• No results found

A. V r a g e n o v e r d e o r g a n i s a t i e v a n f o r e n s i s c h e o p s p o r i n g

1. Kunt u een organogram aanleveren waarin staat hoe de forensisch technische expertise in uw organisatie is ingebed?

2. Wie heeft (hebben) binnen het korps de beslisbevoegdheid waar het gaat om de inzet van forensisch technisch onderzoek?

3. Welke personen/afdelingen zijn betrokken bij het traject van besluitvorming?

4. Kunt u toelichten hoe per zaak wordt afgewogen

- of forensisch technisch onderzoek moet worden uitgevoerd? - wat daarbij de beste insteek is? en

- wat de juiste samenstelling van het forensisch technisch onderzoeksteam moet zijn? - Wat weegt bij uw korps mee in het maken van deze keuzen? Zijn er protocollen,

proce-dures, voorschriften die gevolgd moeten worden bij de afweging om FTO al dan niet in te zetten?

5. Welk budget kon uw korps in 2003 besteden aan de uitvoering van FTO en welk deel daarvan werd uiteindelijk besteed?

6. Wie coördineert de uitvoering van het forensisch technisch onderzoek?

7. A. Hoeveel forensisch technisch rechercheurs zijn op dit moment binnen uw korps werkzaam en wat zijn daarmee de intern beschikbare specialismen van uw korps?

B. Kunt u bij benadering aangeven hoe de zaken waarbij forensische technieken worden ingezet zich verdelen over de volgende categorieën: zoekzaken? De onderstaande indeling werd gehanteerd in een eerder onderzoek naar de inzet van forensisch technisch onderzoek van De Poot e.a. (2004).

1 1 8

- Klip- en klaarzaken: zaken waarin de politie iemand op heterdaad betrapt, zaken waarin een verdachte zichzelf aangeeft en zaken waarin de verdachte direct kan worden aangehouden op of in de omgeving van de plaats delict.

- Verificatie-zaken: zaken waarin zowel een verhaal over het gebeurde als de identiteit van de verdachte bij aanvang van het onderzoek worden gegeven. Dit scenario doet zich met name voor als een (vermeend) slachtoffer melding doet van een misdrijf en hierbij direct de verdachte met naam en toenaam noemt. Verder doet dit scenario zich voor wanneer een getuige iemand die hij kent een delict heeft zien plegen en hiervan verslag doet.

- Opsporingszaken: zaken waarin aan het begin van het onderzoek wel een verhaal over het gebeurde wordt gegeven, maar waarin de verdachte nog moet worden opgespoord. Dit scenario doet zich voor als iemand slachtoffer of getuige is van een misdrijf dat gepleegd werd door een hem onbekende dader.

- Zoekzaken: zaken die niet ter kennis van de politie komen in de vorm van een getuigenverklaring over wat er is voorgevallen, maar waarin het verhaal over wat er gebeurd kan zijn in het opsporingsonderzoek achterhaald moet worden. Dit scenario doet zich met name voor als er geen contact is tussen het slachtoffer en de verdachte, of als het slachtoffer geen verklaring kan afleggen over het gebeurde, zoals bij moord of vermissing.

8. Kunt u aangeven bij hoeveel en bij welke zaken de forensisch technische expertise van uw eigen rechercheurs werd ingezet in het jaar 2003?

9. Kunt u aangeven bij hoeveel zaken en op welke wijze in 2003 een beroep is gedaan op de inzet/ondersteuning door basispolitiefunctionarissen bij de uitvoering van forensisch technisch onderzoek?

10. Is er een overzicht van de gewerkte uren door basispolitiefunctionarissen en specialisten bij forensisch technisch onderzoek?

B . V r a g e n o v e r s a m e n w e r k i n g

11. Kunt u aangeven welke forensisch technische specialismen uw korps in 2003 heeft ingehuurd bij derden?

12. Kunt u per ingehuurd specialisme aangeven wat de reden is voor het van buiten halen van deze expertise en waarom juist gekozen is voor de genoemde leveranciers?32

32. Recherche Magazine (maart 2004) refereerde aan het voorbeeld dat het politiekorps Utrecht het NFI passeerde ten gunste van TNO vanwege de gewenste snelheid van onderzoek.

1 1 9 13. Kunt u aangeven of het korps tevreden is over de resultaten van de ingehuurde forensisch

technische expertise van buiten het recherchebestel?

14. Kunt u een toelichting geven op het verloop van de samenwerking met elk van de boven-genoemde ingehuurde partijen. Zijn er punten die wat u betreft beter zouden moeten/ kunnen?33 (Denk aan: Hoe is de dienstverlening? Hoe verloopt de financieel-administratieve afronding van de samenwerking? Hoe verlopen informatiestromen en informatiebeheer?34 )

15. Kunt u specificeren bij welk type zaken u deze extra expertise nodig had in 2003?

16. Welke aspecten met betrekking tot de organisatie en samenwerking van forensisch technisch onderzoek in Nederland bieden naar uw mening aanknopingspunten om de organisatie van de beschikbaarheid en inzet van FTO te verbeteren?

C . D e s k u n d i g h e i d e n o p l e i d i n g

17. Welke opleidingen of cursussen hebben de forensisch technisch rechercheurs van uw korps genoten? (Te denken valt aan TRM-cursussen, basis-, verdiepings – of gespecialiseerde modulen, leergang Technische Recherche, (internationale) seminars et cetera.) Kunt u daarbij aangeven of het gaat om interne opleidingen/cursussen of om externe opleidingen (bijvoorbeeld bij NFI)?

18. Wat is de frequentie en de aard van de bij- en nascholing van de rechercheurs? Is deze bijvoorbeeld gericht op bepaalde specialistische deskundigheden?

19. Op welke wijze worden basispolitiefunctionarissen geschoold om FTO uit te voeren en wat is de aard van hun opleiding?

20. Wat is de frequentie en aard van de bij- en nascholing van de basispolitiefunctionarissen? Is deze gericht op specifieke toepassingen?

21. Welke middelen reserveert uw korps voor technologische innovatie? Uit welk budget komen deze middelen? Zijn hierover afspraken met andere korpsen?

22. Welke middelen reserveert uw korps voor deskundigheidsbevordering? Uit welk budget komen deze middelen? Zijn hierover afspraken met andere korpsen?

33. Uit het jaarverslag 2003 van het NFI blijkt bijvoorbeeld dat er in 2003 veel gedaan is aan het verbeteren van de dienstverlening aan klanten c.q. de politiekorpsen (bijvoorbeeld: elektronisch aanvraagloket, klantenplatform, detachering van politiefunctionarissen bij NFI).

34. Er is momenteel sprake van een initiatief waarbij het NFI nauwer gaat samenwerken met de technische recherche afdelingen binnen de politiekorpsen IJsselland en Utrecht. De wederzijdse bevindingen worden – zo mogelijk – bij het onderzoek betrokken.

1 2 0

23. Hoe vaak en in welk type zaken komt het voor dat gebrek aan geavanceerde technologie belemmerend werkt voor de opsporingspraktijk?

24. Is er sprake van interregionale samenwerking gericht op het uitwisselen van geavanceerde en actuele kennis over nieuwe ontwikkelingen op het gebied van FTO? Zo ja, met welke regio('s)?

25. Zijn het NFI en de FIOD-ECD voor uw korps gebruikt en bruikbaar als ‘leveranciers’ van geavanceerde en actuele kennis over nieuwe ontwikkelingen op het gebied van FTO?

26. Onderhoudt uw korps ook internationale contacten om zicht op nieuwe ontwikkelingen in het technisch onderzoek te verkrijgen?

E . U i t v o e r i n g e n k w a l i t e i t

27. Hoe beoordeelt u de kwaliteit c.q. de bruikbaarheid van het forensisch technisch onderzoek en van de resultaten daarvan met het oog op de succesvolle opsporing en vervolging van strafzaken?

28. Welke vormen van FTO leveren – volgens u en afgemeten naar het aantal en type zaken waarbij FTO is ingezet ten behoeve van sporenonderzoek en/of bewijsvergaring – wel en welke vormen van FTO leveren nauwelijks of geen ervaren dan wel aantoonbare bijdrage aan opsporing en vervolging?

29. In hoeverre is informatie beschikbaar over de resultaten van de inzet FTO (opsporing dader; oplossing zaak; veroordeling dader)?

30. Op welke gronden wordt in gevallen besloten om een FTO voortijdig te beëindigen?

31. Beschikken forensisch technische rechercheurs en/of basispolitiefunctionarissen die FTO uitvoeren – volgens u – over adequate expertise om bij te dragen aan een succesvol sporen-onderzoek en/of succesvolle bewijsvergaring?

32. A. Welke argumenten zijn er – volgens u – om bepaalde bijzondere FTO-specialismen juist wel of juist niet binnen de politiekorpsen te positioneren?

B. Welke bijzondere specialismen kunnen – volgens u – het best op korpsniveau worden uitgevoerd?

C. Welke bijzondere specialismen kunnen –volgens u – beter op bovenregionaal en/of centraal niveau worden uitgevoerd?

1 2 1 D. Bij welke instantie zouden deze specialismen volgens u dan het beste kunnen worden

ondergebracht?

33. Welke ervaringen zijn tot dusverre opgedaan met samenwerking met de technische recherche afdeling van andere regionale politiekorpsen?35

34. Hoe kan de adequate uitwisseling van kennis, kunde en menskracht tussen de regionale politiekorpsen het beste gewaarborgd worden?

35. Wat moet er gebeuren om een adequate uitwisseling van kennis, kunde en menskracht van centraal of bovenregionaal (NFI, KLPD, NRI, FIOD) naar regionaal niveau te waarborgen?

35. Op het ogenblik wordt binnen verschillende regionale politiekorpsen op dit gebied geëxperimenteerd. De bevin-dingen uit deze pilots worden – zo mogelijk – bij het onderzoek betrokken.

1 2 3

Bijlage 5