• No results found

Inzet, organisatie en kwaliteit van de forensisch-technische opsporing bij de politie in Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Inzet, organisatie en kwaliteit van de forensisch-technische opsporing bij de politie in Nederland"

Copied!
142
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Inzet, organisatie en kw aliteit

van de forensisch-technische

opsporing bij de politie

in Nederland

M.J.G. Jacobs M.Y. Bruinsma J.W.M.J. van Poppel J.A. Moors

(2)

2

Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie van Justitie.

Het project werd begeleid door:

Dr. J.S. Timmer (voorzitter) Vrije Universiteit van Amsterdam Drs. M. Kruissink Ministerie van Justitie, WODC Mw. mr. M.J.H. Adriaanse Ministerie van Justitie, DGRH

H.M.P. van der Meer Politie Haaglanden, Technische Recherche Mw. mr. N. M. Vaes Nederlands Politie Instituut (NPI)

Dr. L. de Waal en drs. E. van Leuven NFI

Drs. P.G.H. van Hilst en drs. A. Toornstra Ministerie van BZK

Mr. T. Slingerland Politie Midden-West Brabant, Divisie Recherche

Uitgever: IVA

Warandelaan 2, Postbus 90153, 5000 LE Tilburg

Telefoonnummer: 013 - 4668466, telefax: 013 - 4668477 Website: www.iva.nl

Drukwerk: Verdivas Communicatieproducties, Tilburg

© 2005 WODC, Ministerie van Justitie. Auteursrechten voorbehouden.

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of worden openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het ministerie van Justitie. Het gebruik van cijfers en/of tekst als toelichting of ondersteuning bij artikelen, boeken en scripties is toegestaan, mits de bron duidelijk is vermeld.

(3)

I

Voorw oord

Het onderzoek naar de forensisch-technische opsporing had niet voltooid kunnen worden zonder de bereidwillige medewerking van zeer velen.

Allereerst willen wij op deze plaats de korpschefs en andere medewerkers van alle Nederlandse politiekorpsen bedanken, die zonder uitzondering zeer behulpzaam zijn geweest bij het verstrek-ken van informatie ten behoeve van dit onderzoek. Ook in de afrondingsfase, waarbij de onder-zoekers hen vroegen de resultaten te bekijken en van commentaar te voorzien, hebben vele korpsen uitgebreide en nuttige aanvullende gegevens verstrekt.

Behalve de politiekorpsen hebben ook het Korps Landelijke Politiediensten, de Fiscale Inlich-tingen- en Opsporingsdienst en Economische Controledienst, de Koninklijke Marechaussee en het Nederlands Forensisch Instituut zonder aarzeling meegewerkt aan de soms tijdrovende gegevensverzameling.

Daarnaast zijn de onderzoekers de leden van begeleidingscommissie bijzonder erkentelijk voor hun waardevolle bijdrage aan de totstandkoming van dit rapport.

Het terrein van de forensische opsporing is sterk in beweging. Hopelijk zal het voorliggende rapport mede richting kunnen geven aan het veranderingsproces dat momenteel plaatsheeft, en zal het zodoende de forensische opsporing ten goede kunnen komen.

Tilburg, juli 2005

Menno Jacobs Monique Bruinsma Joop van Poppel Hans Moors

(4)
(5)

III

Inhoudsopgave

S a m e n v a t t i n g 1 1 . I n l e i d i n g 1 1.1. Achtergrond 1 1.1.1. Definitie 8

1.1.2. Het FTO in ontwikkeling 9 1.1.3. De DNA-revolutie 11

1.1.4. Visiedocument Forensische Opsporing van de Raad van Hoofdcommissarissen 12 1.1.5. Conclusie 14

1.2. Doel- en vraagstelling van het onderzoek 14 1.2.1. Doelstelling 15

1.2.2. Probleemstelling 15 1.3. Onderzoeksvragen 16

1.4. Methode en uitvoering van onderzoek 16 1.5. Leeswijzer 18

2 . B e s c h i k b a a r h e i d e n i n z e t 1 5 2.1. Inleiding 19

2.2. Technische recherche 19

2.3. Beschikbaarheid forensisch-technische expertise 23 2.4. Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) 26

2.5. Koninklijke Marechaussee (KMar) 29 2.6. Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst en

Economische Controledienst (FOID-ECD) 30 2.7. Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) 30 2.8. De inzet van forensisch technisch onderzoek 31 2.9. Inzet NFI 34

(6)

IV

3 . T o e p a s b a a r h e i d , b r u i k b a a r h e i d e n r e n d e m e n t 4 1 3.1. Inleiding 41

3.2. De positie van het FTO 41

3.3. Kwaliteit en bruikbaarheid van het FTO 43 3.4. Basispolitiezorg 44

3.5. NFI, NRI en overige ingeroepen expertise 44 3.6. De visie van het Openbaar Ministerie 45 3.7. Kwaliteit in termen van kwantiteit 46 3.8. Rendementsstudies in het buitenland 52 3.9. Hét rendement van hét FTO 54

3.10. Het algehele beeld/samenvatting 55

4 . U i t v o e r i n g v a n f o r e n s i s c h o n d e r z o e k 5 7 4.1. Inleiding 57

4.2. De dagelijkse organisatie en sturing 57

4.3. De onderscheiden functies binnen de technische recherche 59 4.4. Besluitvorming over inzet 60

4.5. De technisch-tactische keten 63 4.6. Samenwerking met andere korpsen 64 4.7. Samenwerking met het KLPD 67 4.8. De Koninklijke Marechaussee 68 4.9. De rol van het NFI 68

4.10. Samenwerking met Openbaar Ministerie 70 4.11. Andere partners bij opsporing 71

4.12. De Nederlandse organisatie versus de organisatie van FTO in Engeland 71 4.13. Samenvatting 72

5 . R e s u l t a t e n 7 5

6 . Sl o t b e s c h o u w i n g 8 1 S u m m a r y 8 5

(7)

V B i j l a g e n 9 7

Bijlage 1: Overzicht van door NFI uitgevoerde onderzoeken in 2004 voor politiekorpsen 97 Bijlage 2: Technieken van opsporing 107

Bijlage 3: Lijst van geïnterviewden 113 Bijlage 4: Factsheet voor korpsinterviews 117

Bijlage 5: Richtlijn voor interviews met officieren van Justitie 123

Bijlage 6: Innovatie in het proces van forensisch-technische opsporing 125

- Technologische ontwikkelingen binnen de forensisch-technische opsporing 126 - Een toenemende samenwerking 127

- Voorwaarden voor verdergaande samenwerking 128 - Informatie- en communicatietechnologie 130

- Tot slot 130

(8)
(9)

1

Samenvatting

Eén van de kernthema's van het Veiligheidsprogramma 'Naar een veiliger samenleving' is het versterken van de opsporing en de handhaving. Verbetering van de kwaliteit van de opsporing wordt onder meer nagestreefd door een versterking van de forensisch-technische opsporing, ofwel, meer in het bijzonder, het forensisch-technisch onderzoek (FTO). Eén van de activiteiten die in dit kader wordt verricht, is het uitvoeren van een onderzoek op basis waarvan de bijdrage van FTO aan opsporing en vervolging van strafzaken vastgesteld en verbeterd kan worden1. Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) heeft IVA Beleidsonderzoek en Advies gevraagd het betreffende onderzoek uit te voeren. Lopende het onderzoek verscheen het Visiedocument van de Raad van Hoofdcommissarissen over de toekomst van het FTO. De resul-taten van het onderzoek, alsook de aansluiting daarvan op het visiedocument, worden in het voorliggende rapport beschreven. De belangrijkste bevindingen van het onderzoek worden hier samengevat.

In het onderzoek komen drie thema's aan bod:

1. de beschikbaarheid en inzet van forensisch technische expertise;

2. de bruikbaarheid en toepasbaarheid van forensisch technisch onderzoek; 3. de uitvoering van forensische onderzoek en ontwikkelingen daarin.

Informatie over de hiervoor genoemde onderwerpen is verzameld via interviews (deels face-to-face, deels telefonisch) met betrokkenen van alle politiekorpsen, het NFI, het KLPD, de FIOD-ECD, de KMar en het OM. Daarnaast is feitelijke informatie opgevraagd (bijvoorbeeld over de omvang van FTO in aantal fte en in geld) bij de regionale politiekorpsen en de genoemde lande-lijke diensten.

Beschikbaarheid en inzet

De totale sterkte van de technische recherche (TR) binnen de 25 politiekorpsen omvat 673 fte. Ongeveer tweederde daarvan is direct betrokken bij het onderzoek op de plaats delict (technische rechercheurs en vakspecialisten), de overigen zorgen voor aansturing of hebben een

1. Het onderzoek beperkt zich tot de strafrechtelijke en op waarheidsbevinding gerichte forensische disciplines, die kunnen worden ingezet naar aanleiding van een geconstateerd feit.

(10)

2

nende functie. Zowel binnen de totale politiesterkte als binnen de totale recherchesterkte is het aandeel van de technische recherche verhoudingsgewijs beperkt (respectievelijk gemiddeld 1,3% en 8,1%).

Bij de TR is sprake van een onevenwichtige leeftijdsopbouw: 67% van de medewerkers is 46 jaar of ouder, bij de totale groep politiemedewerkers ligt dit percentage op 35%. De relatief hoge leef-tijd van TR-medewerkers zorgt voor problemen op de korte termijn (vooral bij het draaiende hou-den van het continurooster) en in de nabije toekomst (vanwege de uitstroom van deskundigheid). Er is bij de regionale korpsen nagegaan welke specialismen binnen de TR aanwezig zijn. Veel voorkomende specialismen zijn brandonderzoek, documentonderzoek, biologisch sporenonder-zoek en dactyloscopie en het kras-, indruk en vormsporenondersporenonder-zoek. De aanwezigheid van verkeers- en digitale expertise binnen de technische recherche is afhankelijk van de wijze waarop deze specialismen organisatorisch gezien bij het korps zijn ingedeeld.

Het KLPD beschikt op dit moment over één Forensisch Technisch Coördinator; het is de wens om op korte termijn vier extra coördinatoren te kunnen aanstellen. Daarnaast beschikt het KLPD over een aantal diensten ('specials'), die gericht zijn op het ondersteunen van de korpsen en de Natio-nale Recherche bij de uitvoering van forensisch technisch onderzoek (bijvoorbeeld bij het vervoer van DNA-materiaal). Bij deze diensten werken ongeveer 235 personen. Er is bij het KLPD op dit moment nog geen aparte afdeling forensisch-technische opsporing met eigen technische recher-cheurs.

Binnen het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) waren in 2004 95 (76 fte) gekwalificeerde (tekenbevoegde) forensisch-technische onderzoekers werkzaam. De meeste mensen zijn werk-zaam bij de categorieën milieu-, DNA- en vuurwapenonderzoek.

De FIOD-ECD heeft 47 gekwalificeerde technisch rechercheurs (43 fte) in dienst, vanwege gebrek aan capaciteit of door het ontbreken van expertise wordt regelmatig een beroep gedaan op ande-ren (zoals het NFI).

Bij de KMar, die in een reorganisatieproces verkeert, zijn op dit moment circa vijftien forensisch-technische medewerkers werkzaam, waarvan het merendeel door middel van convenanten is ondergebracht bij de regionale politiekorpsen.

In totaal is de TR van (24) politieregio's in 2003 bij ongeveer 85.000 zaken betrokken geweest. Het gaat dan vooral om inbraken in woningen of bedrijven (61%). De andere zaken waarvoor ze worden ingezet zijn zeer divers, het gaat bijvoorbeeld om mishandeling (2%) en (poging tot) moord (0,6%). Het blijkt lastig om het uitgevoerd onderzoek ook naar aard van het werk te type-ren; hierop wordt geen eenduidige administratie gevoerd. Op basis van een inschatting gemaakt door 17 korpsen komt een volgend algemeen beeld naar voren: in 67% van de gevallen waarbij forensisch-technisch onderzoek wordt ingezet gaat het om zaken waarbij een verdachte moet

(11)

3 worden opgespoord, bij 19% gaat het om echte zoekzaken, bij 9% om verificatiezaken en in 5% van de gevallen om klip- en klaarzaken2.

Door het NFI werden in 2004 ruim 77.000 onderzoeken uitgevoerd voor de korpsen, een verdrie-voudiging ten opzicht van 2001. Het betreft vooral algemeen biologisch onderzoek, onderzoek naar verdovende middelen en toxicologisch onderzoek. Er zijn duidelijke verschuivingen waar-neembaar ten opzichte van de situatie in 2001.

Bruikbaarheid en toepasbaarheid

In het verleden was FTO ondergeschikt aan het tactische gedeelte van het rechercheproces, in de afgelopen jaren heeft het volgens politie en OM een steeds belangrijkere rol gekregen in het opsporingsproces. De verbeterde DNA-techniek en de nieuwe wetgeving op dit terrein hebben het gebruik van FTO over de hele linie een impuls gegeven. Voor het oplossen van zaken is het vaak noodzakelijk opsporingstechnieken te combineren, waarbij DNA-onderzoek en dactyloscopie de belangrijkste bijdrage lijken te leveren aan de opsporing en bewijsvergaring.

Zowel de Officieren van Justitie als de politiekorpsen beoordelen de kwaliteit van FTO als (zeer) goed. Ze lijken met dit oordeel echter – onbewust – eerder het belang te benadrukken dat ze aan FTO hechten, dan dat ze daadwerkelijk zicht hebben de kwaliteit, bruikbaarheid en rendement. Doordat 'slecht' forensisch technisch onderzoek zich gemakkelijk aan het zicht onttrekt en er in veel zaken geen terugkoppeling plaatsvindt van de tactische recherche en het OM naar de tech-nische recherche, is weinig tot geen objectieve informatie beschikbaar over de kwaliteit van door de TR uitgevoerd FTO, de bruikbaarheid ervan voor het OM en het uiteindelijke rendement.

De kwaliteit – en daarmee ook het rendement – van FTO kan volgens de geïnterviewden verder worden verbeterd door de basispolitie, die vaak als eerste op de plaats delict aanwezig is, beter te instrueren over hoe er voor te zorgen dat een plaats delict of specifieke sporen veilig worden gesteld en over de wijze waarop de TR optimaal kan worden ondersteund in hun werkzaam-heden. Daarnaast zijn rendementsverbeteringen mogelijk door de levertijden bij het NFI verder te verkorten, omdat hiermee de bruikbaarheid van het verzamelde en geanalyseerde materiaal wordt vergroot. Het verlagen van de door het NFI gehanteerde hoge kwaliteitsstandaard bij een deel van de onderzoeken – soms is bijvoorbeeld een indicatie ('mogelijkheden') al voldoende en is identif-icatie ('zekerheden') overbodig – kan daar een bijdrage aan leveren. Een betere afstemming tussen politie, OM en het NFI is daarvoor een vereiste.

In het onderzoek is getracht kwantitatieve gegevens te verkrijgen over het rendement van FTO. Niet alle politiekorpsen hebben hier, zoals eerder reeds aangegeven, zicht op. Daar waar wel cijfers voorhanden zijn, betreft het overzichten van aantallen sporen en identificaties, maar is niet duidelijk wat het uiteindelijke rendement van de inspanningen verderop in de keten is. Verbetering van inzicht in het rendement van het FTO is wenselijk, omdat het de toepasbaarheid en bruikbaar-heid van het forensisch onderzoek verderop in de justitiële keten kan vergroten. Zaken die daar

(12)

4

een bijdrage aan kunnen leveren zijn onder meer het stroomlijnen van procedures en een betere, meer uniforme registratie.

Uitvoering forensische onderzoek en ontwikkelingen daarin

Dat er sprake is van een groeiende en veranderende rol van het FTO in het opsporingswerk, blijkt ook uit de wijze waarop (het proces van) de forensische opsporing bij de politiekorpsen is georga-niseerd en de ontwikkelingen die op dit vlak gaande zijn. De drie belangrijkste veranderingen zijn: (1) functiedifferentiatie, (2) meer onderlinge samenwerking en (3) ontwikkeling van standaarden, protocollen en richtlijnen.

Waar voorheen een technisch rechercheur vrijwel alle activiteiten van het forensisch technisch onderzoek zelf uitvoerde, ontstaan tegenwoordig steeds meer functies binnen de TR en beginnen deze zich elkaar meer en meer uit te sluiten. Zo ontlasten sporenhalers de technische recher-cheurs van routinematig (bulk)werk, onder meer door het zoeken naar sporen op een plaats delict. Sporencoördinatoren brengen sporen in relatie met andere sporen en ook met andere zaken en fungeren als aanspreekpunt van externe partijen als het OM. Daarnaast vergt de uitoefening van sommige nieuw ontwikkelde forensische technieken dat er 'dieptespecialisten' in dienst worden genomen.

De meeste politiekorpsen zien nut en noodzaak van (verdergaande) samenwerking met andere politiekorpsen op het gebied van FTO: het vergroot de doelmatigheid en doeltreffendheid van het opsporingsproces. De toegenomen mogelijkheden en verwachtingen van FTO voor de opsporing maken schaalvergroting noodzakelijk. De wijze waarop deze samenwerking vorm krijgt, loopt op dit moment uiteen van eenvoudige vormen van 'burenhulp' tot op ressortniveau georganiseerde uitwisseling van kennis, materiaal en personeel. In de praktijk blijkt samenwerking op incidentele basis goed te verlopen, bij structurele samenwerking echter – iets dat de meeste korpsen in de toekomst nastreven – loopt men tegen allerlei problemen aan. Het gaat dan om praktische zaken, zoals werkwijze en arbeidsvoorwaarden, maar ook de behoefte om autonomie te behouden speelt daarin een rol. Om in de toekomst samenwerking tussen korpsen verder gestalte te geven is uni-formering noodzakelijk (zie ook hieronder).

Ook is binnen de korpsen behoefte aan een betere afstemming van de technische met de tac-tische recherche, waarbij vanuit de technische recherche vooral behoefte is aan betere terugkop-peling van de resultaten van het vervolg van het opsporingsonderzoek. Uiteindelijk zouden de twee kundes een meer gelijkwaardig onderdeel van het rechercheproces als geheel moeten gaan uitmaken, waarbij de technische recherche –in plaats van de huidige ondersteunende rol – een meer initiërende rol krijgt.

De belangrijkste forensisch-technische partner buiten de rechercheteams is het NFI. Eerder is reeds aangegeven dat vooral behoefte is aan kortere levertijden en dat daarvoor een betere samenwerking ('kortere lijnen') noodzakelijk is tussen politie, OM en het NFI. Daar wordt op dit

(13)

5 moment op verschillende manieren aan gewerkt, onder meer door Forensische Samenwerking in de Opsporing (FSO). De FSO betekent dat het NFI door middel van een regionale of ressortelijke dependance participeert in de forensisch technische samenwerkingsverbanden tussen een aantal politieregio's.

De derde verandering (naast de eerdergenoemde punten: functiedifferentiatie en meer onderlinge samenwerking) is sterk gerelateerd aan het verbeteren van de samenwerking tussen de regionale politiekorpsen en betreft de ontwikkeling van standaarden, protocollen, richtlijnen en procedures. Het gaat dan overigens meer om wensen voor de toekomst dan dat er op dit moment al sprake is van uniformering bijvoorbeeld op het gebied van informatiestromen en arbeidsvoorwaarden. Voor verdergaande samenwerking zullen veel praktische problemen overwonnen moeten worden, zoals de verschillen in arbeidsvoorwaarden tussen de politiekorpsen, de administratieve en finan-ciële afhandeling van de wederzijds geleverde diensten en de organisatorische en logistieke aspecten die bovenregionale samenwerking met zich meebrengt.

(14)
(15)

7

Hoofdstuk 1

Inleiding

1 . 1 . Ac h t e r g r o n d

Het programma Naar een veiliger samenleving3, dat de Ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 16 oktober 2002 aan de Tweede Kamer hebben gepresenteerd, beschrijft drie belangrijke knelpunten in het Nederlandse veiligheidssysteem:

− de versnippering van mensen, middelen en machten, met als gevolg een te geringe effectiviteit in het optreden;

− het ontbreken van een adequate politiële en justitiële reactie op zaken met een opsporingsindicatie;

− de relatieve onzichtbaarheid van overheden en andere betrokkenen in de publieke ruimte.

In de strategie, gericht op het veiliger maken van de publieke ruimte, is 'het versterken van de opsporing en de handhaving' als speerpunt geformuleerd. Dit speerpunt is geconcretiseerd in een aantal acties en maatregelen. Toegespitst op het functioneren van de recherche in het algemeen en het forensisch-technisch onderzoek in het bijzonder zijn deze acties en maatregelen als volgt samen te vatten:

− versterking van de professionaliteit van de recherche op alle niveaus (regionaal, bovenregio-naal en natiobovenregio-naal), waarbij de inzet met name gericht is op verbetering van deskundigheid, loopbaanbeleid en informatievoorziening;

− verbetering van de ‘minimale opsporingsfunctionaliteiten’ binnen de (samenwerkende) regio’s en aan de organisatie daarvan, waarbij bijzondere aandacht uitgaat naar het vergroten van de kwaliteit van het forensisch-technisch onderzoek;

− verbetering van de kwaliteit van de informatievoorziening en huishouding en van de werk-processen binnen de opsporing;

− verruiming van de toepassingsmogelijkheden van DNA-onderzoek, invoering van een lande-lijke sporendatabank (LSDB), van logistieke voorzieningen voor het veiligstellen, opslaan en transporteren van stukken van overtuiging.

3. TK, 2002-2003, 28 684, nr. 1.

(16)

8

Sinds eind 2002 zijn de nodige stappen gezet in de (re)organisatie van de recherche4, in de samenhangende kwaliteitsverbetering binnen de opsporing, in de wettelijke mogelijkheden om DNA-onderzoek te verrichten en in de organisatie van het transport van DNA-monsters5.

Wat betreft de versterking van de kwaliteit van de opsporing is voor 2004 een drietal onderwerpen als prioritair aangemerkt. Eén van die onderwerpen is 'het versterken van het forensisch-technisch onderzoek (FTO)'. Eén van de activiteiten die in dit kader zijn voorzien, is het uitvoeren van een onderzoek dat – in samenhang met de door de Raad van Hoofdcommissarissen te formuleren visie6 op de positionering van forensisch-technisch onderzoek – verbeterpunten voor de toekomst in kaart brengt7.

Dat onderzoek wordt hier ter hand genomen. Alvorens in te gaan op de specifieke onderdelen van het onderzoek, geven wij een inleidende beschouwing over actuele thema's binnen het forensisch- technische werkterrein. We definiëren het, schetsen enkele recente en belangrijke ontwikkelingen, zowel nationaal als internationaal, om af te sluiten met een samenvatting van het Visiedocument van de Raad van Hoofdcommissarissen over de toekomst van de forensische opsporing in Neder-land. Daarna komen doel- en probleemstelling van het onderhavige onderzoek aan de orde.

1 . 1 . 1 . D e f i n i t i e

Forensisch-technisch onderzoek is onderdeel van veel opsporingsonderzoeken8. Het begint met het vastleggen van de situatie zoals die is bij de start van het onderzoek, zo kort mogelijk na het plegen van een mogelijk misdrijf. Na analyse van de plaats delict worden mede op basis van delictscenario's sporen verzameld, de sporen worden veiliggesteld, opgeslagen en geanalyseerd. Vervolgens proberen technisch rechercheurs de sporen in verband te brengen met personen waardoor deze eventueel als verdachte zouden kunnen worden aangemerkt of juist van strafbare feiten kunnen worden uitgesloten. Ook kunnen de sporen als opsporings- of bewijsmiddel dienen. Het forensisch-technisch onderzoek vormt daarmee, samen met het tactisch onderzoek, een inte-graal onderdeel van het opsporingswerk als geheel, waarbinnen men, gegeven het kader van de wettelijke bevoegdheden, de bewijsvoering sluitend probeert te maken.

4. Kruissink, M., C. Verwers en N. Dijkhoff, Organisatie van de recherchefunctie: Een inventarisatie in de 25 politiekorpsen (WODC: Den Haag 1998). Fijnaut, C.J.C.F., E.R. Muller, U. Rosenthal (red.), Politie: studies over haar werking en organisatie (Samsom: Alphen aan den Rijn, 1999). Themanummer ‘Recherche’, Tijdschrift voor de Politie 64, 1/2(2002).

5. Naar een veiliger samenleving, derde voortgangsrapportage (mei 2004).

6. In Recherche Magazine (maart 2004) toont Welten zich voorstander van meer personele en financiële capaciteit voor FTO, eventueel ten koste van het tactische rechercheonderzoek.

7. Naar een veiliger samenleving, derde voortgangsrapportage (mei 2004).

8. De termen 'forensisch-technisch onderzoek' (FTO) en (het modernere) 'forensische opsporing' worden in dit rapport soms door elkaar gebruikt. Soms ook wordt de term 'forensisch-technisch onderzoek' met nadruk gebezigd als het erom gaat het te onderscheiden als onderdeel van het (forensisch) opsporingsproces als geheel.

(17)

9 In dit rapport wordt over forensisch-technisch onderzoek gesproken als verzamelnaam van een keur aan technieken en expertises. In het themanummer van Justitiële verkenningen over foren-sische expertise constateert Broeders (2004) een nog altijd toenemende diversificatie van metho-den en technieken. Een tweedeling kan wormetho-den gemaakt tussen disciplines die vrijwel geheel binnen de context van de rechtspleging worden toegepast en ontwikkeld, en disciplines die hun oorsprong vinden buiten het forensisch domein. Voorbeelden van de eerste categorie zijn de dactyloscopie, het handschriftonderzoek en het kras-, indruk- en vormsporenonderzoek.

Voorbeelden van de tweede categorie zijn onderzoeken van verdovende middelen, bloed-alcohol- en het DNA-onderzoek. De banden van deze 'tweede categorie' vormen van forensische expertise met het reguliere, externe wetenschappelijke veld zijn veel sterker dan die van de eerste

categorie.

De meeste forensisch-technische methoden richten zich op waarheidsvinding binnen het gerech-telijk onderzoek naar de toedracht van een strafbaar feit. Deze methoden en technieken hebben veelal een natuurwetenschappelijke signatuur en zijn onderdeel van wat men tegenwoordig ver-staat onder criminalistiek. De forensische psychiatrie en psychologie richten zich niet op waar-heidsvinding, maar op de strafbaarheid van een verdachte, meestal in relatie tot diens toereke-ningsvatbaarheid. Zij komen pas na identificatie van de mogelijke dader, en dus veel verder in het opsporings- en vervolgingsproces, aan de orde.

Ten behoeve van dit onderzoek willen wij ons beperken tot de strafrechtelijke en op waarheids-vinding gerichte forensische disciplines, die kunnen worden ingezet naar aanleiding van een geconstateerd feit en die gericht zijn op waarheidsvinding ten aanzien van het gepleegde feit, hierbij sterk leunend op de indeling zoals geformuleerd door Broeders (2004). Dit betekent dat de forensische psychiatrie en psychologie buiten ons bestek vallen (omdat zij zich niet richten op waarheidsvinding ten aanzien van het delict, maar op strafbaarheid van de verdachte), alsook forensisch-technische onderzoeken die gericht zijn niet op het onderzoeken van een gepleegd feit, maar op het aan het licht brengen van strafbare feiten, bijvoorbeeld met betrekking tot finan-ciële fraude of georganiseerde criminaliteit. Een overzicht van alle 39 specifieke vormen van methoden en technieken die in ons onderzoek onder de verzamelnaam 'forensisch-technisch onderzoek' vallen, is te vinden in bijlage 29.

1 . 1 . 2 . H e t F T O i n o n t w i k k e l i n g

In veel recente literatuur komt de roep om verbetering van de kwaliteit van het forensisch-technisch onderzoek naar voren. Broeders wijst in zijn publicaties herhaaldelijk op de beperkte betrouwbaarheid van sommige vormen van FTO en de immer probabilistische waarde van forensisch-technische uitspraken. Niettemin mag het FTO zich verheugen in een sterk

9. In overleg met Broeders zijn de specialismen 'handschriftonderzoek' en 'geuronderzoek' aan deze lijst toegevoegd. Deze specialismen waren aanvankelijk niet in het overzicht opgenomen, maar zijn als forensisch-technisch

(18)

1 0

men publieke en politieke belangstelling, hetgeen voor het overgrote deel het gevolg is van de opkomst van de krachtige DNA-profielvergelijkingsmethode en de verwachtingen die deze tech-niek ten aanzien van de mogelijkheden voor opsporing en vervolging heeft gewekt.

De toegenomen belangstelling voor het FTO genereert interessante natuurwetenschappelijke en juridische discussies over nut, validiteit en betrouwbaarheid van sommige (forensische) onder-zoekstechnieken (Merckelbach, e.a., 2003; Broeders, 2002 en 2003; Nijboer, 2004).

Broeders mengt zich in een Amerikaanse discussie geïnitieerd door Saks en Risinger (1996):

"Kenmerkend voor de door Saks bekritiseerde forensische deskundigheidsgebieden is, naast het ontbreken van een empirische basis, dat de beoefenaren ervan zichzelf in gilde-achtige structuren organiseren, en er beroepscodes en certificeringprogramma's op na houden en eerder geneigd lijken maatregelen te nemen om zich tegen de kritische buiten-wereld te beschermen dan om hun onafhankelijkheid en onpartijdigheid te bewaken en de validiteit en betrouwbaarheid van hun methoden aan te tonen." (Broeders, 2002, p.178).

Vooral de aloude en bij nagenoeg elk opsporingsonderzoek toegepaste dactyloscopie (vergelij-kend onderzoek van vinger-, hand- en voetafdrukken) ligt onder vuur. Er zou nooit gedegen onderzoek naar de betrouwbaarheid, effectiviteit en toepasbaarheid ervan zijn gedaan, terwijl de dactyloscopische bevindingen doorgaans te stellig, namelijk als zeker en absoluut, worden ge-presenteerd10 (zie bijvoorbeeld Grieve, 1996; Krupowicz, 1994, Cole, 2001). De Poot e.a. (2004) constateren daarnaast in hun diepgravende onderzoek naar de recherchepraktijk van zes politie-regio's dat in geen van de door hen onderzochte zware zaken vingerafdrukken direct hebben geleid tot het vinden van de dader. Overigens geldt dat ook voor het DNA-sporenonderzoek dat de onderzoekers hebben gevolgd, maar dat wordt verklaard door de nog zeer geringe omvang van de DNA-databank op het moment van onderzoek. Bovendien gaat het hier om slechts een tiental zaken11. De moeilijkheid is dat vaak lastig aannemelijk is te maken dat de vingersporen daadwerkelijk van de verdachte afkomstig zijn. Vrijwel altijd is er aanvullend (technisch) bewijs-materiaal nodig, of dient er al een sterk vermoeden te bestaan over een mogelijke verdachte12. De Poot e.a. onderzochten in de jaren 1998-2001 385 zogenoemde opsporingszaken (slachtoffer en/of getuige bekend, dader onbekend) en 198 zoekzaken (geen slachtoffer, getuige of dader bekend of in staat tot het afleggen van een verklaring). Het ging om zaken waarin 'meestal enig recherchewerk vereist is', te weten brandstichting, diefstal met geweld, mishandeling, ontvoering en gijzeling, aanranding en verkrachting, (poging) moord en doodslag en woninginbraak. Bij de opsporingszaken werd in 28% van de gevallen technisch onderzoek ingezet. In 2% van het totaal

10. Er zijn drie problemen, die alle terug te voeren zijn op onbegrip van wat forensisch identificatiebewijs vermag: (1) categorische identificaties zijn logisch onjuist; (2) het begrip dactyloscopisch punt is problematisch; (3) doordat een overeenkomst op minder dan 12 dactyloscopische punten niet wordt gerapporteerd wordt bewijs weggegooid. Voor een actuele discussie zie Broeders (2005a en b ), Zeelenberg (1993, 2005) en Vermij (2005).

11. Het gaat om "ernstige levens- of geweldsdelicten in een woning". Het precieze aantal wordt niet vermeld. 12. Hiermee wil niet gezegd zijn dat dactyloscopisch onderzoek niet van grote waarde kan zijn, ook voor grote zaken en ernstige delicten.

(19)

1 1 aantal zaken droeg dit bij aan het vinden van een verdachte. Bij de zoekzaken werd vaker tech-nisch onderzoek ingesteld, namelijk in 76% van de gevallen. Hierbij droeg dit in 5% van het totaal aantal zaken bij aan het vinden van een verdachte. Technisch onderzoek is derhalve in zo'n zeven procent van de onderzochte zaken succesvol geweest, in die zin dat het (mede) leidde naar een verdachte. Personen die dankzij technisch onderzoek van de lijst van mogelijke verdachten zijn afgevoerd zijn hierbij niet inbegrepen. De voorgaande cijfers van de Poot e.a zijn van voor de uitbreiding van toepassingsmogelijkheden voor DNA-onderzoek. De doorwerking van die opkomst van het DNA-onderzoek op het rendement van forensisch- technisch onderzoek is in Nederland (nog) niet onderzocht. Wel zijn er onderzoeken beschikbaar die een indruk geven van het rende-ment van DNA-onderzoek zelf, zoals bijvoorbeeld het onderzoek van Van der Beek en Tullener (2004).

1 . 1 . 3 . D e D N A- r e v o l u t i e

Sinds september 1994 is DNA-onderzoek en –gebruik ten behoeve van misdaadbestrijding in Nederland bij wet geregeld. DNA-onderzoek werd aanvankelijk nog betrekkelijk weinig, in ieder geval niet routinematig, en alleen bij zware zaken ingezet. Sinds 2001 kon 'in het belang van het onderzoek' celmateriaal van verdachten worden afgenomen, als zij verdacht werden van het plegen van een misdrijf met een strafbedreiging van vier jaar gevangenisstraf of meer. Nu, sinds 1 februari jongstleden is de (nieuwe) Wet 'DNA-onderzoek bij veroordeelden' van kracht gewor-den. Deze wet verplicht alle veroordeelden voor een misdrijf met een strafbedreiging van vier jaar of meer een DNA-monster af te staan. Dit monster wordt geanalyseerd en het daaruit verkregen profiel wordt in de DNA-databank opgeslagen.

Het Verenigd Koninkrijk is wereldwijd koploper in het gebruik van DNA-technieken bij het recher-chewerk. Van een kleine vier procent van de Britse bevolking is een DNA-profiel bekend, hetgeen neerkomt op meer dan tweeënhalf miljoen profielen. Met behulp van de databank van deze profie-len worden intussen veel verdachten aangehouden. Het zou gaan om gemiddeld 15 moorden, 31 verkrachtingen en 770 auto-inbraken per maand (Home Office, 2003; De Knijff, 2004). Ter verge-lijking: in Nederland is van slechts enkele duizenden personen een DNA-profiel vastgelegd, al is de verwachting dat dit aantal nu, na invoering van de nieuwe wet, snel zal toenemen (Broeders, 2005b).

De grote vlucht die het onderzoek zelf heeft genomen en de mogelijkheden die het DNA-onderzoek voor het recherchewerk biedt, hebben een verschuiving teweeggebracht binnen het forensisch-technisch onderzoek. De grootschaligheid ervan brengt de noodzaak met zich mee meer nadruk te leggen op moderne informatie- en communicatietechnologie. Resultaten van forensisch sporenonderzoek en bewijsmateriaal moeten in een groter en beter georganiseerd verband bijeengebracht kunnen worden.

(20)

1 2

Centraal staat het uit Angelsaksische contreien afkomstige en thans ook naar Nederland overge-waaide begrip Intelligence led Policing. Intelligence led Policing heeft in Groot-Brittannië, mede onder aanvoering van het Home Office, intussen geleid tot het National Intelligence Model. De belangrijkste doelstelling van het National Intelligence Model is een strak georganiseerd infor-matiegestuurd politiebeleid, met een grote nadruk op opsporing door middel van DNA-onderzoek. Dit betekent dat er een duidelijke verantwoordelijkheidstoewijzing en –structuur dient te zijn, waar-binnen al naar gelang de beschikbare informatie en middelen prioriteiten worden gesteld aan de criminaliteits- en veiligheidsproblemen die zich aandienen.

Het blijkt nog niet altijd gemakkelijk om dit soort abstracte formuleringen van doelstellingen te concretiseren en toe te passen op de dagelijkse praktijk. Leiderschap en goed management, maar ook scholing en een betere verspreiding van kennis en begrip van het National Intelligence Model lijken onontbeerlijk (Ratcliffe, 2002; John & Maguire, 2004). De onlangs in Groot-Brittannië in het leven geroepen Police Science and Technology Strategy Group zou dit proces verder moeten kunnen faciliteren. Grote nadruk wordt daarin gelegd op een verdere verwetenschappelijking van onder meer de forensische expertise, en een vergaande technologisering van het justitiële- en politie-apparaat als geheel.

1 . 1 . 4 . Vi s i e d o c u m e n t F o r e n s i s c h e O p s p o r i n g v a n d e R a a d v a n H o o f d c o m m i s s a r i s s e n

Veel van de voornoemde thema's en accenten vinden we terug in het Visiedocument 'Spel-verdeler in de opsporing' dat de Raad van Hoofdcommissarissen onlangs heeft opgesteld. De doelstelling van het document is drieledig:

1. meer zaken ophelderen;

2. de opsporing effectiever en efficiënter maken, en

3. tegemoet komen aan de vraag vanuit het politieveld om een richtinggevende visie te ontwikkelen.

Kern van de visie is dat "forensische opsporing een centrale rol gaat spelen in de informatie-gestuurde politiezorg"(Visiedocument, p. 5).

Evenals de Britse Police Science and Technology Strategy Group leunt het visiedocument sterk op technologie en technologische ontwikkelingen. In een futuristisch ogend exposé wordt een beeld geschetst van de 'nabije toekomst van de politiezorg'. Uitgegaan wordt van een volledig geautomatiseerde strafrechtsketen, waarin dossiers en rapporten overal en op elk moment door bevoegden te raadplegen zijn. Het forensisch sporenonderzoek is strak georganiseerd en wordt in toenemende mate op de plaats delict zelf uitgevoerd. Het ideaal vindt zijn verwezenlijking in een "magic stick" die "met een spray en lichtsporen, waaronder geuren, vingerafdrukken en DNA, zichtbaar maakt, afneemt en opslaat". Door middel van een draadloze verbinding met de sporen-databank wordt met de spreekwoordelijke 'druk op de knop' een mogelijke dader aangewezen. Informatie en technologie zijn de kernbegrippen die op vrijwel elke bladzijde van het visiedocu-ment terugkeren. In 2010 zou een nationaal geïntegreerde informatiearchitectuur moeten zijn gerealiseerd. Zes hoofdgroepen van informatie moeten daarin aan elkaar zijn gerelateerd, te

(21)

1 3 weten gebeurtenissen (een delict), betrokken partijen (verdachten, slachtoffers en getuigen), goederen, aanpak, resources (mensen en middelen die daarbij worden ingezet) en resultaten (het dossier voor het Openbaar Ministerie).

Ten aanzien van het forensisch-technisch onderzoek worden in het visiedocument de volgende knelpunten gesignaleerd: het FTO is onvoldoende ingebed in tactische en operationele recherche-processen, het FTO blijft in technisch opzicht achter bij de ontwikkelingen, er lijkt sprake van hobbyisme, de kwaliteitsborging is onvoldoende en er is onvoldoende aandacht voor het FTO zowel bij het recherchemanagement als bij het Openbaar Ministerie.

Het huidige FTO wordt een 'wisselspeler' genoemd, hiermee doelend op het wisselende kwali-teitsniveau en het ogenschijnlijk opportunistische gebruik ervan. Dit beeld sluit niet erg aan bij de rol die de Raad van Hoofdcommissarissen aan het FTO wil toedelen. "In onze visie wordt foren-sische opsporing niet alleen een basisspeler maar kan zelfs – mits geïntegreerd in de strafrechte-lijke keten – een belangrijke rol gaan spelen als spelverdeler!"

Op dit moment wordt op vele fronten gewerkt aan de verbetering van de kwaliteit en de positio-nering van het FTO. In de eerste plaats is er de reeds besproken verruimde wetgeving op het gebied van de DNA-sporen- en –profielenverzameling en -opslag in de DNA-databank. In de tweede plaats is er een proefproject voor een Landelijke Sporen Databank (LSDB) gestart, waarin alle op plaats delict aangetroffen sporen zouden moeten kunnen worden opgeslagen. Het proef-project beperkt zich vooralsnog tot een handmatige koppeling van informatie uit de vingerafdruk-kendatabank HAVANK en de DNA-databank. Resultaten van onderzoek dat met behulp van beide gegevensbestanden is verkregen, worden vergeleken, hetgeen een duidelijke meerwaarde op-levert in die zin dat grote verbanden kunnen worden gelegd en gericht vervolgonderzoek kan worden ingezet. In de derde plaats is er een proefproject van start gegaan waarin een nauwere samenwerking wordt nagestreefd tussen het Nederlands Forensisch Instituut en een aantal politiekorpsen, te weten Utrecht en de korpsen binnen Noord- en Oost Nederland13 door middel van zogenoemde FSO's, Forensische Samenwerking in de Opsporing. De laatste hier te noemen verbetering is het zogenoemde PD-management. Dit is een door de ABRIO (Aanpak Bedrijfs-voering Recherche, Informatiehuishouding en Opleiding) uitgevaardigde richtlijn voor hoe te handelen op een plaats delict.

Om de doelstellingen te realiseren wordt in het visiedocument, analoog aan de Britse situatie, gepleit voor een Strategiegroep Technologie en Forensisch-technisch Onderzoek, bestaande uit vertegenwoordigers van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het minis-terie van Justitie, het Nederlands Forensisch Instituut, de Raad van Hoofdcommissarissen en 'de wetenschap en het bedrijfsleven'. Deze strategiegroep is met name bedoeld als onafhankelijk onderzoek- en adviesorgaan. Teneinde de forensisch-technische opsporing de beoogde centrale plaats in het bestel te geven is volgens het hier besproken document politieke moed en durf nodig, alsook een cultuuromslag in de rechtshandhaving. Meer concreet pleit de Raad van Hoofd-commissarissen onder meer voor een duidelijke wisselwerking tussen de informatiegestuurde politiezorg en de daarvoor noodzakelijke voorzieningen en verbeteringen in de automatisering.

13. Hieronder vallen de regio's Groningen, Fryslân, Drenthe, IJsselland, Twente, Noord- en Oost Gelderland, Gelderland-Midden, Gelderland-Zuid en Flevoland.

(22)

1 4

Het NFI zou zich verder moeten ontwikkelen in haar rol van (inter)nationaal georiënteerd kennis-centrum. FSO's zouden als kennismakelaars moeten gaan optreden en managementondersteu-nende taken gaan vervullen op meer regionaal niveau. Ook zouden er verbeterde opleidings-mogelijkheden moeten komen binnen het forensisch-technisch recherchewerk14.

1 . 1 . 5 . C o n c l u s i e

Al met al zien we een aanzienlijke kloof tussen ideaal en praktijk. Enerzijds wordt het beeld, en de mogelijkheid, opgeworpen van de volledig geïnformeerde en perfect geoutilleerde opsporings-ambtenaar die trefzeker en efficiënt de criminaliteit te lijf kan gaan. En uiteraard zou dat het streven moeten zijn. Beschikbaarheid van betrouwbare informatie uit deugdelijk op elkaar afge-stemde informatiebronnen lijkt daarvoor inderdaad de sleutel. Anderzijds bestaat het beeld van een schril hierbij afstekende realiteit van werkdruk en kleinschaligheid, van 'gildeachtige' organi-satievormen, hobbyisme, beperkte kennisuitwisseling en een tekort aan inzicht in kwaliteit en resultaat.

Belangrijk is het zich te realiseren dat het hier om beelden gaat. Onbekend is hoe het er werkelijk aan toegaat in Nederland. Het onderhavige onderzoek wil daarin helderheid verschaffen en waar mogelijk wijzen op kansen om de verschillen tussen ideaal en praktijk te verkleinen. Dit is te berei-ken door de doelstellingen ten aanzien van kwaliteits- en organisatieverbeteringen zodanig te concretiseren en te temporiseren dat een goede aansluiting bij de dagelijkse praktijk van het recherchewerk wordt bereikt.

1 . 2 . D o e l - e n v r a a g s t e l l i n g v a n h e t o n d e r z o e k

De ambitie van het Veiligheidsprogramma dient concreet vorm te krijgen binnen de sterk auto-nome bedrijfsvoering van de regionale politiekorpsen. De samenwerking, coördinatie en informa-tie-uitwisseling tussen de politiekorpsen onderling, alsmede tussen de politiekorpsen, de boven-regionale en landelijke organen in het recherchebestel staan voortdurend ter discussie. Dat geldt a fortiori voor het domein van forensisch-technisch onderzoek. Het betreft immers specifieke, soms kostbare expertise, waarvan elk regionaal politiekorps de inzet en beschikbaarheid op zijn eigen manier heeft georganiseerd. Daarnaast heeft het forensisch-technisch onderzoek in zijn huidige vorm, mede onder invloed van ontwikkelingen in Engeland, Australië, Canada en de Verenigde Staten, in toenemende mate te maken met vragen over de bruikbaarheid en toepas-baarheid ervan in het recherchewerk. De doelstelling van dit onderzoek definieert daarmee ook het probleem.

14. Voor een opsomming van de te nemen maatregelen en 'bouwstenen voor beleid' wordt verwezen naar het visiedocument zelf.

(23)

1 5 1 . 2 . 1 . D o e l s t e l l i n g

Het doel van het onderzoek is informatie te verzamelen op basis waarvan de bijdrage van forensisch-technisch onderzoek aan opsporing en vervolging vastgesteld en verbeterd kan worden.

Het is van belang om op voorhand een kanttekening te plaatsen bij de mogelijkheden voor vaststelling van de ‘bijdrage aan opsporing en vervolging’. Een sluitend antwoord op de vraag in welk type zaak een bepaalde vorm van FTO doeltreffend en doelmatig kan worden ingezet, is niet te geven. FTO is immers een integraal onderdeel van de opsporingsmethoden die de recherche inzet. Tal van exogene factoren in het rechercheproces zijn van invloed op het succes van een zaak, waardoor bij succesvolle opsporing en vervolging de specifieke en concrete bijdrage van het FTO moeilijk is vast te stellen.

1 . 2 . 2 . P r o b l e e m s t e l l i n g

Om de kwaliteit van de recherche in het algemeen en die van het forensisch-technisch onderzoek in het bijzonder, in lijn met het Veiligheidsprogramma, te bevorderen is er behoefte aan het verza-melen, ordenen en analyseren van gegevens over de beschikbaarheid en inzet, alsmede de bruik-baarheid en toepasbruik-baarheid van forensisch-technische toepassingen binnen de 25 regiokorpsen van de politie, het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD), de Koninklijke Marechaussee (KMar), de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst en Economische Controledienst (FIOD-ECD) en het Nederlands Forensisch Instituut.

Daarnaast is het van belang informatie te verzamelen over de wijze waarop de politiekorpsen de beschikbaarheid en inzet van forensische opsporingshulpmiddelen hebben georganiseerd en hoe zij de samenwerking met bovenregionale en landelijke forensisch-technische organen vormgeven en hebben geregeld.

Op het ogenblik is er onvoldoende zicht op de wijze waarop politiekorpsen de beschikbaarheid van forensisch-technische expertise geregeld hebben. Bovendien klinken er signalen, zoals eer-der beschreven, dat de kwaliteit en vooral de efficiëntie van het forensisch-technisch oneer-derzoek verhoogd zou kunnen en moeten worden, bijvoorbeeld door middel van een betere samenwerking tussen de technische-rechercheafdelingen binnen de politiekorpsen onderling en met het lands Forensisch Instituut. In het licht van de omvangrijke herstructurering waarmee de Neder-landse recherche sinds een aantal jaren te maken heeft, mogen deze constateringen geenszins veronachtzaamd worden en heeft het onderzoek een praktisch én actueel belang.

De feitelijke beschrijvingen van beschikbaarheid en inzet, bruikbaarheid en toepasbaarheid, de organisatieanalyse en de procesbeschrijving van het forensisch-technisch onderzoek zullen naar verwachting direct aanleiding geven tot inzichten in mogelijkheden voor kwaliteitsverbetering en reorganisatie.

(24)

1 6

1 . 3 . O n d e r z o e k s v r a g e n

De probleemstelling, zoals hierboven uiteengezet, is vertaald in onderzoeksvragen. Deze zijn:

1. Hoe is forensisch-technische expertise bij de politiekorpsen georganiseerd, qua structuur en omvang?

2. Welke forensisch-technische specialismen zijn binnen de korpsen aanwezig? Hebben alle korpsen een sporencoördinator en hoe geven de sporencoördinatoren invulling aan hun functie?

3. In welke mate maken politiekorpsen gebruik van forensisch-technisch onderzoek, en van welke vormen?

4. In welke gevallen wordt forensisch-technisch onderzoek ingezet? In welke gevallen niet? 5. Hoe komt de beslissing tot stand om forensisch-technisch onderzoek in te zetten? Welke

argumenten/factoren/personen spelen bij die beslissing een rol?

6. Welke opleiding/achtergrond hebben forensisch-technische rechercheurs, en in hoeverre zijn basispolitiefunctionarissen geschoold om forensisch-technisch werk te verrichten?

7. Is er samenwerking op dit gebied met het NFI en met andere korpsen, hoe verloopt die samenwerking?

8. Wat valt er te leren van de wijze waarop forensisch-technisch onderzoek in het buitenland is georganiseerd?

9. Hoe staat het met de kwaliteit (bruikbaarheid) van het uitgevoerde forensisch-technisch onderzoek? Wat is de bijdrage van forensisch-technisch onderzoek aan opsporing en vervolging?

10a. Welke vormen van forensisch-technisch onderzoek leveren wel en welke (nauwelijks) of geen bijdrage aan opsporing en vervolging? Wat zijn daarvan de redenen?

10b. In welke gevallen (type zaak, kenmerken van de zaak) levert forensisch-technisch onderzoek wel en in welke gevallen levert het (nauwelijks of) geen bijdrage aan opsporing en vervol-ging?

11. Zijn er tekortkomingen in het forensisch-technisch onderzoek aanwijsbaar? Welke zijn dat en wat zou daaraan gedaan kunnen worden?

12. In hoeverre kan de opsporingspraktijk de mogelijkheden van de techniek bijhouden? 13. Valt er in inhoudelijke zin nog iets te leren van het buitenland, zo ja wat?

De onderzoeksvragen zoals die bij de start van het onderzoek zijn geformuleerd worden één voor één in samenvattende bewoordingen beantwoord in hoofdstuk zes.

1 . 4 . M e t h o d e e n u i t v o e r i n g v a n o n d e r z o e k

De onderzoeksvragen zijn uitgewerkt tot een meer gedetailleerde lijst van vragen, zodat deze – in de vorm van face-to-face gesprekken – konden worden voorgelegd aan contactpersonen van de korpsen, van het NFI, het KLPD, van FIOD-ECD en van de KMar (zie Bijlage 4). Het OM is apart

(25)

1 7 benaderd. Twaalf officieren van Justitie werden telefonisch geïnterviewd met vragen toegespitst op hun positie ten aanzien van de uitvoering van FTO (zie Bijlage 5).

Onderzoek bij de politiekorpsen

Alle regionale politiekorpsen zijn in het onderzoek betrokken. Er is geen steekproef van korpsen getrokken om een volledig beeld te kunnen vervaardigen van de uitvoering en organisatie van de forensisch-technische opsporing en alle knelpunten en ontwikkelingen in kaart te kunnen brengen. Bij de korpsen werd allereerst zogenaamde 'harde informatie' opgevraagd over de omvang (aantal fte, budget, etc.) en structuur van FTO in de regionale politiekorpsen, alsmede over de frequentie en aard van FTO-aanvragen vanuit de regionale politiekorpsen bij het NFI en/of de FIOD-ECD (aantal aangevraagde onderzoeken, naar type, per korps, etc.).

Vervolgens zijn bij de 25 regionale politiekorpsen interviews georganiseerd met beleids- en uit-voeringsverantwoordelijke vertegenwoordigers die betrokken zijn bij de inzet van FTO. Per politie-korps is daartoe allereerst met het hoofd van de (technische) recherche telefonisch contact ge-zocht om te bepalen welke lokale partners bij politie en Justitie wij het best konden vragen voor deze interviews. Op deze manier werden meteen ook de bestaande samenwerkingsverbanden op lokaal niveau helder. Vervolgens zijn per regio de interviews voorbereid en georganiseerd. Een overzicht van alle geïnterviewde personen is opgenomen als bijlage van dit rapport (zie Bijlage 3).

In de interviewsessies is per regiokorps ingegaan op de keuzes en argumenten voor, de knelpun-ten in de huidige inzet van FTO én de visie op de meest effectieve en efficiënte manier om de inzet, beschikbaarheid en kwaliteit van FTO te verbeteren. De interviews zijn bedoeld om de 'state-of-the-art' vast te stellen en de 'harde informatie' die vanuit landelijk niveau is aangeleverd op regionaal niveau aan te vullen dan wel te verfijnen.

De eerste vier hoofdstukken van het onderzoeksrapport zijn in conceptvorm voorgelegd aan de korpsen. Hen is gevraagd aanvullingen en mogelijke verbeteringen te geven op de onderzoeks-resultaten afkomstig uit de interviews.

Onderzoek bij het KLPD, het NFI, de FIOD-ECD en de KMar

Het KLPD, NFI, de FIOD-ECD en de KMar zijn evenals de korpsen bevraagd op hun interne organisatie van de forensisch-technische opsporing, maar in het bijzonder op hun samenwerking met de korpsen en op hun opvattingen en meningen over innovatiemogelijkheden in het stroom-lijnen en verbeteren van (processen van) forensische opsporing.

(26)

1 8

Onderzoek bij het Openbaar Ministerie

Tot slot zijn, om een beeld te krijgen van de opvattingen, meningen en suggesties voor verbete-ring ten aanzien van het forensisch-technisch werk van de politie, twaalf (meest recherche-) officieren van Justitie geïnterviewd, elk uit een ander arrondissement, verspreid over het land15. Het semi-gestructureerde interview werd telefonisch afgenomen en bestond uit elf open vragen (zie bijlage 5). Hoofdthema's waren kwaliteit, organisatie en samenwerking tussen politie en het OM, met als aandachtspunten: de communicatiekanalen, de totstandkoming van beslissingen, de effectiviteit en efficiëntie van de verschillende vormen van FTO en de mogelijkheden voor beno-digde oplossing van eventuele knelpunten.

1 . 5 . L e e s w i j z e r

De resultaten van het onderzoek worden besproken per cluster van onderzoeksvragen. Allereerst komen in hoofdstuk 2 vragen met betrekking tot de beschikbaarheid en inzet van forensisch-technische expertise aan bod. Hoofdstuk 3 vervolgens bespreekt de antwoorden op de vragen over de bruikbaarheid en toepasbaarheid van forensisch-technisch onderzoek, hoofdstuk 4 gaat in op de vragen met betrekking tot de uitvoering van onderzoek. In hoofdstuk 6 worden de onder-zoeksvragen zoals die bij de start van het onderzoek zijn geformuleerd één voor één behandeld. Hoofdstuk 7 ten slotte is een afrondend hoofdstuk waarin de belangrijkste kernbegrippen en trends op het forensisch opsporingsterrein in meer beschouwelijke termen worden benoemd. Een samenvatting van het gehele rapport in de Engelse taal is opgenomen voorin in het rapport. Een beschouwing over gerealiseerde én gewenste procesvernieuwingen is opgenomen als bijlage, gezien het gedeeltelijk interpretatieve karakter van deze analyse.

15. Er wordt niet gepoogd om van elk arrondissement een beeld te krijgen van de daar vigerende visie op de forensisch- technische opsporingsactiviteiten van de onder dat arrondissement vallende politieregio's. Daarvoor zou het aantal interviews aanzienlijk moeten worden uitgebreid, hetgeen de beschikbare middelen niet zouden toelaten. Met een aantal van twaalf interviews kan een redelijk beeld worden verkregen van hoe de officieren van Justitie in het algemeen aankijken tegen de forensisch-technische opsporingsactiviteiten van de politie, en welke niet-regiospecifieke knelpunten zij constateren.

(27)

1 9

Hoofdstuk 2

Beschikbaarheid en inzet

2 . 1 . I n l e i d i n g

Om zicht te krijgen op de actuele stand van zaken met betrekking tot de beschikbaarheid en inzet van forensisch-technische expertise binnen de 25 regionale politiekorpsen, het KLPD, de KMar, de FIOD-ECD en het NFI is een lijst met vragen uitgezet binnen de korpsen en diensten (zie bijlage 4).

De KMar heeft bij monde van het hoofd Recherche Technieken van de Centrale Justitiële Dienst aangegeven, vanwege het reorganisatieproces waarin men verkeert, geen wegen te zien om de vragenlijst volledig in te vullen. Het KLPD en de FIOD-ECD hebben de vragenlijst zelf verspreid binnen de afdelingen en zorggedragen voor het centraal verzamelen van de gegevens.

Nadat de contactpersonen binnen de korpsen en landelijke diensten kenbaar hadden gemaakt dat zij de vragenlijst grotendeels hadden ingevuld, zijn alle politiekorpsen en diensten vervolgens persoonlijk door een van de onderzoekers bezocht om de antwoorden op de vragenlijst door te nemen, nadere toelichting te verkrijgen en eventuele aanvullende vragen te kunnen stellen. Met name bij de grotere regionale politiekorpsen is op meerdere momenten en met verschillende betrokkenen gesproken.

2 . 2 . T e c h n i s c h e r e c h e r c h e

De totale sterkte van de technische recherche die zich bezighoudt met het PD (plaats delict)-onderzoek binnen de 25 politiecorpsen omvat 554,5 fte. Dit betreft de technische rechercheurs en de vakspecialisten. Daarnaast zijn binnen de technische recherche 118.5 fte werkzaam die zor-gen voor de aansturing en de administratieve- en technische ondersteuning. In totaal gaat het derhalve om 673 fte.

De omvang en organisatie van de technische recherche binnen de regionale korpsen varieert, afhankelijk van factoren als de omvang en het aantal inwoners van de regio, de criminaliteitscijfers en de gemeentelijke bebouwing. Om de korpsen onderling eenvoudiger en eenduidiger met elkaar te kunnen vergelijken zijn deze, in navolging van de Kerngegevens Nederlandse Politie, geclus-terd op basis van de omgevingsadressendichtheid (OAD) en het aantal woningen per regio. De korpsen in cluster 1 hebben het meest verstedelijkte verzorgingsgebied en de korpsen in cluster 5

(28)

2 0

het meest landelijke. In tabel 2.1 is per korps zowel het aantal technisch rechercheurs en specia-listen als de totale sterkte van de technische recherche in fte weergegeven. Daarnaast is het aandeel van de technische recherche binnen de totale korpssterkte en binnen de sterkte van de totale korpsrecherche weergegeven.

Tabel 2.1. Sterkte technische recherche16 per politieregio in 2005 (in fte) en aandeel technische recherche binnen de totale korps- en recherchesterkte in 2003

Politieregio Aantal technisch

rechercheurs en vakspecialisten (fte)

Totaal aantal fte van technische recherche inclusief leiding en ondersteuning Aandeel TR binnen totale korpsomvang (%) Aandeel TR binnen het onderdeel recherche van het korps (%) Amsterdam-Amstelland 53 63 1,1 8,7 Rotterdam-Rijnmond 52 60 1,0 5,5 Haaglanden 36 42 0,8 4,3 Utrecht 40 56 1,6 9,7 Midden- en West-Brabant 37 43 1,5 13,4

Cluster 1 (meest stedelijk) 218 264 1,2 7,2

Hollands Midden 24 32 1,6 10,2 Kennemerland 17 22.5 1,4 9,0 Brabant-Zuid-Oost 23 32 1,6 10,7 Groningen 21 23 1,4 7,8 Limburg-Zuid 15 17 0,9 4,6 Cluster 2 100 126.5 1,4 8,9 Gelderland-Midden 18 22 1,3 7,3 Zuid-Holland-Zuid 16 20 1,5 10,9 Twente 13 16 1,0 7,5 Noord- en Oost-Gelderland 23 28 1,6 10,6 Noord-Holland-Noord 12 14 0,9 6,6 Cluster 3 82 100 1,2 8,5 Brabant-Noord17 23,5 27,5 1,8 10,1 Gelderland-Zuid 11 14 1,1 6,7 Fryslân 14 19 1,1 8,7 IJsselland 15 17 1,2 5,4 Zaanstreek-Waterland 13 15 1,8 13,5 Cluster 4 76,5 92,5 1,4 8,2 Gooi en Vechtstreek 14 17 2,3 11,6 Limburg-Noord 18 21 1,7 11,1 Flevoland 14 17 1,5 12,6 Drenthe 17 19 1,7 10,9 Zeeland 15 15 1,7 11,5

Cluster 5 (minst stedelijk) 78 90 1,7 11,5

Totaal 554,5 673 1,3 8,1

16. De sterkte van de Technische Recherche wordt in belangrijke mate bepaald door de wijze waarop de Recherche binnen een korps is georganiseerd. Sommige korpsen kennen een afzonderlijke afdeling Verkeer of Digitale Recher-che, terwijl bij andere korpsen deze afdelingen wel onder de Technische Recherche vallen. In dit overzicht zijn enkel die Fte opgenomen die volgens de formele organisatie van de recherche op het moment van onderzoek onder de Technische Recherche vallen.

17. Binnen Brabant-Noord worden 6 technische rechercheurs gedeeltelijk ingezet voor het Landelijk Video Recon-structie Team (LVRT). Hierdoor is 1,5 fte minder beschikbaar voor het technisch recherchewerk.

(29)

2 1 In absolute aantallen gezien is de sterkte van de technische recherche in de meer verstedelijkte regio’s groter dan in de meer landelijke regio’s. Relatief gezien doet zich de omgekeerde situatie voor. In de meest verstedelijkte regio’s is het aandeel van de technische recherche binnen de totale korpssterkte lager dan in de meer landelijke regio’s. Dat geldt met name voor de korpsen Haaglanden, Noord-Holland-Noord en Limburg-Zuid. In de regio’s Gooi en Vechtstreek, Brabant-Noord en Zaanstreek-Waterland is het aandeel van de technische recherche binnen de totale korpssterkte het hoogst.

Afgezet tegen de binnen de korpsen aanwezige totale recherchesterkte is de omvang van de technische recherche relatief het grootst in Zaanstreek-Waterland, Midden- en West-Brabant, Flevoland, Gooi en Vechtstreek en Zeeland. In de regio’s Haaglanden, Limburg-Zuid, IJsselland en Rotterdam-Rijnmond is het aandeel van de technische recherche binnen de aanwezige totale recherchesterkte het laagst.

In tabel 2.2 is weergegeven in welke functies de TR-medewerkers werkzaam zijn. Daaruit valt op te maken dat ongeveer tweederde van de totale sterkte direct betrokken is bij het onderzoek op de Plaats Delict zelf. Ongeveer 7% heeft een operationeel leidinggevende of coördinerende functie en ongeveer 20% is hoofdzakelijk in de tweede lijn werkzaam.

Alle korpsen kennen intussen de functie van sporencoördinator, terwijl bij 60% van de korpsen één of meer speurhondgeleiders binnen de technische recherche aanwezig zijn. Bij in totaal 4 korpsen is expliciet aangegeven dat rechercheurs-C binnen de TR aanwezig zijn. Dit zijn zeer ervaren, gespecialiseerde rechercheurs die als mentor fungeren voor rechercheurs die nog in opleiding zijn.

Tabel 2.2. Functie TR-medewerkers (in fte)

Functie Aantal fte %

Afdelings-, unitleiding 25 4%

Operationeel leidinggevende 25 4%

Coördinator TGO, CPDU 16 2%

Rechercheur-C 11 2% Rechercheur-B 315,5 47% Rechercheur-A 111 17% Sporencoördinator 29.5 4% Speurhondgeleider 17 3% Vakspecialist 65.5 10% FTO/Technisch assistent 36.5 5% Administratief medewerker 21 3% Totaal 673 100%

Alle technische rechercheurs hebben, afhankelijk van de leeftijd, ofwel de vereiste TRM-cursus-sen, veelal inclusief basisbrand gevolgd, dan wel de leergang technische recherche. Alle taak-accenthouders en vakspecialisten hebben in de loop der tijd één of meer specialistische oplei-dingen gevolgd.

(30)

2 2

Het technisch recherchewerk is in Nederland een mannenzaak. Bij een beperkt aantal korpsen is sinds enkele jaren ook een aantal vrouwelijke rechercheurs werkzaam. Daarnaast is een aantal vrouwen werkzaam in technisch-ondersteunende functies als sporenhaler of technisch-assistente. Vrijwel alle TR-afdelingen kennen een onevenwichtige leeftijdsopbouw. De gemiddelde leeftijd van de TR-medewerkers ligt, afgaande op de situatie bij 1718 van de in totaal 25 regionale korp-sen waarvan de leeftijdsopbouw bekend is, duidelijk hoger (48 jaar) dan bij de totale politie (41 jaar). Bij twee van de 17 korpsen ligt de gemiddelde leeftijd op 50 jaar.

In tabel 2.3 is de leeftijdsopbouw van de technische recherche van de betreffende 17 korpsen afgezet naast die van de totale Nederlandse Politie in 2003.

Tabel 2.3. Leeftijdsopbouw technische recherche en totale Nederlandse Politie peiljaar 2003)

Ongeveer 13% van de technische recherche is 40 jaar of jonger tegenover 45% bij de totale Nederlandse Politie. Twee op de drie medewerkers van de technische recherche is 46 jaar of ouder. Bij de totale groep politiemedewerkers is dat iets meer dan een derde (35%). Deze onevenwichtige leeftijdsopbouw heeft directe gevolgen voor de continuïteit van het Technisch Recherchewerk op de korte termijn en in de nabije toekomst.

Veel korpsen geven aan grote problemen te hebben om een 24-uurrooster met piketregeling in stand te houden doordat medewerkers vanaf het 55e jaar gebruik kunnen maken van de senioren-regeling en daardoor vrijgesteld zijn van het draaien van nachtdiensten en van deelname aan de piketregeling. Daardoor moeten de andere medewerkers steeds vaker ingeschakeld worden om het continurooster draaiende te houden. Om dit probleem te ondervangen hebben bepaalde regio’s onderling afspraken gemaakt om de piketregeling te kunnen continueren. Een veel groter probleem met het oog op het in stand houden van de kwaliteit van de technische recherche vormt de te verwachten uitstroom van deskundigheden. Wanneer TR-medewerkers daadwerkelijk gebruik gaan maken van de nog bestaande VUT-regelingen zoals de Tijdelijke Ouderen Regeling (TOR-regeling) valt te verwachten dat in de periode 2005-2010 bij de 17 regionale korpsen waarvan de leeftijdsopbouw bekend is ongeveer 10% van de, met name specialistische, mede-werkers zal uitstromen. Bij vier van de in totaal 17 korpsen zal in de periode 2005-2010 ongeveer 30% de TR verlaten. Dit betreft met name korpsen binnen het ressort Noord-Oost. Ook bij het

18. Dit betreft met name de regionale korpsen van de ressorts Noord-Oost en Zuid. In totaal gaat het om iets meer dan de helft van de totale sterkte van de Technische Recherche.

Leeftijd Technische Recherche Totale Nederlandse Politie

< 31 jaar 1% 18% 31-35 jaar 4% 13% 36-40 jaar 8% 14% 41-45 jaar 20% 19% 46-50 jaar 30% 18% 51-55 jaar 27% 13% 56-60 jaar 9% 5% >60 jaar 1% 0% Totaal 100% 100%

(31)

2 3 korps Haaglanden zal volgens eigen berekeningen binnen een termijn van 7 jaar zelfs ongeveer 30% van de technische recherche, en met name deskundigen met een hoog ervaringsniveau, vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd uitstromen.

Aangezien voor het aanleren van deze deskundigheden en het opdoen van de nodige ervaring bij benadering minimaal een periode van vijf jaar nodig is, valt te verwachten, indien men voort wil op de nu ingeslagen weg, dat veel korpsen in de komende periode met continuïteitsproblemen geconfronteerd zullen worden, omdat men niet tijdig lijkt te hebben ingespeeld op deze uitstroom.

2 . 3 . B e s c h i k b a a r h e i d f o r e n s i s c h - t e c h n i s c h e e x p e r t i s e

Forensisch-technisch onderzoek is een essentieel onderdeel van het opsporingsproces. Het omvat zowel het verzamelen van informatie afkomstig van sporen op de PD als het opslaan van de verkregen informatie in forensische databestanden en het analyseren van de informatie in de context van een strafrechtelijk onderzoek. Voor het uitvoeren van dergelijk onderzoek kan de forensisch-technisch onderzoeker gebruik maken van een keur aan technieken en expertises. In het themanummer van Justitiële verkenningen over forensische expertise heeft Broeders (2004) een beschrijving gegeven van de verschillende methoden en technieken van forensisch-technisch onderzoek.

Bij alle 25 regionale korpsen is nagegaan welke specialismen binnen de technische recherche aanwezig zijn (tabel 2.4) alsook hoeveel technisch rechercheurs dit specialisme beheersen. Of een bepaald specialisme zoals bijvoorbeeld verkeers- of IT-onderzoek bij de technische recherche aanwezig is, hangt mede af van de wijze waarop het technisch onderzoek binnen en tussen korpsen is georganiseerd. Bij sommige korpsen zijn dergelijke specialismen ondergebracht bij andere afdelingen dan de technische recherche. Daarnaast werken bepaalde specialisten, bijvoorbeeld schoensporenonderzoekers, soms voor meerdere regio’s. Of een specialisme al dan niet fulltime wordt beoefend, is eveneens ten dele bepaald door de positionering van de tech-nische recherche binnen en tussen korpsen. Daarnaast wordt dit vooral bepaald door het aanbod van zaken waarbij dit specialisme kan worden ingezet.

(32)

2 4

Tabel 2.4. Beschikbare specialismen binnen technische recherche, volgens opgave door de korpsen (zie toelichting in tekst)

Specialismen Aantal korpsen waar

specialisme binnen TR aanwezig is

Aantal korpsen waar specialisme als taakaccent binnen TR aanwezig is

Aantal korpsen waar specialisme fulltime binnen TR aanwezig is 1. Accountancy 2 1 1 2. Antropologie 10 10 - 3. Archeologie 1 1 - 4. Ballistiek 8 6 2 5. Beeldonderzoek 10 7 3 6. Biometrie 1 1 - 7. Bloedspooranalyse 20 17 3 8. Brandonderzoek 25 20 5 9. Dactyloscopie 21 14 7 10. DNA-onderzoek 21 21 - 11. Documentonderzoek 24 17 7 12. Engineering 1 1 - 13. Entomologie 1 1 - 14. Epidemiologie - - - 15. Geneeskunde 5 5 - 16: Geologie - - - 17. Gezichtsreconstructie 1 1 - 18. Haaronderzoek 1 1 - 19. IT-onderzoek 7 5 2 20. Kras-, indruk- en vormsporenonderzoek 22 16 6 21. Materiesporenonderzoek 5 5 - 22. Meteorologie - - - 23. Odontologie - - - 24. Oorafdrukonderzoek 5 3 2 25. Palynologie - - - 26. Pathologie 1 1 - 27. Schotrestenonderzoek 2 2 - 28. Serologie 2 2 - 29. Spraak- en audio-onderzoek - - - 30. Sprekeridentificatie - - - 31. Statistiek - - - 32. Tafonomie 1 1 - 33. Toxicologie 1 1 - 34. Verdovende middelen- onderzoek 14 13 1 35. Verkeersonderzoek 7 6 1 36. Wapen- en munitie-onder- zoek 19 16 3 37. Wildlife forensics - - - 38. Zoölogie - - - 39. Explosievenonderzoek 5 4 1

(33)

2 5 Binnen alle korpsen zijn medewerkers aanwezig die gespecialiseerd zijn in het uitvoeren van brandonderzoek. Ander veel voorkomende specialismen zijn kras- indruk en vormsporenonder-zoek, DNA-onderzoek en wapen- en munitie-onderzoek. Bij 28% van de korpsen is het verkeers-onderzoek en het IT-verkeers-onderzoek binnen de TR ondergebracht en niet binnen een andere afdeling of unit.

Specialismen die incidenteel binnen de technische recherche voorkomen zijn accountancy, archeologie, biometrie, engineering, entomologie, gezichtsreconstructie, haaronderzoek, patho-logie, schotrestonderzoek, seropatho-logie, tafonomie en toxicologie. Specialismen als epidemiopatho-logie, geologie, meteorologie, odontologie, palynologie, spraak- en audio-onderzoek, sprekeridentifi-catie, statistiek, wildlife forensics en zoölogie zijn bij geen enkel korps aanwezig.

In de meeste gevallen is de technisch rechercheur die gespecialiseerd is in een bepaalde onder-zoeksmethode maar een beperkt deel van de tijd met zijn specialisme bezig. Meest voorkomende fulltimespecialismen zijn brandonderzoek, dactyloscopie, documentonderzoek en kras-, indruk- en vormsporenonderzoek.

Bij de technische recherche van de 25 korpsen is eveneens nagevraagd hoeveel medewerkers fulltime dan wel parttime (taakaccenthouder) met dit specialisme bezig zijn (tabel 2.5). Veruit de meeste medewerkers zijn gespecialiseerd in DNA-onderzoek, verdovende middelenonderzoek, brandonderzoek, bloedspooranalyse, verkeersonderzoek en wapen- en munitie-onderzoek. Specialisten die fulltime als zodanig werkzaam zijn binnen de korpsen houden zich vooral bezig met dactyloscopie, documentonderzoek, wapen- en munitie-onderzoek, kras-, indruk- en vorm-sporenonderzoek, bloedspooranalyse, brandonderzoek, verkeersonderzoek en beeldonderzoek.

(34)

2 6

Tabel 2.5 . Aantal medewerkers met specialisme als taakaccent en fulltime specialisten binnen de technische recherche

2 . 4 . K o r p s L a n d e l i j k e P o l i t i e d i e n s t e n ( K L PD )

Het KLPD heeft op dit moment één Forensisch Technisch Coördinator in dienst. Per 1 juli a.s. zullen nog vier Forensisch Technisch Coördinatoren worden aangesteld. Deze coördinatoren hebben tot taak bij landelijke rechercheonderzoeken van het KLPD de coördinatie op zich te nemen van al het nodige forensisch-technisch onderzoek. Ze denken samen met de tactische teamleiding mee over de onderzoeksstrategie en coördineren de forensisch-technische recher-chezorg.

Er is geen aparte afdeling forensisch-technische opsporing met eigen technisch rechercheurs. Tot oktober 2006 is wel een fulltime forensisch-technisch rechercheur vanuit het korps Utrecht

Specialismen Aantal

taakaccent-houders Aantal fulltime specialisten Totaal 1. Accountancy 1 2 3 2. Antropologie 38 - 38 3. Archeologie 2 - 2 4. Ballistiek 31 3 34 5. Beeldonderzoek 11 5 16 6. Biometrie 2 - 2 7. Bloedspooranalyse 37 11 48 8. Brandonderzoek 58 9 67 9. Dactyloscopie 29 17 46 10. DNA-onderzoek 125 - 125 11. Documentonderzoek 25 11 36 12. Engineering 7 - 7 13. Entomologie 1 - 1 14. Epidemiologie - - - 15. Geneeskunde 6 - 6 16: Geologie - - - 17. Gezichtsreconstructie 1 - 1 18. Haaronderzoek 1 - 1 19. IT-onderzoek 7 7 14

20. Kras-, indruk- en vormsporenonderzoek 28 9 37

21. Materiesporenonderzoek 17 - 17 22. Meteorologie - - - 23. Odontologie - - - 24. Oorafdrukonderzoek 3 2 5 25. Palynologie - - - 26. Pathologie 1 - 1 27. Schotrestenonderzoek 13 - 13 28. Serologie 13 - 13 29. Spraak- en audio-onderzoek - - - 30. Sprekeridentificatie - - - 31. Statistiek - - - 32. Tafonomie 11 - 11 33. Toxicologie 12 - 12 34. Verdovende middelenonderzoek 65 2 67 35. Verkeersonderzoek 37 4 41 36. Wapen- en munitie-onderzoek 33 8 41 37. Wildlife forensics - - - 38. Zoölogie - - - 39. Explosievenonderzoek 5 1 6 Totaal 650 91 741

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor alle U1 (levensbedreigend) visites door de huisarts van HDT-Oost gedaan, die hebben geleid tot vervoer door AO naar het ziekenhuis in de periode van 1 september 2005 tot en met

De genetische aanwij- zing voor verwantschap van de gekozen vorm tussen C en d i wordt gegeven door (alweer) een likelihood ratio die uitdrukt hoeveel waar- schijnlijker het is

Een sterke stijging van de vraag naar forensisch onderzoek in de afgelopen jaren en het op de markt verschijnen van enkele alternatieve aanbieders hebben de vraag opgeroepen of

Zo is pas in de laatste maand(en) voor invoering van de wet een definitief besluit genomen over: de mate waarin veroordeelden die niet op een spreekuur zijn verschenen

Private organisations deliver their forensic-medical services mostly in urban areas, the municipal health service centres are located in all Dutch regions... The survey among

De centrale probleemstelling van het onderzoek is: wat kan gezegd worden over de aanvraag en uitvoering, inclusief kwaliteit, van forensisch onderzoek naar dierenmishandeling

De centrale probleemstelling van het onder- zoek is: wat kan gezegd worden over de aanvraag en uitvoering, inclusief kwaliteit, van forensisch onderzoek naar dierenmishandeling en

Rondom een financieringsronde kan dit een winst- gevende strategie zijn, omdat in private plaatsingen de instrumenten vaak worden verkocht met een korting, waardoor de