• No results found

IJzer- en metaalbewerkers

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "IJzer- en metaalbewerkers"

Copied!
6
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

IJzer- en metaalbewerkers

Eerst in de tweede helft van de 19

de

eeuw ontwikkelt zich in Nederland de metaalindustrie. Alhoewel er eerder sprake is van plaatselijke organisaties komt de vakorganisatie onder metaalbewerkers eerst tegen het einde van de 19

de

eeuw van de grond. Het duurt tot de jaren twintig van de 20

ste

eeuw al- vorens de metaalbewerkersbonden toonaangevend zullen zijn in de Neder- landse arbeidsverhoudingen.

Het ijzeren tijdperk

Het dal van de Severn in Engeland is de bakermat van het ‘moderne’ gietijzer en daarmee de geboorteplaats van de ‘Industriële Revolutie’. Het diepe dal beschikt over belangrijke delfstoffen voor de ijzerindustrie:

kalkzandsteen, ijzererts en kolen. De plaats die nu bekend is als Ironbridge luisterde eertijds naar de naam van Coalbrokedale. Het is hier dat de ijzerindu- strie zijn start vindt. Het is Abraham Darby, een Qua- ker en messinggieter, die er in 1709 in slaagt, in een gehuurde oude houtskooloven, ijzer te smelten met goedkope kolen in plaats van dure houtskool. Reeds anderen hebben voor Darby getracht ijzer te winnen met behulp van kolen. Het is de zwavel in de kolen die deze pogingen tot dan toe hebben doen stranden. De Gorge helpt Darby een handje. De aanwezige kolenla- gen leveren zwavelarme kool, de z.g. ‘Sweet Coal’.

Darby staat met zijn ontdekking aan de wieg van de Industriële Revolutie. Zijn gietijzer zal de wereld van aanzien doen veranderen. Alle omstandigheden die uiteindelijk tot succes leiden zijn in de Gorge aanwe- zig: waterkracht, transport over water, kolen, erts en kalksteen voor de toeslag. Het duurt evengoed toch nog zes jaar voor Darby een goed product levert en dan nog voor een beperkte markt. Gietijzer is hard en niet goed smeedbaar en derhalve alleen geschikt voor gietstukken. Vooralsnog blijft smeedijzer, geprodu- ceerd in hoogovens gestookt met houtskool, in ge- bruik. Eerst nadat ontdekt is hoe in een z.g. Cupol- oven door poedelen (opnieuw verhitten en roeren) het koolstofpercentage kan worden verlaagd, komt er een

‘taaier’ soort ijzer, dat ook als smeedijzer bruikbaar is.

De Industriële Revolutie is allerminst een ‘revolutie’, maar een ontwikkeling van jaren en jaren. Het meest interessant zijn de min of meer parallelle gebeurtenis- sen die elkaar beïnvloeden en versterken. De samen- hang laat zich niet in een paar woorden duiden, daar- voor is het te complex. Het is een spectaculaire evolu- tie, vanwege zijn duurzame en indringende invloed op de samenleving, maar geen revolutie hetgeen immers een fundamentele verandering met onmiddellijke ingang betekent. Je kan zeggen dat de ‘Industriële Evolutie’ zijn basis vindt in ijzer en kolen. Samen maken ze de (stoom)machines. Ze leveren de energie en de apparatuur. De negentiende eeuw zou je met enige dichterlijke vrijheid het ijzeren tijdperk kunnen noemen. Gietijzer aanvankelijk alleen aangewend

voor huishoudelijke attributen, als potten en pannen krijgt een steeds wijdere aanwending. Het meest in het oog springend is het gebruik van ijzer als constructie- materiaal van bruggen, stationsoverkappingen en grote hallen zoals, het Paleis van Volksvlijt te Amsterdam of het Chrystal Palace in Londen. ‘Wolkenkrabbers’

zoals het beroemde New York Statebuilding worden mogelijk vanwege de toepassing van staalconstructies.

Ook veel ‘straatmeubilair’ is van gietijzer. Voorbeel- den daarvan zijn de lantaarnpalen rond het Paleis op de Dam in Amsterdam of op het Bickerseiland, even- eens te Amsterdam. Deze lantaarnpalen zijn afkomsti- ge van de voormalige gieterij De Prins van Oranje te

‘s-Gravenhage.

Henriette Roland Holst:

“Omstreeks 1910 waren er in ons land 100 machinefa- brieken, met te zamen ongeveer 17.000 arbeiders. Eene daarvan te Amsterdam, met 2000, en eene te Hengelo met 1150 arbeiders, konden tot het zeer groote bedrijf gerekend worden. Wanneer men in aanmerking neemt, dat Nederland geen ijzer hoegenaamd produceert en dat de machine-fabrikage uit het ambacht, het eenvoudige smidsbedrijf, is voortgekomen, blijkt hieruit een merk- waardige groei. Kenmerkend voor de machine-nijverheid in ons land is verder, dat zij zich ontwikkeld heeft in verband met de lokale behoefte aan reparatie, vernieu- wing van onderdelen, enz., - vandaar dat zij niet in een streek gekoncentreerd, maar over het gehele land ver- spreid is, al overheerscht zij in die streken, waar andere takken van nijverheid, met name de scheepsbouw, zich gevestigd hadden.”

“Wat de scheepsbouw betreft, - in 1874 telde Nederland meer dan 600 werven. Dit waren echter meest kleine inrichtingen, waar houten vaartuigen werden gebouwd.

Naarmate de bouw van ijzeren stoomschepen toenam, maakte de concentratie vorderingen. In 1906 bedroeg het aantal werven nog ruim 400 met ongeveer 18.000 arbei- ders. De grootste 120 inrichtingen in dit bedrijf hadden toen te zamen ruim 6800 personen in dienst: op de 3 allergrootsten, te Amsterdam, Rotterdam en Vlissingen, werkten resp. 1070, 1400 en 1435 arbeiders.”

Uit: Kapitaal en arbeid in Nederland

(2)

De wereld van ijzer

Zowel de beperkte binnenlandse vraag als het ontbre- ken van de nodige grondstoffen zijn bepalend voor de ontwikkeling en het karakter van de Nederlandse metaalindustrie. Ondanks deze beperkingen bestaat er aan het eind van de 19de / begin 20ste eeuw een belang- rijke metaalindustrie. ‘Metaalindustrie’ is een lastig begrip aangezien een groot aantal qua product en productieproces geheel verschillende bedrijven tot deze bedrijfstak worden gerekend. De metaalindustrie kan worden onderscheiden in: basis-metaal- (o.m.

Hoogovens en gieterijen), metaalproducten-, machi- nebouw-, transportmiddelen-, electrotechnische- en optische- en instrumentenindustrie. De ijzerproductie is in het midden van de 19de eeuw beperkt tot vier hoogovens met ongeveer 400 werknemers. Daarnaast is er sprake van een groot aantal gieterijen, blikslage- rijen en (grof-) smederijen. Het betreft hier kleinscha- lige bedrijven, die weinig gemechaniseerd en gespeci- aliseerd zijn en voornamelijk producten op bestelling leveren voor huishoudelijk gebruik of voor het leger.

Na 1850 komt de machine-industrie op en is er sprake van toenemend gebruik van ijzer voor de scheepsbouw en voor constructiedoeleinden. De ontwikkeling naar de verschillende bedrijfstypen is qua werkgelegenheid geheel verschillend. Deels is er sprake van grootbe- drijf, zoals de scheepsbouw, Hoogovens en Philips, met honderden en in een aantal gevallen zelfs duizen- den werknemers. Maar overwegend blijft het kleinbe- drijf overheersen. In 1980 nemen bedrijven met min- der dan tien werknemers 70% in van het totaal aantal bedrijven in de metaalindustrie. Tussen 1900 en 1960 groeit de bedrijfstak van 50.000 tot 225.000 werkne- mers.

Vlissingen

In West-Brabant en Zeeland vindt de arbeidersbewe- ging slechts een aarzelend begin het vroegst in Vlis- singen. De jonge predikant Talma heeft er in 1893 een afdeling smeden van Patrimonium opgericht en een jaar eerder treffen we er een afdeling aan van de So- ciaal Democratische Bond (SDB). De afdeling van de SDB is opgericht door J.K. van der Veer een letterzet- ter afkomstig uit Friesland. Onder leiding van Van der Veer gebeurt er op 15 november 1892 iets onge- hoords. Een delegatie werknemers vraagt de burge- meester te spreken. Aanleiding is een ontslag van 206 werknemers door De Schelde. Een dag later gaat de SDB-delegatie onder grote belangstelling naar het stadhuis. Men wil wel eens zien of die Van der Veer zijn woord houdt. Van der Veer c.s. stellen aan de burgemeester een werkgelegenheidsplan voor om de ontslagen werknemers aan werk te helpen. Het werk- gelegenheidsplan bestaat uit projecten zoals het slech- ten van een deel van de vestingwal, het uitdiepen van vaarten, het verbeteren van de bestrating en het bou- wen van nieuwe arbeiderswoningen. Na het onder- houd met de burgemeester brengt Van der Veer staan- de op een stoel aan de wachtende belangstellende

Prinsentuin. Met ruim negentig handtekeningen ge- sierd wordt het adres op 19 november bij de raad in- gediend. Nog voor het einde van het jaar wordt het door de raad behandeld. Burgemeester Tutein Nolthe- nius adviseert de raad het adres niet te aanvaarden hetgeen ook zo geschiede. Slechts een lid van de raad laat een ander geluid horen. Het raadslid F.M. Wibaut - de later zo bekende SDAP voorman en wethouder van Amsterdam - meent dat het geenszins bezwaarlijk zou zijn als er voor rekening van de gemeente bepaal- de grondwerken worden uitgevoerd.

Reeds in 1880 is te Vlissingen Voor Ons en Voor U opgericht. Het is een werkliedenvereniging met socia- listische ideeën, die ondanks de contacten met leiden- de Belgische socialisten en met Domela Nieuwenhuis spoedig doodbloed. Door enige oud-leden van Voor Ons en Voor U wordt in 1883 een afdeling van de SDB opgericht. Ook deze organisatie blijkt zwak en in 1888 is zelfs sprake van een tijdelijke ineenstorting.

De SDB is die ineenstorting in 1892 kennelijk weer te boven gelet op de indiening van het werkgelegen-

Johan Orelio

Johannes Marinus Bernardus Orelio is 36 jaar oud als hij verhoord wordt voor de Enquête door de Staats- commissie, benoemd krachtens de wet van 19 januari 1890. Het verhoor wordt afgenomen op 23 februari 1892. Orelio is in dienst bij De Schelde als machinist- monteur. Orelio is beslist wat je noemt een bewuste arbeider. Hij klaagt niet alleen over de arbeidsomstan- digheden, maar stelt vast dat klagen alleen niet helpt aangezien alles wat hij tegen zij baas zegt toch niet ter ore komt van de patroon. Naar de opvatting van Orelio zouden er arbeidsraden moeten worden samengesteld, die de geschillen tussen de werklieden en de bazen zouden kunnen beslechten. Het gesprek gaat verder als volgt:

“Hoe denkt gij de samenstelling van die arbeidsraden?”

“De leden zouden moeten gekozen worden uit de werk- lieden, de bazen van het kantoor en de heren van het kantoor. Als ik meen dat ik recht heb is men zedelijk verplicht mij te hooren.”

“Gij spreekt van eene zedelijke verplichting der directie om u te hooren, maar hebt gij U zelf weleens zedelijk verplicht gevoeld om pogingen te doen tot het tot stand brengen van zulk een arbeidsraad?”

“Zeker, maar ik kan geen andere steun vinden dan bij de werklieden. De werkmeester doet niets, of hij moet eerst toestemming hebben van het kantoor.”

“Meent ge dat de heer Van Raalte, de directeur, de oprichting van een arbeidsraad zal tegenhouden?”

“Oh, neen.”

“Waarom er dan geen opgericht?”

“De werklieden hadden er wel ooren naar, maar het is in de sleur gebleven.”

“Dus de werklieden maken zich er niet warm voor?”

“Zeker wel, als zij maar wisten eenige kans van slagen te hebben.”

“In ieder geval blijkt dan de krachtsuiting der werklie- den niet groot geweest te zijn?”

“Het is meestal vrees, die hen tegenhoudt.”

(3)

landsche Metaalbewerkersbond (ANMB). L. Miere- met, als gieter werkzaam op De Schelde, is een van de oprichters, waarmee de samenhang met de SDB dui- delijk wordt want hij is ook een van de initiatiefne- mers bij de oprichting van de SDB-afdeling. Een tijd- lang beschikt de ANMB-afdeling over een tamelijk grote aanhang, maar gaat toch na enkele jaren ter ziele. In 1893 volgt de oprichting van de Gecombi- neerde Vakvereeniging. Deze vereniging kent op een gegeven moment meer dan tweehonderd leden. De Federatie van Syndicalistische Metaalbewerkers is in zekere zin een voortzetting van de Gecombineerde Vakvereeniging. A.J.P. Hooze is een van de voorman- nen eerst in Vlissingen en later als landelijk bestuurder van wat kortweg De Federatie wordt genoemd. In 1916 is de Vlissingense afdeling van De Federatie nog de grootste, maar daarna wordt ze voorbijgestreefd door de in 1906 definitief opgerichte afdeling van de ANMB. In 1928 telt de ANMB negenhonderd leden terwijl De Federatie er nog maar tachtig a negentig heeft. Kort voor de oprichting van de Gecombineerde Vakvereeniging komt op initiatief van de R.K. Volks- bond te Vlissingen het Metaalbewerkersgilde ‘St.

Eloy’ tot stand. Aan het eind van de jaren twintig van de vorige eeuw telt deze bond zo’n negentig leden.

Staking bij de Etna

De afdeling van de ANMB in Breda wordt voor de derde maal, en nu definitief opgericht, op 14 april 1907. De eerste oprichting vond plaats in 1894, maar dat liep in 1897 al fout. Tussen 1897 en 1907 is er nog een tweede poging geweest, maar in 1907 is er dan eindelijk succes. In Breda is er aan het begin van de 20ste eeuw sprake van een kleine dertig bedrijven in de metaalnijverheid en metaalindustrie. Tot de voor- naamste behoren Backer en Rueb – later Machinefa- briek Breda - en De Etna. De afdeling is slechts klein en kent 25 leden, maar dat zal voor het jaar 1908 ten einde is snel veranderen. Vrijwel wekelijks staan er in het vakblad van de bond ingezonden brieven met grieven over de Firma Klep, zoals De Etna toen ge- meenlijk werd genoemd. W.F. Dekkers, de voorzitter van de ANMB, vraagt, nadat hij met de leden bij De Etna heeft gesproken, een bespreking met de directie aan. Ondertussen is een van de leden ontslagen we- gens onmin met een baas. Dekkers weet de aandacht van het bedrijf te vestigen op de mistanden en slaagt er in om in de bespreking met directie het ontslag ongedaan te maken en 10% loonsverhoging te krijgen voor de machinevormers. Het succes zorgt voor een aardige ledengroei en nog voor dat aan het eind van jaar nieuwe onvrede groeit is het ledental van de afde- ling op 80 gekomen. Nog voor het eind van het jaar wenst de werkgever dat de werknemers een nieuw fabrieksreglement tekenen. In de termen van het jaar- verslag van de ANMB over 1908: “De firma drong haar arbeiders een echt koeliecontract op, bij over- rompeling, gevolgd door een dankbetuiging voor de

bereidwilligheid om het doodvonnis te tekenen. Toen echter de vormers, na uiteenzetting der bepalingen door onze bondsvoorzitter, hun handteekeningen her- riepen, toonde de firma haar ware gedaante en wierp er op 21 december 49 op straat, waarna er nog 11 vormers de fabriek verlieten”. Wat nu de directe steen des aanstoots is geweest in het fabrieksreglement is niet goed meer te achterhalen, maar vast staat dat de opgenomen boetebepaling voor mislukt gietwerk een belangrijke rol speelt. Daarnaast bestaat er het verlan- gen om een scheidsgerecht in te stellen, omdat kenne- lijk het vertrouwen van een billijke toepassing van de regels in het fabrieksreglement door de werkgever niet aanwezig is en 50% toeslag voor het werken op zon- dag.

Ditmaal wordt Dekkers een bespreking geweigerd en ook bemiddeling van de zijde van de Kamer van Koophandel en van de burgemeester van Breda wordt door De Etna van de hand gewezen. De staking duurt negen weken alvorens er een compromis kan worden gesloten. Er komt een toeslag van 15% op zwaar giet- werk en alle werknemers kunnen zonder enige rancu- ne weer in dienst komen van de firma. Drie werkne- mers maken daar geen gebruik van die hebben inmid- dels elders werk gevonden. Een aardige bijkomstig- heid van het conflict is dat de Firma Marijnen in Bre- da – kennelijk wijs geworden door het conflict bij De Etna - wel een bespreking met haar personeel houdt en een beter fabrieksreglement invoert.

Staken voor vakantie

Op 24 juli 1926 treedt Van Spanning namens de ANMB op bij een staking bij De Schelde. Deze staking reeds acht dagen aan de gang is ontstaan bij de nageljongens die ontevreden zijn over hun loon. De ANMB komt op haar aanvankelijke beslissing, om niet achter de staking te staan, terug. Van Spanning trekt onmiddellijk de leiding van de staking naar zich toe ten koste van de syndicalisten. Tegen van Oorschot van de Syndicalis- tische Metaalbewerkers zegt hij: "Donder jij nu maar op, want je verpest de boel maar. Want je belooft van alles, maar je geeft niks. Laat de boel maar aan mij over". Dat de ANMB terugkomt op haar oorspronkelijke houding is tegen het zere been van de Christelijke Metaalbewer- kersbond (CMB). De verwijten - over en weer -, dat het alleen maar gaat om de ledenwinst, zijn dan ook niet van de lucht. De staking wordt beëindigd op grond van de toezegging van de directie om de tarieven te verhogen en vanwege de afspraak, dat de bond eisen ter verbete- ring kan indienen. De eisen zullen in overleg met de Metaalbond (werkgeversvereniging) in behandeling worden genomen. Het eisenpakket is snel opgesteld en wordt door van Spanning naar de directie gebracht.

Deze weigert echter van Spanning te ontvangen, die daar echter simpel op reageert met: "We komen terug".

Het zal bewaarheid worden, zei het niet meer in 1926.

(4)

In een aantal opzichten slaat De Schelde niet zo'n slecht figuur als het gaat om aanvullende arbeidsvoorwaarden.

De Schelde is het eerste bedrijf in Nederland, die een bedrijfsgeneeskundige dienst heeft. Op het gebied van de lonen loopt het bedrijf echter beduidend achter. Het uurinkomen op de Schelde is in 1927 tien procent min- der dan in Rotterdam en zelfs meer dan twintig procent minder dan in Amsterdam, terwijl op de werven in Rot- terdam en Amsterdam hetzelfde werk wordt verricht. De Schelde is in de scheepsbouw een landelijke loondruk- ker. Sedert 1920 zijn de lonen zelfs nog gedaald. De onrust onder de werknemers is na de staking van de klinkers in 1926 niet verminderd, ook niet na een door de bonden verkregen loonsverbetering. Vooral de tarie- venregeling blijft een knellend vraagstuk. Eind 1927 wordt een program van eisen opgesteld door de geza- menlijke bonden. De kern van het programma is: loons- verbetering van 6 tot 10%, vrijaf met behoud van loon op christelijke feestdagen en 3 dagen vakantie. De va- kantievoorstellen waren nog al revolutionair. De bespre- king die met de directie over het programma plaats vindt kent een bijzonder slechte sfeer. De directie is in haar reactie ronduit onbehoorlijk, bijna ruw te noemen. Van Spanning is woedend over het verloop: "De hoge toon op deze bespreking spruit voort uit het feit, dat er enige stagnatie is door uitbreiding van het bedrijf. Maar als daardoor alléén een bespreking over het loon van de slechts betaalde groep Nederlandse metaalbewerkers moet verlopen als thans geschiedde, laat men er dan verzekerd van zijn dat de werklieden, gesteund door hun organisatie, elk voor hen gunstig moment zullen benut- ten om op te treden en dan met alle middelen!" De be- spreking levert niets op. De loonvoorstellen zijn van tafel geveegd en de andere voorstellen worden niet eens besproken. Het jaar 1927 loopt ten einde en de perio- dieke loonsverhoging van 1 januari wordt afgewacht. De Schelde heeft een goede ordeportefeuille. De bedrijfs- uitbreiding verstoort het productieproces, en alle zeilen moeten worden bijgezet om de orders op tijd af te leve- ren. De directie vraagt een overwerkvergunning aan om 58 uur per week te mogen werken gedurende 6 maan- den. Dat is 5 uur meer dan de gebruikelijke 53 uur. Het overwerk stuit op verzet van de bonden. Een oproep om het overwerk te weigeren heeft als gevolg, dat de direc- tie voorlopig de nieuwe overwerkregeling intrekt. Dit succes van georganiseerd optreden leidt ertoe dat het programma van eisen nieuw leven wordt ingeblazen. De bespreking met de directie, die daar enige tijd later op- volgt levert een nieuwe patstelling op, aangezien deze wel bereid is een loonsverhoging toe te kennen, maar alleen als de overwerkregeling wordt aanvaard. Pikant is dat in diezelfde tijd Van Spanning er in slaagt een over- eenkomst te sluiten, op basis van dezelfde voorstellen als bij De Schelde, met de gereedschapfabriek ‘Fijn- werk’ eveneens te Vlissingen. Bij De Schelde gaat het nu recht op een staking af. Op de ledenvergadering

Van Spanning

Franciscus Gerardus Johannes van Spanning is geboren op 2 april 1887 te Amsterdam. Hij werkt als hoefsmid te Hilversum als hij op 26 jarige leeftijd lid wordt van de ANMB. Na vier maanden lidmaatschap wordt hij in het afdelingsbestuur gekozen in de functie van penningmees- ter. Na een jaar moet hij de functie neerleggen vanwege mobilisatie. Hij vervult zijn dienstplicht tot oktober 1916.

Teruggekeerd in Hilversum maakt hij onmiddellijk weer deel uit van het afdelingsbestuur als penningmeester. Op 23 december 1918 treedt hij in dienst van de bond als beambte met als standplaats Schiedam. Een jaar later volgt zijn benoeming tot bestuurder in dezelfde plaats. Van Spanning is voorzitter van de Schiedamsche Bestuurders- bond tot in 1926. De samenwerking met het afdelingsbe- stuur gaat moeizaam, wat vooral veroorzaakt wordt door de grote geldingsdrang van Van Spanning. In overleg met het bondsbestuur wordt hij ontslagen als bestuurder en overgeplaatst naar Vlissingen in de functie van bode- administrateur. Door het ontslag uit het bestuurderschap zakt zijn salaris van - - per maand. Door de succesvolle ontwikkeling van de afdeling Vlissingen kan Van Spanning reeds op 1 januari 1929 opnieuw wor- den benoemd tot bestuurder. De verhouding van de bon- den met De Schelde is vanaf 1926 een andere dan voor die tijd. In de vijftig jaren van het bestaan van het bedrijf is ze er in geslaagd de bonden te weren door de leiding van de bond in het bedrijf te ontslaan. Een staking in 1926 brengt de ANMB in een sterkere positie. In april 1926 heeft de bond nog slechts 230 leden. Eind 1927 zijn dat er 666. De ledengroei is in belangrijke mate het werk van Van Span- ning. Hij is een uitstekend organisator met een grote orga- nisatiedrang. Zijn benoeming in Vlissingen is op voor- spraak van D.W. van Hattem, de latere bondsvoorzitter.

Deze vindt hem de juiste man op de juiste plaats. De orga- nisatiedrang van Van Spanning komt tot uiting in het organiseren van propagandaploegen die, soms wel 3 avon- den per week, op huisbezoek worden gestuurd. In het win- terseizoen organiseert hij Sinterklaasfeesten en filmavon- den. De avonden zijn een doorslaand succes.

Van Spanning werkt gedurende een achttal jaren in Vlis- singen als bestuurder. In maart 1937 wordt hij overge- plaatst naar Hilversum. Van Spanning vraagt geen, zoals de andere bezoldigde bestuurders wel deden, ontslag uit de bondsdienst per 1 mei 1942, maar laat zich invalide verkla- ren. Hij wekt het misnoegen van zijn collega's vanwege zijn ‘te amicale’ omgang met de NSB'ers, die in de bond werkzaam zijn. Mede omdat hij tijdens de bezetting lid wordt van de Nieuwe Socialistische Werkersgroep, in het leven geroepen door de NSB'er Rost van Tonningen, zijn er geen contacten meer met hem gelegd. Van Spanning meldt zich na de bevrijding niet en het bondsbestuur, in de veronderstelling dat hij invalide is, roept hem ook niet op.

Van Spanning verdwijnt geruisloos uit de bondsdienst. Op

(5)

is indrukwekkend, de werf ligt helemaal stil! De staking duurt van 25 mei tot 3 oktober 1928.

Er wordt door 1650 van de circa 1900 werknemers van de Schelde gestaakt waaronder 930 leden van de ANMB. Een staking die ruim vier maanden duurt vereist een groot organisatievermogen. Met van Spanning is dit in ruime mate voor handen. De stakers, met name de posters en de dweilploegen voor het begeleiden van werkwilligen, weet hij in de hand te houden dwars tegen het nogal ruwe optreden van de politie in. Gedurende de staking houdt het mooie weer aan, zodat fietstochten en strandfeesten kunnen worden georganiseerd om de sta- kers (en hun vrouwen en kinderen) bezig te houden.

Er worden gedurende de staking diverse bemid- delingspogingen gedaan. Niet allemaal waren ze even serieus. De rijksbemiddelaar Prof.P.J.M.Aalberse slaagt erin om bij zijn tweede poging een voorstel op tafel te leggen, die door alle partijen wordt aanvaard. Het voor- stel betekent dat voortaan de christelijke feestdagen worden doorbetaald, in de Pinksterweek vier vakan- tiedagen worden gegeven, het uurloon met 1 cent wordt verhoogd en de wekelijkse werkduur wordt verkort naar 48 uur met compensatie van loon. Behoudens op de eisen van het loon is dit resultaat een doorslaand succes.

Het resultaat bij De Schelde zorgt ervoor dat de bespre- king met de Metaalbond (werkgevers) voor een landelij- ke CAO weer vlot komt en na enige tijd tot resultaten leidt. De staking bij de Schelde is derhalve van meer dan lokale betekenis.

Kas in ‘t hooi

De eerste maal dat er een afdeling van de ANMB in Middelburg is opgericht is in 1898. Veel gaat er van deze afdeling niet uit en na enkele jaren sterft ze een stille dood. Het gevolg is dat er op 23 juni 1907 voor de tweede maal een afdeling Middelburg wordt opgericht.

Het is de tweede afdeling van de ANMB in Zeeland en tot na de Tweede Wereldoorlog zullen het er ook maar twee blijven. Op 1 mei 1940 is Vlissingen met 1546 leden veruit de grootste. Middelburg heeft op die datum 262 leden. In 1940 is Johan Kraak, zandvormer bij giete- rij Boddaert te Middelburg, penningmeester van de afdeling. Kraak is een accuraat man, die in een goed contact met de inners achterstanden probeert te voorko- men en als het nodig is daarvoor zal langs de leden gaat om de contributiecenten op te halen. Kraak is ook brandweerman en in de meidagen van 1940 heeft hij bij het bombardement en brand van Middelburg wel iets anders aan zijn hoofd dan de kas van de afdeling. Mevr.

Kraak zoekt daarom maar een schuilplaats voor de kas en verbergt deze in het hooi bij een boer op Walcheren.

De inhoud van de kas is in 1942, nadat het NVV en bonden door het NAF zijn overgenomen, door Kraak verdeeld onder de leden. Zo voorkwam hij dat de nazi’s er na de ‘gelijkschakeling’ mooi weer mij zouden kun- nen spelen. Nadat het zuiden van het land weer bevrijd is begint de afdeling officieel weer per 1 januari 1945.

De kas is uiteraard leeg en alles moet van nul af aan weer worden opgebouwd.

Na 1945 wordt de ‘hegemonie’ van Vlissingen en Mid- delburg in het Zeeuwse doorbroken en komen er ook afdelingen in Axel, Breskens, Goes, Ierseke, Terneuzen en Zierikzee.

Om het optillen van de onderkant

Op 1 januari 1972 ontstaan de Industriebonden uit fusies tussen de textielbonden, fabrieksarbeidersbon- den en de bonden in de metaal. Het sluiten van een grote coalitie van werknemers in de industrie in een periode van radicalisering zorgt er voor dat de Indu- striebonden zich snel profileren. Het ‘gezicht’ van de nieuwe bonden wordt al snel bepaald met de bezetting van Enka in Breda, maar meer nog door het in 1973 gevoerde beleid. De inzet is: herverdeling van inko- men. De topinkomens moeten zich inhouden ten be- hoeve van het extra optrekken van de lonen aan de onderkant van het salarisgebouw. Heel veel werkne- mers herkennen zich in dit beleid, want zij zijn al jarenlang van mening dat loonsverhogingen moeten worden betaald in ‘centen’ en niet in ‘procenten’.

De tegenstand in werkgeverskring is onverwacht hard en het komt tot omvangrijke stakingen waarbij zo’n 80.000 werknemers zijn betrokken in 200 bedrijven.

De stakingen zijn gespreid over het hele land en over verscheidene bedrijfstakken en niet alleen bij die be- drijven en regio’s waar qua traditie meer actie wordt gevoerd. De werknemers in de metaalindustrie spelen een grote rol in het conflict. De start van de stakingen ligt bij Hoogovens in IJmuiden, maar na een week wordt de staking, in kort geding, door de rechter ver- boden. De stakingen verleggen zich naar ‘het land’.

‘Opwarming’ vindt plaats met prikacties en vervol- gens worden er ultimata verstuurd. Op 1 maart wordt ook bij de Machinefabriek ‘Breda’ door de leden be- sloten een ultimatum te stellen net als bij Ericsson in Rijen en Lips in Drunen. De ochtend van 8 maart oogt als een rustige dag. Henk Martens (Industriebond NKV) en Henk Schuilenburg (Industriebond NVV) merken daar echter weinig van. De beide Henken werken bij Machinefabriek Breda, maar vandaag – en de komende weken - zijn ze stakingsleiders, die 500 van de 700 personeelsleden mee naar buiten krijgen.

Martens: “Nee, ze zijn eruit gestormd. Je hoefde wei- nig meer te doen.” De staking zal enige weken duren en voorbeeldig verlopen. In Brabant en Zeeland wordt in de metaal niet alleen bij Machinefabriek Breda gestaakt, maar ook bij Ericsson in Rijen, Stork in Boxmeer en Dongen, Daf in Eindhoven, Lips in Dru- nen, VBF in Oosterhout en bij De Schelde in Vlissin- gen. Als er vanwege de omvang die de stakingen aan- nemen gevraagd wordt met het oog op de stakingskas de stakingen om te zetten in selectieve stakingen, wordt dat door het stakingscomité bij Machinefabriek Breda opgepakt en door de stakers voorbeeldig uitge- voerd. Selectief staken betekent dat slechts een deel van de werknemers, die werken in de meest kwetsbare afdelingen, buiten de poort blijven en de rest aan het werk gaat. Het bedrijf wordt daarmee zo maximaal mogelijk getroffen en de stakingskas zoveel mogelijk gespaard. Het hoeft nauwelijks betoog dat een derge- lijke vorm van actie voeren zo ongeveer de moeilijkste

(6)

is en de nodige spanningen met zich meebrengt. Dat blijkt dan ook als op 3 april plotseling er weer 500 stakers zijn in plaats van 120. De leegloop uit het bedrijf komt louter uit frustratie als blijkt dat opnieuw de onderhandelingen voor een nieuwe metaal-cao zijn vastgelopen. De methodiek van de acties is dat niet voortdurend door dezelfde bedrijven wordt gestaakt.

Na bijna vier weken wordt dan ook in goed overleg met de stakers besloten de staking op te heffen. Het is juist voor de paasdagen waarin door SER-voorzitter De Pous een oproep aan partijen wordt gedaan om weer tot onderhandelingen te komen. De bonden rea- geren op de oproep door een ‘paasbestand’ af te kon- digen. De stakingen worden, onder veel kritiek van de stakers er is immers nog geen enkel resultaat bereikt, opgeschort. De opschorting blijkt definitief te zijn.

Aan de diverse onderhandelingstafels worden com- promissen bereikt. De ‘onderkant wordt opgetild’ door

‘vloeren’ in de loonsverhoging en in de vakantietoe- slag af te spreken. De prijscompensatie wordt uitbe- taald in een mengvorm van ‘centen en procenten’ en wel 1,25% en ƒ20,- per maand voor iedereen. Daar- naast wordt een studie afgesproken “op nationaal niveau naar aspecten van het inkomensbeleid”. De inkomensverdeling is in Nederland stevig op de agen- da gezet en zal daar nog een belangrijk aantal jaren blijven ondanks dat het resultaat van de studie tegen- valt en tot niets leidt. Latere studies zullen uitwijzen dat sprake is geweest van een stevige nivellering van de inkomens. Op termijn hebben de acties ook tot resultaat dat de werkingssfeer van de cao wordt uitge- breid en dat veel van het ‘hoger personeel’ ook onder de cao komt te vallen. De stakingen in 1973 behoren tot de omvangrijkste van na de Tweede Wereldoorlog.

In totaal gaan er 590.000 arbeidsdagen verloren waar- van meer dan 80% in de metaalindustrie. De stakingen kosten de bonden ruim 17 miljoen gulden waarvan ruim de helft voor rekening van de Industriebond NVV.

De Vakbondshistorische Vereniging

Dit voorlichtingsblad is tot stand gekomen onder verant- woordelijkheid van de Vakbondshistorische Vereniging (VHV). De VHV is een centrum voor mensen die de ge- schiedenis van de vakbeweging levend willen houden. De VHV is uniek. Leden van FNV, CNV en MHP werken er in samen. De VHV verzamelt historisch materiaal op het gebied van de arbeidersbeweging en zorgt voor goede be- waring en conservering door het onder te brengen bij het Vakbondsmuseum en het Internationaal Instituut voor So- ciale Geschiedenis (IISG). De VHV organiseert bijeen- komsten, stimuleert publicaties van artikelen en boeken en geeft vier maal per jaar een nieuwsbrief uit.

De VHV is tevens de ‘vereniging vrienden van het Vak- bondsmuseum’.

Lid worden?

Noteer mij

Naam...

Adres...

Geboortedatum...

Postcode...Woonplaats...

Telefoonnummer...

□ lid van (naam vakbond)...

Datum... Handtekening...

Zenden aan: (geen postzegel nodig) Vakbondshistorische Vereniging Antwoordnummer 10737 1000 RA Amsterdam

Literatuur

M. Algra, Wie zwijgt wordt niet gehoord (’s-Gravenhage 1989) H. Amelink, Onder eigen banier (Utrecht 1940)

B. Breij, Een kwestie van principe (Baarn 1973)

L. Brug e.a., Organisatie in het ijzeren tijdperk (Amsterdam 1995)

A.R.J.R. Callewaert,’De Nederlandse metaalindustrie 1850-1990’ in: Basis-metaal-, metaalproduktenindustrie en scheepsbouw. Een geschiedenis en bronnenoverzicht (Amsterdam 1992)

Prof. Dr. H.F.J.M. van den Eerenbeemt (red.), Aspecten van het sociale leven in Breda na 1850 (Tilburg 1965) J. Goedkoop, Het conflict aan de Schelde (z.p. 1928)

T. Hofman e.a., Om niet te vergeten. De staking bij De Schelde in 1928 (z.p. z.j.)

P.van Horssen en D. Rietveld, ‘De Sociaal Democratische Bond’ in: Tijdschrift voor sociale geschiedenis No.1 (mei 1975)

G.v.d. Houven, Een halve eeuw (Amsterdam 1936) G.A. de Kok, De koninklijke weg (Vlissingen 1975)

Algemeene Nederlandsche Metaalbewerkersbond Jaarverslag 1 Januari – 31 December 1908 (Amsterdam 1909) Metaalkoerier 17-11-1951 en 16-02-1967

Verslag nopens de toestand en de verrichtingen over het tijdvak 1 jan. 1928 tot 31 december 1929 van de ANMB (Amsterdam 1930)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ik moet nog veel denken aan hetgeen mijn Nederlandse kame- raad mij in zijn tweede en in zijn laatste brief geschreven heeft?. Ik geloof, dat hij helemaal

In het - voor grondwater - slechtste geval wordt het regenwa- ter rechtstreeks afgevoerd naar het oppervlaktewater.Het regenwater dat hierna in de onder- grond infiltreert, is

Door Corona een andere Sinterklaasviering dan andere jaren, maar we proberen er samen met de Sinterklaascommissie van Giethoorn, de ouderraden en de medewerkers en natuurlijk

In de nieuwe omgevingsvisie kan gekeken worden naar de toe te kennen waarde voor deze grote percelen. Binnenkort wordt de raad geïnformeerd over de projecten in Bergen

[r]

[r]

Kloosterhuis BV in Winschoten was men begin mei nog druk met het planten van rozen, lindes, elzen, essen, kruis- bessen en tal van andere soorten bessen en bos- en haagplantsoen..

Van de reis is de gemeente bovendien niet de eindbestemming, want voor veel taken geldt dat de verantwoordelijkheid weliswaar overgaat naar gemeen- ten, maar dat van daaruit voor