• No results found

Een beter visbestand in de Demer anno 1999?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een beter visbestand in de Demer anno 1999?"

Copied!
50
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een beter visbestand in de Demer anno 1999?

Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer Dubcislaan 14

B-1560 Hoeilaart-Groenendaal

Breine J.J., Van Thuyne G., Belpaire C., De Charleroy D. en Beyeos

J.

Juni

1999 mw.Wh.V.R99.067

(2)

Een beter visbestand in de Demer anno 1999?

Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer Duboislaan 14

B-15 60 Hoeilaart -Groenendaal

juni 1999 mw.Wb.V.R.99.067

(3)

Inhoud

I Inleiding 2 Situering

3 Materiaal en methode 4 Resultaten

4.1 Biotoopbeschrijving en fysisco-chemisch onderzoek 4.2 Het visbestand

5 Bespreking en conclusies

5 .l Fysiche en chemische parameters 5.2 De oeverstructuur

5.3 Het visbestand

Het visbestand anno 1995 versus 1999 5.4 De visindex

5.5 Besluit

(4)

1. Inleiding

Begin deze eeuw stond de Demer bekend als een visrijk water (Le petit pècheur, 1909). De eerste melding van vissterfte dateert van 1926 (Anonymus, 1926). De Demer kende een wisselend verloop wat de waterkwaliteit betreft. Tot begin de jaren '90 was de Demer meer een open riool dan viswater; in '95 (De Charleroy en Beyens, 1998) werd weerom vis aangetroffen. Deze studie moet uitmaken of deze positieve evolutie zich verder doorzet.

In september 1998 werden tengevolge van hevige en langdurige regens verschillende gebieden in Vlaanderen overstroomd. Ter hoogte van Halen, Herk-de-Stad, Rillaar, Rotselaar en Diest kwamen grote oppervlakten onder water. De zijrivieren traden uit hun oevers omwille van hoge waterstanden in de ingedijkteDemeren zo werden omliggende vijvers overstroomd.

Door overstorten kwam ongezuiverd afvalwater rechtstreeks in de waterlopen. Vooral in de regio Halen kwam de inhoud van tal van ondergelopen mazouttanks in het oppervlaktewater terecht.

De Vlaamse Milieumaatschappij, geboeid naar het effect van deze overstromingen op het visbestand enerzijds en naar de evolutie van het visbestand anderzijds, vroeg het Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer (IBW) om deze te onderzoeken. Immers een goede waterkwaliteit bevordert de ontwikkeling van een evenwichtig visbestand en dus is de samenstelling van de vispopulatie is een instrument voor het bepalen van de waterkwaliteit. De evolutie van de vispopulaties kan bepaald worden door het huidige visbestand in de Demer te vergelijken met data van vorige afvissingen. De resultaten van deze vergelijking kunnen gebruikt worden om eventuele effecten van de recente overstromingen na te gaan.

In samenwerking met de Afdeling Bos en Groen van AMINAL (de Houtvesterijen Leuven, Bree en Hasselt) voerde het IBW op 23 locaties op de Demer visbestandsopnames uit van 12 april tot en met 16 april 1999. Deze studie heeft tot doel om ( 1) de actuele kwaliteit van het visbestand op de Demer te meten, (2) de actuele toestand te vergelijken met vroegere gegevens en (3) de index voor biotische integriteit (visindex) te berekenen voor de bemonsterde locaties en deze te vergelijken met de visindex anno 1995.

(5)

2. Situering

De Deroer behoort tot het Dijlebekken dat op zijn beurt deel uitmaakt van het Scheldebekken. Het Deroerbekken spreidt zich uit over Limburg (Boven-Deroer) en Vlaams-Brabant (Beneden-Demer). De Demer zelf is ongeveer 80 km lang met een gemiddeld verval van 0.37% (30 meter over 80 km). Zij ontspringt in Limburg op het grondgebied Ketsingen (Elderen, Tongeren) en stroomt noordwaarts naar Bilzen waarna ze in westelijke richting afbuigt tot Diest en verder ter hoogte van Werchter in de Dijle uitmondt. De breedte van de Demer evolueert van 2 tot 16 m. Op het moment van de afvissingen was in de benedenloop de diepte gemiddeld 1.5 m met maxima tot 3 m; in de bovenloop stroomopwaarts Kuringen was de gemiddelde diepte veel minder.

De Demer ontspringt in droog Haspengouw, die een leemstreek is, stroomt via vochtig Haspengouw (zandleem) langs de Limburgse kempen die een typische zandstreek is. Het is een laaglandrivier gevoed door verschillende beken en is ook een typische regenrivier met grote fluctuaties in de afvoer (van den Heuvel, 1998).

Het onderzochte water bevindt zich in de A WP-zones 600, 60 I, 602, 604, 605, 660, 664, 665 en 666 (VMM, l991a, b).

Tabel 1 geeft de coördinaten van de 23 staalnameplaatsen op de Demer weer. De juiste ligging is geïllustreerd op de figuur in bijlage : 'Situering van de ffiW-meetplaatsen op de Demer'. De locaties stemmen overeen met de visbestandsopname uitgevoerd in 1995 (De Charleroy en Beyens, 1998). Tabel I : De coördinaten van de staalnameplaatsen op de Demer

Locatie Staalplaats Lambertcoördinaten · Gemeente of locatie

nummer nummer X-Y

666 16200 I 172.870-184.250 Werchter, mondin~ Diile;

666 16150 2 174.580-184.480 Rotselaar, vóór de monding van de Winge tot aan de Soldatenbrug;

666 16100 3 179.030-185.540 Betekom, Rivierenbru~; 666 16050 4 182.160-186.340 Aarschot, 's Hertogenmolen; 665 16150 5 183.230-186.230 Aarschot, monding Motte; 665 16100 6 186.850-187.290 Rillaar, Rommelaar; 665 16050 7 190.670-188.500 Testelt, Melkbroek; 664 16200 8 191.950-188.700 Testelt, monding Hulpe;

664 16150 9A 193.230-188.200 Zichem; stroomafwaarts van de molen; 664 36050 9B 193.230-188.500 Zichem; Oude Demer;

664 16100 10 196.610-187.040 Di est, waterrui veringsstation;

664 16050 11 198.090-187.040 Di est, Schaffen, monding Zwarte beek; 660 16150 12 198.800-186.880 Diest, Grote Steunbeer;

660 16100 13 200.610-184.270 Zelem, monding Velpe;

660 16050 14 202.311-183.445 ::Zek_m, Vloedbrug, monding Gete;

X

605 16050 15 205.850-184.470 Linkhout, stuw Schulensmeer;

604 16050 16 210.910-184.000 Kermt, Veldekermolen; """'"'

602 16100 l7A 216.060-182.196 Kuringen, zijarm molen Prinsenhof; 602 16050 l7B 216.060-182.140 Kuringen, stuw Prinsbeemden;

601 16100 18 222.900-179.470 Diepenbeek, Dijken, mondin~ Stiemer; 601 16050 19 229.490-176.350 Bilzen, Kooi, Rentfortmolen stuw; 600 16100 20 230.320-169.300 Alt-Hoeselt, molen;

600 16050 21 230.010-167.900 's Herenelderen, nabij Papenbos;

(6)

3. Materiaal en methode

Op elke staalnameplaats werden de visbestandsopnames uitgevoerd door middel van elektrovisserij met een toestel van het type Deka 7000. Voor een gedetailleerde omschrijving van de technische specificaties van de gebruikte apparatuur verwijzen wij naar Van Thuyne (1996).

Er werd gevist vanaf een boot en met 2 elektroden tenzij anders vermeld in tabel 2. Beide oevers werden elk over 250 m afgevist. In de bovenloop vanaf de stuw van de Rentfortmolen te Bilzen werd met één boot of wadend gevist en dit over een lengte van 100 m.

Foto 1 Elektrovisserij op de Demer

In tabel 2 zijn de specificaties van de uitgevoerde afvissingen weergegeven. De beviste afstand is de som van de afstand gevist op beide oevers.

(7)

Tabel 2 : Specificaties van de uitgevoerde afvissingen.

Staalplaats Datum Beviste afstand Bevissingsmetbode nummer I 12/4/1999 500m Elektrovisserij, 2 elektroden 2 12/4/1999 500m Elektrovisserij, 2 elektroden 3 12/4/1999 500m Elektrovisserij, 2 elektroden 4 12/4/1999 500m Elektrovisserij, 2 elektroden 5 12/411999 500m Elektrovisserij, 2 elektroden 6 12/4/1999 500m Elektrovisserij, 2 elektroden 7 13/411999 500m Elektrovisserij, 2 elektroden 8 13/4/1999 500m Elektrovisserij, 2 elektroden 9A 13/4/1999 500m Elektrovisserij, 2 elektroden 9B 13/4/1999 500m Elektrovisserij, 2 elektroden 10 13/4/1999 500m Elektrovisserij, 2 elektroden 11 13/4/1999 500m Elektrovisserij, 2 elektroden 12 13/4/1999 200m Elektrovisserij, 2 elektroden 13 14/4/1999 500m E1ektrovisserij, 2 elektroden 14 14/411999 500m Elektrovisserij, 2 elektroden 15 14/4/1999 500 m Elektrovisserij, 2 elektroden 16 14/411999 500m Elektrovisserij, 2 elektroden 17A 14/4/1999 300m Elektrovisserij, 2 elektroden 17B 14/4/1999 200m Elektrovisserij, 2 elektroden 18 15/4/1999 500m Elektrovisserij, 2 elektroden 19 15/4/1999 200m E1ektrovisserij, 2 elektroden 20 15/4/1999 200m Elektrovisserij, 2 elektroden 21 15/411999 200m Elektrovisserij, 2 elektroden

De gevangen vissen werden ter plaatse gedetermineerd en individueel gemeten (totale lengte, meetplank tot 0.1 cm) en gewogen (Ohauss LT 6000V tot 0.5 gen Sarteriusbalans PT 600 tot 0.1 g). Nadien werden alle gevangen specimens terug in het water uitgezet, met uitzondering van de palingen die meegenomen werden voor latere analyse naar zware metalen, organochloor pesticiden en polycbloor bipbenylen in bet visweefseL

Foto 2 Het meten en wegen van de gevangen vissen

(8)

Op elke staalnameplaats werden volgende fysico-chemische parameters gemeten: de zuurgraad of pH (WTW pH 320), het zuurstofgehalte (02) (WTW OXI 320), de temperatuur (T) (WTW multiline F/set-3), de geleidbaarheid of conductiviteit (Cond) (WIW multiline F/set-3), de stroomsnelheid (Vs) (stroomsnelheidsmeter type SEBA F 1311), de breedte en de diepte (zie 4. resultaten). Voor wwel de breedte als de diepte werden gemiddelden genomen van de metingen per locatie. De stroomsnelheid werd halfweg het traject 1 m buiten de oever 10 cm onder het wateroppervlak gemeten gedurende 1 minuut.

4. Resultaten

4.1 Biotoopbeschrijving en fysico-chemisch onderzoek

/

Tabel3: Fysiche en chemische metingen (pH, zuurstofconcentratie (02 in mg/1), stroomsnelheid (Vs in mis) conductiviteit (Cond in 11S/cm), temperatuur (T in

oq

en biotoopbeschrijving op het moment van de visbestandsopname.

Staalplaats pH

Oz

T Vs Cond Biotoopbeschrijving (breedte; diepte in m) Nummer (mg/1)

eq

·(mfs) {J!S/cm)

1 7.89 5.51 10.9 1.25 1333 Beide oevers zijn niet zichtbaar verstevigd met zeer steile taluds, gedeeltelijk begroeid met grassen en zeer onderhevig aan erosie. De bodem is zand-leem. (16; 1.7)

2 7.59 5.30 11.1 1.25 1327 Beide oevers zijn niet zichtbaar verstevigd met zeer steile taluds, gedeeltelijk begroeid met grassen en zeer onderhevig aan erosie. De bodem is zand-leem. (12; 1.5)

3 7.58 5.67 11.2 0.9 1344 Niet zichtbaar verstevigde oevers met steile taluds, gedeeltelijk begroeid met gras, veel modder op de bodem. (16; 1.2-3)

4 7.65 6.84 11.1 1.6 1342 Beide oevers zijn niet zichtbaar verstevigd tot 50 m voor de stuw, daar wordt breuksteen aangetroffen en is de Demer ook breder. De taluds zijn steil. {12; 1.3)

5* 7.68 4.92 10.7 0.61 636 Steile met gras begroeide oevers, sterk onderhevig aan erosie. (13; 1.5)

6 7.41 5.70 11.1 0.67 1377 Niet zichtbaar verstevigde steile oevers met gras begroeid. {10; 1.7)

7 7.4 5.62 10.1 1.13 960 Steile oevers, breuksteen en stenen op de taluds. (16; 1.5)

8** 7.2 5.64 10.3 1.03 2660 De oevers vertonen veel erosie (afkalving), versteviging ontbreekt. Op het ogenblik van de afvissing waren dijkverhogingen aan de gang. De taluds zijn steil. (16, 1.2)

9A 7.50 6.43 I 0.1 0.86 601 Steile met gras begroeide oevers, sterk onderbeven aan erosie. (12; 2.5)

9B 7.54 6.46 10.0 1.04 601 Niet zichtbaar verstevigd oevers met rnatig steile taluds, fel afgekalfd door eroste, geen begroeiing. (12; 2.5)

(9)

Staalplaats. pH

O

z

T

Vs

Nummer {mg/1)

leq

I

(mis)

10 7.52 7.20 10.2 0.83 11 7.43 5.81 10.7 0.60 12 7.47 7.98 10.5 13 7.48 7.35 8.8 0.86 14*** 7.59 7.25 8.6 0.36 15 7.36 8.30 9.2 0.71 16 7.47 9.74 9.3 0.86 17A 17B 7.56 9.02 9.6 1.04 18 7.56 9.50 6.6 0.59 19 7.58 10.52 8.1 0.83 20 6.56 9.62 8.8 0.47 21 7.72 9.04 10.3 0.29

* gemeten net na samenvloeiing Motte **gemeten net na samenvloeiing Hulpe

Cond U!_S/cm) 605 608 607 618 745 419 522 566 444 525 673 685

* * * gemeten na samenvloeiing Gete en Herk

4

.

2

Het visbestand

Biotoopbeschrijving (breedte; diepte in m) Niet zichtbaar verstevigde oevers met matig steile taluds, gedeeltelijk afgekalfd door erosie, weinig begroeiing. (16; 1.6)

Niet zichtbaar verstevigde oevers met matige hellingen, begroeid met gras. (17; 1.3)

Kunstmatige oevers, steile hellingen, met beton afgezet, sterke stroming (25.5; 2-3)

Niet zichtbaar verstevigde oevers met zachte hellingen, met slibafzetting. (14; 0.86)

Niet zichtbaar verstevigde oevers met matig steile taluds die begroeid ZIJD en minder

onderhevig zijn aan erosie. (20; 0.5-1.20) Rechtgetrokken stuk met matig steile taluds begroeid met grassen, duidelijk sporen van slibafzetting. (16; 1.5)

Niet zichtbaar verstevigde oevers met steile afgekalfde hellingen (16; 0.9)

Steile taluds en sterk begroeid, bijna stilstaand water. (8; I)

Kunstmatige oevers, steile hellingen in beton. (12; 1)

Niet zichtbaar verstevigde met gras begroeide oevers, steile taluds. (8; I)

Niet zichtbaar verstevigde met gras begroeide oevers, steile taluds, veel modder op bodem. (7;

1-2)

Kunstmatige met stenen en beton afgezette matig steile taluds, veel modder. (4; 0.3)

Niet zichtbaar verstevigde oevers, wel rechtgetrokken, taluds zijn matig en begroeid. Slibafzetting is duidelijk en de kleur van het water is hier grijs. (2; 0.5)

In totaal werden er 28 verschillende vissoorten gevangen. Daarnaast werden er verschillende hybriden

aangetroffen; kruisingen tussen onder meer giebel, blei en brasem. Deze hybriden worden in tabel 5 in één kolom weergegeven gezien het hier niet om nieuwe soorten gaat.

De morfometrische specificaties van de vissen op elke staalnameplaats en de effectieve vangstaantallen en gewichten per soort en staalnameplaats zijn opgenomen in tabel 8 en 9 in bijlage.

(10)

5. Bespreking en conclusies

5.1 Fysiche en chemische parameters

Deze abiotische factoren zijn belangrijk omdat ze bepalend zijn voor het al of niet voorkomen van planten en dieren. Daarom worden op de staalnameplaatsen een aantal voor het visbestand relevante parameters gemeten : de zuurgraad, de opgeloste zuurstof, de watertemperatuur, de geleidbaarheid, de stroomsnelheid, de breedte en de diepte. Grafiek 1 geeft voor alle staalnameplaatsen (met uitzondering van de zijarm aan het Prinsenbofte Kuringen) de pH en de zuurstofconcentraties.

Cl E De Demer : pH en zuurstofconcentraties

ö

6 ~---r--~---~---~~---~ all l: c. 2 3 4 5 6 7 8 9A 98 10 11 12 13 14 15 16 17 A 18 19 20 21 Locaties

1

-+-

pH - Zuurstof

I

Figuur 1 pH waarden en zuurstojèoncentraties op de verschillende staalnamepunten van de Demer.

Uit deze grafiek blijkt duidelijk dat de zuurgraad relatief stabiel is. Het Deroerwater is op één plaats na, licht basisch. Het zuurstofgehalte vertoont meer fluctuaties, maar vanaf de monding van de Hulpe is er toch een stijgende lijn te zien naar de bron toe.

De stroomsnelheid wordt bepaald door veel factoren. Ondanks het feit dat ze steeds op dezelfde manier werd gemeten, moeten de resultaten met de nodige voorzichtigheid gehanteerd worden. De plaats van meting heeft een zeer grote invloed, zo kan over de lengte van een locatie, die toch 500 m

(11)

lang is, de stroomsnelheid sterk variëren. We dienen deze parameter eerder te gebruiken als een richtwaarde dan als een absolute waarde. Hetzelfde geldt voor de diepte. De diepte van de Deroer verandert sterk naargelang de neerslag.

In

sterk meanderende trajecten varieert de diepte ook. Beide parameters waren in de benedenloop op het moment van de staalname redelijk constant. Behalve aan de stuwen waar er over een korte afstand een sterke stroomversnelling optrad en ook een verdieping van de waterloop. Verder voor de stuw meten we wel een terugval van de stroomsnelheid.

De Demer : Conductiviteit

3000 2500 2000 E ~ (IJ :::1.

-:!

1500

:;!

ü :I "C c 0 0 1000 ~ ~

\I\

...

V

4

~~

/

.... '

V

~ 500 0 2 3 4 5 6 7 8 9A 9B 10 11 12 13 14 15 16 17 A 18 19 20 21 Locaties

Figuur 2 De conductiviteit op de verschillende locaties van de Demer

De lagere geleidbaarheidswaarde van staalnameplaats 5 (figuur 2 en tabel 3) is te wijten aan het feit dat er gemeten is aan de invloei van de Motte en het water daar nog niet volledig vermengd is met het Demerwater. De invloed van het instromend water van de Hulpe (locatie 8) is ook duidelijk. Vóór de instroom is de geleidbaarheid relatief constant, aan de monding van de Hulpe zien we een piekwaarde tot 2660 11S/cm. Verder stroomafwaarts daalt de geleidbaarheid tot een bijna constante maar hoge waarde. Aubroeck et al., 1998 stellen dat de waterkwaliteit van de Deroer sterk beïnvloed wordt door de Hulpe.

Volgens de VMM ( 1997) is de fysico-chemische kwaliteit van de Deroer overwegend matig. Alleen ter hoogte van Bilzen wordt een slechte kwaliteit gemeten.

In

de eerste helft van de periode 1991

-1997 is het zuurstofgehalte in de Deroer (afwaarts Hasselt) aanzienlijk gestegen. Aan de hand van de

9

(12)

--biologische kwaliteit zodat die nu matig is. De Smedt (1999) stelt dat ondanks een verbetering,

basiskwaliteit nog niet is bereikt. De meest recente meetresultaten (VMM '98) zijn nog niet verwerkt.

Het blijft momenteel een open vraag of de overstromingen een impact hebben gehad op de

waterkwaliteit. Uit onze metingen kunnen we geen significante invloeden zien.

5

.

2 De oeverstructuur

Rechtgetrokken oever van de Demer

De Demer is sterk beïnvloed door antropogene activiteiten : rechttrekkingen, uitgravingen, aanleg van

stuwen en versteVIgrng van oevers. Plaatselijk zijn er nog relicten van de oorspronkelijk loop

(Schneiders en Wils, 1991 ). Deze auteurs kenden een overwegend slechte ecologische kwaliteit aan

de Demer toe. Dit betekent een slechte waterkwaliteit en een matig of slechte kwaliteit wat de

structuurkenmerken betreft.

Sper (1998) stelde een habitatscore op, berekend op de volgende parameters : meandering, holle

oevers, pool-rifile en oeverstructuur. De Boven-Demer scoort over het algemeen zwak tot aan de

Slangbeek (zeer zwak). Verder stroomafwaarts, ter hoogte van de monding van de Garebeek, is de

Demer een waardevol. De Beneden-Demer scoort in het algemeen zwak, aan de Motte zelfs zeer

zwak.

Ter hoogte van de bronnen is de Demer rechtgetrokken. De oevers zijn niet verstevigd. Op de meest

stroomopwaartse staalnameplaats (21) nabij Papenbos, stroomt de Demer door een nauwe betonnen

buis, die soms afgesloten wordt voor irrigatiedoeleinden. Verder stroomafwaarts wordt de Demer

omgeven door hogere dijken. Op sommige plaatsen worden deze dijken door de waterbeheerder ook

nu nog verhoogd. Ter hoogte van stuwen zijn de oevers verstevigd met beton of breuksteen. Op

andere plaatsen zijn de oevers begroeid met ruigtekruiden. Typische oever- en waterplanten worden

zo goed als nergens aangetroffen. Deze vormen nochtans een belangrijk aspect van een evenwichtig

rivierhabitat. Ze leveren niet alleen rechtstreeks of oorechtsreeks voedsel voor bepaalde vissoorten

maar zijn ook belangrijke paaiplaatsen en dienen als schuilplaats voor jonge vissen. Door het

normaliseren van de Demer werden de natuurlijke erosie- en ontslibbingsprocessen sterk

gehypothekeerd, wat aan de basis ligt van deze problematiek. Deze rechtgetrokken structuur biedt

weinig habitatdiversiteit en dat komt zeker niet ten goede aan het aquatische leven zoals waterplanten, vissen, vogels enz. Voor deze organismen is de riviermeandering zeer belangrijk. Door de steile

hellingen ontbreken ook ondiepe zones en stroomluwtes die onontbeerlijk zijn voor de hogere

waterplanten. De habitatdiversiteit is dus minimaal en dat heeft een grote invloed op het al of niet

voorkomen van bepaalde vissoorten. Op sommige plaatsen waren er sporen te zien van de recente

overstromingen. Volgens de habitatevaluatie van V anoverbeke ( 1997) behoort de Boven-Demer tot

aan de Rentfortmolen (Bilzen) tot het habitattype 2 en vanaf daar tot aan de monding tot type I. Voor

elk type of habitatgroep vond de auteur een correlatie tussen het voorkomen van bepaalde soorten vissen.

(13)

5

.

3 Het visbestand

Figuren 3 a, ben 4 a, bop volgende pagina's illustreren respectievelijk de percentuele verdeling van de

vangstaantallen en vangstgewichten in 1995 en 1999. Tabel 5 geeft een overzicht van de aangetroffen

vissoorten op de verschillende locaties anno 1999.

In het huidige onderzoek werden 28 vissoorten aangetroffen : paling, brasem, alver, kolblei, giebel,

karper, riviergrondel, blauwbandgrondel, vetje, kopvoorn, winde, elrits, bittervoorn, blankvoorn, rietvoorn, zeelt, grote modderkruiper, bermpje, bruine Amerikaanse dwergrneerval, snoek,

Amerikaanse hondsvis, regenboogforel, beekforel, driedoornige stekelbaars, tiendoornige stekelbaars, pos, baars en zonnebaars.

In

totaal werden er 9 028 specimens gevangen met een totale biomassa van 248 108.3 g of gemiddeld

2 874.9 g/100 m wat beduidend lager is ten opzichte van 1995 met gemiddeld 4 354.7 g/100 m (De

Charleroy en Beyens, 1998). De verhouding biomassa roofvis/totale massa is 4.2 %en wat het aantal betreft slechts 0.3 %. Het gemiddeld aantal gevangen vis per 100 m is behalve in de Oude Demer

(Zichem) en aan de zijarm van de molen te Kuringen, hoger in 1995 dan in 1999.

Het soortenaantal is wel toegenomen van 23 tot 28. Er werden 6 exoten gevangen : giebel, blauwbandgrondel, bruine Am. dwergmeerval, Am. hondsvis, regenboogforel en zonnebaars. Exoten

zijn niet-inheemse soorten die zich dankzij menselijke ingreep buiten hun oorspronkelijk

verspreidingsareaal hebben verspreid (Calow, 1998).

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de exoten en hun voorkomen in 1995 (het ganse Demerbekken) en 1999 enkel op de Demer.

Tabel4: Exoten en hun frequentie van voorkomen

Vissoort Voorkomen 1995 Voorkomen 1999

Giebel zeer algemeen zeer algemeen

Goudvis zeldzaam zeldzaam

Blauwbandgrondel algemeen zeer algemeen

Am. dwergmeerval redelijk zeldzaam zeer algemeen

Am. hondsvis redelijk algemeen redelijk algemeen

Regenboogforel zeldzaam zeldzaam

Pimephales prome/as zeldzaam (niet in Demer) afwezig

Zonnebaars algemeen zeer algemeen

Chinese zilverkarper zeldzaam afwezig

De beoordeling is gebaseerd op deze in De Charleroy en Beyens, 1998. Zeer algemeen= aangetroffen op meer dan 34.2% van de locaties

Algemeen= aangetroffen op meer dan 22.8 tot maximaal34.2% van de locaties

Redelijk algemeen= aangetroffen op meer dan 11.4 tot maximaal22.8% van de locaties Redelijk zeldzaam = aangetroffen op meer dan 5. 7 tot maximaal 11.4% van de locaties Zeldzaam = aangetroffen op minstens 1 locatie tot maximaal 5. 7 % van de locaties.

Geen Pimephales prome/as (grootkopelrits) noch zilverkarper werden gevangen. Zowel de blauwbandgrondel als de Amerikaanse dwergmeerval en de zonnebaars komen frequenter voor dan in 1995. De blauwbandgrondel was in 1995 op de driedoornige stekelbaars en grondel na de frequenst

gevangen soort, nu is het de belangrijkste soort en vormt 41% van de totaalvangst of 34 % als we het

totaalaantal per 100 m beschouwen.

(14)

30 stekelbaars

Vangstaantal1995

Karper ::-...,;=;:;;;::;;;:=:::::;~-Riviergrondel

Figuur Ja Percentuele verdeling van de vangstaantallen per soort per I 00 m voor alle locaties I 99 5

Vangstaantal1999 1 0 d stekelbaars Blauwbandgrondel Brasem Kolblei Giebel Karper

Figuur 3b Percentuele verdeling van de vangstaantallen l per so011 per I 00 m voor alle locaties 1999

(15)

Gewichtsdistributie 1995

Blauwbandg

Giebel

Figuur 4 a Percentuele verdeling van de vangstgewichten per soort per 100 m voor alle locaties op de Demer 1995

gewichtsdistributie 1999 30 stekelbaars 10 d stekelbaars Winde Kolblei Blauwbandgrondel Riviergrondel

Figuur 4 b Percentuele verdeling vm1 de vangstgewichten per soort per 100 m voor alle locaties op de Demer 1999

(16)
(17)

Er werden enkele koi-karpers (locatie 7 en 17) en één goudvis (locatie l) gevangen. 1n de verwerking

van de gegevens werden deze respectievelijk bij de karpers en giebels gevoegd. Het voorkomen van

deze soorten, zeker wat de koi-karpers betreft, zijn het gevolg van de overstromingen waarbij ze uit

omliggende vijvers konden ontsnappen. Figuur 30 (in bijlage) illustreert de aantalsdistributie per soort

en per locatie op de Demer in 1999.

Het visbestand anno 1995 versus 1999

Teneinde de huidige resultaten te vergelijken met deze bekomen in 1995, worden alle vangstgegevens

omgerekend naar aantallen of gewichten per l 00 m. Voor de meeste soorten vermelden we ook of ze

reeds werden gevangen door Bruylants et al., 1989.

Figuren 5, 6 en 7 geven respectievelijk het aantal soorten per locatie 1995/1999, de gevangen aantallen

per 100 m per locatie 1995/1999 en de gevangen biomassa per l 00 m per locatie 1995/1999.

Aantal soorten per locatie

23 22 21 20 19 18 17 16 15 - 1-- f-14 f- 1-- - 1-- f- f-- -13 - r- - f-- - f-- f- f-- -jij 12 ë f- 1- 1-- 1-- 1-- 1-- 1- 1- f -C'll 11 C'll 1- 1-- f - f- 1-- 1-- f-- 1-- 1- 1- 1 -10 f- 1-- 1- 1-- 1-- 1- 1- 1-- 1- 1- 1 -9 1-- 1- 1- 1- 1- 1- 1- 1- 1- I - I - f--8 r- t- r- t- t- 1-- t- 1- 1- 1- 1- 1- 1- 1- f-7 t- 1- 1- 1- 1-- 1- 1- 1- 1- 1- 1- I - I - 1- I -6 1- f- 1- 1- 1-- 1- 1- 1- 1- 1- f- 1- 1- f- 1- 1-5 t- 1- 1- 1- 1-- 1- f - - 1- 1- 1- 1- 1- I - I - 1- I - 1-4 1- 1- 1- 1- 1-- 1- 1- f- f- 1- 1- f- 1- 1- f- 1- f-3 t- r- r- r- 1- 1- 1- f- f- 1- 1- f- I - 1- 1- I - 1-2 1 0 t- r- r- 1- r- 1- 1- f- f- f- 1- 1- f- I - 1- 1- I - 1-1- 1- f- 1- f- 1- f- f- f- f- 1- I - f- 1- f- f- 1- f-

~

l

f--2 3 4 5 6 7 8 9A 9B 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21

I

aantal soorten in 1995 0 aantal soorten in 19991 locatie Figuur 5 Het aantal vissoorten per locatie in 1995 - 1999

(18)

Deze grafiek illustreert duidelijk dat het aantal soorten per locatie is toegenomen in de benedenloop,

uitgezonderd ter hoogte van Zichem (9A). Ook in de bovenloop is er een toename van soorten tot aan

de monding van de Stiemer, vanaf daar werden er stroomopwaarts minder soorten gevangen dan in

1995.

Onderstaande grafiek is analoog aan tabel 5, maar hier worden ook de resultaten van 1995 in verwerkt.

900 850 800 750 700 650 600 550 500 400 350 300 250 200 150 100 50 0

Gevangen aantallen/100 m per locatie

f-•

-

f-~

t

f-l

IJ 11

l

iJ ..

l .

1

r

.,

I

1 2 3 4 5 6 7 8 9A 9B 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21

I

tot. aantal/1 OOm in '95 C tot. aantal/1 OOm in '991 locatie

Figuur 6 Gevangen aantallen per 100 m per locatie op de Demer 1995 - 1999

Uit bovenstaande figuur kan men duidelijk opmaken dat wat betreft het aantal gevangen specimens in

de bovenloop stroomopwaarts Kuringen, duidelijk minder werd gevangen Ter hoogte van Testelt, in de Oude Demer te Zichem (9B), te Diest in de Oude Demer aan het zuiveringsstation (10) en te

Kuringen ( 17) werden in 1999 meer specimens gevangen.

In

1995 werd op de Oude Demer nabij het

zuiveringsstation (Diest) geen vis gevangen. Het water was toen zeer slecht van kwaliteit. Ditmaal

werden er 12 soorten gevangen.

In de berekeningen

werden deze vangsten bij locatie 10 gevoegd. Op

alle andere locaties werd er in 1995 meer vis gevangen.

(19)

Gevangen biomassa per 100 m per locatie 30000 25000 20000 .5 .I: u 15000 ·~ 1:11 10000 5000 0

n

n

1 ..,

.-:a --

_[]~

11

L ...

n

n 2 3 4 5 6 7 8 9A 9B 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21

I

gewicht 1995 C gewicht19991 locatie

Figuur 7 Gevangen biomassa per 100 m per locatie op de Demer 1995-1999

In 1995 werden de grootste biomassa 's gevangen in de benedenloop, vanaf Aarschot werd minder

biomassa gevangen maar in de bovenloop werd dan weer meer visgewicht bovengehaald. In 1999

zien we een ander verloop. Het patroon is minder duidelijk en kan eventueel verstoord zijn door de

overstromingen. Er werd wel minder gewicht gevangen in de benedenloop. Te Rillaar (6), te Testelt

(7), in de Oude Demer (9B), te Diest (Demer

+

zijbeek, 10 en aan de Grote Steunbeer, 12) en te

Kuringen (17A-B) werd er een grotere biomassa gevangen dan in 1995. Te Kuringen is het duidelijk

dat de vis zich heeft verborgen in de zijarm, vandaar de grote aantallen gevangen specimen. Op de

Oude Demer te Zichem, de Oude Demer te Diest en te Kuringen werden er inderdaad meer specimens

gevangen, maar de grotere biomassa is voomarnelijk te wijten aan het feit dat op al de genoemde

locaties karpers werden gevangen.

(20)

Paling 1,20 1,00 e o,ao ~

i

0,60

..

E : 0,40 0,20 0,00 ~lng 95-98

11

I

u

11

11

I 11

9a 9b 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 locaties

I

Paling 95 a Paling 99

I

Figuur 8 Vergelijking van het aantal palingvangsten (uitgedrukt in N/100 m) over de verschillende staalnameplaatsen op de Demer in 1995 en 1999

Paling stelt relatief weinig eisen aan zijn omgeving maar is wel een katadrome trekvis. Bruylants et al., 1989 maken geen melding van paling in de Demer en De Charleroy en Beyeos ( 1998) troffen in 1955 slechts 3 individuen aan. Alhoewel er ditmaal op meerderde locaties paling werd gevangen kan men toch niet spreken van een goed vertegenwoordigde vissoort. Paling (pootaal) werd in 1998 uitgezet door de Provinciale Visserijcommissie (P.V.C.) te Diest maar zo een eenmalige beperkte bepoting heeft natuurlijk weinig impact. Zolang er migratiebarrières zijn kan paling niet migreren in de Demer. Een belangrijke migratiebarrière is de waterkwaliteit ter hoogte van het Zennegat waar de Zenne en de Leuvense vaart de Dijle vervoegen.

Brasem brasem 95.&9 16,00 14,00 12,00 e 0 ~ 10,00 :0 8,00

...

~

6,00

..

4,00 2,00 0,00

n.,

n

,

IJ ....

..,

h

9a 9b 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 locaties

I

Brasem 95 ll Brasem 99

I

Figuur 9 Vergelijking van het aantal brasemvangsten (uitgedrukt in N/100 m) over de verschillende staalnameplaatsen op de Demer in 1995 en 1999

Bruylants et al., ( 1989) maken geen melding van brasem. Volgens deze auteurs is brasem een soort die vooral in kanalen en stilstaande wateren wordt aangetroffen. De Char1eroy en Beyeos ( 1998) troffen wel meer brasem aan in 1995 maar merkten toen een achteruitgang op t.o.v. vroegere studies. Alhoewel de Demer voor een groot stuk tot de brasemzone behoort, werd er niet veel brasem gevangen. Vooral periodisch hoge stroomsnelheden door de normalisering van de waterloop hebben een negatieve invloed op het zich in stand houden van dergelijke vissoorten. Het gevangen aantal maakt minder dan 1% uit van het totaal aantal gevangen vissen maar het aantal locaties waar brasem

(21)

wordt aangetroffen is wel toegenomen. Het is ook opmerkelijk dat er geen brasem in de barbeelzone

(locaties 17-21) wordt aangetroffen.

Alver 1,20 1.00 e 0.80 0 0 i. 0,60 ~ : 0.40 0.20 0.00

-

1--11

11 9a 9b 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 locaties

Figuur JO Vergelijking van het aantal alvervangsten (uitgedrukt in N/100 m) over de verschillende

staalnameplaatsen op de Demer in 1995 en 1999

In recente studies (Bruylants et al., 1989 en De Charleroy en Beyens, 1998) werd geen melding

gemaakt van alver in de Demer. Wel werd er eind jaren '80 één exemplaar gevangen in de Velpe (Vandelannoote et al., 1998). Ditmaal werd er op 6 locaties alver gevangen. Dit duidt op een redelijk belangrijke verspreiding. De alver stelt weinig eisen aan paaisubstraten. Alleen sterke verontreiniging kan deze soort bedreigen. Het staat buiten kijf dat het opnieuw verschijnen van de alver in de Demer

een positief gegeven is.

Kolblei E 8.00 7.00 6,00 g 5.00 ~ 4,00

..

i: 3,00 : 2,00 1,00 0,00

...,

11 n

11

kolblei 95-99 ~

nfr- nfr-n

11 11 9a 9b 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 locaties

I

Kolblei 95 c Kolblei 99

I

Figuur 11 Vergelijking van het aantal kolbleivangsten (uitgedrukt in N/1 00 m) over de verschillende

staalnameplaatsen op de Demer in 1995 en 1999

Net als bij alver werd er in de reeds genoemde studies (Bruylants et al., 1989 en De Charleroy en

Beyens, 1998) geen melding gemaakt van kolblei in de Demer alhoewel hij wel aangetroffen wordt op

enkele zijbeken (o.a. de Munsterbeek, zijbeek Laambeek en de Laak). De kolblei is een tolerante vissoort die tijdelijk verontreiniging en lage zuurstofconcentraties kan verdragen. Kolblei wordt

(22)

eerder in kanalen en vijvers aangetroffen, maar voelt zich ook wel in de brasemzone van rivieren thuis.

De blei is momenteel verspreid over gans de benedenloop van de Demer.

Giebel 200,00 180,00 160,00 E 140,00 ~ 120,00

x.

100,00 ;; 80,00 ~ 60,00 40,00 20.00 0,00 ~

....

'"'

--

-glebel95-89

....

~

.

-

_n . . .

11

.

,

••

,

• ._

h

9a 9b 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 locattes

Figuur 12 Vergelijking van het aantal giebelvangsten (uitgedrukt in N/1 00 m) over de verschillende staalnameplaatsen op de Demer in 1995 en 1999

Bruylants et al., ( 1989) noteerden de aanwezigheid van giebel op 1 locatie. De Charleroy en Beyeos

( 1998) localiseerden giebel over gans de Demer tot tegen de bronnen aan. Ook in 1999 werd giebel,

weliswaar in mindere mate, over gans de Demer gevangen. De giebel aardt dus prima in de Demer en

dat is niet verwonderlijk gezien zijn tolerantie voor lage zuurstofconcentraties. De gevangen goudvis

(een kweekvariant van giebel) is hoogstwaarschijnlijk afkomstig van een vijver. Karper karper 95-99 12.00 10.00 E 8.00 0 0

..

6,00 Q. ;; ~ 4,00 2.00 0,00

~

~-h

I

I

,.,

n

11

.

n

ll

l

I

9a 9b 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 locaties

Figuur 13 Vergelijking van het aantal karpervangsten (uitgedrukt in N/100 m) over de verschillende

staalnameplaatsen op de Demer in 1995 en 1999

Karpers zijn typische vissen van de brasemzone van nv1eren. Bruylants et al., (1989) vingen

exemplaar in de bovenloop en verder stroomafwaarts nog enkele exemplaren. Tien jaar later werden

heel wat meer karpers aangetroffen, De Charleroy en Beyeos (1998) vonden over gans de loop karpers

en zelfs in hoge aantallen. In 1999 werden alleen in de brasemzone (locaties 1-16) karpers gevangen.

(23)

Riviergrondel 80,00 70.00 60,00 E ~ 50,00 i. 40,00 ~

.

30.00 20,00 10.00 0.00 rivlergrondelll5-99 t--I l ...

D

o

...

...

._,.

-9a 9b 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 loca1ies

I

RMergra'ldel 95 a Riviergrondel 99

I

Figuur 14 Vergelijking van het aantal riviergrondelvangsten (uitgedrukt in N/1 00 m) over de verschillende staalnameplaatsen op de Demer in 1995 en 1999

De grondel kwam vroeger algemeen voor in de Demer (De Charleroy en Beyens, 1998). Ook nu werd

hij op bijna alle locaties aangetroffen. Deze soort heeft geen echte habitat voorkeur en is resistent

tegen vervuiling. Als paaiplaats gebruiken ze zowel vast substraat (geen modder) als planten. De

hoge vangstaantallen en de grote verspreiding getuigen dat de grondel goed gedijt in de Demer. Het

lijkt erop dat de riviergrondel op de Demer toegenomen is, wat als een positieve evolutie kan

beschouwd worden. In elk geval is hij het talrijkst aanwezig op de middenloop. Volgens De Nie

( 1996) zou binnen iedere populatie tot een derde van de vissen zwerfneigingen vertonen en zo nieuwe

locaties koloniseren. In Schulen werd er in 1997 door de P. V. C. in totaal 20 kg en in '98 10 kg riviergrondel op de Demer uitgezet.

Blauwbandgrondel 500,00 450.00 400.00 e 350,00 ~ 300.00 i. 250.00 ~ 200,00 : 150,00 100.00 50,00 0,00 blauwband 95-99

1

1

~

.

.,

~

_... 9a 9b 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21

1

Blauwbondgrondel 95 a Blauwbandgrondel 99

1

Figuur 15 Vergelijking van het aantal blauwbandgronde/vangsten (uitgedrukt in N/1 00 m) over de verschillende staalnameplaatsen op de Demer in 1995 en 1999

De Charleroy en Beyeos (1998) meldden dat deze soort in volle expansie is. In deze studie ontbrak

deze vissoort slechts op 3 locaties wat in vergelijking met 1995 een toename in verspreiding betekent.

Deze soort weerstaat waterkwaliteitsschommelingen goed en is bij ongunstige omstandigheden soms

de laatste overlevende vissoort (Thys, 1997). We merken op dat wat het aantal betreft, een toename

(24)

aan belangrijkheid van het blauwbandgrondelbestand bestaat t.o.v. de andere vissoorten (zie figuren 3a

en b ), hetgeen het hoge aanpassingsvermogen en daaraan gekoppeld het verspreidingsproces van deze

voor Vlaanderen vrij recente exoot (1992) illustreert. Of er een correlatie bestaat tussen de

aanwezigheid van blauwbandgrondel en het verminderen van inheemse soorten is nog niet uitgemaakt.

In de literatuur wordt wel melding gemaakt van predatie op viseieren en larven alsook van schade aan

rietvoorn en zeelt (uit Thys, 1997). Uit onze resultaten zien we ondanks een stijging van het

blauwbandgrondelbestand een toename

aan

inheemse soorten. De verbetering van de waterkwaliteit

beïnvloedt ook positief de herkolonisatie.

V etje 35.00 30.00 E 25.00 0 0 :: 20

.

.00 ~ 15.00 E : 10,00 5.00 0.00 w t j e

-_

...

...cl -.. _ _ . . ,

n

n

11

9a 9b 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 locaties

Figuur 16 Vergelijking van het aantal vetjevangsten (uitgedrukt in N/1 00 m) over de verschillende staalnameplaatsen op de Demer in 1995 en 1999

Het vetje heeft een zeer veranderlijke verspreiding. ln '89 (Bruylants et al., 1989) wordt zijn

aanwezigheid gemeld in de Laakbeek. In '95 (De Charleroy en Beyens, 1998) heeft deze soort zich

goed verspreid over de ganse Demerloop. Het vetje werd ditmaal opnieuw zeer verspreid over de

Demer aangetroffen. Het vetje heeft nood

aan

oeverplanten voor zijn voortplanting. Het verdwijnen

van zijn biotoop tengevolge van rechttrekking, oeverversteviging enz ... vormt een bedreiging voor

deze soort. Wat het aantal betreft is er een achteruitgang t.o.v. 1995, alhoewel deze soort zich nog

meer heeft verspreid. Het vetje is volgens het Verdrag van Bern (20 april 1989) een beschermde soort.

Kopvoorn

De Charleroy en Beyens ( 1998) citeren in hun historisch overzicht Timmermans die de kopvoorn in

1957 op de Herk, als redelijk zeldzaam schat. ln 1989 (Bruylants et al., 1989) werd deze vissoort niet

gevangen noch in 1995 (De Charleroy en Beyens, 1998). Ditmaal werd opnieuw kopvoorn gevangen,

maar slechts op één locatie (12). Deze locatie is gekenmerkt door een stroomversnelling en de

zuurstofconcentratie blijft er voldoende hoog. Kopvoorn zal op deze locatie wel goed gedijen

alhoewel het eerder een typische soort is voor de barbeelzone en ook in de vlagzalmzone voorkomt.

Kopvoorn werd uitgezet door de P.V.C. op de Zwarte Beek. De grootste bedreiging voor kopvoorn is

de watervervuiling en de teloorgang van zijn geliefkoosd habitat namelijk vrij sterk stromend water

(Vandelannoote et al., 1998).

(25)

Winde windoiiS-88 100,00 90,00 80,00 E 70,00 ~ 60,00 i 50,00 Q, 'll

i

40,00 30,00 20.00 10,00 0,00 ...,.

s 6 7 9a 9b 10 11 12 13 14 IS 16 17 18 19 20 21 locSfes

Figuur 17 Vergelijking van het aantal windevangsten (uitgedrukt in N/1 00 m) over de verschillende staalnameplaatsen op de Demer in 1995 en 1999

In '89 (Bruylants et al., 1989) wordt zijn aanwezigheid gemeld op één locatie. In '95 (De Charleroy en

Beyens, 1998) heeft deze soort zich goed verspreid over de Demer tot aan de barbeelzone. In '99 vinden we dezelfde verspreiding met een piekwaarde nabij Kuringen (stuw Prinsbeemden). Windes ondernemen graag migraties wat door de aanwezigheid van stuwen b emoeilijkt. In 1997 en 1998 werd er telkens 100 kg windes uitgezet te Di est en Zichem. Dat kan de redelijk uniforme lengte van de gevangen specimens verklaren (zie tabel 8). Ook in Schulen en Kuringen werd er in 1997 en 1998 respectievelijk 25 en 50 kg winde uitgezet.

El rits

Noch Bruylants et al., 1989 noch De Charleroy en Beyens, 1998 vermelden de aanwezigheid van elrits. Hier werd slechts één exemplaar gevangen, ter hoogte van de monding in de Dijle. Het is verbazingwekkend dat er een specimen in de Deroer wordt aangetroffen want enerzijds vormt de Deroer niet het geschikte habitat voor deze soort, anderzijds is deze soort zeer gevoelig voor organische vervuiling. De elrits wordt eerder aangetroffen in kleine heldere waters met waterplanten en oevervegetatie. Deze waters behoren eerder tot forel-en vlagzalmzone (Arrignon, 1991). Deelrits kan ook voorkomen in zeer zuivere vijvers. Of dit gevangen specimen nu via overstrorningswater in de Deroer is terecht gekomen of als nevensoort in herbepotingen is een open vraag.

(26)

Bittervoorn 9.00 8,00 7,00 E 6,00 8 -soo .L

.

·

.

oo ë : 3,00 2.00 1.00 0.00

...

J

bittenloom 1$.811

1

1

J

RI

.,

n

9a 9b 10 11 12 13 14 IS 16 17 18 19 20 21 locaties

I

Bl1tervoom 95 D Bittervoorn 99

I

Figuur 18 Vergelijking van het aantal bittervoornvangsten (uitgedrukt in N/100 m) over de

verschillende staalnameplaatsen op de Demer in 1995 en 1999

In '89 (Bruylants et al., 1989) wordt zijn aanwezigheid niet gemeld. In '95 (De Charleroy en Beyens, 1998) vinden we deze vissoort vooral in de benedenloop en ter hoogte van de monding van de Hulpe. Deze auteurs bestempelen deze soort als redelijk zeldzaam in het Demerbekken. We troffen bittervoorn aan op dezelfde plaatsen als in 1995 en stroomopwaarts ter hoogte van Linkhout tot aan

Kuringen. Deze soort stelt wel bijzondere eisen wat zijn voortplanting betreft en wordt beschouwd als

bijzonder gevoelig aan industriële vervuiling (Lelek, 1980). Toch komt hij volgens De Vlieger en Dufraing (1995) soms voor in zwaar verontreinigd water wat een verklaring kan zijn dat men specimens aantreft ter hoogte van de monding van de Hulpe. Het is ons niet bekend of de zoetwatermossel (zwanemossel of schildersmossel) noodzakelijk voor de voortplanting van de bittervoorn (ostracofiele reproductie) in de Demer voorkomt. De soort is zeer algemeen verspreid in de Dijle. Mogelijk zijn de bittervoorns in de benedenloop afkomstig van de Dijlepopulatie. Blijkbaar is het aantal plaatsen waar bittervoorn op de Demer wordt waargenomen toegenomen. Vooral het

voorkomen van bittervoorn in de bovenloop van de Demer is merkwaardig. Het is niet duidelijk of het

hier gaat om afgedwaalde specimens van de zijlopen (vb. de Gete) of dat de bittervoorns aangetroffen op locaties 14, 15 en 16 exemplaren zijn afkomstig uit vijvers.

(27)

Blankvoorn 250,00 200,00 e ~ 150,00

.

Q. ~ 100

.

,00

..

50,00 0,00

Jl.J"l ...

blonkvoom 95-89

n

Îl

llllf"1

_nil

..n ._ ....

-9a 9b 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 locaUes

I

Blankvoorn 95 D Blar«voom 99

I

Figuur 19 Vergelijking van het aantal blankvoornvangsten (uitgedrukt in N/1 00 m) over de

verschillende staalnameplaatsen op de Demer in 1995 en 1999

Bruylants et al., 1989 beschrijven de blankvoorn als vrij algemeen, zowel in de boven- als benedenloop.

In

1995 (De Charleroy en Beyens 1998) werd blankvoorn op 16 locaties gevangen en

als zeer algemeen bestempeld. Opvallend is dat in 1999 er meer blankvoorn is gevangen.

In

de bovenloop (locaties 14-21) komt er minder blankvoorn voor. Blankvoorn wordt door de P.V.C. recentelijk uitgezet op de Demer, zo werd er in '97 en '98 telkens I 00 kg uitgezet te Di est. Op de figuur 19 zien we duidelijk dat in de buurt van Diest (locaties 10, 11, 12) veel blankvoorn werd

gevangen. Te Schulen en nabij Hasselt werd er in 1997 100 kg uitgezet. Uit de vangstgegevens kan men besluiten dat er ook natuurlijke recrutering is.

Rietvoorn

..

.

:

=

c:'l b n 9a 9b 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21

I

"'""

"

' ..

c""" ...

Figuur 20 Vergelijking van het aantal rietvoornvangsten (uitgedrukt in N/1 00 m) over de

verschillende staalnameplaatsen op de Demer in 1995 en 1999

Door Bruylants et al., (1989) werd rietvoorn op 1 locatie gevangen. In '95 beschrijven De Charleroy

en Beyeos ( 1998), de rietvoorn als algemeen voorkomend in de Demer. In de bovenloop treft men hem minder aan.

(28)

In

1999 werd rietvoorn zowel in de beneden- als bovenloop gevangen met een piekwaarde ter hoogte

van de monding van de Stiemer. Blijkbaar is de rietvoorn bezig zich verder te verspreiden over de bovenloop van de Demer. Ook hier moet men bij de interpretatie rekening houden met visuitzettingen van de P.V.C .. Te Diest werd er in '97 100 kg uitgezet. Uit de vangstgegevens vblijkt dat er ook cveel kleine specimens werden gevangen wat eventueel kan wijzen op een natuurlijke recrutering als de specimens niet afkomstig zijn van de overstromingen.

Zeelt 14,00 12.00 e 10.00 0 ~ 8.00 ~ 'i 6,00 ~ 4,00 2,00 0,00

n

~

.

• •

I

I I

D

b

.

l

8 9a 9b 10 11 12 IJ 14 15 16 17 18 19 20 21 locaties

Figuur 21 Vergelijking van het aantal zeeltvangsten (uitgedrukt in N/1 00 m) over de verschillende

staalnameplaatsen op de Demer in 1995 en 1999

Bruylants et al., ( 1989) vingen zeelt op 1 locatie terwijl in '95 deze vissoort op verschillende locaties

werd gevangen (De Charleroy en Beyens, 1998). Tijdens deze visbestandsopname werd zeelt ook

verspreid aangetroffen.

In

de bovenloop komt zeelt niet voor. Zijn voorkeurshabitat is traagstromend

en plantenrijk water (brasernzone).

Grote modderkruiper

Deze soort is een moeilijk bevisbare soort gezien zijn voorkeur om in de modder of in heel plantrijke gebieden te verblijven. In 1989 (Bruylants et al., 1989) werd hij niet gevangen.

In

1995 werd hij (De Charleroy en Beyens, 1998) in het Demerbekken gevangen maar niet op de Demer zelf. Ook ditmaal

werd deze soort gevangen maar slechts op één locatie nabij de Grote Steunbeer te Diest. Het habitat

van deze beschermde soort is traagstromend tot stilstaand water met een belangrijke modderlaag. Het feit dat hij terug voorkomt in de Demer wijst op een positieve evolutie. Toch moet deze soort als zeer zeldzaam worden beschouwd.

(29)

Bermpje 8,00 7,00 6,00 t:

3

5,00 14.00

..

i

3,00 2,00 1,00 0,00

...,.._

...

0

[]

I I

h

n

7 8 9a 9b 10 11 12 13 14 15 18 17 18 19 20 21 oocaoes

Figuur 22 Vergelijking van het aantal bermpjevangsten (uitgedrukt in N/100 m) over de verschillende

staalnameplaatsen op de Demer in 1995 en 1999

Deze in het Verdrag van Bern opgenomen beschermde soort is ook in Vlaanderen beschermd en komt het meest voor in stromend water en wordt door sommigen als een goede indicator voor zuiver water beschouwd terwijl hij volgens andere toch vervuilingsresistent zou zijn (in Bruylants et al., 1989). Feit is dat hij vroeger zeer algemeen was (De Charleroy en Beyens, 1998) maar

in

'89 (Bruylants et al., 1989) alleen in de bovenloop werd aangetroffen. De Charleroy en Beyens (1998) vonden hem

eerder in de middenloop. Wij troffen deze soort verspreid aan vanaf Aarschot tot aan de stuw te

Kuringen. Verder stroomopwaarts werd het bermpje niet meer gevangen hetgeen zeer verwonderlijk is gezien zijn voorkeur voor stromend water. Misschien is dat wel het gevolg van migratiebarrières of van de waterkwaliteit.

Bruine Amerikaanse dwergmeerval

7.00 6.00 Esoo g . :: 4

.

,00 ~ 3,00 ~ 2,00 1.00 0.00

11

1:1

u ...

u

bruine Amerikaanse dwergmeerval

I

[]

u u

I

I

8 9a 9Bb 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21

locaties

I

Bruine Am. dwergmeerval 95 D Brtine Am. dwergmeerval 99

I

Figuur 23 Vergelijking van het aantal bruine Amerikaanse dwergmeervalvangsten (uitgedrukt in

N/1 00 m) over de verschillende staalnameplaatsen op de Demer in 1995 en 1999

In 1989 (Bruylants et al., 1989) werd deze exoot enkel op één locatie gevangen. In 1995 werd hij in de Boven-Demer aangetroffen (De Charleroy en Beyens, 1998). Alhoewel Vandelannoote et al.,

( 1998) opperen dat de grote expansie van deze soort in Vlaanderen voorbij zou zijn, toont figuur 23 duidelijk aan dat de dwergmeerval oprukt in de Demer.

(30)

Snoek 3,50 3,00 E 2,50 8 :: 2,00 ~ .. 1,50 1: : 1,00 0,50 0,00

n

1:1

I

I

I

I

1

1

n

I

9a 9b 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 locaUea

Figuur 24 Vergelijking van het aantal snoekvangsten (uitgedrukt in N/100 m) over de verschillende

staalnameplaatsen op de Demer in 1995 en 1999

Bruylants et al., (1989) vonden deze roofvis terug in de bovenloop. In '95 werd hij meer verspreid

aangetroffen (De Charleroy en Beyens, 1998). Ook nu is dit een zeldzame soort in de Demer,

nochtans werden er eind mei '98 een 1 OOtal zes-weekse snoekjes uitgezet. Het verdwijnen van het natuurlijk biotoop (water met veel oever- en waterplanten) en van de bereikbaarheid van zijgrachten in de overstromingsvlaktes zullen zeker niet in zijn voordeel hebben gespeeld. Overstromingen kunnen ook deze soort hebben verdreven. Er is geen significant verschil tussen vorige bestandsopnames. De

verhouding roofvis/witvis is laag wat lokaal aanleiding kan geven tot dwerggroei bij de witvissoorten. Amerikaanse hondsvis 4,50 4,00 E 3,50 g 3,00 ~ 2,50 ~ 2.00 ~ 1.50 .. 1,00 0,50 0,00 /Jmerikaanse hondsvis -b

1

6 93 9b 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 Joe a ties

J

Am. hondsvis 95 DAm. hondsvis 99 J

Figuur 25 Vergelijking van het aantal Amerikaanse hondsvisvangsten (uitgedrukt in N/1 00 m) over de

verschillende staalnameplaatsen op de Demer in 1995 en 1999

Deze vissoort is een schoolvoorbeeld van een exoot die zich beperkt tot één type biotoop en dit omwille van zijn specifieke verlangens nlamelijk een lage pH en een vrij goede waterkwaliteit (De Charleroy en Beyens, 1998). Deze soort beperkt zich tot de bovenloop van de Demer. Bruylants et

al., (1989) vonden hem maar op één locatie op de Demer terug, terwijl in 1995 de ganse bovenloop reeds was ingenomen (De Charleroy en Beyens, 1998). Tijdens deze visbestandsopname vinden we

dezelfde verspreiding als in 1995, wel werden er meer specimens gevangen.

(31)

Regenboogforel

De Charleroy en Beyens, 1998 classificeren deze soort als zeldzaam in het Demerbek.ken. Door het ontbreken van het vereiste habitat kan deze exoot zich niet op natuurlijke wijze voortplanten. Volgens De Nie (1996) stelt deze soort door het gericht kweken minder scherpe eisen aan zijn omgeving dan

vroeger. De aanwezigheid van het gevangen specimen ter hoogte van Diest is te wijten aan een introductie via de overstroming of door illegale uitzetting.

Beekforel

Bruylants et al., (1989) noch De Charleroy en Beyens, (1998) maken melding van deze soort in de Demer. Ditmaal werd op één locatie één specimen aangetroffen. Deze soort voelt zich natuurlijk

eerder thuis in de vlagzalm- en forelzone. Volgens Vandelannoote et al., (1998) vormt de

regenboogforel een grote bedreiging voor de beekforeL In deGrote Gete en de Kleine Gete komt deze soort voor, maar het gaat hier wel om uitgezette individuen (Vandelannoote et al., 1998).

Waarschijnlijk kunnen zo specimens tot in de Demer zwemmen.

Driedoornige stekelbaars 700.00 E600oo 8 . - 500 00

i

400.00 ..

.

~ 300.00 • 200.00 100.00 o.oo

driedoornige alekeibaars 95-811

n

·

-

...

.

.

.

.

.

I

.

I

.~ 6 7 8 9o 9b 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 locaties

I

30 stel<efbaa-s 95 a 30 stel<efbaars 99

I

Figuur 26 Vergelijking van het aantal driedoornige stekelbaarsvangsten (uitgedrukt in N/100 m) over

de verschillende staalnameplaatsen op de Demer in 1995 en 1999

In '89 (Bruylants et al., 1989) werd driedoornige stekelbaars zeer algemeen over de ganse loop van de Demer teruggevonden. Uit bovenstaande grafiek blijkt dat ondanks een gelijkaardige verspreiding

over de Demer '95 versus '99 de densiteit van deze vissoort achteruit is gegaan. In 1995 (De Charleroy

en Beyens, 1998) vormde deze vissoort 44 % van de totaal gevangen biomassa, ditmaal slechts 7 %.

Ofschoon slechts extreme vervuiling en te grote stroming (Vandelannoote et al., 1998) een impact hebben op deze resistente soort is het uitspoelen waarschijnlijk toch de oorzaak van de uitdunning van

de populatie. Of het werkelijk zo is dat de stroming tijdens de lange periode van overvloedige regens met de daaropvolgende overstroming de populatie hebben uitgedund kan men opmaken als bij de

volgende visbestandsopname weerom een vergelijkbaar driedoornige stekelbaars bestand wordt

aangetroffen als in '95. Een andere mogelijkheid is dat door de toename van soorten er een hogere concurrentiedruk is t.o.v. '95 en er een overgang is van het paling-stekelbaarstpe naar een ander type.

(32)

Tiendoornige stekelbaars 7,00 6,00 E 8 5,00 :

.

4,00 .: 3,00

i

2,00

I

... I I 1,00 0,00

..

n

n ...

n

.,

11

n I I I I 7 :l 9i l.)t, 0 ,., 1?. 13 14 15 16 17 18 , .. ) 2'1 2'1 locaties 1•100 s1ekelboars 95 a 100 s1ekelbaars

99

1

Figuur 27 Vergelijking van het aantal tiendoornige stekelbaarsvangsten (uitgedrukt in N/100 m) over de verschillende staalnameplaatsen op de Demer in 1995 en 1999

Deze vissoort werd in '89 (Bruylants et al., 1989) in de bovenloop en zijlopen van de Demer

gevangen. In '95 (De Charleroy en Beyens, 1998) hadden ze zich verspreid over de ganse loop van de

Demer. Nu zien we dat ze volledig ontbreken in de bovenloop waarschijnlijk tengevolge van

uitspoeling. Net als de driedoornige stekelbaars houdt deze soort eerder van stilstaande en

traagstromende waters. In de bovenloop is er tengevolge van het rechttrekken weing gelegenheid tot

het vinden van schuilplaatsen waar de stroomsterkte minder sterk is. Afgezien hiervan is de

verspreiding verder redelijk uniform aan deze van 1995. Pos

In 1897 werd deze soort uitsluitend in de Herk aangetroffen (Bamps en Geraets, 1897) In '89 en '95

(respectievelijk, Bruylants et al., 1989 en De Charleroy en Beyens, 1998) werd geen melding gemaakt

van pos op de Demer. Nochtans wordt pos soms massaal aangetroffen in waters behorend tot de

brasem- en barbeelzone (Vandelannoote et al., 1998). Deze vissoort is overigens tolerant t.o.v.

schommelingen van water- en habitatkwaliteit maar is wel zeer gevoelig aan zuurstoftekort

(Vandelannoote et al., 1998). In de historische beschouwing van De Charleroy en Beyens (1998)

wordt dit visje als redelijk zeldzaam bestempeld en dat kunnen we enkel beamen gezien we maar één

exemplaar hebben gevangen.

Baars 40,00 35,00 .; 30,00 ~ 25,00 i 20,00 'D 15,00 :; 10,00 .. 5,00 0,00

....

..,

....

J

I ..n _..., •

r

-.

I baara 95-99 r1

-.

.. ·

-

- .. . &" -=:. 1 1 -

=-8 9a 9b 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 locaties

I

Baars 95 D Baars 99

I

Figuur 28 Vergelijking van het aantal baarsvangsten (uitgedrukt in N/1 00 m) over de verschillende staalnameplaatsen op de Demer in 1995 en 1999

(33)

Bruylants et al., 1989 meldden de aanwezigheid van baars op één locatie van de Demer. De Charleroy en Beyens, ( 1998) stelden vast dat deze soort zich had verspreid over de ganse benedenloop en

bovenloop tot aan de Veldekermolen stuw. De verdere verspreiding van deze soort heeft zich dan

verder voltrokken want nu werd hij nog verder stroomopwaarts gevangen tot aan de molen van

Alt-Hoeselt. Deze vissoort kan weerstand bieden tegen vermesting en watertroebelheid mits er genoeg

eten (ongewervelden voor kleine specimens, jonge vis voor de grotere individuen) aanwezig is. Zonnebaars 50.00 45,00 40,00 E g 35,00 - 30,00 ~ 25,00 • 20.00 "' 15,00 .. 10,00 5,00 0,00 3 .; 6 7 zonneburs 95-99

._

._

-

..

n

.

·

-9a 9b 10 12 13 14 15 16 17 16 19 20 21 locëlfles

l•zonnebaars 95 a zonnebaars 991

Figuur 29 Vergelijking van het aantal zonnebaarsvangsten (uitgedrukt in N/1 00 m) over de

vers eh i /lende staalnameplaatsen op de Demer in 199 5 en 1999

Zonnebaars werd in '89 (Bruylants et al., 1989) op één locatie gevonden. Deze exoot heeft zich echter goed ingeburgerd en veroverde snel terrein zodat deze in 1995 (De Charleroy en Beyens, 1998)

verspreid over de ganse loop van de Demer werd aangetroffen. Een vergelijkbare verspreiding werd

nu geobserveerd.

(34)

5.4 De Visindex

In

de Demer onderscheiden we een brasem- en barbeelzone (Huet, 1954) elk met zijn typische

kenmerken. De index voor biotische integriteit (IBI) werd berekend naar de methode van Smolders en

Belpaire ( 1998) en Belpaire et al., (submitted) en dit voor elke locatie afgevist in de Demer.

Het visbestand wordt geëvalueerd op basis van drie groepen parameters die verband houden met:

soortensamenstelling en rijkdom, trofische samenstelling, hoeveelheid vis en conditie. Bij de keuze

van de parameters houdt men rekening met enkele basishypothesen over evoluties in een visbestand

bij een toenemende degradatie, lees pollutie en habitatmodificatie, van het milieu. In een verstoord

aquatisch milieu zal het aantal soorten in de visgemeenschap gering zijn, ontbreken gevoelige soorten

terwijl het aantal individuen van tolerante soorten groot is. ledere parameter wordt beoordeeld en

krijgt een score naargelang de visgemeenschap voor dat bepaald kenmerk de natuurlijke onverstoorde

situatie benadert. Deze referentie situatie is ofwel een historische referentie of een arbitrair bepaalde

en zo weinig mogelijk verstoorde referentieplaats. De som van alle parameterscores geeft een totale

IDI-score. DeIDI-score varieert tussen nul (zeer slecht) en het aantal parameters maal 5 (uitstekend).

De IBI-score integreert kenmerken van de populatie en de individuele organismen in een

visgemeenschap en herleidt de biotische integriteit ervan tot één getal. Dat getal geeft weer in

hoeverre het aquatisch ecosysteem in staat is een gebalanceerde en geïntegreerde gemeenschap van

organismen te dragen, waarvan de samenstelling, soortenrijkdom en functieverdeling vergelijkbaar is

met een natuurlijk en onverstoord habitat van dezelfde geografische regio. Op die manier worden

negen integriteitskiassen bepaald van uitstekend (klasse 1 vergelijkbaar met een natuurlijke situatie

zonder menselijke verstoring) tot zeer slecht (klasse 9) waar weinig of geen vis aanwezig is.

Met andere woorden, rutargelang de bekomen indexscore wordt een ecologische waardebeoordeling

gegeven en wordt het water in een visindex-klasse ingedeeld.

Tabel 6 Visindex-klassen van de verschillende locaties op de Demer 1995 en 1999, locatie 17A en B

werden samen beschouwd.

Locatie Locatie Type Klasse i995 Klasse 1999

(35)

Bovenstaande tabel geeft per locatie de klassen weer waartoe de Demer behoorde voor de jaren 1995 en 1999.

Tabel 7 Ecologische waardebeoordeling van de verschillende klassen (naar Vanden Auweele, 1995) Klasse Indexscore Waardebeoordeling

1 4.5-5 Uitstekend 2 4-4.49 Zeer goed 3 3.5-3.99 Goed 4 3-3.49 Matig 5 2.5-2.99 Kritisch 6 2-2.49 Kritisch-slecht 7 1.5-1.99 Slecht 8 1-1.49 Zeer slecht 9 0 Dood viswater

De biotische integriteit is, behalve aan de bron, op alle locaties toegenomen of gelijk gebleven. Een positieve evolutie van kritisch-slecht naar matig (14 % van de locaties) of naar slecht (28.5%) is duidelijk. Over de ganse loop van de Demer is de IBI gemiddeld met 0.86 klasse eenheden verbeterd: in 1995 5.86 ± 0.83, 5.00 ± 1.07 in 1999. De Students' T test wees uit dat het verschil significant is (p= 0.007). Onderstaande grafiek illustreert de spreiding van de klassen 1995-1999.

9 8 7 6 5 4 3 2

181 klasse

Figuur 30 Frequentiehistogram van de lEI-scores op de 21 localiteiten op de Demer: vergelijking

1995-1999.

(36)

Deze resultaten zijn ondanks de positieve evolutie niet zeer verheugend, immers 61 % van de locaties scoort kritisch en slechts 23.8 % scoort matig. Nergens werd een goede waardebeoordeling toegekend. Deze lichte kwaliteitsverbetering t.o.v. 1995 is voornamelijk het gevolg van een toename van aantal soorten en van de licht gewijzigde de soortensamenstelling. In 1995 werden geen alver, kopvoorn of grote modderkruiper gevangen, allen soorten met een hoge scoringswaarde voor de typeparameter. Het aandeel aan 3D stekelbaars is minder dan in 1995 terwijl dat van blankvoorn, bermpje en bittervoorn toenam wat de score positief beïnvloed heeft. De lagere biomassa en het voorkomen van exoten haalt de index naar beneden.

Over het verloop van de Demer is de IBI vrij uniform. Ondanks de slechtere waterkwaliteit ter hoogte van de Hulpe (zeer hoge conductiviteit) heeft dit geen duidelijke weerslag heeft op de visindex. Dat is logisch omdat de impact van de hoge zoutconcentratie niet onmiddellijk nefast is en de invloed van de zware metalen en radium zijn ook niet ogenblikkelijk waarneembaar. De gevolgen van deze vervuiling moeten verder onderzocht worden.

De barbeelzone in de bovenloop scoort slechter dan de brasemzone. De gemiddelde klasse waarde voor de brasemzone in 1999 is 4.7 en 5.8 voor de barbeelzone. Er zijn minder soorten en lagere aantallen. Ter hoogte van Papenbos is de Demer zelfs visloos. Het is wel normaal dat in de bovenloop minder soorten worden aangetroffen dan in de midden- en benedenloop. Wat dat betreft vormt de Demer geen uitzondering t.o.v. andere rivieren. Maar in dit onderzoek is de visstand in de bovenloop wel bijzonder ondermaats. Dit zou kunnen te wijten zijn aan een slechtere waterkwaliteit, immers de visindex is significant gecorreleerd met de waterkwaliteit in normale omstandigheden (Smolders, 1997). De waterkwaliteit is hier echter niet significant slechter dan in de benedenloop maar door de normaal lagere debieten in de bovenloop is deze zone veel gevoeliger voor tijdelijke verontreiniging door bijvoorbeeld landbouwactiviteiten. Alhoewel in de bovenloop normaal vissen voorkomen die snellere stroming weerstaan, heeft de rechttrekking eventuele schuilplaatsen doen verdwijnen en kunnen bij piekdebieten deze vissoorten toch nog weggespoeld worden. De talrijke migratieknelpunten belemmeren het rekoloniseren.

5

.

5 Besluit

De globaal positieve evolutie die de Demer sedert een aantal jaren doormaakt heeft zich afgaande op de kwaliteit van het visbestand, in geringe mate doorgezet. De toename van het soortenaantal loopt grotendeels parallel met de waterkwaliteit tot dat een optimale evenwichtssituatie bereikt zal worden waar alle te verwachten soorten aanwezig zijn. De waterkwaliteit is momenteel matig over bijna gans de Demer. Verder onderzoek moet uitwijzen of in de toekomst deze situatie benaderd zal worden. Positief is dat t.o.v. 1995 op bijna alle locaties het aantal soorten is toegenomen en dat sommige vissoorten zich meer verspreiden over de Demer. Zo werden elrits, alver en kopvoorn gevangen, soorten die als niet meer voorkomend werden vermeld in 1995. Wel is er een kleinere biomassa aanwezig dan in 1995. Qua soortensamenstelling zijn er enkele opmerkelijke verschuivingen. In 1995 waren driedoornige stekelbaars, giebel en blauwbandgrondel de meest gevangen soorten. In 1999 werd blauwbandgrondel het meest gevangen, gevolgd door blankvoorn, giebel en riviergrondel. Negatief is de stijgende abundantie van exoten zoals de blauwbandgrondeL Het uitzetten van blankvoorn kan de resultaten natuurlijk beïnvloeden. De vraag blijft of het uitzetten van vissoorten een opportune beheersmaatregel is. Misschien in functie van de visserij en op korte termijn maar om een duurzaam herstel en het behoud van de visstand te bewerkstelligen lijkt het ons logischer eerst de habitatkwaliteit te waarborgen voor de vissen. Het voorkomen van zeldzame en beschermde soorten zoals het bermpje, de bittervoorn, de grote modderkruiper en het vetje geven de Demer een ecologische meerwaarde.

In de Demer zien we wat het visbestand betreft, een duidelijk onderscheid tussen de boven- en benedenloop vooral tussen de barbeel- en brasemzone. Het aantal vissoorten neemt stroomafwaarts toe.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Los van de tolerantie voor (zeer) natte locaties of afwisselend droge en natte grond zijn er natuurlijk meer factoren die bepalen of planten op deze locaties kunnen

Wat is de rol van dergelijke veranderingen bij de reparatie van DNA schade en wel- licht nog belangrijker, zijn mutaties in genen, betrokken bij deze processen, belangrijk voor

Op deze eenvoudige en ef- ficiënte manier denk ik dat onze nationale wetenschapsagenda veel beter ingevuld wordt en kunnen wetenschappers zich weer iets meer bezighouden met waar

Deze grafiek illustreert duidelijk dat het aantal soorten per locatie is toegenomen in de benedenloop, uitgezonderd ter hoogte van Zichem (9A). Ook in de bovenloop is er

Bij bet kijken naar equivalente systemen is het is wel handig deze zo te kiezen dat de binnengebieden niet van gelijke oppervlakte zijn, omdat je anders niet aan

Kies een vast aantal lettergrepen per woord en geef het verband tussen leesindex en zinslengte weer met behulp van tabel en grafiek.?. Je kunt uiteraard ook kiezen voor

Inez van Loon, die we onder meer ken- nen van de verhalen in de met veel flair geschreven Skatewise-reeks, schreef met Mathilde, ik kom je halen een realistisch verhaal over

[r]