• No results found

Boekbespreking. De naam van Duby. De geschiedenis van het persoonlijk leven, deel II

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Boekbespreking. De naam van Duby. De geschiedenis van het persoonlijk leven, deel II"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

VARIA

De naam van Duby

De geschiedenis van het persoonlijk leven, deel II

Wim Blockmans

Geschiedenis van het persoonlijk leven II: Van het feodale Europa tot de Renais-sance, onder redactie van Philippe Ariès en Georges Duby (Amsterdam 1988) 558

bladzijden, zeer veel illustraties. (Vertaling van: Histoire de la vie privée. Tome II:

De l' Europe féodale a la Renaissance (Parijs 1985)) Uitgeversmaatschappij Agon

B V , I S B N 90-5157-016-3 geb., ƒ75,-.

Toen hertogin Margareta van York in 1477 weduwe was geworden van Karei de Stoute, liet ze een aantal kastelen en stadspaleizen inrichten voor haar nieuwe bestaan. In de rekeningen voor de herbouw van het kasteel te Binche in Henegou-wen vinden we acht bladzijden vol betalingen voor sloten. De 31-jarige douarière had kennelijk een uitgesproken behoefte aan het doen respecteren van haar privacy. Voor een dame van haar stand was dat immers de enige mogelijkheid om haar eer, vermogen en autonomie te handhaven. Onder de vorsten van die tijd leefde nog iets door van de feodale opvatting dat bijna alles wat wij als 'publieke sfeer' beschouwen, hun privé-terrein was: de staat, de mensen, de zeeën... Maar vooral de vrouw mocht geen publiek terrein worden, haar vertrekken en bedstede moesten zorgvuldig in het oog gehouden worden omdat zij de onmisbare schakel vormde in de reproduktie van het geslacht en dus van de macht. In de woorden van Duby (76): 'Het gezag van de mannen hield op bij de kamer waar de kinderen werden verwekt en gebaard, de zieken verzorgd, de gestorvenen gewassen, waar onder de heerschappij van de vrouw, in een volkomen privé-wereld zich het duistere rijk van de seksuele begeerte, de voortplanting en de dood uitstrekte'. Op geen enkele van de talloze afbeeldingen van de geboorte (veelal die van Jezus of Maria) hebben de middeleeuwers dan ook een manspersoon aangebracht.

Peilingen

(2)

Wint Blockmans

eigenlijk ook alles wat wij als publiek zien, opvatte in een patrimoniaal verband. Daarentegen stonden de mechanismen van de reproduktie - die wij als uitgespro-ken intiem afschermen - wel onder de nauwlettende controle van de gemeenschap: de paarvorming (het begrip 'alliance' betekent niet toevallig in het Frans zowel verloving als verbond), de huwelijksnacht, de opvoeding, de ziekte en het over-lijden. Niet te verwonderen, als men zich realiseert welke belangen voor hele gemeenschappen verbonden waren met die biologische gegevens. In zijn inleidende beschouwingen erkent Duby dat het begrip pri vé-leven anachronistisch is voor de Middeleeuwen, dat het een scheiding aanbrengt volgens hedendaagse criteria, die de tijdgenoot niet kende (8). Hoe definieert hij dan het leidende begrip? Alleen door het tegenover 'openbaar' te plaatsen, wat dat in bijvoorbeeld de elfde eeuw ook moge zijn. Privé is dan datgene wat behoort tot de afgesloten sfeer van het huis, de familie (ook nog nader te omschrijven), die geregeerd wordt door andere regels dan de res publica (17-18). Naar mijn oordeel blijft Duby met een dergelijke be-gripsbepaling de gevangene van onze huidige denkkaders, door namelijk te veronderstellen dat er in de staatloze samenlevingen überhaupt enige notie zou bestaan hebben van een andere dan patrimoniale aard. Hij grijpt niet toevallig terug op hét Romeinse begrip om een categorie aan te duiden die zich slechts heel langzaam heeft uitgekristalliseerd naarmate schaalvergroting en differentiatie de private modellen inadequaat maakten. Dit proces heeft het hele Ancien Régime in beslag genomen en kan pas als voltooid beschouwd worden met de revolutionaire overgang naar een gedepersonaliseerde, bij uitstek republikeinse en grondwette-lijke bestuursvorm met een rechtsstelsel gekoppeld aan het territorium in plaats van aan de persoon. Niet toevallig dus dat het begrip privacy pas vanaf de negentiende eeuw begint te leven. Bij historici met naam die een vijfdelige serie over het privé-leven in de Oudheid tot nu lanceren in liefst vijf talen, zou men iets meer helderheid verwachten over het gekozen sleutelbegrip.

(3)

De naam van Duby/Varia

beschrijving, want hier worden slechts 'enkele peilingen in een onontgonnen gebied' (8) gepresenteerd. Dat de gekozen regio's: Noord-Frankrijk in de feodale tijd, Toscane en Zuid-Duitsland voor de latere eeuwen, met alleen in de bijdrage van Contamine over wooncultuur ook enig Engels materiaal, samenhingen met de beschikbare expertise, zal iedereen aanvaarden. Moeilijker te verteren is de continentale optiek van waaruit de stof wordt behandeld. Engelstalige publicaties zijn schaars in de bibliografie, waarin vooral het ontbreken van Alan MacFarlane's klassieker The rise ofEnglish individualism (Oxford 1978) opvalt.

Verwantschapsgroepen

Tot de boeiendste hoofdstukken behoort zeker dat van Dominique Barthélemy over verwantschap in feodaal Frankrijk. Zijn aanpak is sterk antropologisch, zijn bronnen gevarieerd: rechtsakten, naamgeving en hoofse romans. Daarin bespeurt hij namelijk 'een groter stuk van de werkelijkheid (in de ruime zin van het woord) dan (in de) als meer "objectief' bekend staande documenten' (87). Individuen krijgen hun persoonlijkheid mee met de voornamen en patroniemen die van generatie op generatie fungeren als kenmerk van hun familiebanden. De relatie tussen vader en zoon was daarbij niet noodzakelijk dwingender dan die tussen oom en neef, grootvader of oudoom van moederszijde en kleinkind of achterneef. Wat telde was het prestige en de rijkdom van een bepaalde verwantschap. Aan wie men het meeste te danken had, diens naam droeg men. Een strikt geslacht, in mannelijke of vrouwelijke afstammingslijn, was niet zo belangrijk als relatienetwerken. Meestal ontbraken ook echte geslachtsnamen, als gevolg van de voortdurende wisselingen in de groepssamenstelling. Als een vrouw een belangrijk patrimonium inbracht als bruidsschat, dan behield ze daarover zeggenschap en kon zij in conflicten als lid van een ander geslacht, effectief invloed uitoefenen. Fijnzinnige analyse brengt Barthélemy tot het inzicht dat geslachten constructies waren, om strategische redenen gevormd in slechts gedeeltelijke overlapping met verwantschapsgroepen. Pseudo-familiale relaties zoals het peterschap konden even hechte banden smeden als bloedverwantschap. De strategieën van geslachten waren evident gericht op bezitsvergroting, want het aantal aangeslotenen bij een

párentele bepaalde het aanzien, maar tevens ook de fysieke macht, het vermogen

(4)

Wim Blockmans

het erfgoed, maar wel zo dat ze nuttige cliënten aan het geslacht toevoegden. Voor onhuwbare dochters waren er de prestigieuze kloosters waaraan de nodige schenkingen werden verricht voor hun levensonderhoud en tevens om het zieleheil van het geslacht door intense gebeden veilig te stellen.

Nu de verwantschapsgroepen minder een door de natuur gegeven dan door manipulaties gevormde structuur blijken te zijn, ter legitimatie waarvan ook heel wat kloosterlingen de passende genealogieën, voorzien van de nodige klemtonen, verzwijgingen en verdachtmakingen, construeerden, valt ook te begrijpen dat hun interne hiërarchie, de afstammingslijn, niet zonder meer de vrede waarborgde. Bij betwistingen splitsten geslachten zich in elkaar bestrijdende facties, die volgens welbekende codes bloedwraak toepasten. In die conflicten stond de solidariteit van de párentele voorop: ieder lid werd geacht zijn bijdrage te leveren en kon er door de tegenstrevers ook op worden aangesproken. De wraak was niet zozeer een kwestie van emoties om het verlies van een teerbeminde, dan wel een noodzakelijke herstelbeweging teneinde de eer van het geslacht op te houden. Ieder slachtoffer had zijn prijs en wraakoefeningen waren dan ook letterlijk afrekeningen om tot een nieuwe bepaling van onderlinge statusverhoudingen tussen rivaliserende groepen te komen.

Hoeveel dit alles met het privé-leven te maken heeft, valt te betwisten: de feodale oorlog was vanzelfsprekend een privé-aangelegenheid, maar had wel grote implicaties voor talrijke afhankelijken. Het individu functioneert alleen als lid van de verwantschapsgroep of het geslacht. Voor persoonlijk optreden waren de marges smal: de solitaire zwerver kon hooguit onderweg zijn, op zoek naar een betere positie in een andere groep, maar nooit kon een individueel bestaan duurzaam geacht worden. E n zeker het kloosterleven, dat door Duby ter sprake wordt gebracht als 'model van het persoonlijk leven' (41-57) kan toch moeilijk als zodanig gezien worden wegens zijn strakke reglementering en opgelegde convi vialiteit. Fascinerend is echter het inzicht dat Barthélemy biedt in de strategieën van de geslachten. Men is geneigd te overwegen dat de vorming van staten niet tot wezenlijk andere opvattingen heeft geleid, maar dat de denkwijze van de feodale elites juist is overgegaan naar die nieuwe structuren die hun personeel vanzelf-sprekend in ruime mate bleven recruteren uit de oude adel of uit groepen die zich aan die levensstijl wilden conformeren. Zo zou de tegenstelling tussen privé en openbaar alweer genuanceerd zijn.

Fictie

(5)

De naam van DubylVaria

periode reeds werd gedaan door Barthélemy. Danielle Régnier-Bohler doet het voor de dertiende- tot de vijftiende-eeuwse Franse letterkunde, waarbij zij die teksten niet wenst te zien als 'afspiegelingen, weergaven van de werkelijkheid'. Volgens haar gaat het veeleer om 'ensceneringen die beantwoorden aan de obsessies, impulsen, spanningen, gericht op voor het bewustzijn van de mensen bevredigendeoplossingen'. De vertellingen onthullen volgens haarde 'denkbeeldige status die geleidelijk wordt toegekend aan degene die zichzelf aanduidt als een individu dat het recht heeft te spreken en te zwijgen, dat recht heeft op een eigen identiteit en een eigen masker' (272). Haar werkwijze is thematisch: onder het kopje 'opsluiting en beslotenheid' bespreekt zij de betekenis van passages die de ruimte en bijzondere symbolische plaatsen krijgen, en gaat zij in op afzondering en gemeenschap. Ze merkt op dat 'de samenhang van de clan in de heldendichten en de roman plaats maakt voor een meer op het gezin geconcentreerde wereld' (285). De voorstellingen over de huiselijke samenleving onthullen volgens haar 'dat de wedijver tussen erfgenamen met vergelijkbare ambities een obsessie is geweest' (290). Het vrouwenverblijf is steeds een onneembare module van de huiselijke samenleving, en als die regel wordt verbroken leidt dat tot spanningen, vaak met een seksuele dimensie. Zeer geslaagd zijn de vondsten van de auteur van passages die het lichaam beschrijven, waaruit een schoonheidsideaal kan worden gedestilleerd: blond haar, blanke gelaatskleur, langwerpig gezicht... Loshangend haar was onweerstaanbaar erotisch. Een confrontatie van de verhalen met mora-liserende geschriften toont aan dat de literatuur 'oorden van vrijheid in de fantasiewereld' bood (319). Mannelijk naakt getuigt van een absoluut taboe: uitstoting of geestesziekte. Vrouwelijk naakt is min of meer aanvaard als een - zij het beschamende en onderschikkende - kennismaking.

(6)

Wim Blockmans

Toscane

De honderdtwintig bladzijden die Charles de la Roncière wijdt aan het privé-leven van Toscaanse notabelen, zijn om verschillende redenen de meest geslaagde van het boek te noemen. Natuurlijk laten de Noorditaliaanse bronnen toe veel dieper door te dringen in de samenlevingsvormen dan die in andere delen van Europa: hier beschikken we over privé-correspondenties waarin moeders hun hart uitstorten aan zonen in een veraf gelegen land; hier is het realisme in de schilderkunst zozeer gevorderd dat we door oplettend te kijken naar details al heel veel te weten kunnen komen. Een bijzonder woord van lof komt hier toe aan de auteur en de documentalisten die bijzonder treffend tekst en beeld op elkaar hebben weten aan te sluiten. Over Toscane zijn we ook in kwantitatief opzicht veel beter ingelicht dan over enig ander deel van Europa: het castaso of kadaster van 1427 geeft ons een haarfijn overzicht van de gezinssamenstelling en het vermogen in het hele contado, en daarnaast zijn er nog tal van afzonderlijke belastinglijsten bewaard. Het gemiddelde huishouden bleek 3,8 leden te tellen, het kerngezin vormde 54,8% van de eenheden, 13,5% waren alleenwonenden. De uitgebreide huishoudens die in alle handboeken over het Ancien Régime breed uitgemeten worden, vormden in Toscane slechts 12% van het totaal, zij het dat ze op het platteland tot 20% en bij de rijkste boeren tot de helft opliepen (140,369). Ook de leeftijdsopbouw kon worden nagegaan, in sommige plaatsen zelfs op verschillende tijdstippen. In de loop van de vijftiende eeuw telde Toscane 37% jongeren tot vijftien jaar - een verhouding die de auteur situeert tussen de huidige verhoudingen in Egypte en China in. Daarentegen waren de overlevingskansen in het toenmalige Toscane aanzienlijk gunstiger dan in ontwikkelingslanden vandaag: 9% a 10% 65-plussers op het platteland. Onverklaard is tenslotte het duidelijke mannenoverschot, in het bijzonder in sommige plattelandsgebieden en bij de welgestelde stedelingen (148-149). Het is aantrekkelijk om te speculeren over de attituden die uit dergelijke getalsverhoudingen voortsproten: luisteren naar de ouderen, fixatie op vrouwen, onstuimig gedrag der jongeren...

(7)

De naam van DubylVaria

die familiale en pseudo-familiale afhankelijkheidsrelaties het stramien voor de politieke strijd (222-231).

Individualisering

Onder het motto 'de opkomst van het individu' brengen Duby en vooral Philippe Braunstein argumenten aan voor de stelling dat vanaf de dertiende eeuw het lichaam in al zijn aspecten meer aandacht en waardering kreeg. Legden de beeldhouwers van de kerkportalen voorheen de nadruk op het perverse van het naakt, dat zij uitsluitend in de greep van het kwaad voorstelden, na 1230 zien we 'in al hun volheid jonge, stralende en met zichzelf verzoende naakte lichamen' (452). Van dan af beginnen ook schrijvers van chirurgische traktaten preciesere beschrijvingen en voorschriften te geven, onder meer Henri de Mondeville die ervoor pleitte de fysieke aantrekkelijkheid maximaal te gebruiken in het maat-schappelijk verkeer. Braunstein werkt het thema van de toenemende klemtoon op de eerste persoon enkelvoud uit aan de hand van Italiaanse en Zuidduitse dagboeken en autobiografieën en van een subtiele observatie van de houdingen, blikrichtingen, aanrakingen, ontblotingen en karakteriseringen in schilderijen. Ook hij maakt een voorbeeldig gebruik van de illustraties om niet alledaagse thema's aan te snijden: de modieuze kleding die de gespierde dijen van de jonge mannen en de ontblote schouders en de aanzet van de borsten van de dames accentueert (497); de lichaamsverzorging met allerhande middeltjes, het gezamenlijke baden van beide seksen in min of meer heilzame oorden (518-526). Ook de ontlasting komt in vermakelijke tekstcitaten uitvoerig ter sprake (508-510). Tot slot vestigt hij er de aandacht op dat de devotie in toenemende mate verpersoonlijkt werd in de vorm van intieme gesprekken tussen een mens en een hogere macht (538-545).

Overwegingen

(8)

Wim Blockmans

Jammer is dat nauwelijks is stilgestaan bij de al te impliciete constatering dat 95 procent van het boek handelt over de elites. Alleen Contamine heeft via de archeologie van het wonen enige bladzijden en illustraties gewijd aan huizen van ambachtslieden, paupers en boeren. Geen toeval, uiteraard: de bronnen laten de massa's nu eenmaal 'im Dunkeln'. Maar er is meer: is privacy op zichzelf geen elitair verschijnsel, juist een klasse-kenmerk? Het vereist ruimte en kapitaal om tijd uit te trekken voor lichaamsverzorging, zijn leven in te richten volgens eigen inzichten, zich in beslotenheid terug te trekken. De feodale samenleving bood deze ruimte alleen aan haar geestelijke elite en dan nog slechts op gezette tijden. De militaire kaste moest zich toen ook nog in promiscue groepen organiseren om overeind te blijven in de schaarste-economie. De toenemende surplusproduktie bood echter geleidelijk meer ruimte: de omkadering van de mensen kon er losser door worden. Had de ridder in de twaalfde eeuw geen andere keuze dan zich aan te sluiten bij een of ander machtig geslacht - voor sommigen lag het bedje gespreid, anderen moesten zich maar door hun verdiensten ergens doen aanvaarden - dan boden zich in de vijftiende eeuw voor de welgestelde meer alternatieven aan. Ook op het niveau van de gewone man merkt men het ontstaan van meer kaders tot zelfontplooiing op: de horige van de elfde eeuw kon zich zelfs niet van zijn hof verwijderen, maar de ambitieuze jongeling zonder kapitaal kon zich inde dertiende eeuw opwerken tot een welvarend pachter, tot een zelfstandig ambachtsman of misschien zelfs opklimmen in de kerkelijke - en zo in de politieke - hiërarchie.

De sociale omkadering was dus aan het begin van de behandelde periode dwingend en exclusief, ze werd geleidelijk vatbaar voorkeuzen tussen groeperingen met gedeeltelijk oversnijdende bereiken. Oorspronkelijk behoorde een boer au-tomatisch en onvermijdelijk van de ene op de andere generatie tot dezelfde heerlijkheid; later kon een modale werker kiezen voor het poorterschap, het lidmaatschap van een gilde, van een broederschap, van een wijkorganisatie of clientèle. De sociale ruimte was toegenomen door het ontwikkelen van alternatieven. Uiteraard beschikten gegoeden over aanzienlijk meer keuzemogelijkheden dan onbemiddelden, maar juist het feit dat men niet langer exclusief lid was van een enkele groepering, bood de mogelijkheid dat een individu zich ging profileren op grond van de eigen selectie.

(9)

De naam van DubylVaria

worden op grond van 'klassieke' sociologen, zou het nuttig geweest zijn als onze historici nu eens onbeschroomd daarover het hunne gezegd zouden hebben. De besluit met twee opmerkingen van formele aard. Dit boek bevat hoofdstukken die zeer vlot leesbaar zijn, terwijl andere (die van Barthélemy en Bohler) door hun jargon of de omvang van de vereiste voorkennis, echt niet licht verteerbaar genoemd kunnen worden. Door de vorm schijnen deze boeken zich te richten op een 'breed publiek', aangelokt door de naam van Duby. Aan dit publiek worden dan wel zeer hoge eisen gesteld.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wat in de eerder genoemde samenwerkingsnota niet staat (want dat was te controversieel) is dat én veel minder milieuvervuiling, én minder werk- loosheid én behoud van

Het zeemans-leven, inhoudende hoe men zich aan boord moet gedragen in de storm, de schafting en het gevecht.. Moolenijzer,

En er zijn, voor zover mij bekend, ook geen middelen die geen bijwerkingen hebben, bijwerkingen die het beoogde stervensproces kunnen ontregelen of zelfs verhinderen.'..

© 1996 Universal Music - Brentwood Benson Songs (Admin. by Small

Het is een half-wintergroene, forse, opgaande struik, tot 4 m hoog en breed, met ovaal tot breed ovaal langwerpig blad, tot 20 cm lang, aan de bovenzijde lichter groen dan

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Door deze belofte te ondertekenen, ga ik de verbintenis aan om de vakbondsrechten te respecteren en te bevorderen tijdens al mijn werkzaamheden die te maken hebben met EU-wetgeving

Adresses e-mail des députés européens belges/Emailadressen van de Belgische leden van het Europees Parlement.