeks dis
continuïteiten van verschillende orde.
DISCUSSIE
I r d e L a n g e : G aan de beschouw ingen nog door, als de coëfficiënten van de differentiaalvergelijking niet m eer constant zijn, doch continue of discontinue functies van de tijd ?
Ir i e l l e g e n : D it is inderdaad het geval, als de coëfficiënten continue functies van de tijd zijn. In de om geving van een discontinuïteit in v kunnen deze dan nl. als constant w orden beschouw d. H et afleiden van de differentiaalvergelijking uit de complexe uitdrukkingen door jco door D te vervangen is dan echter niet m eer mogelijk. V eranderen de coëfficiënten discontinu, doordat in het netw erk w ordt geschakeld, dan kunnen wij dit tot de beschouw de gevallen terugbrengen door, zooals in § 4 is opgem erkt, het sluiten van een schakelaar op te vatten als een sprong in een span
ningsbron en het openen als een sprong in een stroom bron.
EEN EENVOUDIGE REKENWIJZE VOOR HET BEREKE
NEN VAN STROOMKRINGEN WAARIN FREQUENTIE- GEMODULEERDE SPANNINGEN WERKEN
door
}. W . A L E X A N D E R
(Voordracht voor hei Genootschap gehouden op 5 jJIei 19-16)
INLEIDING
H et berekenen van stroomkringen, w aarin een spanning w erkt die sinusvormig met den tijd varieert, is een betrekkelijk een
voudig probleem. De symbolische rekenwijze, die hier bekend w ordt verondersteld, geeft een elegante oplossing van dit vraag
stuk. Deze methode is echter niet meer toe te passen, wanneer, zooals bij frequentie modulatie, de spanning niet meer sinusvor
mig met den tijd varieert.
In principe zou dit vraagstuk op te lossen zijn door de fre- quentie-gemoduleerde spanning in al zijn componenten te split
sen volgens v a n d e r P o l 1), vervolgens al deze sinusvormig met den tijd veranderlijke componenten op den betreffenden stroom kring te laten werken, en de resultaten bij elkaar op te tellen.
Deze methode is bijv. toegepast door R o d e r .2) Een direct antw oord w ordt trouw ens niet eens verkregen, w ant uiteinde
lijk moeten langs grafischen weg of met behulp van een reken
machine bepaalde gevallen uitgerekend worden. D it is een zeer moeizame en weinig overzichtelijke bezigheid.
Een andere weg is geopend door C a r s o n en F r y 3), die in hun theoretische afleiding van de experimenteele resultaten van
x) V a n d e r P o l, Frequentiem odulatie, Tschr. N ed. R ad. Gen. 4, 1929, 57.
2) R o d e r, Proc. Inst. R ad. Eng., 25, 1937, 1017.
3) C a r s o n and F ry , V ariable frequency electric circuit theory, B.S.
T.J., 16, 1937, 513.
190 J. W. ALEXANDER
A r m s t r o n g een volledig antw oord op het onderhavige vraag
stuk hebben gegeven. E chter kunnen noch de resultaten, noch de afleiding daarvan eenvoudig en overzichtehjk genoemd w or
den. O ok voor geroutineerde rekenaars met de symbolische rekenwijze blijft het geheel zeer weinig aantrekkelijk.
Al eenvoudiger w ordt het geheele probleem bij de bereke
ningen volgens V e l l a t J), die met behulp van Fourier-integra- len tot een zeer korte afleiding komt van zijn hoofdformule. De verdere toepassing leidt echter w eer tot vellen vol rekenw erk, zoodat de navolging van deze methode bepaald moed vereischt.
D oor deze lange berekeningen gaat niet alleen het overzicht over de essentieele punten verloren, m aar ontstaat ook een groote kans op rekenfouten.
H et is daarom , dat in het volgende eenige beschouwingen w oiden voorgedragen, aansluitend aan de rekenwijze volgens V e 11 a t, w aardoor het mogehjk is met weinig rekenw erk de
zelfde resultaten te bereiken, terw ijl de physische ondergrond veel duidelijker zichtbaar blijft.
§ 1.
Als probleem w ordt gesteld de vraag naar de spanning die ontstaat op een impedantie w anneer er een frequentiegemo- duleerde stroom
i
doorheen vloeit. D aar de uitdrukking hiervoor ten grondslag ligt aan onze beschouwingen, zal de afleiding hier in het kort herhaald worden.
De frequentiegem oduleerde stroom kan voorgesteld worden d o o r:
i = IeH.“>ot+ h m dt) t
(1)Indien
com
geen functie van den tijd was, zou de frequentie gelijk zijn aan a>0 +com.
Deze frequentie is 2n
X het aantal trillingen per seconde. Bij frequentiem odulatie is het aantal trillingen per seconde niet constant,de
frequentie is dus niet meer op te geven. In dit geval is het begrip momenteele frequentie door H e l m h o l t z ingevoerd. Hiermede is de momen
teele frequentie de afgeleide naar den tijd van den phase hoek, dus
) V e 11 a t, D er E m pfang frequenzm odulierter W ellen, E .N .T . 18 1941, 61.
BEREKENEN VAN STROOMKRINGEN 191
com = — (co .
dt t
-t- oI co jfi dl)
— co o + CO;« (2) w aarin co,« met den tijd varieert.V oor de verdere berekening is het noodig om de vergelijking van den stroom in een anderen vorm te schrijven n.1.
f
t . + oo .i = JeJ K ' + j d ')= j f ( Q ) ey ^ t d ü (3)
- oo
volgens de integraaltheorem a van F o u r i e r .
N u berust de verdere redeneering op het feit, dat de modu
latie gebeurt met een frequentie die klein is ten opzichte van de draaggolffrequentie. Bij het moduleeren blijven wij dus in de buurt van de draaggolffrequentie en het heeft zin om te zien w at er gebeurt in de omgeving van de draaggolffrequentie co0.
D aartoe schrijven wij :
= CO o + CD O )
w aarin co0 dus een constante w aarde heeft.
H ierdoor gaat (3) over in:
t = IeJ m°t jf( Q ) ej m‘ da,
+ co (5)- OO
V oor elke component van den stroom heeft de impedantie ^ een andere w aarde
Z (Q).
Zoodoende luidt de vergelijking voor de spanning aan de klemmen van die impedantie+ oo .
E = I ed m° ‘ j Z (ü) f {Q) eJ c° d co
(6)- OO
Volgens T a y lo r kan nu de impedantie
Z (Q)
ontwikkeld w orden in de omgeving van de draaggolffrequentie. W ij verw achten dus een uitdrukking voor de spanning, w aarin de mo- dulatiefrequentie de rol speelt van de omgevingsfrequentie. M et behulp van (d) is
Z { Ü ) = Z {(Oo) + 2 11
- 1n' Z (0Jo)
(7) D it gesubstitueerd in (6) levert:192 J. W. ALEXANDER
+ 00 • . o° T / x +00
cD0f f ( Q ) e JCti' dco + 2 — Z K (co0) / co*
- 00 n— i n ! - 00
H et is mogelijk de integraal uit deze uitdrukking te verdrij
ven op de volgende m anier:
Volgens (3) en (5) is immers:
t eJƒ " ’* <U = ƒ ƒ (£) e3(otd(a
(9)— OC
D oor herhaald differentieeren naar den tijd w ordt verkregen:
j / t
CO(it r r / r\\ i U> t 7 com l — ) f (<ö) co eJ d co — OO
co„,) rj/ ƒ ^o = ƒ - OO+ 00 . rfco
/ O . ' " \ 7 f CO / I a / f\\ 3 7 &) / T
(co,* - 37 co,„ co„, - co,„) * - OO
3 = ƒ (ß) co <? "
CD M et invoering van de differentiaal operator:— ( cow y kan hiervoor geschreven worden
d
d t
\ n —
iCO
ni
+ 00 .
ƒ ƒ (fi) co” r7 " ^
,7'ƒ ' CO
— OO D it gesubstitueerd in (8) levert:
f ( OL y
E
=l d a>°t + Jl
0 " " Z(co0) + 1 — Z w (co0)I. » = . n! J(
10
)= /Z (11)
Bij deze berekening is aangenomen, dat de reeksontw ikkeling voor de impedantie een geldige reeks opleverde.
§ 2.
In d eze paragraaf zal een vereenvoudiging van deze algemeene formule w orden afgeleid, die aangeeft een eenvoudige, practisch
BEREKENEN VAN STROOMKRINGEN 193
bruikbare betrekking tusschen den stroom en de spanning. Deze is wel niet theoretisch zonder beperkingen, m aar, zooals zal worden aangetoond, voldoet de betrekking aan eischen, w aar
aan in de practijk in het algemeen zal voldaan zijn.
V oor den frequentiegem oduleerden stroom treedt dus als im
pedantie op :
Z = Z
(co0) +2
i -Z {n)
(ft>0)A„
71 — I •
Denken we ons echter het geval in, dat de stroom niet fre- quentiegemoduleerd w as, m aar sinusvormig tijdsafhankelijk was met de frequentie
Q =
coQ + co, w aarin co dus niet van den tijd afhangt. In dit geval zou voor de impedantie geschreven kunnen w orden:I ( ii
Z (ü) = Z (a>0) + 2 —
71— I 72 .(03o)
coTer nadere vergelijking schrijven wij beide reeksen uit:
Z
=Z
(co0) +Z ^
(co0)A z
H---2 .Z
(co0)A
2 -4- — 3 *Z ^ (co0)A 3
+ ... (14)= Z (c0o) + Z (l) (c0o) Ü)m H----2* .- Z {2) (2) (cOo) ((Ojn — J CD771) +
+
—
3 • z (3) (COo) (co,3 - 3j
<0 co711 co w) T . . ." VZ (fl) = Z (cüo) + Z (l)(cOo
) 03
+ -ï- Z (2)(co„)O)2 + Z (3)(co0) co3 + ... (15) V oor gelijkheid van beide reeksen moet allereerstco =
wm
(16)D it beteekent, dat
Q
= co0 + co = co0 + cow , zoodat volgens (2)Q = °>m
V oor gelijkheid van beide reeksen moet dus in de eerste plaats voor de frequentie, w aarm ede de impedantie bedreven w ordt,
de momenteele frequentie genomen worden.
D it is echter niet de eenige voorw aarde voor gelijkheid van beide reeksen. H et is tevens noodig dat de term en uit de eerste reeks, die niet voorkomen in de 2de, te verw aarloozen zijn t.o.v. de andere termen.
194 J. W. ALEXANDER
H et is nu de bedoeling van dit betoog om aan te toonen, dat in practisch alle gevallen aan deze voorw aarde is voldaan.
Bij de afleiding van de algemeene formule (11) zijn geen beper
kende bepalingen gem aakt, en deze formule is dus algemeen geldig. M aar in de practijk w orden er vanzelf al beperkingen ingevoerd, w aaraan wij zoo gewend zijn, dat zij niet meer als beperkingen gevoeld worden. Zoo zullen wij toch alleen m aar moduleeren met frequenties die klein zijn t.o.v. de draaggolf- frequentie. Zoo zullen wij ook altijd wel ergens in het totale circuit een kring gebruiken, die op de draaggolffrequentie is afgestemd en minstens zoo breed is, dat de modulatie ook tot zijn recht kan komen. Aan den anderen kant zal de kring ook w eer niet te breed mogen zijn, ter wille van de selectiviteit en de versterking. W ij zullen dus nu aantoonen, dat bij gebruik van een kring aan de genoemde voorw aarden is voldaan.
D e vergelijking voor de impedantie van een kring luidt:
Z(Q) = Z.
■ 0 —
COo ^
I + 7 2 ---CD o
Q
w aarin Z r de w eerstand voor de afstem- of draaggolffrequentie voorstelt, terw ijl
Q
de qualiteitsfactor is.U it (17) volgt voor Z (l) en Z ^ en Z (3) :
^ (I) ( O = - . 2 Ö
j — Zr
,(2) (COo) = - 2 I ^ I Zr 2 Q '(3) (COo)= j 6 l ^ \ Z ,
2Q
CO
o CD, CD,N u is voor een sinusvormig met den tijd veranderlijke modu(18) latie met frequentie
p
en den frequentiezw aai ^ ])CDS
= s cos p t
(19)Substitutie hiervan in (14) levert met weglating van de con
stante Z (co0) :
2
Q
x / 2Q
J
— Zr s cos pt
CD, + — . — 2 (---) Z r CD o (j~ cos* pt +j s p sin pi)
+ g .
j 6
( j Z r(cos0 pt
— 3j s cos p t . — sp sin pt
+sp* cos pt)
+ ...J) Op
zw aai, ter voorstel van P r o f . H u y d t s schrijf ik hier i.p.v.
onderscheiding van de letter Z voor im pedantie. voor den
BEREKENEN VAN STROOMKRINGEN 195
=
Z 9
—j 2 Q
---- i*co
ocos pt —
[--- )12 Q co,
, .(s cos pt + j s p sin pt)
2 2 . .+
j
(—?) coo(cos3 pt
+ 3j s1 p sin pt cos pt + s p 2 cos pt)
. . .2 Ö
Bij nadere beschouwing, blijkt dat voor ---(O o
p
I de 3e, 5e en 6e term te verw aarloozen zijn t.o.v. de andere. Zoo valt bijv.de 6e term direct weg tegen de le, en de le en 3e kunnen samen geschreven w orden a ls :
.2
Q
- J ----rCO, i + l
— )
CO o /cos (pt - bgtg
— CO oP
Bij weglating van de 3e term ontstaat er een fout in den phase
2 Q
hoek van de grootte van ---CO o
p
en een fout in de am plitude vanf 2 Q
V 2Q
grootte van (---- ƒ) . Evenzoo valt voor ---
co,
CO op
I de 5e term weg tegenover de 2e, enz.De grootte van deze factor moet nader gepreciseerd worden, w ant zonder meer is niet direct te zien hoe groot ze is. Zooals bekend is, kon voor de frequentiebreedte van een kring gede-
Vo _S
finieerd w orden . Bij invoering van een breedtefactor
f
b = — die dus aangeeft hoeveel keer de kring breeder is dan de dubbele zw aaifrequentie, w ordt de cirkelfrequentie van den zw aai:v0 n
s ~ q T b
Als verdere steeds optredende factor bij frequentiem odulatie- problemen is te noemen de zw aaifactor
f s ,
die aangeeft de verhouding tusschen den maximalen zw aai en de maximale modu- latiefrequentie
p
dusf s
=— s
2
Q
In dit geval w ordt
p
--- dusCO oS 2
Q
Vcn
i 2Q
fs
COoQ f
Bfs
COo / bfs
Een gebruikelijke w aarde van
fs =
5 en vanf
b—
E5> zoodat196 J. W. ALEXANDER
voor een practisch norm aal geval
p
2w0 Q 7 > 5
hetgeen dus in- derdaad <C<C I. D it beteekent dat practisch de verw aarloozingen toegepast mogen worden, zoodat aan de genoemde voorw aar- den is voldaan.De
concliuie
van deze § luidt dus, dat practisch bij frequen- tiemodulatie deimpedantie berekend kan worden aio voor oiniuvor- micj veranderlijke élroomen, echter moet dan voor de frequentie de mo
-menteele frequentie cjeoubolitiieerd worden
. In formule gescheven dus :(
21
)§ 3.
In deze paragraaf zullen eenige toepassingen van het hier
voor afgeleide gegeven worden. H iervoor kiezen wij den afge- stemden kring. V oor de impedantie daarvan moet dus nu ge
schreven w orden
Z (coM)
dusE — I
Z ' = /Zr
.
OOM —00
o ^i + ; 2 ---
00
r,Q
I + j 2 0000m,Q
(22
) daar immersooM
=oo0
+oom
, w aarinoom
=s cospt
.Ter vereenvoudiging zullen wij
oom(Oo Q = X = 2 ---— Q =
^ s cos pt
oo.
f .cos pt
(23)B
noemen, w aarbij op te merken is dat
\x\
<C I.W ij kunnen ons nu afvragen, w at er na frequentiedetectie van deze spanning ontstaat. D e frequentiedetector bestaat uit een modulatieomvormer, gevolgd door een gelijkrichter. De mo- dulatieom vorm er met zijn hellende frequentiekarakteristiek kan beschreven w orden door een impedantie die dus evenredig is aan
x
. N a den modulatieomvormer ontstaat dus een spanning evenredig aanI
+ j x x
N a den gelijkrichter ontstaat hieruit een spanning evenredig met de amplitude van deze spanning, dus met
i
X I + X
BEREKENEN VAN STROOMKRINGEN 197
M et een geringe fout kan hiervoor geschreven w orden
I -- ; r2 1
= X
---= — x 3 l2f
bcos p t
---2I I ƒjcos3 pt
N u bevat de term
cos3pt
ook de termcos
3 zoodat de 3e graads distorsie als verhouding van de am plituden van de 3e tot de le harmonische oplevert2/^2
D, - I J - = I f - Ö 3 8/ j 2 o>:
/;. Bij toepassing van een begrenzer verloopt de berekening van de distorsie iets anders. In dit geval speelt de amplitude geen rol meer en is alleen de phase maatgevend. W ij moeten dus schrijven:
7 7 JiSPo—v)
E = I Z (
u>
m)
=\ I\e^
<f° ——— = /i+ j x
w aarinq)Q
=(p0 t
+ ƒ ot s cos pt
en 99 =bg tg x.
M et een kleine fout is
F 1 +
X
W
=X
---X 3
Laagfrequent ontstaat na begrenzing en na detectie een span
ning, die evenredig is aan de phasevariatie met den tijd, dus
d_ (<p0 - y)
dt —
coo +cos pt — x
+x
p p .
— C0o
+S COS pt
H----COS p t
---S171 pt cos pt
f s f l
H ieruit volgt direct voor
D
„ :a 3=- i4
fß S
.3p - 4 Ifs fß
I =2
p^ / n 3—
Cüo qU it deze berekeningen is direct in te zien, dat met begrenzer alle distorsies (ook de hoogere graads) evenredig zijn met de laagfrequente m odulatiefrequentie, terw ijl zij zonder begrenzer
daarvan onafhankelijk zijn.
c. Als derde voorbeeld kiezen wij de berekening van de 3e graads distorsie, die afkom stig is van een bandhlter.