Pagina 1 van 7 NEERSLAG EN REKENEN MET OVERMAAT EN ONDERMAAT
Opgave 1:
Issam heeft 450 mL van een 0,40 M bariumchloride oplossing. Jasmine heeft 560 mL van een 0,20 M ijzer(III)sulfaat oplossing.
a. Laat met een berekening zien, welke oplossing het meeste deeltjes bevat.
b. De twee oplossingen worden bij elkaar gedaan. Laat zien of er een neerslag ontstaat.
Indien er een neerslag ontstaat, geef dan de neerslagvergelijking.
c. Bereken hoeveel mg neerslag er ontstaat als de oplossingen bij elkaar worden gedaan.
Pagina 2 van 7 We hadden verschillende soorten zouten. Zouten die goed oplossen in water en slecht oplosbare zouten. Als je wilt kijken of een zout goed oplost in water, dan kijk je in tabel 45A van je BINAS.
Onthoudt, bij het oplossen dan gaan de ionen los van elkaar. Het worden dan dus losse deeltjes. Een voorbeeld, als vast natriumchloride wordt opgelost dan worden dit twee deeltjes kijk maar:
NaCl (s) Na+ (aq) + Cl- (aq)
Wanneer twee oplossingen bij elkaar worden gedaan, dan kan er ook een neerslag ontstaan. Een voorbeeld hiervan hebben we eerder gezien in de demonstratie van het gordijn. Hier deden we een natriumchloride oplossing en een zilvernitraat oplossing bij elkaar. Er ontstond vervolgen een neerslag tussen de zilver-ionen en chloor-ionen. Dit geeft de volgende neerslagsvergelijking:
Ag+ (aq) + Cl- (aq) AgCl (s)
De hoeveelheid neerslag die ontstaat is afhankelijk van het aantal deeltjes dat beschikbaar is. Heb je 1 mol zilver ionen en 0,5 mol chloor ionen. Dan kan er maximaal 0,5 mol
neerslag ontstaan! Waarom? Heel simpel. De verhouding zilver- en chloor ionen is 1:1. Als de chloor ionen allemaal zijn neer geslagen (en op zijn) dan kan het zilver ion niet meer neerslaan. De chloor-ionen zijn dan in ondermaat en de zilver-ionen zijn dan in overmaat.
Voorbeeld:
Mohammed heeft 500 mL van een 0,6 M zilvernitraat oplossing. Victor heeft 250 mL van een 0,8 M natriumchloride oplossing. Ze doen de oplossingen bij elkaar in een groot bekerglas. Bereken hoeveel mg neerslag er maximaal kan ontstaan.
Stap 1: Ontdekken welke neerslag ontstaat met een tabel XXXX NO3_
Cl-
Ag+ G S
Na+ G G
Stap 2: Berekenen hoeveel chloride-ionen aanwezig zijn
NaCl (s) Na+ (aq) + Cl- (aq) (opstellen van de oplosvergelijking helpt je!)
mL 1000 1 250
Mol 0,8 0,0008 0,2
Mol chloride-ionen: 0,2 x 1 = 0,2 mol
Pagina 3 van 7 Stap 3: Berekenen hoeveel zilver-ionen aanwezig zijn
AgNO3 (s) Ag+ (aq) + NO3-
(aq)
mL 1000 1 500
Mol 0,6 0,0008 0,3
Mol zilver-ionen: 0,2 mol
Stap 4: bepalen welk ion in overmaat en ondermaat is.
Verhouding zilverchloride (AgCl) Ag:Cl 1:1
Er is dus voor elk zilverchloride zout 1 ion zilver en 1 ion chloride nodig. Er is het minste chloride aanwezig, deze is dus in ondermaat. Er ontstaat maximaal 0,2 mol neerslag.
Stap 5: berekenen massa van de neerslag
Er ontstaat 0,2 mol. De molaire massa van zilverchloride is: 143,32 g mol-1.
Massa stof
Massa 1 mol 143,32 Aantal mol 0,2
Er ontstaat dus 28,66 gram neerslag 28664 mg neerslag.
Massa stof 28,66 Massa 1 mol 143,32
Aantal mol 0,2
Opgave 2:
Dora en Boots hebben 230 mL van een 0,9 M natriumhydroxide oplossing. Ze hebben daarnaast 500 mL van een 0,3 M aluminiumnitraat oplossing.
a. Geef de oplosvergelijkingen van beide zouten.
b. Leg uit of een natriumhydroxide oplossing stroom geleid.
0,2 x 143,32
Pagina 4 van 7 c. Onderzoek of er een neerslag ontstaat. Indien deze ontstaat bereken dan hoeveel
gram neerslag er ontstaat.
Opgave 3:
De TOA heeft twee oplossing dit zijn:
Oplossing A: 450 mL 0,379 M zinksulfaat, Oplossing B: 340 mL 0,409 M kaliumcarbonaat Wanneer deze zouten samen worden gevoegd ontstaat een neerslag.
a. Bereken hoeveel gram neerslag er ontstaat door het samenvoegen van deze oplossingen.
Pagina 5 van 7
ANTWOORDEN
Opgave 1:
a. Oplossing van Issam:
BaCl2 (s) Ba2+ (aq) + 2 Cl- (aq)
mL 1000 1 450
Mol 0,4 0,0004 0,18
Mol Ba2+ -ionen = 0,18 mol
Mol Cl- ionen = 0,18 x 2 = 0,36 mol Totaal = 0,54 mol ionen
Oplossing van Jasmine:
Fe2(SO4)3 (s) 2 Fe2+ (aq) + 3 SO42-
(aq)
mL 1000 1 560
Mol 0,2 0,0002 0,112
Fe2+ - ionen = 0,112 x 2 = 0,224 mol SO42-
- ionen = 0,122 x 3 = 0,336 mol Totaal = 0,56 mol ionen
b. Maak een tabel en zoek in BINAS tabel 45A SO42-
Cl-
Fe2+ G G
Ba2+ S G
Ba2+ (aq) + SO42-
(aq) BaSO4 (s)
c. Ba2+ ionen zijn de limiterende factor dus maximaal 0,18 mol neerslag.
Molmassa bariumsulfaat = 233,39 gram/mol
Massa 42,01 gram (42010 mg)
Massa 1 mol 233,39
Aantal mol 0,18
Pagina 6 van 7 Opgave 2:
a. NaOH(s) Na+ (aq) + OH- (aq) Al(NO3)3 (s) Al3+ (aq) + 3 NO3-
b. Er is een zout in opgelost (geladen deeltjes) er kan lading verplaatsen, dus zal er een stroom worden geleid.
c. Maak een tabel
OH- NO3-
Na+ G G
Al3+ S G
Al3+ (aq) + 3 NO3-
(aq) Al(NO3)3 (s) Berekenen hoeveelheid mol Al3+ - ionen Al(NO3)3 (s) Al3+ (aq) + 3 NO3-
mL 1000 1 500
Mol 0,3 0,0003 0,15
Er is dus 0,15 mol aluminium ionen Berekenen hoeveelheid OH- ionen NaOH(s) Na+ (aq) + OH- (aq)
mL 1000 1 500
Mol 0,9 0,0009 0,207
Er is dus 0,207 mol hydroxide ionen Al3+ (aq) + 3 NO3-
(aq) Al(NO3)3 (s)
De limiterende factor van 0,207 mol hydroxide ionen.
Er ontstaat dan maximaal 0,207/3 = 0,069 mol ionen. (zie verhouding 1:3)
Massa 14,70 gram
Massa 1 mol 212,996
Aantal mol 0,069
Er is dus 14,70 gram neerslag.
Pagina 7 van 7 Opgave 3:
a. Ontstaat er een neerslag? Maak een tabel
XXX SO42-
CO32-
Zn2+ G S
K+ G G
Zn2+ (aq) + CO32-
(aq) ZnCO3 (s)
Berekenen hoeveel mol Zn2+ - ionen aanwezig zijn Zn2(SO4)3 2 Zn2+ (aq) + 3 SO43-
(aq)
mL 1000 1 500
Mol 0,379 0,000379 0,170…
Mol zink ionen: 0,171 x 2 = 0,341 mol
Berekenen hoeveel mol CO32-
ionen aanwezig zijn:
K2CO3 2 K+ (aq) + CO32-
(aq)
mL 1000 1 500
Mol 0,409 0,000409 0,139…
Aantal mol carbonaat ionen: 0,139 mol Neerslagsreactie:
Zn2+ (aq) + CO32-
(aq) ZnCO3 (s) Verhouding 1:1!
Limiterende factor 0,139 mol dus maximaal 0,139 mol neerslag.
Massa 17,44 gram
Massa 1 mol 125,39
Aantal mol 0,18
Dus 17,44 gram neerslag.