• No results found

Casus De week van de ondernemer

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Casus De week van de ondernemer"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Casus ‘De week van de ondernemer’ Uitwerking

Maandag

De vraag is hoe de inkomsten van Menno fiscaal gekwalificeerd moeten worden. Afhankelijk van het antwoord kun je vervolgens bepalen of de kosten van de investering in de over aftrekbaar zijn.

Op basis van de beperkte informatie uit de casus lijken de werkzaamheden van Menno niet te kwalificeren als onderneming. Dit betekent dat Menno fiscaal geen ondernemer is. Hij voldoet immers niet aan de definitie uit de wet inkomstenbelasting. De inkomsten van Menno zijn dus niet belast als winst uit onderneming. Dit wil overigens niet zeggen dat de inkomsten in zijn geheel niet belast zijn. Wellicht is sprake van een andere bron van inkomsten (bijvoorbeeld resultaat uit overige werkzaamheden). Het ligt echter het meest voor de hand dat sprake is van een hobby en dat de inkomsten niet worden belast.

In dit geval zijn de kosten voor de aanschaf van de oven niet aftrekbaar. Was wel sprake geweest van winst of resultaat dan had de oven geactiveerd moeten worden op de balans en had Menno hierover jaarlijks moeten afschrijven.

Wanneer de activiteiten worden uitgebreid en er wel sprake is van een onderneming, dan kunnen de kosten worden toegerekend aan de winst uit onderneming over 2018. Dit geldt voor

aanloopverliezen gemaakt in de vijf jaar voorafgaand aan de start van de onderneming. Zie voor de voorwaarden artikel 5 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001

Dinsdag

Ook nu is weer de vraag hoe de werkzaamheden van Hans gekwalificeerd moeten worden. Is in dit geval sprake van winst, resultaat of loon. Met name dit laatste is van belang voor de opdrachtgevers van Hans. Als sprake is van een dienstbetrekking dan zijn de HBO instelling en het opleidingsinstituut inhoudingsplichtig voor de loonbelasting en de werknemerspremies. Houden ze geen belasting en premies in dan heft de belastingdienst na met eventuele boetes.

Het is er de opdrachtgevers dus veel aan gelegen om zekerheid vooraf te hebben over de fiscale kwalificatie van de werkzaamheden. Tot 1 mei 2016 verkreeg de opdrachtgever zekerheid door middel van een Verklaring arbeidsrelatie (VAR verklaring). Hans diende deze VAR verklaring bij de belastingdienst aan te vragen. Hiervoor moet hij een groot aantal vragen beantwoorden. De belastingdienst gaf vervolgens een VAR WUO (winst uit onderneming), een VAR ROW (resultaat uit overige dienstbetrekking) of een VAR Loon af. Er bestaat ook een VAR DGA, maar hiervan is in deze casus geen sprake. Met de VAR geeft de belastingdienst geen zekerheid over de wijze waarop de inkomsten belast zullen zijn. Zij geeft alleen de opdrachtgever zekerheid over de vraag of zij wel of geen belasting en premies moet inhouden.

Overgangsperiode:

Vanaf 1 mei 2016 kunnen opdrachtnemers dus geen VAR meer aanvragen om duidelijkheid te geven over hun arbeidsrelatie. Opdrachtgevers en opdrachtnemersmoeten voortaan

modelovereenkomsten gebruiken die door de Belastingdienst zijn goedgekeurd. Opdrachtgevers en opdrachtnemers moeten actief bezig zijn de arbeidsrelatie zodanig vorm te geven dat er 'buiten dienstbetrekking' gewerkt wordt. Handhaving door de Belastingdienst is in ieder geval tot 1 januari 2020 is opgeschort. Dit in verband met een onderzoek naar eventuele herijking van de begrippen

“gezagsverhouding” en “vrije vervanging” (arbeidsovereenkomst).

(2)

Woensdag

Optie 1 Meewerkaftrek

Zij kunnen besluiten om Sabine hiervoor geen beloning te geven. In dat geval mag Mark zijn belastbare winst uit onderneming verlagen met de meewerkaftrek. Deze aftrek is een percentage dat afhankelijk is van het aantal uren dat Sabine meewerkt. De minimale aftrek is 1,25% bij meer dan 525 en minder dan 875 uren meewerken. De maximale aftrek bedraagt 4% van de winst bij 1.750 uur of meer per jaar.

Het voordeel is dat de belastbare winst wordt beperkt, waardoor er in totaal minder belasting verschuldigd is door Mark

Optie 2: Meewerkbeloning of salaris

Zij kunnen ook besluiten om Sabine wel een vergoeding te geven voor haar werkzaamheden. Dat kan op twee manieren:

- Meewerkbeloning. Deze beloning is aftrekbaar voor de onderneming en wordt bij Sabine belast als resultaat uit overige werkzaamheden. Let op, de beloning is alleen aftrekbaar voor Mark en belast bij Sabine wanneer de beloning tenminste € 5.000 per jaar bedraagt. Is de meewerkbeloning lager, dan heeft dit fiscaal geen gevolgen en kan er in dat geval alsnog worden gekozen voor de meewerkaftrek.

- Salaris. Sabine kan ook in loondienst treden. Voordeel is dat zij daarmee ook verzekerd is voor werknemersverzekeringen en bijvoorbeeld pensioen kan opbouwen. Nadeel is dat de werkgever in dat geval ook werkgeverslasten dient te voldoen.

Het voordeel van de meewerkbeloning en het salaris is dat een deel van de winst wordt toebedeeld aan Sabine. Indien de winst bijvoorbeeld € 100.000 is voor de meewerkbeloning, dan wordt een belangrijk deel van de winst belast tegen 51,95% bij Mark. Heeft Sabine geen inkomen en krijgt zij een meewerkbeloning van bijvoorbeeld € 20.000, dan wordt de winst van Mark teruggebracht naar € 80.000 en heeft Sabine een inkomen van € 20.000 waarover zij een lager belastingtarief betaalt (36,55% en 40,85%). Daarnaast heeft Sabine dan recht op bijvoorbeeld de arbeidskorting.

Of dit gunstiger is dan bijvoorbeeld de meewerkaftrek ligt erg aan de situatie van Mark en Sabine.

Heeft Sabine bijvoorbeeld al een baan met een goed inkomen, dan kan de meewerkaftrek gunstiger uitpakken. In die gevallen kan het namelijk beter zijn om over een klein deel (percentage) van de winst geen belasting te betalen, dan slechts een tariefsvoordeel van 10% over een groter inkomen.

Daarnaast dient bij de beoordeling rekening te worden gehouden met de invloed van de MKB- winstvrijstelling. Zonder vorm van beloning heeft Mark recht op 14% vrijstelling voor de gehele winst na ondernemersaftrek. Uitgaande van een winst van € 100.000 en alleen de zelfstandigenaftrek betreft dit een aftrek van € 12.981. Ontvangt zijn vrouw een meewerkbeloning van € 20.000, dan is zijn MKB-winstvrijstelling nog slechts € 10.181.

Optie 3: Aangaan van een samenwerkingsverband

Tot slot kunnen zij er ook voor kiezen om de onderneming samen te drijven. Ze kunnen bijvoorbeeld een Vof of maatschap aangaan (ook wel de man-vrouw firma/vof/maatschap) genoemd. Voordeel daarvan is dat de winst uit onderneming tussen twee mensen wordt verdeeld. Ook hierbij kan een direct voordeel worden behaald voor de belastingheffing. Stel immers dat de winst € 100.000 is, dan betaalt Mark over een groot deel van de winst 51,95% belasting. Wordt de winst over bijvoorbeeld

(3)

Mark en Sabine verdeeld, dan heeft ieder een winst van € 50.000 en betaalt er niemand 51,95%

belasting.

Bijkomend voordeel is dat Sabine mogelijk ook in aanmerking komt voor de ondernemersfaciliteiten.

In dat geval moeten we wel kijken of Sabine kwalificeert als ondernemer en of zij kwalificeert voor het urencriterium. Dit laatste is bij partners lastiger. Zij hebben dan immers te maken met het gebruikelijkheidscriterium. Daarbij wordt getoetst of de partner niet voornamelijk ondersteunende diensten verleend en of een dergelijke samenwerking tussen niet-partners met dezelfde

kwaliteiten/kwalificaties wel gebruikelijk is.

Voldoet Sabine niet aan het urencriterium, dan kan de samenwerkingsvorm (zie hiervoor) wel interessant zijn doordat de winst wordt verdeeld. Aannemende dat zij wel kwalificeert als ondernemer, dan heeft zij ook recht op de MKB-winstvrijstelling. Dit nadeel dat we zagen bij de meewerkbeloning en meewerkaftrek, hoeft bij deze vorm dus niet voor te komen. Voldoet zij ook nog aan het urencriterium, dan wordt de situatie nog gunstiger omdat ze dan ook recht heeft op de zelfstandigenaftrek en kan doteren aan de OR.

Het aangaan van een Vof kan met andere woorden fiscaal erg interessant zijn. De belastingdienst heeft daar dan ook zeker aandacht voor. Zo kunnen ze dus zwaarder controleren op het urencriterium, maar zal ook een gekozen winstverdeling tussen partners scherp worden

gecontroleerd. Daarbij wordt bijvoorbeeld gekeken naar het aantal uren dat beide partners werken en het type werkzaamheden dat zij verrichten.

Een ander aandachtspunt is dat gelet moet worden op aansprakelijkheid. Indien Mark en Sabine zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden met koude uitsluiting, dan wordt het vermogen van Sabine beschermd bij een faillissement van Mark. Wanneer zij echter een Vof zijn aangegaan, zijn zij beiden hoofdelijk aansprakelijk. In dat geval is de bescherming van het privé vermogen van de partner met andere woorden verdwenen!

Daarnaast is er ook het gevaar van echtscheiding. Aangezien beiden nu ondernemer zijn, zal het lastiger zijn om te bepalen aan wie de onderneming dient toe te komen!

Conclusie

Een eenduidig antwoord is er niet. Per geval moeten de voor- en nadelen op een rijtje worden gezet.

Het is een kwestie van rekenen en beoordelen welke risico’s er zijn.

Lening vader

Gaan we er vanuit dat de lening zakelijk onder normale voorwaarden is verstrekt dan is voor vader sprake van een vordering die gewoon in box 3 valt. Voor de onderneming van Mark en Sabine betreft de lening een ondernemingsschuld die op de balans staat. De rente is dan ook aftrekbaar.

In sommige situaties wordt de lening van vader aangemerkt als een vordering in box 1 voor de vader.

Dat is het geval als sprake is van zodanige voorwaarden dat je eigenlijk moet spreken van eigen vermogen (bijvoorbeeld de lening is achtergesteld). Hiervan is ook sprake als de vergoeding (rente) op de lening winstafhankelijk is. De rente is dan belast in box 1 bij de vader. Voor de situatie van Mark en Sabine verandert er niets.

Eventueel kan vader er nog voor kiezen om als commanditair vennoot aangemerkt te worden. In dat geval is hij (quasi)ondernemer. En is zijn vergoeding als winst belast in box 1. Het bedrag dat vader ter beschikking stelt is voor de onderneming van Mark en Sabine kapitaal. Dit bedrag staat dus niet

(4)

als schuld op de balans. De vergoeding die uiteindelijk aan vader betaalt moet worden, vermindert uiteindelijk wel de winst.

Donderdag

Otto is IB ondernemer. Voor de opbouw van een oudedagsvoorziening kan hij gebruik maken van het lijfrenteregime. Hij heeft geen mogelijkheid om in de tweede pijler pensioen op te bouwen. Ook het ZZP pensioen (www.zzppensioen.nl) is een lijfrente. Otto kan dus voor de opbouw van het ZZP pensioen gebruik maken van de jaarruimte en reserveringsruimte. Ook kan hij zijn opgebouwde OR in het ZZP pensioen storten. De opbouw van het ZZP pensioen.

Het ZZP pensioen wordt uitgevoerd door Loyalis (onderdeel van APG). De inleg wordt belegd op basis van life cycle. Hierbij wordt er belegd in drie fondsen (aandelenfonds en twee obligatiefondsen). Het betreft overigens een bancaire lijfrente.

Otto is uiteraard niet verplicht om zijn oudedagsvoorziening bij Loyalis onder te brengen. Hij kan ook gewoon bij de een bank kiezen voor een lijfrentespaarrekening. Op de site van ZZP pensioen staat dat met name de collectiviteit bij Loyalis een voordeel is. Dit moet dan tot uitdrukking komen in de kosten. Je kunt deze kosten terugvinden op de site en vergelijken met de kosten bij een andere verzekeraar of bank. Als Otto kiest voor ZZP pensioen dan is hij wel verplicht om te beleggen. Hij kan niet sparen, dit kan wel bij een lijfrentespaarrekening.

Stort Otto zijn OR af in een lijfrente dan heeft dit fiscale gevolgen:

Winst voor OR € 55.000

Dotatie OR 2018 (9,44%) € 5.192 -/-

Vrijval OR € 35.192 +

Winst na OR € 85.000

Zelfstandigenaftrek € 7.280 -/-

Winst na ondernemersaftrek € 77.720 MKB winstvrijstelling (14%) € 10.880 -/-

Belastbare winst € 66.840

Belastbare winst € 66.840

Belastbare inkomsten eigen woning P.M.

Uitgaven voor inkomensvoorzieningen

- Premie lijfrente i.v.m. afname OR € 35.192 -/-

Belastbaar inkomen Box 1 € 31.648

Otto mag tot 1 juni 2018 zijn OR nog afstorten in een lijfrente en de premie in aftrek brengen over 2016. Dit geldt ook voor een eventuele stakingslijfrente.

Vrijdag

Uitwerking vraag 1:

Zij willen weten of het zinvol is het pand nu naar privé te halen en tegelijkertijd een deel (50%) van het pand aan Petra te verkopen.

Wat zijn de financiële en fiscale argumenten en gevolgen van deze handeling?

Huidige situatie:

Het betreft een pand dat gedeeltelijk wordt gebruikt voor de tandartspraktijk (30%) en deels wordt gebruikt als privé-woning (70%). Doordat er geen sprake is van een splitsbaar pand, is het te

(5)

etiketteren als keuzevermogen. Er is in het verleden de keuze gemaakt het volledige pand aan te merken als ondernemingsvermogen.

Wat is de fiscale behandeling in een dergelijke situatie:

Pand is volledig aftrekbaar (ten laste van de winst uit onderneming in box 1) te financieren, geen EWR en geen 30-jaarstermijn van de eigenwoning regeling. Kosten van verbouwing zijn ten laste van de winst uit onderneming te brengen, afhankelijk van de aard en hoogte is er sprake van een activering van dergelijke verbouwingen.

Er kan worden afgeschreven over het pand, dit levert extra besteedbaar inkomen op1. Te zijner tijd zal de verkoopwinst worden belast. Dat wil zeggen dat er in box 1 moet worden afgerekend over het verschil tussen de boekwaarde en de waarde economisch verkeer (WEV)2. De ondernemer zal voor de inkomstenbelasting het verhoogde eigen woningforfait moeten aangeven voor het gedeelte van het pand dat hij in privé gebruikt (art. 3.19 Wet IB 2001, 1,75% van de WOZ- waarde)

1 Sinds de invoering van de wet “werken aan winst” zijn de afschrijvingsregels ten aanzien van onroerende zaken aangepast (art 3.30a). Er wordt gesproken over een bodemwaarde, deze is een percentage van de WOZ-waarde.

Afschrijving is slechts mogelijk indien de boekwaarde van het gebouw hoger is dan de bodemwaarde daarvan. De bodemwaarde wordt gesteld op 50% van de WOZ-waarde, tenzij er sprake is van een gebouw dat hoofdzakelijk ter beschikking staat aan een ander dan de belastingplichtige. Dit is het geval als 70% of meer niet voor de eigen onderneming wordt gebruikt. De bodemwaarde wordt dan gesteld op 100%. Echter doordat het gedeelte dat niet voor de tandartspraktijk wordt gebruikt, in gebruik is bij de ondernemer in privé (verbonden persoon) wordt het gebouw beoordeeld als zijnde in eigen gebruik.

Daarom zal kunnen worden afgeschreven tot 50% van de WOZ-waarde. Dit zal in 2018 (50% van € 860.000 = € 430.000) worden bereikt. Afschrijving is dan niet langer mogelijk.

2 De boekwaarde van het pand zal steeds lager zijn, naarmate er meerdere jaren wordt afgeschreven.

De “verkoopwaarde” van het pand wordt bepaald op basis van de waarde in het economisch verkeer en niet op de WOZ-waarde Op basis van het Besluit van 31-08-2009 is er sprake van een

afwaardering van de WEV. Er wordt een onderscheid gemaakt bij een verplichte overgang naar privé, of een vrijwillige overgang naar privé.

In dit geval is er sprake van een verplichte overgang van het ondernemings- naar het privévermogen, omdat de het pand een volledige woonbestemming krijgt (dit is ook bevestigd door Hof Arnhem 5 juli 2011, nr. 10/00500, LJN BR1281). Indien dit gebeurt voor 60-jarige leeftijd dan mag de waarde worden gesteld op 65% van de WEV. Hierbij telt de leeftijd van de ondernemer of die van zijn echtgenote (de jongste van de beiden vormt het uitgangspunt). Michael voldoet hier aan.

Overdrachtsbelasting

Indien Petra 50% van het woon-praktijkpand koopt is zij daarover overdrachtsbelasting verschuldigd.

Voor de toepassing van het tarief is doorslaggevend is wat de functie van een gebouw op het moment van verkoop is. Aangezien het pand volledig tot het privé vermogen is gaan behoren (dus geen functie binnen de onderneming), kan gesteld worden dat het tarief dat van toepassing is 2%

bedraagt, oftewel 2% over € 625.000 = € 12.500.

Verkoopwinst en te betalen IB:

Het pand staat op de balans voor € 438.491 plus verbouwing € 11.759 = € 450.250 en de huidige vrije verkoop waarde bedraagt € 1.250.000. In eerste instantie bedraagt de verkoopwinst dus € 799.750.

(6)

Vrije verkoopwaarde x 65% (1.250.000 x 65%) € 812.500

Boekwaarde € 450.250

Bruto winst € 362.250

14% MKB winstvrijstelling € 50.715

Te belasten winst € 311.535

Te betalen belasting 51,95% over € 311.535 = € 161.842.

Deze belastingbetaling verhoogt de (her-)financiering van het o.g.

Uitwerking vraag 2:

Hoe wordt de woning fiscaal in privé behandeld na de verkoop?

De waarde economisch verkeer bedraagt € 1.250.000 en het pand zal volledig worden aangemerkt als eigen woning.

Michael behoudt 50%, dit is overgedragen naar zijn privévermogen. Voor € 625.000 betreft dit dus zijn aandeel in de eigen woning. De andere helft ad € 625.000 is aan Petra verkocht.

Michael kan de huidige financiering maximaal toekennen aan het woondeel, hij verwerft immers een eigen woning en heeft geen eigen woningreserve. Dus de huidige lening kan voor maximaal

€ 625.000 worden aangemerkt als eigen woning schuld.

Hij vervreemdt 50% van het pand aan Petra, zij koopt de helft van het pand van Michael. Let op, er is overdrachtsbelasting verschuldigd.

Het andere gedeelte van het pand dat door Petra wordt gekocht is een eigen woning, daar dienen we rekening te houden met haar EWR. De kosten van verwerving bedragen € 625.000., haar EWR bedraagt € 305.000, zodat ze € 320.000 als nieuwe eigenwoning schuld krijgt.

(7)

Uitwerking vraag 3:

Bereken de financieringsbehoefte en geef aan in hoeverre de lening fiscaal aftrekbaar te financieren is.

Voor hen samen is maximaal fiscaal aftrekbaar te financieren:

Lening woongedeelte Michael €

56.050625.000 (helft van de huidige schuld op de balans wordt een EWS, oftewel 50% x € 681.050 = 340.525

minus de gerealiseerde EWR door verkoop

aan Petra van € 284.475)

Lening woongedeelte Petra € 320.000

(€ 625.000 -/- haar EWR € 305.000)).

Lening woongedeelte Petra € 320.000

€ 376.050945.000 Er is echter een financieringsbehoefte van:

Herfinanciering bestaande lening(-en) € 681.050 (incl ex-vrouw € 100.000) Te betalen IB over verkoopwinst € 161.842

Te betalen overdrachtsbelasting € 12.500 € 855.392

Dus de lening kan niet volledig fiscaal aftrekbaar gefinancierd worden (namelijk max € 376.050.). Er is een keuze om een deel van de lening bij Michael in box 3 te laten of het spaargeld van Petra uit box 3 in het box 1 vermogen te brengen. Zij hoeft immers niet volledig te financieren. Een en ander hangt af van het rentepercentage versus dat van de spaarrente alsmede de daadwerkelijke mogelijkheid rente in box 1 af te trekken. Hiertoe moet een meerjarige financiële planning gemaakt worden.

Conclusie: Vanuit klantperspectief is er slechts een beperkte wijziging in zijn persoonlijke situatie t.a.v. het praktijkgedeelte (gedeelte wordt gewoon bij de woning betrokken), echter zoals we zien zijn de fiscale en financiële gevolgen een stuk gecompliceerder.

Uitwerking vraag 4:

Kan de heffing van overdrachtsbelasting worden voorkomen? En zo ja, op welke wijze.

Mogelijk kan er een oplossing worden gezocht de overdrachtsbelasting te besparen door het aangaan van een beperkte gemeenschap van goederen waarin het pand valt, dit kan nadat dit is overgedragen naar privé.

schuld Michael’s

Privé vermogen

Petra’s Prive vermogen

Met opmaak: Inspringing: Links: 0 cm, Verkeerd-om: 6,24 cm

Met opmaak: Niet onderstrepen Met opmaak: Niet onderstrepen

Met opmaak: Inspringing: Links: 0 cm, Verkeerd-om: 6,24 cm

Met opmaak: Lettertype: Niet Vet Met opmaak: Lettertype: Niet Vet Met opmaak: Lettertype: Niet Vet Met opmaak: Lettertype: Niet Vet Met opmaak: Lettertype: Niet Vet

(8)

Pand

Boedelmenging kan als een verkrijging door de ene echtgenoot/partner van de helft in die onroerende zaken van de andere echtgenoot/partner worden aangemerkt. In artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de WBR is bepaald dat deze verkrijging van overdrachtsbelasting wordt

uitgezonderd. Dit geldt niet alleen voor de algehele (wettelijke) gemeenschap, maar bijvoorbeeld ook voor een bij het aangaan van het huwelijk/partnerschap bij huwelijkse

voorwaarden/partnerschapsvoorwaarden ingestelde gemeenschap van onroerende zaken.

Beperkte gemeensc

hap

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Volgens Ten Doesschate is „ondernemer” hij die de feitelijke en zelf­ standige beschikkingsmacht uitoefent over productiefactoren en daarvoor verantwoordelijkheid

Er is een keuze gemaakt voor het gebruik van dit model omdat er een vermoeden is dat de ondernemer gedurende de ontwikkeling van zijn bedrijf verschillende rollen moet

In veel gevallen worden er tevens afspraken gemaakt over het gebruik van toekomstig intellectueel eigendom dat bij de UU wordt gegenereerd en mogelijk van belang kan zijn voor

Evaluatie Kans op werk - Casus: Manager/Ondernemer horeca Pagina 11 van 19 Van de bedrijven erkend voor Manager/bedrijfsleider fastservice (1.249) zijn er relatief weinig ook erkend

Voor E SC 25166 (Specifiek) wordt het cijfer van ENG_SCH_A2 ingevoerd, De productieve vaardigheden worden gedekt door middel van de generieke examens 1.2 Keuzedelen.

• Beëindigd maar nog (juridische) zaken niet afgewikkeld naast de problematische schulden.. Een (leuk)

Met een mbo-diploma Reatilspecialist niveau 3, een overgangsbewijs havo 4 naar havo 5 of een havo-diploma kun je instromen in het tweede leerjaar van de opleiding.Je

Om toch data te kunnen verzamelen voor het gezamenlijk vertelde verhaal “De ondernemer als maatschappelijke (aan)winst”, hebben we daarom besloten de ondernemers niet uit te