Vraag nr. 101 van 2 juli 1996
van de heer JACKY MAES
Visserij – Minimumvloot
Naar aanleiding van de beleidsbrief "Landbouw, tuin-bouw en visserij in Vlaanderen" werd een met redenen omklede motie van aanbeveling van de heren Joachim Coens, Jean-Marie Bogaert en mezelf goedgekeurd door het Vlaams Parlement. In de vijfde aanbeveling van deze motie staat vermeld : "Rendabiliteitsverho-ging is een prioriteit, wil de visserij overleven. Een ondergrens van 125 vaartuigen is dan ook absoluut noodzakelijk." De ondergrens waarvan sprake was eerst vastgelegd op 150 vaartuigen, maar werd door toedoen van de minister in laatste instantie terugge-bracht tot 125 vaartuigen.
Als men echter de uitgave van de officiële lijst van de Belgische vissersvaartuigen van het jaar 1996 (een uit-gave van het ministerie van Verkeer en Infrastructuur – bestuur van de Maritieme Zaken en van de Scheep-vaart) ter hand neemt, dan stelt men vast dat er momenteel nog zo'n 150 vissersvaartuigen in bedrijf zijn (zie bijlage).
1. Op welke gegevens baseert de minister zich om een minimum van 125 vissersvaartuigen als absoluut noodzakelijk te beschouwen ?
2. Kan de minister mij zeggen wat er dan staat te gebeuren met de overige 25 vissersvaartuigen ? Antwoord
Ingevolge de herziening van het Meerjarig Oriëntatie-programma (MOP) voor de periode 1993-1996, goedge-keurd bij beschikking van de Europese Commissie van 22 november 1993, moet de Belgisch-Vlaamse vissers-vloot op 31 december 1996 zijn teruggebracht tot een totale capaciteit van 20.914 BRT en een vermogen van 67.857 kW, zoals weergegeven in volgende tabel. Segment Doelstellingen Situatie per D o e l s t e l l i n g e n
31/12/95 31/12/95 31/12/96
BRT kW BT* kW BRT* kW
Staande wantvissers niet 20.934 62.471 19.744 63.987 boomkorvaartuigen gekantificeerd
Demersale trawlers 1.734 4.051 1.170 3.870 Totaal 22.204 69.858 22.668 66.521 20.914 67.857 * BRT : Bruto Register Ton – BT : Bruto Ton – kW = kilowatt
(motor-vermogen
wijziging van meeteenheid BRT = BT + 8,3 % BT (20.914 BRT = 22.654 BT)
De doelstellingen worden dus uitgedrukt in vermogen en capaciteit. Dit zijn absolute bodemgrenzen voor de leefbaarheid van de visserijsector in Vlaanderen. Met hoeveel vaartuigen dit wordt gerealiseerd is van secun-daire orde, ook al heeft mijn federale collega bij de EU bedongen dat een "minimum vitalis" van 150 vaartui-gen zou worden aanvaard ten behoeve van de globale sector (aan- en afvoer inbegrepen). Voor mij is het van essentieel belang dat binnen de voor ons land toegesta-ne capaciteit en vermogen op een zo rendabel
mogelij-ke manier kan worden gevist. Het absoluut vasthouden aan een ondergens van 150 vaartuigen (de huidige offi-ciële toestand) zou binnen de grenzen van kW en BRT elke dynamiek ontnemen voor de evolutie van de vloot. Er dient te worden opgemerkt dat van de 150 vaartui-gen die voorkomen op de lijst van Belgische vaartuivaartui-gen van het jaar 1996 (een uitgave van het ministerie van Verkeer en Infrastructuur, bestuur van de Maritieme Zaken en van de Scheepvaart) er een twintigtal is dat niet langer op een economische wijze in de sector actief is.