CRAAND EDU
DENKEN-DURVEN-RESULTAAT
Pagina 1 van 4 NEERSLAG EN REKENEN MET OVERMAAT EN ONDERMAAT
Opgave 1:
Issam heeft 450 mL van een 0,40 M bariumchloride oplossing. Jasmine heeft 560 mL van een 0,20 M ijzer(III)sulfaat oplossing.
a. Laat met een berekening zien, welke oplossing het meeste deeltjes bevat.
b. De twee oplossingen worden bij elkaar gedaan. Laat zien of er een neerslag ontstaat.
Indien er een neerslag ontstaat, geef dan de neerslagvergelijking.
c. Bereken hoeveel mg neerslag er ontstaat als de oplossingen bij elkaar worden gedaan.
CRAAND EDU
DENKEN-DURVEN-RESULTAAT
Pagina 2 van 4 We hadden verschillende soorten zouten. Zouten die goed oplossen in water en slecht oplosbare zouten. Als je wilt kijken of een zout goed oplost in water, dan kijk je in tabel 45A van je BINAS.
Onthoudt, bij het oplossen dan gaan de ionen los van elkaar. Het worden dan dus losse deeltjes. Een voorbeeld, als vast natriumchloride wordt opgelost dan worden dit twee deeltjes kijk maar:
NaCl (s) Na+ (aq) + Cl- (aq)
Wanneer twee oplossingen bij elkaar worden gedaan, dan kan er ook een neerslag ontstaan. Een voorbeeld hiervan hebben we eerder gezien in de demonstratie van het gordijn. Hier deden we een natriumchloride oplossing en een zilvernitraat oplossing bij elkaar. Er ontstond vervolgen een neerslag tussen de zilver-ionen en chloor-ionen. Dit geeft de volgende neerslagsvergelijking:
Ag+ (aq) + Cl- (aq) AgCl (s)
De hoeveelheid neerslag die ontstaat is afhankelijk van het aantal deeltjes dat beschikbaar is. Heb je 1 mol zilver ionen en 0,5 mol chloor ionen. Dan kan er maximaal 0,5 mol
neerslag ontstaan! Waarom? Heel simpel. De verhouding zilver- en chloor ionen is 1:1. Als de chloor ionen allemaal zijn neer geslagen (en op zijn) dan kan het zilver ion niet meer neerslaan. De chloor-ionen zijn dan in ondermaat en de zilver-ionen zijn dan in overmaat.
Voorbeeld:
Mohammed heeft 500 mL van een 0,6 M zilvernitraat oplossing. Victor heeft 250 mL van een 0,8 M natriumchloride oplossing. Ze doen de oplossingen bij elkaar in een groot bekerglas. Bereken hoeveel mg neerslag er maximaal kan ontstaan.
Stap 1: Ontdekken welke neerslag ontstaat met een tabel XXXX NO3_ Cl-
Ag+ G S
Na+ G G
Stap 2: Berekenen hoeveel chloride-ionen aanwezig zijn
NaCl (s) Na+ (aq) + Cl- (aq) (opstellen van de oplosvergelijking helpt je!)
mL 1000 1 500
Mol 0,6 0,0006 0,3
Mol chloride-ionen: 0,3 x 1 = 0,3 mol
CRAAND EDU
DENKEN-DURVEN-RESULTAAT
Pagina 3 van 4 Stap 3: Berekenen hoeveel zilver-ionen aanwezig zijn
AgNO3 (s) Ag+ (aq) + NO3- (aq)
mL 1000 1 250
Mol 0,8 0,0008 0,2
Mol zilver-ionen: 0,2 mol
Stap 4: bepalen welk ion in overmaat en ondermaat is.
Verhouding zilverchloride (AgCl) Ag:Cl 1:1
Er is dus voor elk zilverchloride zout 1 ion zilver en 1 ion chloride nodig. Er is het minste chloride aanwezig, deze is dus in ondermaat. Er ontstaat maximaal 0,2 mol neerslag.
Stap 5: berekenen massa van de neerslag
Er ontstaat 0,2 mol. De molaire massa van zilverchloride is: 143,32 g mol-1.
Massa stof
Massa 1 mol 143,32 Aantal mol 0,2
Er ontstaat dus 28,66 gram neerslag 28664 mg neerslag.
Massa stof 28,66 Massa 1 mol 143,32
Aantal mol 0,272
Opgave 2:
Dora en Boots hebben 230 mL van een 0,9 M natriumhydroxide oplossing. Ze hebben daarnaast 500 mL van een 0,3 M aluminiumnitraat oplossing.
a. Geef de oplosvergelijkingen van beide zouten.
b. Leg uit of een natriumhydroxide oplossing stroom geleid.
0,2 x 143,32
CRAAND EDU
DENKEN-DURVEN-RESULTAAT
Pagina 4 van 4 c. Onderzoek of er een neerslag ontstaat. Indien deze ontstaat bereken dan hoeveel
gram neerslag er ontstaat.
Opgave 3:
De TOA heeft twee oplossing dit zijn:
Oplossing A: 450 mL 0,379 M zinksulfaat, Oplossing B: 340 mL 0,409 M kaliumcarbonaat Wanneer deze zouten samen worden gevoegd ontstaat een neerslag.
a. Bereken hoeveel gram neerslag er ontstaat door het samenvoegen van deze oplossingen.